direct naar inhoud van Artikel 8 Natuur
Plan: Buitengebied Nederweert
Plannummer: BPbgb2009DEF
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPbgb2009DEF-va01

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en versterking van de ecologische structuur;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden;
  • c. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • d. behoud van kleine bosgebieden;
  • e. behoud van landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 6;
  • f. agrarisch medegebruik;
  • g. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    • 1. een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van natuur - grondgebonden ("sn-gg");
    • 2. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij ("iv");
    • 3. ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van natuur - melkveehouderij ("sn-m") uitsluitend een melkveehouderijbedrijf;

een en ander met dien verstande dat:

    • a. nieuwvestiging, omschakeling en uitbreiding van een agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
    • b. niet agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan, voor zover deze ter plaatse zijn opgenomen in de in bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen ;
  • h. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding wonen, meer in het bijzonder:
    • 1. een Ruimte voor Ruimte woning ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - open - ruimte voor ruimte woning ("sn-rvr");
    • 2. een recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding recreatiewoning ("rw");
  • i. een niet-agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van natuur met de nadere functieaanduiding bedrijf zoals aangegeven op de verbeelding en omschreven in de in bijlage 2 opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijven;
  • j. recreatieve functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van natuur met de nadere functieaanduiding recreatie zoals aangegeven op de verbeelding en omschreven in de in bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen;
  • k. maatschappelijke functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van natuur met de nadere functieaanduiding maatschappelijk zoals aangegeven op de verbeelding en omschreven in de in bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen;
  • l. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • m. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • n. een straalpad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone straalpad;
  • o. stiltegebied als bedoeld in artikel artikel 4.9 van de Wet milieubeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - stiltegebied;
  • p. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen;
  • q. een ecoduct.

8.2 Bouwregels

Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

8.2.1 Algemeen

Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

  • a. Per bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf, de aanduiding recreatie of per aanduiding wonen, is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan, tenzij op de verbeelding een ander aantal woningen staat vermeld. In dat laatste geval is het aantal op de verbeelding voor dat perceel aangegeven toegestane woningen maatgevend;
  • b. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van de woningen met bijbehorende bijgebouwen;
  • c. Het gebruik van een woning voor beroep aan huis en kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  • d. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van recreatief medegebruik, danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
  • e. Nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
  • f. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen;
  • g. op de gronden met de aanduiding 'trekkershutten' mogen maximaal 5 trekkershutten van maximaal 50 m² per hut worden opgericht.
  • h. voor het ecoduct gelden de volgende maatvoeringseisen:
    • 1. de breedte van het ecoduct mag maximaal 50 meter bedragen;
    • 2. de lengte van het ecoduct mag maximaal 300 meter bedragen.

8.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 8.2.1. onder g gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 7 m.  
bouwhoogte   max. 10 m.  
dakhelling   min. 12°  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 2. bedrijfswoningen:

dakhelling   min. 12°  
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik   max. 1.100 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:

goothoogte   max. 3,20 m.  
bouwhoogte   max. 5,50 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
afstand tot de bedrijfswoning   max 20 m uit de dichtstbijzijnde gevel  

  • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  bouwhoogte   inhoud   afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
mestsilo's   max. 8,50 m.   max. 2500 m³   min. 5 m.  
overige silo's   max. 12 m.   n.v.t.   min. 5 m.  
erfafscheidingen   max. 2 m.   n.v.t.   n.v.t.  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 4,50 m.   n.v.t.   n.v.t.  

  • 5. nieuwvestiging of uitbreiding van een agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
  • 6. een minicamping is toegestaan binnen een bouwvlak met de aanduiding 'minicamping', tot 15 kampeerplaatsen en met uitzondering van stacaravans of permanente plaatsen voor caravans.

8.2.3 Wonen

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding wonen als bedoeld in artikel 8.1. onder h gelden de volgende eisen:

  • 1. woningen, inclusief bijgebouwen:

dakhelling   min. 12°, deze eis geldt niet voor bijgebouwen  
inhoud (woning, inclusief bijgebouwen)   maximaal 950 m³, tenzij sprake is van een ruimte voor ruimte woning, welke een maximale inhoud van 1.100 m³ mag hebben  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen   min. 5 m.  
afstand tot hart van de weg   min. 30 m. bij gebiedsontsluitingswegen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 29.1.1;
min. 15 m. bij erftoegangs- en onverharde wegen  
situering Ruimte voor Ruimte-woning   in of maximaal 2 meter achter de gevellijn  
goothoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 3,20 m.  
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 5,50 m.  
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen   max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m. achter de voorgevelrooilijn:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  
oppervlakte   max. 30 m²  

  • 3. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan;
  • 4. vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit plaatsvindt op de bestaande fundamenten;
  • 5. een minicamping is toegestaan binnen een bouwvlak met de aanduiding 'minicamping', tot 15 kampeerplaatsen en met uitzondering van stacaravans of permanente plaatsen voor caravans.

8.2.4 Bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding Specifieke vorm van natuur met de nadere functieaanduiding bedrijf gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 4,50 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand  
bouwhoogte   max. 8 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
bebouwd oppervlakte   maximaal de oppervlakte zoals bestaand.  

  • 2. bedrijfswoningen:

goothoogte   max. 5,50 m.  
bouwhoogte   max. 8 m.  
dakhelling   minimaal 12°  
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik   max. 950 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:

goothoogte   max. 3,20 m.  
bouwhoogte   max. 5,50 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
afstand tot bedrijfswoning   max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

  • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  

  • 5. omschakeling van niet-agrarische bedrijven is toegestaan voorzover het betreft bedrijven passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de in Bijlage 4 bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven;
  • 6. uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf is toegestaan tot het in bijlage 2 bij deze planregels opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten opgenomen percentage van het bestaand bebouwde oppervlak, waarbij de regels onder 1 t/m 4 van dit sublid in acht genomen dienen te worden;
  • 7. nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven is niet toegestaan.

8.2.5 Recreatie

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding Specifieke vorm van natuur met de nadere functieaanduiding recreatie gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 4,50 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
bouwhoogte   max. 8 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
dakhelling   min. 12°  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
bebouwd oppervlakte   maximaal de oppervlakte zoals bestaand.  

  • 2. bedrijfswoningen:

goothoogte   max. 5,50 m.  
bouwhoogte   max. 8 m.  
dakhelling   min. 12°  
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik   max. 950 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:

goothoogte   max. 3,20 m.  
bouwhoogte   max. 5,50 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
afstand tot bedrijfswoning   max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

  • 4. recreatiewoningen:

goothoogte woning   max. 3,50 m.  
bouwhoogte woning   max. 5,50 m.  
oppervlakte   max. bestaand + 10%  
aantal woningen per locatie   max. het bestaande aantal.  

  • 5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  

  • 6. nieuwvestiging van een recreatiebedrijf is niet toegestaan;

8.2.6 Maatschappelijk

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding Specifieke vorm van natuur met de nadere functieaanduiding maatschappelijk gelden de volgende regels:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 4,50 m.  
bouwhoogte   max. 8 m.  
dakhelling   min. 12°, deze eis geldt niet voor bijgebouwen  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  

8.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 32.3 in acht te worden genomen.
    Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van ontwikkelingen bij niet-agrarische bedrijven en recreatiebedrijven, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 32.4 in acht te worden genomen.

8.4 Ontheffing van de bouwregels
8.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in 8.2 en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in 8.2.2 en een maximale bouwhoogte van 12 m. voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    • 2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
  • c. het bepaalde in 8.2.3 en een vergroting van de inhoud van een burgerwoning inclusief bijgebouwen tot 1.100 m³, indien het perceel niet groter is dan 1.000 m² en tot 1.200 m³, in het perceel groter is dan 1.000 m² toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een samenhangend geheel, waarbij de woning tezamen met de uitbreiding een eenheid dient te vormen;
    • 2. de uitbreiding planologisch aanvaardbaar is;
    • 3. de uitbreiding niet voor/aan de voorgevel van de woning plaatsvindt;
    • 4. de uitbreiding niet zodanig is dat woningsplitsing via eenvoudige bouwkundige ingrepen mogelijk wordt;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 32.4 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd; er niet eerder een vergroting krachtens een vrijstellingsbevoegdheid heeft plaatsgevonden;
  • d. het bepaalde in 8.2.4 en uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf boven het percentage zoals genoemd in de in Bijlage 2 opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijven toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. aangetoond wordt dat de ontwikkeling niet op een bedrijventerrein gerealiseerd kan worden;
    • 2. aangetoond wordt dat de ontwikkeling redelijkerwijs niet binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd kan worden;
    • 3. aangetoond wordt dat op korte termijn geen zicht is op verplaatsing van het bedrijf;
    • 4. aangetoond wordt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;
    • 5. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 6. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 7. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 8. de ontwikkeling zowel landschappelijk/natuurlijk als stedenbouwkundig en architectonisch dient te worden ingepast;
    • 9. de ontwikkeling een minimaal evenredige bijdrage levert ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied;
    • 10. op grond van het bepaalde in artikel 32.4 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
8.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 8.4.1 genoemde ontheffing kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;

8.4.3 Procedure

Een besluit tot het verlenen van ontheffing wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan burgemeester en wethouders.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 8.1, meer in het bijzonder:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding 'minicamping';
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten;
  • f. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • h. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • i. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning voor burgerbewoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren dan wel voor situaties waarvoor na 1 september 2007 een tijdelijk persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend;
  • j. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • k. het gebruik van knalapparatuur in stiltegebieden..

Toepassing van artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening is uitgesloten in verband met het belang ter bescherming waarvan deze bestemming is opgenomen.

8.6 Ontheffing van de gebruiksregels
8.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. artikel 8.5 onder e en de uitoefening van gebiedseigen nevenactiviteiten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de gebiedseigen nevenactiviteit onderschikt blijft aan het bestaande gebruik van het perceel en niet meer bedraagt dan 500 m2;
    • 2. de gebiedseigen nevenactivteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
    • 3. de gebiedseigen nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
    • 4. de gebiedseigen nevenactiviteit niet mag leiden tot vergroting van de bestaande bebouwing;
    • 5. de gebiedseigen nevenactiviteit geen (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 6. het een gebiedseigen functie betreft;
    • 7. maximaal 1 gebiedseigen nevenactiviteit per adres is toegestaan;
    • 8. op grond van het bepaalde in artikel 32.4 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • b. artikel 8.5 onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    • 3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    • 4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 32.4 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 6. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is;
  • c. artikel 8.5 onder i en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
    • 2. de woning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de aspecten geluid, trilling fijnstof of verkeer.
8.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 8.6.1 genoemde ontheffing kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het een gebiedseigen functie betreft;
  • b. de gebiedseigen activiteit uitsluitend in de bestaande bebouwing wordt gehuisvest;
  • c. de activiteit uitsluitend in de bestaande bebouwing wordt gehuisvest;
  • d. de activiteit een positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van de ecologische structuur;
  • e. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  • f. met de gemeente wordt een overeenkomst gesloten waarin wordt verwezen naar een opgesteld plan waarin de ruimtelijke kwaliteitswinst is vormgegeven. In geval van een bijdrage op basis van het provinciale Contourenbeleid, wordt deze overeenkomst met de provincie gesloten;
  • g. de nieuwe ontwikkeling levert een bijdrage ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, met uitzondering van niet-commerciële maatschappelijke voorzieningen;
  • h. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in bijlage 4 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
  • i. functiewijziging ten behoeve van agrarische hulp- en nevenbedrijven enkel toegestaan is indien aangetoond wordt dat deze bedrijven een functie vervullen voor de ter plaatse aanwezige agrarische bedrijven en, indien sprake is van nieuwvestiging, door middel van een rapportage inzicht gegeven wordt in een vooraf uitgevoerd onderzoek naar hergebruik van agrarische bebouwing en het resultaat hiervan;
  • j. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.
  • k. een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente wordt afgesloten, waarin wordt verwezen naar een opgesteld plan, waarin de ruimtelijke kwaliteitswinst is vorm gegeven. Indien een bijdrage geleverd dient te worden op basis van het provinciale Contourenbeleid, dient een overeenkomst met de provincie te worden gesloten.

8.6.3 Procedure

Een besluit tot het verlenen van ontheffing wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan burgemeester en wethouders.

8.7 Aanlegvergunning
8.7.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m², met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    • 3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  • c. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening of de Boswet is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
8.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 8.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.7.3 Afwegingskader

Een in artikel 8.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden en een positieve bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de ecologische structuur.

8.7.4 Strafbepaling

Overtreding van het verbod in 8.7.1 is een strafbaar feit.

8.8 Wijzigingsbevoegdheid
8.8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. het bouwvlak voor een melkveehouderij vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    • 3. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    • 4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 32.3.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 6. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 32.3.3 en 32.3.4inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 7. het bedrijf bijdraagt aan de natuurbeheertaak binnen deze bestemming;
    • 8. advies wordt ingewonnen van de provinciale kwaliteitscommissie;
    • 9. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    • 10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 11. de regels in artikel 8.2.2 in acht genomen worden;
8.8.2 Afwegingskader

Een in artikel 8.8.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, er geen alternatieven zijn en in een afdoende compensatie wordt voorzien en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.