direct naar inhoud van Regels
Plan: Nederweert, Mildert 10 en 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPMildert1011-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Nederweert, Mildert 10 en 11' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPMildert1011-VA01 van de gemeente Nederweert.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0946.BPMildert1011-VA01.

1.3 bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert"

het bestemmingsplan ''Buitengebied Nederweert'' met identificatienummer IMRO.0946.BPbgb2009.ONT.Ow01 van de gemeente Nederweert, zoals dat is vastgesteld op 24 november 2009;

1.4 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0946.BPMildert1011-VA01.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan huis gebonden bedrijf

een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bestaand

zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.

1.14 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dak

iedere boven beëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gebruiken

onder gebruiken wordt mede verstaan het in gebruik geven en het laten gebruiken;

1.25 hoofdgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw dat, door zijn vorm en/of constructie en mede gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwvlak kan worden aangemerkt;

1.26 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.

1.27 milieukwaliteit

Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.

1.28 nevenactiviteiten

een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.

1.29 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 peil

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.31 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.32 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 voorgevelrooilijn

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die voorgevel.

1.34 watergang

natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.

1.35 waterstaat

toestand van het oppervlakte- en grondwater.

1.36 woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 goothoogte van een bouwwerk/gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 inhoud van een bouwwerk/gebouw:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk/gebouw:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 oppervlakte van een bouwwerk/gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. voorzieningen van algemeen nut;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  • e. (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen binnen het bouwvlak.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Er zijn geen gebouwen en overkappingen binnen deze bestemming toegelaten.

3.2.2 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend in de vorm van transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd;
3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 10.3 in acht te worden genomen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteit, anders dan:
    • 1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
    • 2. tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
  • e. het gebruik van de bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • f. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • h. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen binnenplanse afwijking toestaan van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.4.1 onder a en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning, recreatiebedrijf of agrarisch bedrijf worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. kampeermiddelen maximaal 75 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak of van de bestaande bebouwing behorende bij de burgerwoning, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
    • 2. buiten het agrarisch bouwvlak mag geen extra bebouwing ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden opgericht;
    • 3. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 10.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • b. artikel 3.4.1 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
    • 4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel10.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.5.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 3.5.1 genoemde ontheffing kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  • b. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  • c. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in bijlage 2 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten uit het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" of gelijkwaardig is niet toegestaan;
  • d. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    • 3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 meter uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  • d. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
3.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3 Afwegingskader

Een in artikel 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

3.6.4 Strafregel

Overtreding van het verbod in 3.6.1 is een strafbaar feit.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Natuur zoals benoemd in bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert", ten behoeve van de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
    • 2. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 3. de voorschriften van Artikel 8, zoals benoemd in bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert", van toepassing worden verklaard.
3.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 3.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgest mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;

met de daarbij behorende:

  • c. bijgebouwen
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. tuinen en erven;
  • f. verhardingen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. water en huishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat;

  • j. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf enkel is toegestaan met toepassing van de in sublid 4.5.2 opgenomen voorwaarden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemmingen binnen het bouwvlak worden gebouwd met:

  • a. een hoofdgebouw in de vorm van een woning, met dien verstande dat voorzover het bestemmingsvlak is voorzien van de bouwaanduiding 'hoofdgebouw' het hoofdgebouw uitsluitend is toegestaande binnen deze aanduiding;
  • b. maximaal één hoofdgebouw in de vorm van woning per bouwvlak;
  • c. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Woningen, inclusief bijgebouwen

Voor woningen, inclusief bijgebouwen, gelden de volgende eisen:

  • a. woning, inclusief bijgebouwen:
dakhelling   minimaal 12°, deze eis geldt niet voor bijgebouwen  
inhoud (woning, inclusief alle bijbehorende bijgebouwen)   maximaal 950 m3, met dien verstande dat:
- ter plaatse van de aanduiding 'hoofdgebouw' de inhoud van het hoofdgebouw/ de woning niet meer dan 500 m³ mag bedragen, met dien verstande dat de inhoud van het hoofdgebouw/ de woning inclusief bijbehordende bouwwerken niet meer dan 950 m³ bedraagt;
- ter plaatse van de aanduiding maatvoering - 'volume(m3)' 1.580 m³ is toegestaan;  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen:   minimaal 5 m, dan wel bestaande afstand;  
afstand tot hart van de weg   minimaal 30 m bij gebiedsontsluitingswegen en minimaal 15 m bij erftoegangs- en onverharde wegen, dan wel bestaande afstand;  
goothoogte vrijstaande bijgebouwen   maximaal 3,2 m, dan wel bestaande goothoogte;  
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen:   maximaal 5,5 m, dan wel bestaande bouwhoogte;  
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen:   maximaal 20 m uit dichtstbijzijnde gevel, dan wel bestaande afstand.  

  • b. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan;
  • c. in afwijking van lid b is vervangende nieuwbouw toegestaan, mits dit plaatvindt op de bestaande fundamenten, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'hoofdgebouw' één nieuwe woning is toegestaan.
4.2.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m achter de voorgevelrooilijn:
    • 1. bouwhoogte erfafscheidingen:
      • maximaal 2 m; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 1 m;
    • 2. bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
      • maximaal 6 m;
    • 3. oppervlakte:
      • maximaal 30 m².
4.3 Nadere eisen

Nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen.
  • b. deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. het bepaalde in 4.2.1 en overschrijding van de op de verbeelding aangegeven begrenzingen van het bouwvlak of de bouwaanduiding 'hoofdgebouw' toe te staan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de maximale inhoudsmaat van de woning, inclusief bijgebouwen zoals genoemd in artikel 4.2.2 mag niet worden overschreden;
    • 2. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 3. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 4. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 5. uit een akoestisch onderzoek is gebleken dat er voldaan wordt aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    • 6. op grond van het bepaalde in artikel 10.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • b. het bepaalde in 4.2.2 en een vergroting van de inhoud van een woning inclusief bijgebouwen tot 1.100 m³, indien het perceel niet groter is dan 1.000 m² en tot 1.300 m³ toestaan, indien het perceel groter is dan 1.000 m², onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een samenhangend geheel, waarbij de woning tezamen met de uitbreiding een eenheid dient te vormen;
    • 2. de uitbreiding planologisch aanvaardbaar is;
    • 3. de uitbreiding niet voor/aan de voorgevel van de woning plaatsvindt;
    • 4. de uitbreiding niet zodanig is dat woningsplitsing via eenvoudige bouwkundige ingrepen mogelijk wordt;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 10.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • c. het bepaalde in 4.2.2 en het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten toestaan, onder voorwaarde dat:
    • 1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is;
    • 2. de afstand tot een perceelsgrens niet minder dan 3 m. bedraagt;
    • 3. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
4.4.2 Aanvullend afwegingskader

De in 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de toetsingspunten van het waterschap Limburg (zie Bijlage 2).
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten,
  • b. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • d. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
  • e. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
  • f. het gebruik van ruimtes binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • g. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet onevenredig nadelig worden beïnvloed;
  • h. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • i. beroep en/of bedrijf aan huis, met uitzondering van het beroep en bedrijf aan huis zoals bepaald in lid 4.1 onder j.
4.5.2 Een beroep of bedrijf aan huis

Het gebruik van een woning en bijgebouwen voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:

  • a. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie en wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • b. er maximaal 30 % van de vloeroppervlakte: met een maximum van 75 m2, als zodanig in gebruik wordt genomen ten behoeve van het beroep en/of bedrijf aan huis;
  • c. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. geen publiekgerichte functie wordt uitgevoerd;
  • e. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig mag worden beïnvloed of kan worden beïnvloed;
  • f. geen (extra) hinder of belemmering wordt veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
  • g. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten die in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep/bedrijf.
4.5.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in Artikel 4 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in Artikel 4 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de bestemming Wonen wijzigen in een bestemming maatschappelijk conform artikel 6 zoals benoemd in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert", onder de voorwaarden dat:
    • 1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    • 2. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 10.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 6. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
  • b. de bestemming Wonen wijzigen in een bestemming 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ontwikkelingszone groen – logies' conform artikel 6 zoals benoemd in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert", uitsluitend ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de parkeerbalans;
    • 2. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 3. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 4. sprake is van een veilige woonsituatie in de bebouwing.
4.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 4.6.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits sprake is van een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische structuur en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 250 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de in lid 5.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'Waarde - Archeologie', zulks ter voorkoming van onevnredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).

5.4.2 Afwegingskader

Een in 5.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend mits:

  • a. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  • b. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodige zeker is gesteld.
  • c. in het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de ontheffing de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waarrdoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden, de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 250 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diep wortelende beplantingen en het rooien van diep wortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 m.
5.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het in sublid 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  • c. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
5.5.3 Afwegingskader

Een in 5.5.2 genoemde afwijking kan slechts worden verleend mits:

  • a. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  • b. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodig zeker is gesteld. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de vergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.5.4 Strafregel

Overtreding van het verbod in sublid 5.5.1 is een strafbaar feit.

5.5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  • a. naar ligging wordt verschoven, dan wel
  • b. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
  • c. van de verbeelding wordt verwijderd,

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone watergang

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.

met dien verstande dat de beschermingszones zijn opgenomen in de legger van de primaire wateren van het betreffende waterschap. Op de gronden zijn tevens de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het betreffende waterschap van toepassing.

6.2 Bouwregels

Op de voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).

6.3.2 Afwegingskader

Een in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, en onder de voorwaarden dat:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 6.1 bedoelde watergang;
  • b. de beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
6.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.4.3 Afwegingskader

Een in 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de watergang. Hieromtrent wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie van de bedoelde watergang.

6.4.4 Strafregel

Overtreding van het verbod in 6.4.1 is een strafbaar feit.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten - waaronder mede begrepen (groeps)kamperen - met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen, Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend.
8.2 Gebruiksverbod

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

8.3 Strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor opslag-, stort-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de het planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvangen/ of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 m overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • e. de voorgeschreven maten met maximaal 10 %, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een afwijking van de maatvoeringsregels;
9.2 Afwegingskader

Een in lid 9.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Milieuzone - boringsvrije zone

Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone' mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van borningen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.

10.2 Parkeren
10.2.1 Algemeen
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein aan, in of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  • b. Er is sprake van ‘voldoende parkeergelegenheid’ als bedoeld onder a. indien wordt voldaan aan de gemiddelde/minimum parkeerkencijfers van de CROW publicatie 381: 'Toekomst bestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018).
10.2.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet op eigen terrein zijn voorzien. De ruimte voor het laden en lossen van goederen moet tevens in stand worden gehouden.

10.2.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 1.1 en/of artikel 1.2:

indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

10.2.4 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in artikel 1.1 en/of artikel 1.2 is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • de woon- en leefsituatie.
10.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage
10.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.

10.3.2 Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen

Binnen de bestemming Agrarisch is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behoud van de aanwezige landbouw en de bescherming en het verder ontwikkelen van de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten alsmede op het opwaarderen van de ecologische waarde van de oevers en het herstellen van de natuurlijke beekloop.

Deze doelstelling kan worden door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  • b. versterking omliggende openbare ruimte;
  • c. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • d. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • e. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • f. inpassende beplanting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Bestemmingsplan "Nederweert, Mildert 10 en 11".

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d.:

Voorzitter

Griffier