Plan: | Maastricht-West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0935.bpMtrichtWest-vg01 |
In de structuurvisie zijn de ruimtelijke thema's benoemd.
Ruimtelijke thema's
Als antwoord op bovenstaande ontwikkelingen en om de aantrekkelijkheid van de stad voor (bestaande en nieuwe) inwoners, ondernemingen en haar bezoekers te verbeteren gaat Maastricht gericht werken aan:
In het navolgende is van de relevante wijken een korte beschrijving opgenomen:
Brussele Poort/St. Annadal. Thema: Hart van West
Dit gebied, met de rechtbank, het winkelcentrum Brusselse Poort, de onderwijslocaties, zorgfuncties, de Belastingdienst en de beide moskeeën is een belangrijke locatie op het gebied van onderwijs, werken en winkelen en functioneert als het hart van het westelijk stadsdeel. De rechtbank oriënteert zich op de St. Annalaan en de binnenstad. Het winkelcentrum Brusselsepoort zal zich meer dan nu gaan oriënteren op de woonbuurten in West.
De groene wiggen worden doorgezet tot aan het winkelcentrum. Ook de wig tussen Caberg en Malpertuis wordt als park via de Lucassingel verlengd. Wat nu de achterkant van het winkelcentrum is, wordt de voorkant. Er komt een entreeplein aan de zijde van Pottenberg. In deze omgeving zijn vormen van onderwijs, zorg en (zorggerelateerde) woningbouw denkbaar. Hier ontstaat een volwaardig stadsdeelcentrum en een centrale ontmoetingsplek voor geheel West.
Stadsrandgebieden. Thema: Wonen in het groen
Dit zijn de woon- en werkgebieden buiten het centraal stedelijke gebied. De kwaliteit daarvan wordt bepaald door de nabijheid van het landschap. Het wonen vindt overwegend plaats in grondgebonden woningen, waarvan de tuin ook het groene karakter van de buurt mee bepaalt. Uitzondering daarop vormen de oude dorpskernen en linten, waar vaak een meer compacte bouw met een agrarisch karakter aanwezig is. De opgave is om landschap en stad met elkaar te verweven, door duidelijke randen te maken en in sommige gevallen het landschap via groene longen de stad in te laten dringen. Sommige woongebieden zullen nauwelijke veranderen, andere zullen via kleinschalige herstucturering worden verdund, waarbij meer ruimte komt voor water, groen en parkeren. Het aandeel gestapelde bouw zal waarschijnlijk afnemen. Niet iedere buurt zal zijn voorzieningen kunnen behouden. Er worden plekken aangewezen waar de voorzieningen worden gebundeld. Deze centra ontwikkelen zich tot goede en veilig toegankelijke levendige ontmoetingsplaatsen.
West. Thema: Wonen langs Groen Wiggen
Het landschap wordt gevormd door het Zouwdal en het grensgebied met België, waarin de Dousberg ligt. Het Zouwdal wordt gedomineerd door de Belgische industrie en de grootschalige windturbines. Er vint een uitbreiding plaats van bedrijventerrein Lanakerveld op Nederlands grondgebied. Door dit een robuuste groene rand te geven, wordt die aanblik verzacht. Maar de kracht van het Zouwdal ligt in zijn lengterichting: het zicht op de Grensmaas. Aan de randen van het Zouwdal komen nieuwe fiets- en wandelpaden, die moeten gaan aansluiten op de nieuwe fietsverbinding over de Maas bij de stuw van Borgharen. Gestreefd wordt naar een groene verbinding met de Via Regia. De Dousberg heeft het karakter van een publiek toegankelijk groengebied met een golfterrein, sportfaciliteiten en ondersteunende verblijfsrecreatie.
Het landschap dringt in West via drie groene wiggen (Klokbekerstraat, Via Regia, Wide Lanken) diep tot in de stad door. Het is de uitdaging om deze groengebieden meer verblijfskwaliteit te geven en ook elk een duidelijke identiteit. Het groengebied langs de Lucassingel wordt een verbindende schakel in de groenstructuur en krijgt als buurtpark een functie voor de wijk Brusselse Poort. Malberg wordt getransformeerd tot een wijk met meer grondgebonden woningen. In het kader van de herstructurering wordt tevens aan de rand van Malberg een aantal nieuwe groene wiggen gerealiseerd, die vanaf het Zouwdal het gebied inlopen.
Caberg, Malpertuis, Pottenberg, Belfort en Mariaberg vormen samen een ring van cultuurhistorisch interessante parochiewijken. Ze liggen rondom de groente wiggen en gaan zich richten op het hart van West: het winkelcentrum Brusselse Poort. De centra van Caberg en Belfort worden als ontmoetingsplek versterkt.
De wijken kenmerken zich door ruime groene openbare gebieden, die als een soort groene vloer samen de entourage vormen voor middelhoge appartementenbouw. Bij de herstructurering is deze stedenbouwkundige opzet met de groene wiggen en de ritmische bomenrijen, alsmede de afwisseling tussen de markante middelhoogbouw en de laagbouwgebieden, uitgangspunt. Bij eventuele sloop/nieuwbouw wordt nadrukkelijk verwezen naar de architectonische stijlkenmerken van het gebied. In Oud Caberg, Daalhof en Hazendans zijn geen grote structuurveranderingen aan de orde.
Relevantie voor het voornemen: Het bestemmingsplan sluit aan bij het met de structuurvisie beoogde beleid.
Dit document bevat een integrale visie op de gewenste economische, sociale en ruimtelijke ontwikkeling van de stad.
In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht in hoofdlijnen vast. Afgesproken is om de gekozen richting regelmatig te evalueren. Daarbij zijn twee nieuwe signalen voor Maastricht geconstateerd: een demografische- en een economische transisitie. Om een sociale en econmische dynamiek op gang te brengen formuleert het stadsbestuur instrumenten in de geactualiseerde Stadsvisie 2030 (2008). Centraal daarbij staat de strategie van de zichzelf versterkende identiteiten.
Het stadsprofiel wordt hierbij aangescherpt. Maastricht wil een dynamische Europese stad zijn die over een goede work-life balance beschikt en waar carières op vele terreinen mogelijk zijn. Die aanscherping loopt langs drie "magneten":
Bij de uitwerking van bovenstaande 3 thema’s worden 3 dimensies onderscheiden: sociale stijging,vitalisering/duurzaamheid en internationalisering. Belangrijke randvoorwaarden hierbij zijn: goede bereikbaarheid, sterk imago, veiligheid en voldoende bestuurskracht.
Voor het plangebied is met name dit laatste gebied (stedelijke woonstad) relevant. Maastricht zet in op het investeren in de kwaliteit van haar stedelijk woongebied. Maastricht kiest hierbij voor versterking van de compacte stad. De westoever leent zich voor binnenstad gerelateerde ontwikkelingen gericht op de nabijheid en face-to-face contacten: een stedelijke, kleinschalige mix van wonen, werken en voorzieningen.
Als uitwerking van de strategische visie zijn o.a. genaamde buurtontwikkelingsplannen (BOP) voor Caberg en Malpertuis opgesteld. Daarnaast zijn BOP Mariaberg en Pottenberg in ontwikkeling. Deze worden in het navolgende nader toegelicht.
Doel BOP Caberg-Malpertuis
Samenvattend bestaat de buurtaanpak Caberg-Malpertuis uit:
Doel BOP Mariaberg
Gezamenlijk doel is om door de integrale buurtaanpak van Mariaberg een zo hoog mogelijk sociaal maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit te realiseren met daarbij een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak. Belangrijke thema's zijn:
Doel BOP Pottenberg
In Pottenberg zijn belangrijke thema's voor het BOP:
De (geactualiseerde) stadsvisie biedt een aantal uitgangspunten voor de woningbouwprogrammering (zie ook paragraaf 2.4.3 Stedelijke programmering 2010-2019):
Relevantie voor het bestemmingsplan
De Stadvisie 2030 (actualisatie 2008) legt de koers van de stad Maastricht vast. In de BOP's worden de belangrijkste aan te pakken thema's weergegeven. Daarbij wordt instrumenten geboden om de dynamiek op sociaal en economisch vlak op gang te brengen. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheerplan: het voorziet de bestaande ruimtelijke situatie van een actuele bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan sluit aan bij het bovenstaande beleid.
In het proces van stadsvisie naar woningbouwprogramma (kwaliteit, aantallen, typologie, prijzen e.d.) zit ook het keuzeproces van de locaties. Op welke plekken in de stad gaat Maastricht de ambities van de Stadsvisie concreet vormgeven? Omdat de start van de nieuwe Structuurvisie is voorzien in 2010 en er grote druk staat op de stedelijke programmering, is er -vooruitlopend hierop- voor gekozen een ruimtelijke ontwikkelingsstrategie te maken. Deze ruimtelijke strategie geeft op hoofdlijnen aan welke plekken in de stad de komende jaren worden ingezet voor de invulling van de ambities uit de Stadsvisie en de argumentatie daarvoor vanuit het brede perspectief van de stedelijke ontwikkeling. De hieruit voortvloeiende prioritering van locaties en de gewenste invulling vanuit de woningbouwprogrammering heeft geleid tot een voorstel voor de prioritering en invulling van woningbouwplannen. Dit voorstel voor de in te zetten plancapaciteit is opgenomen in de stedelijke programmering 2010-2019.
Het programma stelt de zogenaamde ruimtelijke brandpunten voor de stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2019 vast. Het programma is gebaseerd op drie pijlers: Maastricht als kennisstad, cultuurstad en woonstad (zie 2.4.2 Stadsvisie 2030 (actualisatie 2008)).
Op grond van drie criteria (ontsluiting hoofdwegeninfrastructuur, bijdrage aan gezonde ruimtelijke structuur en het bieden van ruimtelijke meerwaarde voor de stad) kiest de gemeente de volgende acht brandpunten voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020:
Kennis, cultuur en wonen:
Infrastructuur:
Bovenlokale voorzieningen:
Belangrijk brandpunt is: herstructurering West en Noord-Oost. De ruimtelijke meerwaarde van de herstructurering is de verbetering van de fysieke kwaliteit van de betreffende wijken. De herstructurering is gepland in een aantal fasen. De eerste fase, de herstructurering van Malberg en Caberg-Malpertuis is in uitvoering. De tweede fase bestaat uit Mariaberg en Pottenberg.
Ander brandpunt is: het plan Maaskruisend Verkeer dat voorziet in een aantal grote verkeerskundige ingrepen om Maastricht lokaal en regionaal bereikbaar te houden op de as Oost-West, zoals de tram Vlaanderen-Maastricht en de omlegging van de Noorderbrug.
In het voorstel is ook een indicatie gegeven van het woningbouwprogramma (plancapaciteit 2010-2014).
Relevantie voor het bestemmingsplan
Maastricht West (en Noord-Oost) zijn belangrijke locaties voor woonstad, met name voor stedelijk en randstedelijk wonen. De herstructurering die voor Maastricht West gepland staat wordt niet middels voorliggend bestemmingsplan geregeld. Dit bestemmingsplan voorziet de bestaande ruimtelijke situatie van een actuele bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan sluit aan bij het bovenstaande beleid.
Dit Structuur- en Mobiliteitsbeeld (SMB) is een uitwerking van de 'Stadsvisie Maastricht 2030'. Het SMB geeft niet tot in detail aan wat het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid van de gemeente is, maar formuleert de hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad.
De koers voor 2030 wordt bepaald door de kenmerken van de stad te confronteren met de drie doelen uit de Stadsvisie. De koers wordt vertaald in keuzes in het Mobiliteitsbeeld en het Structuurbeeld.
Structuurbeeld
De afgelopen decennia is aan de stad gewerkt waarbij consequent keuzes zijn gemaakt vanuit de kwaliteit, eigenheid en historiciteit van de stad. Dit beleid is erg succesvol geweest en wordt gecontinueerd. Ook in de toekomst vormt het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteit van de stad en het landschap de basis voor het handelen. De komende jaren wordt ingezet op kwaliteitsverbetering van het bestaand stedelijk gebied. Het sleutelbegrip voor Maastricht is dan ook 'kwaliteit'.
Het toevoegen van stedelijkheid is een belangrijk middel waarmee jonge en vitale bevolkingsgroepen aan de stad gebonden kunnen worden. Maastricht mist een gemêleerde centrumrand. Door in te zetten op een geleidelijke transformatie van een aantal buurten rond de binnenstad worden deze woon- en werkmilieus toegevoegd aan de stad. Majeure projecten als Belvédère passen in dit streven naar meer stedelijke milieus rond de binnenstad.
Mobiliteitsbeeld
De bereikbaarheid van Maastricht en haar binnenstad staat onder druk en vraagt om maatregelen. Het doel is niet alleen om de bereikbaarheid, maar ook de leefbaarheid van de stad te verbeteren. Enerzijds leidt een goede bereikbaarheid tot een goede doorstroming, hetgeen bijdraagt aan (Ieef)milieudoelstellingen; anderzijds kan een optimaal bereikbare stad gepaard gaan met zware infrastructuur, verkeersaantrekkende werking en de dominantie van de auto waardoor de leefbaarheid in gedrang komt. Het Mobiliteitsbeeld richt zich dan ook op de juiste balans tussen leefbaarheid en bereikbaarheid.
In het beleid wordt o.a. opwaardering van de bestaande Noorderbrug voorgesteld (directe nabijheid plangebied). In de (bestaande) plannen voor het A2-project en het project Belvédère wordt rekening gehouden met een capaciteitsverruiming van het gehele Noorderbrugtracé vanaf het knooppunt Geusselt tot en met de aanlanding op de westelijke Maasoever ter plaatse van de Cabergerweg.
Links: Structuurbeeld 2030
Rechts: Mobiliteitsbeeld 2030
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het mobiliteitsbeleid geeft het kader voor het onderhavige bestemmingsplan en draagt bij aan een betere verkeersbereikbaarheid van het plangebied.
In de welstandsnota, welke is vastgesteld door de Raad op 25 mei 2004, is het kader voor het welstandsbeleid van de gemeente Maastricht neergelegd. Doel van de welstandsnota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving en het openbaar gebied in stedenbouwkundig, cultuurhistorisch, architectonisch en landschappelijk opzicht. Dit door middel van transparante, objectieve en daarmee voor een ieder begrijpelijke criteria.
De algemene welstandscriteria liggen ten grondslag aan de beoordeling van elk plan dat aan welstandstoetsing onderhevig is. Aan de hand van bebouwingstypen kunnen hier gebieds- en objectgerichte welstandscriteria aan worden toegevoegd. Over de bebouwingstypen heen kan weer een bijzonder gebied of een ensemble liggen, bijv. het beschermd stadsgezicht, met aanvullende criteria.
Naar werkwijze geeft dit een gelaagd systeem:
1e laag: geldt altijd, tevens vangnet: algemene welstandscriteria;
2e laag: bebouwingstypen: gebieds- en objectgerichte welstandscriteria;
3e laag: bijzondere gebieden en ensembles: aanvullende welstandscriteria.
Algemene Welstandscriteria
De algemene welstandscriteria zijn altijd van toepassing. Indien er uit het gebiedsgerichte welstandsbeleid geen onderscheidende welstandscriteria te benoemen zijn, vormen ze zelfs het enige toetsingskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor de openbare ruimte en andere gebieden, waarvoor geen bebouwingstypen zijn benoemd.
Vervolgens wordt in diverse stappen ingezoomd op de welstandscriteria die gelden voor het uiteindelijke bouwinitiatief. In dit Algemene Deel wordt de opzet gegeven, met een aanduiding van de inhoud. De precieze criteria worden gegeven in de drie andere delen, te weten:
Gebiedsgerichte welstandscriteria
De gemeente Maastricht bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden die ieder eigen stedenbouwkundige en architectonische eigenschappen bezitten. Deze worden aangegeven in de 'geografische uitwerking’ van dit Algemeen Deel.
Naar architectonische kenmerken kunnen een aantal bebouwingstypen worden onderscheiden, welke aanleiding geven voor het ontwikkelen van toegespitste welstandscriteria. De verschillende bebouwingstypen worden aangegeven in het deel ‘bebouwingstypen’.
Aanvullende welstandscriteria
Er zijn gebieden of bebouwingsclusters te benoemen die zo bijzonder zijn, dat daarvoor een nader beoordelingskader met set welstandscriteria is ontwikkeld. Ook gebieden waarvoor een beeldkwaliteitplan geldt kunnen om een nader beoordelingskader vragen. In hoofdstuk 7 ‘bijzondere gebieden, objecten en ensembles’ van de welstandsnota wordt hier nader op ingegaan.
In onderstaande schema is de welstandsnota in een overzicht weergegeven.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bij een nieuwe ontwikkeling vormt de welstandsnota het normstellend kader. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheersplan, bovenstaande beleid is derhalve niet direct van toepassing.
Het centrale doel van de nota is het cultureel erfgoed van Maastricht te behouden door behoedzame ontwikkeling en waar mogelijk het erfgoed te versterken en verbeteren door adequaat beheer.
De meest relevante onderdelen uit deze nota zijn:
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovengenoemde relevante onderdelen van de Nota Cultureel erfgoed hebben als uitgangspunt bij het opstellen van dit bestemmingsplan gediend.
Voor de aangewezen panden en gebieden in het bestemmingsplan geldt dat behoud hiervan uitgangspunt is. Dit betekent niet dat er geen wijzigingen meer mogelijk zijn, maar dat de wijzigingen de bestaande cultuur- en architectonische waarden niet aantasten. Op deze manier worde deze waarden één van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen.
Op 22 januari 2008 is door de gemeenteraad een nieuwe Horecanota vastgesteld. Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente, de keerzijde is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Middels het beleid wordt het bezoeken van en het werken in de horeca zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt zonder dat hinder van de horeca onevenredig toeneemt.
Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. er wordt daarom een onderscheid gemaakt in een vijftal gebieden (de "ringen" van de stad):
(zie onderstaand figuur)
Het algemene uitgangspunt daarbij is dat de luidruchtigere horeca zoveel mogelijk in het centrum wordt gesitueerd. Hoe verder de ring vervolgens buiten het centrum is gelegen des te rustiger de horeca in die gebieden moet zijn. In een stad met een Bourgondisch-, winkel- en studentenkarakter zal enige hinder van horeca geaccepteerd moeten worden. Ongeoorloofde hinder veroorzaakt door handelingen in strijd met de geldende regelgeving en daarop verstrekte vergunningen wordt in het nieuwe beleid niet getolereerd. Nieuwe horeca-initiatieven worden niet in de gehele stad toegestaan. Per gebied zijn er beperkingen. Naast het gebiedscriterium kunnen ook andere beperkingen maatgevend zijn voor het verkrijgen van toestemming voor het initiatief (zie hiervoor de Horecanota 22 jan. 2008).
Het plangebied is gelegen binnen gebied 4 "de woongebieden", hier staat de woonfunctie centraal. Nieuwe horecavestigingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan. Zo kan horeca zich mogelijk vestigen in verband met een bijzondere functie of een bijzondere ligging (naast woonwijk of natuurgebied). Ook in het belang van het behoud van bepaalde karakteristieke historische panden is soms horecavestiging toegestaan (bijv. kasteelhoeven). Tenslotte is horecavestiging mogelijk om het minimale voorzieningenniveau in een wijk te handhaven (buurtcafé, snackbar, restaurant of gemeenschapshuis. Elke aanvraag voor nieuwe horeca in dit gebied zal aan de bovengenoemde criteria worden getoetst.
Winkelondersteunende horeca wordt toegestaan onder bepaalde criteria (zie hiervoor de Horecanota 22 jan. 2008). Horecavoorzieningen op verdiepingen en in kelders zijn in principe niet toegestaan. Het college kan in bijzondere gevallen toestemming verlenen deze activiteiten toe te staan. Deze activiteiten mogen in geen geval leiden tot overlast voor de bewoners van belendende percelen.
Uitzondering zijn bestaande horecagelegenheden met een reeds vergunde horeca-exploitatie op de verdieping voor het vaststellen van dit beleid.
Horecabeleidskaart en horeca-inrichtingenkaart
De genoemde gebieden zijn weergegeven op de bij dit beleid behorende horecabeleidskaart Maastricht (22 januari 2008). In onderstaande figuur is te zien dat het plangebied buiten het gebied 3 "het overige centrum binnen de singels" is gelegen.
Relevantie voor het bestemmingsplan
In het plangebied is conform de Horecanota slechts rustige horeca mogelijk in de buurtcentra. Discotheken, nachtclubs, gokhallen en seksinrichtingen e.a. worden uitgesloten.
In de detailhandelsnota is het detailhandelsbeleid binnen de gemeente Maastricht aangegeven. Het detailhandelsbeleid is vastgesteld op 16 september 2008. Vanuit de behoefte om over een breed actueel afwegingskader voor de detailhandelsontwikkelingen binnen de gemeente te beschikken is het detailhandelsbeleid geactualiseerd. De detailhandelsnota is een instrument om op de kwantiteit van de uitbreidingsplannen te sturen én om het effect van de uitbreidingsplannen te beoordelen op de kwaliteit van de huidige en toekomstige distributieve structuur. Kwalitatieve overwegingen zijn daarbij leidend.
De detailhandelsnota geeft een antwoord op de vraag wat Maastricht op het gebied van de detailhandel wil bereiken. Daarbij gaat het om visie en keuzen ten aanzien van de wenselijke detailhandelsstructuur. De nota is het toetsingskader om initiatieven uit de markt te beoordelen. Daarnaast is het een praktisch plan om gewenste ontwikkelingen te stimuleren en om coalities te kunnen maken tussen overheid en bedrijfsleven.
Op hoofdlijnen zijn de ambities de volgende:
De beleidsnota gaat in op een structuur op hoofdlijnen voor het plangebied relevante onderdeel "Stadsdeel-, wijk-, buurtcentra en de kleine kernen". De belangrijkste aspecten hierbij zijn:
Huidige detailhandelsstructuur is de basis. Inwoners moeten kunnen beschikken over een zo compleet mogelijk dagelijks winkelaanbod op acceptabele afstand van de woning. De huidige detailhandelsstructuur op het niveau van buurt, wijk, stadsdeel en (kleine) kern wordt daarbij als uitgangspunt genomen. Veel winkelconcentraties voldoen niet (meer) aan algemeen geldende randvoorwaarden ten aanzien van onder meer aanbod (branchering, schaal winkels), ruimtelijke structuur, verblijfsklimaat, bereikbaarheid en parkeren. Modernisering van perspectiefrijke concentraties is dan ook een belangrijk uitgangspunt.
Stadsdeelcentra. In de hoofdstructuur wordt voorzien in een versterkiung van de positie van de Brusselse Poort als modern stadsdeelcentrum voor Maastricht West. Het perspectief van het winkelcentrum is prima. Ook naar de toekomst toe is in het directe verzorgingsgebied voldoende potentieel aanwezig. Wel is modernisering noodzakelijk.
Wijk- en buurtcentra. Herpositionering en modernisering van winkelgebied afgestemd op het draagvlak staat centraal op buurt- en wijkniveau. Daarbij is opschaling of herpositionering in functieniveau van een zestal winkelgebieden in de toekomstige hoofdsturctuur als uitgangspunt neergezet. Hierin wordt enkel Mariaberg genoemd als mogelijkheid om in samenhang (met Carré en Villapark/St. Pieter) de buurtsteunpunten te herpositioneren. Hier ligt een zoekopdracht voor de beste locatie en de best passende invulling. Perspectief is redelijk.
Buurtsteunpunten, winkelstrips en solitaire winkels. Voor de buurtsteunpunten, met een onvolledig aanbod, is het toekomstperspectief veelas zeer matig. Voor de meeste centra wordt een consolidatiebeleid voortgezet, waar mogelijk in combinatie met andere functies, zoals zorg en welzijn.
Grootschalige supermarkten. In Maastricht West is de rol van een stadsdeelverzorgende functie in de vorm van een grootschalige supermarkt weggelegd voor de huidige XL-supermarkt in de Brusselsepoort. Deze positie kan behouden blijven.
Op basis van de ambities en de visie op de hoofdstructuur zijn in de beleidsnota de functie, het perspectief en de strategie per winkelgebied bepaald. In onderstaande tabel staan de relevante winkelgebieden voor het plangebied.
Bron fragment tabel: detailhandelsnota 2008
Toelichting strategie:
Versterken: actief inzetten op versterking van de positie binnen de toekomstige structuur, waarbij ook randvoorwaardelijke aanpassingen (uitstraling, routing, bereikbaarheid, parkeren) een rol spelen. Dit kan opschaling naar een hoger niveau betekenen maar ook versterking van het huidige niveau.
Consolideren / Stabilisatie: wil niet zeggen dat er 'niets meer kan'. Het gaat om het behoud van de huidige positie, hierbij kan ruimte geboden worden voor initiatieven om het winkelgebied bij de tijd te houden. Eventuele uitbreiding moet passen bij de functie en positie in de toekomstige structuur. Zorgvuldige toetsing is noodzakelijk.
Herprofileren: ontwikkeling van de locatie c.q. het centrum binnen een gewijzigd profiel en binnen de marges van de bestaande omvang. Dit kan door de samenstelling van het aanbod binnen een centrum zodanig te wijzigen dat het centrum een beter
toekomstperspectief wordt geboden. Dit kan echter ook door aan gevestigde ondernemers de kans te bieden om te clusteren op een nieuwe/andere locatie met een beter prof iel en een beter perspectief. Met name de centra die vallen onder de strategie van herprofilering vragen bij de verdere uitvoering van de detailhandelsnota om een verdiepingsslag.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovenstaade gewenste ontwikkelingen, geformuleerd als strategie, worden niet met voorliggend bestemmingsplan geregeld. Dit bestemmingsplan voorziet de bestaande ruimtelijke situatie van een actuele bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan sluit aan bij het bovenstaande beleid.
Dit document beschrijft het milieubeleid van de gemeente. Doel is economische groei en gezondheid, leefbaarheid en veiligheid tegelijkertijd te ontwikkelen.
Om de bovenstaande missie te kunnen verwerkelijken is gekozen voor een strategie langs vijf lijnen:
Om dit natuur- en milieubeleid vorm te geven zijn milieukwaliteitsprofielen opgesteld. Hierin zijn de gewenste kwaliteiten van de verschillende natuur- en milieuthema’s per te onderscheiden gebiedstype weergegeven. Hierdoor ontstaan gedifferentieerde natuur- en milieukwaliteiten afhankelijk van de functie (menselijk gebruik) van een gebied (milieukwaliteitsprofielen). De gewenste geluidskwaliteit van een rustige woonwijk is bijvoorbeeld hoger dan van een industrieterrein.
De gebiedstypen die in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan voorkomen zijn:
Intensief wonen/werken Belangrijke kwaliteiten van dit woonmilieu zijn de nabijheid van voorzieningen en zij het in iets mindere mate dan het centrummilieu, de levendigheid. De algemene geluidkwaliteit is voldoende: buiten de woning is geluidhinder mogelijk, doch de woningen zouden moeten beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Met het oog op de leefbaarheid wordt als contrast ook hier gestreefd naar het rustig houden van de binnenterreinen. Daarom geldt daar de geluidkwaliteit goed. Evenals het centrummilieu is de geurkwaliteit matig en door de beperkte ruimte voor bergingsvoorziengen het gewenste niveau voor het vasthouden van gebiedseigen water slecht (bestaande bouw) dan wel matig (nieuwbouw).
Extensief wonen
De gewaardeerde milieukwaliteiten hangen samen met de ligging aan de rand van de stad en de relatief lage dichtheid, waardoor deze wijken een groen karakter hebben. De geluid-, geur- en bodemkwaliteit zijn goed. De inzet op een goede geluidkwaliteit houdt evenals stedelijk wonen ongemengd in dat de bereikbaarheid met de auto matig is, zodat de verstoring hierdoor tot een minimum kan worden beperkt. De concentratie van autoverkeer op ontsluitingswegen leidt ertoe dat daar de geluidkwaliteit voldoende is. Door de perifere ligging is het aantal doorgaande wegen minder dan bij intensief wonen/werken. De gewenste geurkwaliteit is daarom goed: maximaal 8% geurgehinderden. Door de relatief ruime tuinen en de groene opzet is de kans op humaan contact met de bodem groter dan bij de andere (meer versteende) woon-gebiedstypen, zodat het gezondheidsrisico bij bodemverontreiniging groter is. Daarnaast speelt dit woonmilieu een belangrijke rol in de uitwisseling van planten en dieren tussen stad en ommeland omdat het direct grenst aan het buitengebied.
De beheersintensiteit van het kleinschalig groen is met het oog op die uitwisselingsfunctie lager dan bij de andere drie gebiedstypen. In de stadsrandwijken is verder, juist vanwege de vele grondgebonden woningen in lagere dichtheden, relatief gemakkelijk hemelwater af te koppelen en energiewinst te behalen met isolerende maatregelen. Dit leidt ertoe dat voor de bestaande bouw voor het vasthouden van het gebiedseigen water het niveau matig geldt en voor nieuwbouw voldoende. De energiereductie ambitie is hoger dan bij de andere drie woongebieden: minimaal 50% ten opzichte van het energiegebruik in 2000.
Groene verbindingszone
Voor de groene verbindingszones gelden grotendeels dezelfde kwaliteiten als voor het landschappelijk waardevol buitengebied. Ook hier zijn rust en ecologie belangrijke kwaliteiten. Uitzonderingen betreffen geluid en geur.
De verbindingszones liggen vaak langs de ontsluitingswegen van Maastricht. Zij worden intensiever gebruikt voor onder andere recreatie dan het landschappelijk waardevol buitengebied. Daarom is voor de groengebieden direct langs die wegen de geluid- en geurkwaliteit voldoende. Buiten kan geluidhinder optreden en het aantal geurgehinderden mag tussen de 8 en 12% liggen. De kwaliteit van de bereikbaarheid met openbaar vervoer ligt op hetzelfde niveau als het landschappelijk waardevol buitengebied, hoewel het gebruik intensiever is. Dit verschil is echter niet dermate groot dat de kwaliteit een hoger niveau vereist.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovenstaande aspecten zijn, waar nodig, bekeken in het kader van de onderzoeksplicht. Dit wordt nader beschreven in Hoofdstuk 5 Milieuplanologische aspecten van deze toelichting. Het bestemmingsplan is een uitwerking van dit beleid.
Indien een ruimtelijk plan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of nieuwe geluidsbronnen (weg, rail, industrie) mogelijk maakt of een wijziging aan deze geluidsbronnen wordt voorzien, dient op basis van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde die in de Wet geluidhinder (Wgh) zijn opgenomen. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden, maar de maximale grenswaarde niet en zijn maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig of ontmoeten deze overwegende bezwaren, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere grenswaarde. Voorheen werden deze ontheffingen door de Gedeputeerde Staten verleend.
In augustus 2011 heeft de gemeente Maastricht het hogere grenswaardenbeleid wet Geluidhinder aangepast. Dit beleid is ontwikkeld om te sturen op ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen worden verleend. Tevens wil de gemeente Maastricht met het geluidbeleid haar burgers beschermen tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefklimaat en een kader bieden dat gebruikt kan worden bij de toetsing van een goede ruimtelijke ordening.
In de meeste gevallen is de procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gekoppeld aan de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning. Initiatiefnemers kunnen ook geheel autonoom, dus niet gekoppeld aan een bestemmingsplanwijziging of omgevingsvergunning, een verzoek om een hogere waarde indienen. Dit kan uiteraard alleen indien de reden voor het verzoek niet in strijd is met het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld bij de reconstructie van een weg.
In het kader van het verlenen van een hogere grenswaarde is het van belang de randvoorwaarden voor milieu aan te geven waaraan de plannen moeten gaan voldoen. Dit betekent niet alleen de toetsing aan de wettelijke grenswaarden, maar ook gebiedsgerichte beoordeling conform het Natuur en Milieuplan Maastricht 2030 (zie ook paragraaf 2.4.9 Natuur- en milieuplan 2030). Ieder gebiedstype heeft een grenswaarde waaraan getoetst moet worden, deze staan vermeld in deze beleidsnotitie.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat is het uitvoeren van een geluidsonderzoek en het toetsen aan de grenswaarden voor geluid niet aan de orde.
In Maastricht is sprake van grootschalige, diffuse bodemverontreiniging. Het Bodembeheerplan geeft aan hoe, uitgaande van de dynamiek van de stedelijke ontwikkeling, om te gaan met de diffuse bodemverontreiniging. In het bodembeheerplan zjin voor alle deelgebieden bodemkwaliteitsdoelstellingen geformuleerd.
Voor een nadere toelichting op het aspect bodem wordt verwezen naar paragraaf 5.4 Bodem.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het aspect bodem is, waar nodig, bekeken in het kader van de onderzoeksplicht. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 5.4 Bodem van deze toelichting. Het bestemmingsplan is derhalve een uitwerking van dit beleid.
Het Waterplan Maastricht beschrijft een gezamenlijk streefbeeld van het beleid van alle waterbeheerders in de stad. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten. De watertoets is hierbij een belangrijk instrument.
Zie paragraaf 5.1 Water voor een nadere beschrijving van bovenstaand beleid.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan past binnen het bovengenoemde beleidskader.
Het parkeerbeleid van de gemeente Maastricht is vastgelegd in het Parkeerbeleidsplan dat door de Gemeenteraad is vastgesteld in het voorjaar 2007. In het nieuwe parkeerconcept wordt de stad onderverdeeld in vier verschillende parkeerzones. Deze zones zijn vastgesteld op basis van de functies in de binnenstad, de loopafstanden en natuurlijke en herkenbare grenzen in de stedelijke morfologie. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen.
Het plangebied is gelegen in zone B "Schil" en zone C "Buitenwijken" (zie onderstaand figuur). Hiervoor geldt het volgende beleid:
B-zone: Schil
In de B-zone geldt een systeem van vergunningenparkeren, dat voortaan in de vorm van combiparkeren wordt aangeboden. Dit betekent dat in principe alle parkeerplaatsen in de openbare ruimte onder een regime van betaald parkeren vallen. Hier geldt het lage parkeertarief. Voor vergunninghouders is er een ‘vergunning’. Per huishouden worden maximaal 2 vergunningen beschikbaar gesteld. Werknemers in de B-zone, die woonachtig zijn buiten de gemeente Maastricht, komen in aanmerking voor een zogenaamde ‘woonwerkvergunning’.
Deze is geldig in het betreffende gebied (bv Mariaberg). Ter hoogte van winkels zijn er kortparkeerplaatsen voor doelgericht bezoek. In de omgeving van de winkels geldt een maximum parkeerduur van 2 uur. Op de overige plaatsen geldt een maximum parkeerduur van 4 uur en de mogelijkheid van een dagkaart. Bedrijven, kantoren en voorzieningen organiseren het parkeren voor werkenden en bezoekers op eigen terrein, veelal in de vorm van accommodaties, conform de bestaande normstelling.
Om multifunctioneel gebruik van deze accommodaties te bevorderen worden deze zoveel mogelijk gebundeld aan de OV-assen (bijvoorbeeld Brusselse Poort). Op deze wijze kunnen bezoekers en werkenden in het centrum tegen betaling ook van deze voorzieningen gebruik maken en hoogfrequent met reguliere bussen naar het centrum worden vervoerd (P+R).
Vermeld wordt dat de grens tussen de B-zone en de C-zone indicatief is en delen van de B-zone nog sprake is van ongereguleerd (of vrij) parkeren (ten tijde van opstellen notitie). Indien binnen de B-zone (of C-zone) sprake is van vrij parkeren kan het gereguleerd parkeren worden uitgebreid, dit wordt gedaan op basis van een aantal criteria welke vernoemd zijn in de beleidsnota.
C-zone buitenwijken
In de buitenwijken is er, zeker op middellange termijn, geen vorm van gereguleerd parkeren nodig. Wel worden hier enkele gratis parkeerterreinen in de nabijheid van het openbaar vervoer aangeboden, vooral gericht op werkenden in het centrum (P+R). In de wijken worden wel parkeernormen gehanteerd om in de openbare ruimte voldoende parkeercapaciteit voor bewoners aan te kunnen bieden.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovenstaand beleid biedt geen randvoorwaarden voor het voorliggende bestemmingsplan, immers het betreft een beheerplan waarbij geen sprake is van een eventuele toets aan de parkeernorm of anderszins.
Bij een functieverandering moet de Beleidsnota Parkeren en de Parkeernormen Maastricht 2011 in acht genomen worden.
Het beleid in de gemeente Maastricht ten aanzien van coffee-, smart-, head- en growshops is verwoord in de door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie coffeeshopbeleid en beleid ten aanzien van de smart-, head- en growshops' (20 maart 2001).
Gezien het aantal shops, de aantrekkingskracht van deze shops op het drugstoerisme en de gemeentelijke doelstellingen om dit toerisme te ontmoedigen en woon- en leefklimaat in Maastricht te beschermen, is het alleszins reëel om de groei van coffee-, smart-, head- en growshops tegen te gaan. Voorkomen moet worden dat door een toename van deze shops een nog grotere aanzuigende werking op het drugstoerisme ontstaat. Tevens moet worden voorkomen dat de ontstane overconcentratie toeneemt.
Het smart-, head- en growshopbeleid van de gemeente Maastricht is juridisch-planologisch geregeld in het 'Facetbestemmingsplan smart-, head- en growshops' (vastgesteld d.d. 16 september 2003 en goedgekeurd d.d. 16 december 2003). Deze regeling is overgenomen in de bij deze toelichting behorende planregels.
In het plangebied worden geen coffeeshops, smart-, head- en growshops mogelijk gemaakt.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Aangezien in het plangebied geen Coffee-, smart-, head- en growshops worden mogelijk gemaakt, is het bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid zoals dat door de gemeente Maastricht op dit vlak gevoerd wordt.
Per 1 oktober 2000 is het bordeelverbod komen te vervallen en hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om seksin richtingen aan een vergunningplicht te onderwerpen. Gemeenten hebben hierbij de mogelijkheid om een differentiatie aan te brengen in het maximum aantal toelaatbare inrichtingen en kunnen bepaalde vormen verbieden. Een verbod voor alle seksinrichtingen is niet mogelijk. De regulering vindt plaats via een vergunningenstelsel op grond van een bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Gelet op hun open karakter en de hierdoor veroorzaakte druk op het woon- en leefklimaat is de raam- en straatprostitutie verboden. Het beleid is om naast de huidige bordelen in de binnenstad een lichte groei van het aantal prostitutiebedrijven toe t e staan. Deze nieuwe prostitutiebedrijven dienen qua kwaliteitsuitstraling een aanvulling te zijn op het huidige aanbod. Voor de vestiging van nieuwe prostitutiebedrijven zijn enkele beleidsregels in de vorm van toetsingscriteria opgesteld. ln het onderhavige bestemmingsplan worden geen seksinrichtingen mogelijk gemaakt.
Hiertoe zijn specifieke bepalingen in de planregels opgenomen.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Aangezien in het plangebied geen sexinrichtingen worden mogelijk gemaakt, is het bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid zoals dat door de gemeente Maastricht op dit vlak gevoerd wordt.
Woningsplitsing speelt met name in de binnenstad van Maastricht. Splitsing van woningen leidt op de lange termijn tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoningen in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit kan op bepaalde plaatsen in de stad ongewenst zijn. Mede daarom is er behoefte aan regulering en een beleids- en beoordelingskader, waarvoor het begin is gemaakt in de Notitie woningsplitsing. Voor het plangebied geldt, dat het aandeel gestapelde woningen hier dusdanig laag is, dat hier geen reden is om woningsplitsing sterk aan banden te leggen. Hiervoor geldt daarom een ja, mits-beleid. Verzoeken om woningsplitsing worden dan in eerste instantie getoetst aan de eisen vanuit het woonbeleid. Van belang is dat splitsing geen onevenredig nadelig effect mag hebben op het volkshuisvestelijk belang. Vermindering van het aantal grondgebonden woningen is in de ja, mits-gebieden in beginsel geen probleem. Daarna volgt een ruimtelijke afweging, waarbij centraal staat of de woon- en leefkwaliteit in de nabije omgeving onevenredig wordt aangetast:
Er moet worden voldaan aan de parkeernorm.
Volkshuisvestelijke toets op buurtniveau, gekoppeld aan type woonmilieu en wenselijkheid van woningsplitsing; afweging van concentratie van woningsplitsing.
Tenslotte betreft de derde toets de bouw- en woontechnische kwaliteitseisen. Dit vindt plaats in de omgevingsvergunningsfase.
De notitie woningsplitsing maakt een onderscheid in zelfstandige woningen en kamers. Een zelfstandige woning is woonruimte met een eigen toegang, die de bewoner kan bewonen zonder afhankelijk te zijn van elementaire voorzieningen zoals keuken, toilet en douche, buiten zijn eigen afzonderlijke woonruimte. Dit betekent dat de bewoner dus niet verplicht is elementaire woonvoorzieningen met anderen te delen die niet tot zijn of haar huishouden behoren. Een kamer omvat alle vertrekken in een woning, behalve de keuken, het toilet, de badkamer, de zolder, de hal en de gang. De overige elementaire woonvoorzieningen moeten met andere bewoners worden gedeeld (gemeenschappelijke voorzieningen). Voor beide typen woonruimte is een streefbeeld opgenomen:
De te hanteren woonkwaliteitseisen bij verzoek om woningsplitsing c.q. kamerverhuur zijn daarmee:
De regulering van woningsplitsing dient plaats te vinden middels het bestemmingsplan. Daarnaast zullen aanvragen getoetst dienen te worden aan het volkshuisvestelijke beleid en bouwtechnische eisen.
In dit bestemmingsplan is de huidige situatie vastgelegd, dus hiermee ook het huidige aantal woningen. Woningsplitsing wordt niet rechtstreeks toegestaan, maar mogelijk gemaakt middels een afwijking, waarbij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd moet worden.