Plan: | Beitel en omgeving |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.BP040200W000001-0401 |
Binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen vigeren nog verschillende bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar. Deze bestemmingsplannen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden geactualiseerd. Voor deze actualisatieopgave wordt een bepaalde gebiedsindeling gehanteerd, waarbij één nieuw bestemmingsplan verschillende oudere bestemmingsplannen kan vervangen. Eén van de te actualiseren plangebieden is het plangebied Beitel en omgeving.
Bestemmingsplan Beitel en omgeving heeft overwegend het karakter van een beheerplan. Dit betekent dat vigerende rechten uit de nu geldende plannen, in dit nieuwe plan zijn overgenomen. Op een aantal plaatsen is dit echter vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet gewenst . Actueel vastgesteld beleid en wetgeving kunnen er eveneens toe leiden dat vigerende rechten zijn ingeperkt, dan wel uitgebreid.
Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt het plangebied 'Beitel en omgeving' van een actueel juridisch-planologisch kader voorzien.
Het bestemmingsplangebied Beitel en omgeving ligt in de zuidelijke punt van de gemeente Heerlen en bestaat uit het volledige gebied ten zuiden van de Imstenraderweg, met uitzondering van de plangebieden van het recent vastgestelde bestemmingsplan Avantis en het provinciaal inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg. Ook de strook buitengebied parallel aan de A76, tot aan het 'Miljoenenlijntje', valt buiten het plangebied. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Imstenraderweg aan de noordzijde, de Sourethweg en A76 aan de westzijde, de N281 aan de oostzijde en de grensovergang aan de zuidzijde. De plangrens loopt voor een groot deel gelijk aan de gemeentegrens/landsgrens. Op afbeelding 1.1. is de plangrens globaal weergegeven.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied en omgeving
Binnen het plangebied vigeren verschillende bestemmingsplannen. Hieronder is weergegeven welke bestemmingsplannen het betreft.
Tabel 1.1: overzicht vigerende (bestemmings)plannen
Bestemmingsplan | Vastgesteld door gemeenteraad Heerlen | Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten Limburg | |
Beitel Noord | 10 mei 2005 | 19 juli 2005 | |
Uitbreiding Baaks Sourethweg | 1 december 2009 | 23 februari 2010 | |
Grensovergang E39 | 19 oktober 1973 | 6 mei 1974 | |
Buitengebied Bocholtz | 18 juni 1976 | 27 juni 1977 | |
Beitel Zuid | 6 februari 1996 | 3 september 1996 | |
Beitel Zuid, artikel 30 WRO | 7 december 2004 | 1 maart 2005 | |
Buitengebied Simpelveld | 18 augustus 1977 | 6 maart 1979 | |
Beheersverordening | |||
Snipperlocaties | 7 januari 2014 | - |
Ook is voor een deel sprake van het ontbreken van een bestemmingsplan. Het betreft de gronden ter plaatse van de N281. Het enige planologische kader ter plaatse betreft de bouwverordening.
Opgemerkt wordt dat het provinciale inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg 2012 niet is opgenomen binnen het plangebied. In het vaststellingsbesluit van het inpassingsplan is namelijk aangegeven dat tot 22 juni 2022 voor de gemeente Heerlen geen bevoegdheid bestaat om ter plaatse een bestemmingsplan vast te stellen.
Daarnaast zijn binnen het plangebied diverse vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen verleend. Deze planologische regimes zijn in deze actualisatie meegenomen.
Op afbeelding 1.2 is een overzicht gegeven van de binnen het plangebied vigerende plannen.
Afbeelding 1.2: Overzichtskaart van plannen die binnen het plangebied vigeren.
De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP040200W000001-0401.
In deze toelichting is de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Het betreft onder meer gemeentelijk beleid, regionaal beleid, provinciaal beleid alsmede rijksbeleid waar bij de totstandkoming van het bestemmingsplan rekening mee is gehouden. Daarnaast is - voor zover relevant - onderzoek gedaan naar omgevingsaspecten. Ook de uitkomsten van deze onderzoeken zijn in de toelichting beschreven. Voorts zijn in deze toelichting de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid onderbouwd.
De toelichting is conform het Handboek van de gemeente Heerlen en de bijbehorende sjablonen opgesteld.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies en zijn, indien nodig, bouw- en/of functieaanduidingen opgenomen. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die bepalingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP2012 de wijze voor waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling). Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is dan ook rekening gehouden met hetgeen SVBP2012 voorschrijft.
Daarnaast is bij het opstellen van de regels rekening gehouden met het Handboek van de gemeente Heerlen en de bijbehorende sjablonen.
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
De analoge verbeelding bestaat uit 6 kaartbladen en heeft een schaal van 1:1.500. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP2012 de wijze voor waarop de verbeelding is opgebouwd en hoe de bestemmingen en aanduidingen moeten worden weergegeven. Bij het opstellen van de verbeelding van dit bestemmingsplan is dan ook rekening gehouden met hetgeen SVBP2012 voorschrijft.
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up-to-date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
Hoofdstuk 2 is een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 6 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en Hoofdstuk 7 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het Rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplangebied Beitel en omgeving, toegelicht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 13 maart 2012 in werking getreden en vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
De SVIR doet geen specifieke uitspraken met betrekking tot het plangebied. Wel geeft het Rijk voor Parkstad Limburg aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is. Door bevolkingskrimp komen het aanbod en draagvlak voor (lokale) voorzieningen en de woningmarkt alsook de arbeidsmarkt onder druk te staan. Dit heeft onder andere prijsdalingen, leegstand, segregatie en verpaupering tot gevolg. Naast negatieve gevolgen biedt krimp ook kansen voor natuur- en landschapsontwikkeling, kwaliteitsverbetering van de leefomgeving en binnenstedelijke vernieuwing. De gebieden die in de toekomst met krimp te maken krijgen, moeten hierop voorbereid zijn ('anticipeergebieden'). De toenemende ruimtelijke verschillen vragen om woon- en werklocaties in steden en dorpen die aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en die goed bereikbaar zijn, waarbij locaties voor transformatie en herstructurering zo veel mogelijk worden benut.
Doorwerking plangebied
De aanpak van krimp is op regionaal niveau verder uitgewerkt. De SVIR werpt derhalve geen belemmeringen op in het kader van het voorliggende bestemmingsplan.
Het Rijk legt met het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (in werking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Doorwerking plangebied
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer van reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones uit het Barro gelegen. Gelet op het conserverende karakter vormt het Barro geen belemmering in het kader van het voorliggende bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
De ladder bestaat uit drie treden:
• Behoefte:
Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
• Binnen- of buitenstedelijk:
Indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
• Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten:
Indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
Doorwerking plangebied
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan en het feit dat er in planologische zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is toetsing aan de duurzaamheidsladder voorts niet benodigd. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt zodoende geen belemmering in het kader van het voorliggende bestemmingsplan.
Het POL2014, met bijbehorend plan-MER, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma zijn op 12 december 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. Dit als onderdeel van een integrale omgevingsvisie.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.
Plan specifieke aspecten
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten uit het POL2014 relevant.
Aanduiding Stedelijk gebied (Kaart 1 Zonering Limburg)
Het plangebied is op Kaart 1: 'Zonering Limburg' grotendeels aangeduid als zone 'Bedrijventerrein'. Met deze aanduiding worden de betreffende zones in het POL2014 aangemerkt als gemengde woon/werkgebieden met een stedelijk karakter. Verder is een klein deel van het plangebied aangeduid als respectievelijk 'Bronsgroene landschapszone' (het Miljoenenlijntje) en 'Buitengebied' (zie ook Kaart 1 en toelichting hieronder). Een ondergeschikt deel van het plangebied is aangeduid als 'Buitengebied'.
Afbeelding 2.1: uitsnede POL2014 (POLviewer), Kaart 1: Zonering Limburg
Bedrijventerreinen
Op Kaart 3: Economie is het plangebied grotendeels aangeduid als bedrijventerrein. Het plangebied bevat de volgende aanduidingen:
Over bedrijventerreinen wordt in het POL2014 het volgende vermeld.
Zo'n 9.000 vooral middelgrote en grote bedrijven liggen op een van onze ruim 250 bedrijventerreinen, met een gezamenlijke omvang van een kleine 7.000 ha. Ze zijn de werkplek voor 1/3 van de Limburgse werknemers. Bijna 1/3 van de Limburgse bedrijventerreinen is verouderd en vraagt om revitalisering of herstructurering. Deels gaat het om problemen van beperkte omvang op kleine terreinen, maar het gaat ook om een aantal grotere terreinen. Het overgrote deel van de bedrijven (89%) ligt niet op bedrijventerreinen, maar in gemengde woongebieden c.q. stads- en dorpscentra.
Afbeelding 2.2: uitsnede van de kaart Economie behorende bij de POL2014 (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Aanduiding Bronsgroene landschapszone (Kaart 1 Zonering Limburg en Kaart 7 Natuur)
Het plangebied is op Kaart 1 'Zonering Limburg' deels aangeduid als 'bronsgroene landschapszone', zie ook afbeelding 2.1. Deze aanduidingen zijn ook opgenomen op Kaart 7 'Natuur' (begrenzing komt overeen met de aanduiding op afbeelding 2.1). Het betreft hier het zogenaamde 'Miljoenenlijntje'.
Bronsgroene landschapszone
Beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap.
Accenten:
De bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d.
Het provinciaal beleid is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits').
Omgevingsverordening:
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
In de Omgevingsverordening is een motiveringsplicht opgenomen die gemeenten vraagt om in de toelichting op nieuwe bestemmingsplannen (voor onderdelen van de bronsgroene landschapszone) aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied wordt omgegaan.
Aanduiding Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Op Kaart 2: Limburg Regionaal is het plangebied aangeduid als 'Regio Zuid-Limburg' en 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Direct ten zuiden van het plangebied is op deze kaart een aanduiding 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' opgenomen. Het plangebied zelf valt buiten deze aanduiding.
Om de kwaliteiten van het Nationaal Landschap te versterken is het essentieel dat het landelijk gebied en de omliggende stedenring vanuit een gezamenlijke inzet en visie samenwerken. Ook de ruimtelijke relaties tussen het Nationaal Landschap, het aangrenzende stedelijke gebied en het Maasdal dienen hierbij versterkt te worden. Door de aanleg van grootschalige noord-zuidgerichte infrastructuur (snelweg, spoorweg, kanaal) is de relatie tussen het Maasdal en het Zuid-Limburgse landschap voor een deel verloren gegaan. Zowel vanuit het Heuvelland als vanuit de stedelijke gebieden kan de ruimtelijke relatie met het Maasdal worden verbeterd (bijv. ter hoogte van het Geuldal via het programma Landgoederenzone).
Met name in de regio's Parkstad Limburg en de Westelijke Mijnstreek biedt de transformatieopgave op het gebied van wonen een uitgelezen kans om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren en landschappelijke structuren te herstellen. In Parkstad kan de regionale bekenstructuur als leidend principe worden gehanteerd en in de Westelijke Mijnstreek ligt de ontwerpopgave in de overgang tussen het Nationaal Landschap en het Maasdal (Midden-Limburg).
Het unieke karakter van het Nationaal Landschap dient hersteld, onderhouden en doorontwikkeld te worden. Daarbij ligt de focus op tien kernwaarden in het centrale deel van het gebied, het beschermingsgebied Nationaal Landschap (groene arcering in de kaart).
Het omgevingsbeleid is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten als onderdeel van de kernwaarden van het Nationaal Landschap te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits').
Omgevingsverordening:
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
Afbeelding 2.3: uitsnede van de kaart 'Limburg Regionaal' behorende bij de POL2014 (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Aanduiding provinciale weg met reserveringszone
Op de kaart 4: 'Infrastructuur en bereikbaarheid', behorende bij de POL2014 is de provinciale weg N281 (deels) aangeduid als 'provinciale weg met reserveringszone'.
Voor de belangrijkste wegen van het Regionaal verbindend wegennet (RWVN), die een belangrijke bereikbaarheids- en doorstroomfunctie hebben, en voor enkele spoorwegen hanteerd de provincie aan weerszijden reserveringsstroken, zodat op termijn een verbreding eventueel mogelijk is. Aanleiding kan dan zijn de (verwachte) verkeersgroei, wegontwerpeisen voortkomend uit het streven naar een duurzaam veilig wegverkeerssysteem, of maatschappelijk-bestuurlijke overwegingen (de (spoor)weg moet ‘toekomstvast’ zijn). De reserveringsstroken zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.
Omgevingverordening:
Een ruimtelijk plan geeft de aanduiding ‘reserveringszone’ grenzend aan de buitenste kantstreep van de bestaande weg of gerekend vanuit het hart van het bestaande spoor van respectievelijk een provinciale weg of een spoorweg. De breedte van een reserveringszone bedraagt 15 meter aan weerszijden.
Aanduiding voorkeursgebied windturbines
Op de kaart 5: 'Windenergie', behorende bij de POL2014 is het bebouwde gebied binnen het bestemmingsplan aangeduid als 'Voorkeursgebied Windturbines'.
De provincie streeft naar het maximaliseren van het maatschappelijk effect van windenergie door participatie van belanghebbenden in het planproces en de realisatie van windturbines. Burgers, grondeigenaren en ondernemers die nabij windturbines wonen of ondernemen zullen in staat worden gesteld te profiteren van de opbrengsten. Dit kan onder andere door de levering van stroom, financiële deelname in het windpark of middels het creëren van een leefbaarheidsfonds. Ook andere opties zijn denkbaar. De wijze waarop dit gebeurt is maatwerk en afhankelijk van de lokale wensen en de financiële ruimte van het windpark.
Gemeenten nemen het voortouw om te komen tot ruimtelijke plannen (bestemmingsplan of provinciaal inpassingsplan) die de plaatsing van windturbines mogelijk maken. Er wordt hierbij rekening gehouden met bestaande initiatieven of initiële projectideeën. Met stakeholders worden afspraken vastgelegd over de rolverdeling en prestaties.
Aanduiding Beekdal (Kaart 9 Regionaal water)
De benodigde ruimte voor water is aanwezig in beekdalen die een open en natuurlijk karakter hebben. De provincie heeft derhalve aan de beekdalen de functie strategische waterberging toegekend. De functie strategische waterberging betekent dat de ruimte voor natuurlijke inundaties in beekdalen in stand moet blijven en de infiltratiecapaciteit van de bodem niet verder afneemt. Nieuw verhard oppervlak wordt gecompenseerd door extra ruimte te realiseren voor waterberging en infiltratiecapaciteit in de buurt van de ingreep. Daarmee kan het regionale watersysteem blijvend aan de normering voor regionale wateroverlast voldoen, ook bij toekomstige neerslagtoenames. De bescherming van de beekdalen ten behoeve van de functie strategische waterberging is in de omgevingsverordening opgenomen via de aanduiding en regelgeving voor de goud- en zilvergroene natuurzones en de bronsgroene landschapszones binnen de beekdalbegrenzingen op de POL-kaart.
Afbeelding 2.4: uitsnede van de kaart 'Regionaal watersysteem' behorende bij de POL2014 (plangebied aangegeven met zwarte lijn)
Doorwerking plangebied
Op de verbeelding is de zone Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, zoals aangegeven op de kaart Limburg Regionaal, een bestemming Agrarisch en (voor een klein deel) Natuur opgenomen. Deze bestemmingen staan geen bebouwing toe en voorzien naast agrarisch gebruik tevens in landschappelijk gebruik en recreatief medegebruik (voor het deel met de bestemming natuur voor ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede voor extensieve dagrecreatieve waarden). De op de kaart Economie aangewezen bedrijventerreinen zijn als zodanig bestemd in dit bestemmingsplan.
Een deel van het plangebied is in de POL en de Omgevingsverordening aangeduid als Bronsgroene landschapszone, het gaat om het zogenaamde Miljoenenlijntje. In het bestemmingsplan is hiervoor een dubbelbestemming Waarde - Natuur en Landschap opgenomen. Met deze dubbelbestemming wordt de instandhouding en bescherming van de daar voorkomende ecologische waarden, waaronder landschappelijke en natuurwaarden beoogd. De historische spoorlijn op zichzelf heeft geen specifieke natuurwaarden, maar heeft als recreatieve verbinding wel een belangrijke rol in de beleving van het Limburgse heuvellandschap. De spoorlijn wordt ter plaatse van het plangebied aan weerszijden begeleid door een groenzone met hoogopgaande en dichte beplanting, waardoor de spoorlijn terplaatse een besloten karakter heeft en het zicht op het bedrijventerrein wordt ontnomen.
Tot slot is in het bestemmingsplan de provinciale weg N281 gelegen. Deze weg is in de POL en de Omgevingsverordening aangeduid als 'provinciale weg met reserveringszone'. In het bestemmingsplan is voor deze weg een vrijwaringszone opgenomen, teneinde eventuele toekomstige verbreding van deze weg veilig te stellen. Conform de Omgevingsverordening is binnen deze zone geen bebouwing toegestaan.
Het bestemmingsplan Beitel en omgeving is in lijn met het provincaal beleid.
Het rijk heeft in de Nota Ruimte aangegeven dat de zorg voor een marktgericht aanbod aan werklocaties ligt bij provincie en gemeenten. Inhoudelijk liggen de uitgangspunten van het bedrijventerreinenbeleid vast in het POL 2006. Strategisch zijn deze middels een regiodialoog met gemeenten verder uitgewerkt in de POL-uitwerking Programma Werklocaties Limburg 2020, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 16 december 2009.
In het provinciale beleid voor werklocaties staat een regionale aanpak voorop. Door een regionale aanpak kan elke regio komen tot een goed afgestemd aanbod van werklocaties, waarbij in alle relevante segmenten kan worden voorzien en waarbij optimaal wordt ingespeeld op de kwaliteiten van een regio. Iets waar een gemeente zelden alleen voor kan zorgen. Verder kan gezamenlijk worden gezocht naar ruimte voor bedrijven die willen verplaatsen. Een dergelijke regionale inzet helpt bedrijven voor de regio te behouden. Maar ook kunnen de prijzen langs de lijn van prijs-kwaliteitverhoudingen goed op elkaar worden afgestemd en kan worden voorkomen dat ondernemers gemeenten tegen elkaar uitspelen.
Voor de ruimtebehoefte van werklocaties is de duurzaamheidsladder van toepassing. Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie gekeken dient te worden of er behoefte is aan nieuwe werklocaties. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Pas wanneer dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht.
Op de kaart behorende bij het programma werklocaties is het bedrijventerrein "De Beitel" aangeduid als 'bedrijventerreinlocaties in Limburg'. Er is dus sprake van een bestaande werklocatie.
Doorwerking plangebied
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein 'De Beitel'. Zodoende is het voorliggende plan niet in strijd met het Programma Werklocaties Limburg 2020.
In 2009 heeft de stadsregio Parkstad Limburg een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor Park & Stad'. Deze intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit, en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze structuurdragers zijn uitgewerkt aan de hand van vier hoofdthema's:
Doorwerking plangebied
De hiervoor genoemde hoofdthema's zijn uitgewerkt in een Visiekaart (zie afbeelding 2.5) behorende bij de intergemeentelijke structuurvisie. Gelet op de ligging van het plangebied op de grens met Duitsland, dient gezocht te worden naar Duitse (werk)relaties op het gebied van (duurzame) energie en medische technologie.
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Beitel en omgeving.
Afbeelding 2.5: uitsnede van de visiekaart behorende bij de structuurvisie voor Parkstad Limburg
De Parkstad Raad heeft op 21 februari 2011 de Retailstructuurvisie Parkstad Limburg 2010-2020 vastgesteld. Doel van deze visie is te komen tot een duurzame retailstructuur voor Parkstad Limburg die bestand is tegen de demografische ontwikkelingen en ruimte biedt voor de dynamiek in de retailsector, waardoor het een bijdrage levert aan het versterken van de economische structuur.
Voor de gewenste toekomstige retailstructuur van Parkstad vormt de bestaande retailstructuur het vertrekpunt. Daarbij gaat de beleidsagenda van Parkstad uit van de binnenstad van Heerlen als binnenstedelijk (winkel)centrum voor Parkstad met daaromheen de binnenstedelijke satellietcentra. De overige stedelijke centra richten zich op de lokale consumentenverzorging zonder daarbij de regionale hoofdstructuur nadelig te beïnvloeden. Vanuit dit gegeven is de toekomstige retailstructuur van Parkstad opgebouwd uit de volgende detailhandelsconcentraties:
(Bestaand) winkelaanbod in gebieden buiten de aangewezen locaties (onder andere verspreid en op bedrijfsterrein) is ongewenst.
Doorwerking plangebied
In de regeling is op de bedrijventerreinen geen rechtstreekse detailhandelsvestiging mogelijk, behoudens de aangeduide locatie voor perifere detailhandel. Op behoud van dit verspreide aanbod wordt in de toekomstige retailstructuur van Parkstad niet ingezet. Verspreide grootschalige niet-dagelijkse winkels dienen afhankelijk van hun brancheprofiel ingepast te worden in in structuurbepalende winkelconcentraties. Op de locatie voor perifere detailhandel in het plangebied is door middel van een specifieke regeling een branchering vastgelegd. Dit om te voorkomen dat hier in de toekomst ongewenste andere detailhandelsactiviteiten plaats kunnen vinden. Vestiging van nieuwe detailhandelszaken in panden waar momenteel geen detailhandel is gevestigd, is uitgesloten.
Voorts is in de regeling een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor detailhandel in stoffen en goederen waarvan de verkoop in winkelcentra niet past in verband met de verstoring van het aldaar gewenste milieu, zoals de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke of andere milieubelastende stoffen en goederen alsmede voor detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.
Binnen het plangebied is geen sprake van een locatie met een detailhandelsconcentratie met een groot verzorgingsgebied, zoals benoemd in de Retailstructuurvisie. In de directe nabijheid van het plangebied, maar buiten de plangrenzen, ligt de Roda Boulevard. Er komt binnen het plangebied alleen verspreid aanbod voor.
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op het thema's wonen en retail (detailhandel). Deze beleidsvelden worden hieronder nader besproken.
Wonen
Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale woningvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen woningbouw, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
Doorwerking plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan staat in planologisch opzicht geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toe en vormt uitsluitend een actualisatie van de vigerende bestemmingsplanregeling. Binnen het plangebied zijn geen onbenutte bouwtitels voor woningbouw aanwezig.
Retail
Zoals geschetst in het regionale retailbeleid (Retailstructuurvisie 2010-2020, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg en de daarmee samenhangende afname van het bestedingspotentieel, niet gewenst om de regionale retailvoorraad nu verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan winkelvloeroppervlak niet nog verder te laten toenemen. Echter, ondanks het teruglopen van het omzetpotentieel dient er wel ruimte geboden te worden aan uitbreiding van winkelaanbod op bepaalde locaties. Door deze structuurbepalende gebieden als uitgangspunt te nemen, wordt uitval aan de onderkant van de markt in werking gezet en ontstaat er zodoende schaarste die noodzakelijk is om wenselijke ontwikkelingen ook op wenselijke locaties te laten plaatsvinden.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale retailvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale retailvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale retailvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal retailbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale winkelvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de winkelvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen detailhandel, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. beslisboom Retailstructuurvisie).
Doorwerking plangebied
In de regeling is op de bedrijventerreinen geen rechtstreekse detailhandelsvestiging mogelijk, behoudens de aangeduide locatie voor perifere detailhandel. Ter plaatse is door middel van een specifieke regeling een branchering vastgelegd. Dit om te voorkomen dat hier in de toekomst ongewenste andere detailhandelsactiviteiten plaats kunnen vinden.
Voorts is in de regeling een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor detailhandel in stoffen en goederen waarvan de verkoop in winkelcentra niet past in verband met de verstoring van het aldaar gewenste milieu, zoals de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke of andere milieubelastende stoffen en goederen alsmede voor detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.
Binnen het plangebied is geen sprake van een locatie met een detailhandelsconcentratie met een groot verzorgingsgebied, zoals benoemd in de Retailstructuurvisie. In de directe nabijheid van het plangebied, maar niet in het plangebied, is de detailhandelsconcentratie Roda Boulevard gelegen. Verder komt er alleen verspreid aanbod voor.
De gemeenteraad van Heerlen heeft op 7 juli 2015 de structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Heerlen staat de komende decennia voor een ingrijpende transitieopgave op het gebied van ruimte en vastgoed. Demografische en economische ontwikkelingen hebben geleid tot het eind van het groeitijdperk. Een van de gevolgen daarvan is een afnemende vraag naar vastgoed. Feitelijk is er nu al te veel vastgoed in de stad. Dat leidt tot een hogere noodzaak van het maken van keuzes, om zodoende tot een betere afstemming van het juiste programma op de juiste plek te komen.
De gemeente heeft bij de uitvoering van de visie te maken met de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De Ladder ondersteunt gemeenten bij het onderbouwen van besluiten over nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Transitieopgaven worden primair gericht op het verbeteren van bestaande bebouwing op zodanige wijze dat bestaand vastgoed kan worden aangepast en hergebruikt.
Om ook in de toekomst een aantrekkelijke stad te blijven, wil Heerlen letterlijk bouwen aan een compactere, maar betere stad.
Een van de belangrijkste doelen is, dat we op een gepaste wijze om willen gaan met de voorspelde demografische veranderingen. We accepteren deze veranderingen, maar zullen wel alles, wat binnen onze mogelijkheden ligt, aanwenden om Heerlen aantrekkelijk en leefbaar te houden.
De transitie van het zorgstelsel zal ook voor Heerlen belangrijke gevolgen hebben. Voor de korte termijn is onze aandacht gericht op het invoeren en implementeren van beleid ten gevolge van de drie decentralisaties van zorgtaken naar de gemeenten. Voor de middellange termijn zal er meer aandacht nodig zijn voor het aanbieden van aantrekkelijke voorzieningen.
Een van de voorwaarden om Heerlen aantrekkelijk te houden is het creëren van nieuwe werkgelegenheid.
In dat opzicht zorgt de komst van de Smart Services Campus voor nieuw economisch perspectief. Met de campus halen we hoogwaardig onderwijs en hoogwaardige werkgelegenheid naar de stad.
Het besef en de acceptatie dat de grenzen van de groei zijn bereikt, heeft tot gevolg dat we ons bij de verdere ontwikkeling van de stad in hoofdzaak zullen moeten richten op de transformatie van bestaand vastgoed. Dat betekent niet, dat er geen ruimte meer zal zijn voor nieuwbouw. Dat betekent wel dat we altijd zullen streven naar het bewaken van een kwantitatieve balans in de bebouwde omgeving.
De woningvoorraad in Heerlen/Parkstad is in vele buurten sterk verouderd. Gelet op ons streven om Heerlen aantrekkelijk en leefbaar te houden, zal de woningvoorraad een forse kwaliteitsslag moeten maken. Deze kwaliteitsslag zal bovendien gerealiseerd moeten worden binnen de kwantitatieve kaders die hierover in regionaal verband zijn/worden opgesteld.
Heerlen wil in 2040 een ‘klimaatneutrale stad’ zijn. Dat is een stad waar processen rond wonen, werken en leven niet bijdragen aan klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het regionaal document PALET (Parkstad Limburg Energie Transitie). We zullen onze inspanningen richten op het integreren van duurzaamheidsuitdagingen in de overige transitieopgaven in de stad en de regio.
De gewenste ontwikkelrichting van Heerlen richting 2035 is opgeschreven in een viertal thema’s: Vitale Stad, Centrale Stad, Innovatieve Stad en Verrassende Stad. In deze thema’s worden diverse sectorale onderwerpen integraal benaderd. De bedoeling is dat er synergie gaat ontstaan tussen diverse beleidsthema’s bij het beantwoorden van de ruimtelijke opgaven van de toekomst. Dat levert een aantal ruimtelijke ambities op waarvan de belangrijkste hieronder zijn weergegeven.
Om de doelen van deze transitieopgaven te bereiken zijn structureel andere werkwijzen en processen nodig. De gemeente kan de transitieopgaven niet realiseren zonder intensieve samenwerking met burgers, ondernemers en organisaties. De gemeente zal moeten omschakelen van het denken in plannen en programma’s naar het creëren van condities en mogelijkheden. De voornaamste opgave voor de eerstkomende jaren is het ontwikkelen van regie-instrumenten waarmee die andere wijze van denken en handelen vorm en inhoud kan worden gegeven.
Doorwerking plangebied
Een vitale stad heeft vitale werklocaties nodig die aantrekkelijk zijn om te kunnen ondernemen. Op grond van de huidige economische groeiprognoses is de verwachting dat het aanbod van reguliere werklocaties in kwantitatieve zin niet hoeft te worden uitgebreid. Het bestaande aanbod biedt tot 2035 voldoende mogelijkheden. Trends en ontwikkelingen zoals de terugkeer van hoogwaardige productie uit lagelonenlanden (‘reshoring’) zullen leiden tot nieuwe vraag naar bedrijfsruimte, maar die kan naar verwachting binnen de bestaande bedrijventerreinen worden opgevangen. Ook is er ruimte voor kleine bedrijven om vanuit de gemengde gebieden door te groeien naar een plek op een klassiek bedrijventerrein. Verder is er ook ruimte voor kwalitatieve versterking, met name op de bedrijventerreinen Avantis, Trilandis en Coriopolis. Hier kunnen zich bedrijven vestigen die op zoek zijn naar een kwalitatief hoogwaardige uitstraling.
Heerlen kan functiemenging als strategie inzetten om klassieke werklocaties die attractiever moeten worden, van nieuwe impulsen te voorzien. Voorwaarde hierbij is dat bestaande bedrijven met een milieuvergunning op reguliere werklocaties niet in hun activiteiten worden belemmerd en dat er geen hinder ontstaat voor reeds bestaande andere functies op verspreide werklocaties. De bedrijventerreinen De Beitel en De Koumen blijven ook in de toekomst ruimte bieden voor bedrijven die in de hoogste milieucategorie zijn ingedeeld.
Tenslotte dient functiemenging niet strijdig te zijn met andere doelen in de structuurvisie, maar is een strategie gericht op het attractiever maken van werklocaties en voorzieningenclusters, geen doel op zich.
Het Groenbeleidsplan, dat op 14 mei 2013 is vastgesteld, geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit. In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het stadsdeel Heerlerbaan. Hieronder is een afbeelding opgenomen van de groenvisie voor dit stadsdeel (afbeelding 2.4). Voor de bedrijventerreinen die deel uit maken van dit stadsdeel geldt dat een representatieve groenstructuur aanwezig is die bijdraagt aan het ontstaan van aantrekkelijke werklocaties. Daarnaast dienen de bedrijventerreinen op fraaie wijze in het omringende landschap te zijn ingebed., zodat ze hiervan een harmonieus onderdeel uitmaken, ook als zichtlocatie.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
De ambitie van de gemeente Heerlen is, om door middel van beheer en onderhoud te komen tot een duurzame en kwalitatief hoogwaardige groenstructuur die bijdraagt aan de leefbaarheid van Heerlen als woon- en werkstad en de positie van Heerlen als centrum van Parkstad. De realisatie van deze ambitie geschiedt op basis van de huidige indeling van Heerlen in gebiedstypen met daaraan gekoppeld een kwaliteitsniveau van beheer en onderhoud. Bedrijventerreinen Trilandis is aangemerkt als een thematisch bedrijventerrein, waar het kwaliteitsniveau (B) hoger ligt dan op reguliere bedrijventerreinen zoals 'De Beitel-Noord' (kwaliteitsniveau C).
Afbeelding 2.4: groenvisie Heerlerbaan uit het Groenbeleidsplan
Doorwerking plangebied
Ten aanzien van het voorliggende plangebied wordt geconstateerd dat de aanwezige bedrijventerreinen zich kenmerken door een eenvoudige inrichting met een bijpassende groenstructuur. De hoofdgroenstructuur in het plangebied wordt in het bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Groen'. Op Trilandis wordt de groenstructuur tevens bepaald door het tijdelijk agrarische grondgebruik van de vrije bouwkavels. Voor de aanwezige bedrijventerreinen geldt dat de groenstructuur een bijdrage dient te leveren aan het ontstaan van aantrekkelijke werklocaties en zorg dient te dragen voor de landschappelijke inbedding van het bedrijventerrein. Vrijkomende bedrijfspercelen blijven beschikbaar voor bedrijvigheid, maar kunnen net als op Trilandis ook tijdelijk in agrarisch gebruik worden genomen.
Op 12 maart 2003 heeft de gemeenteraad het horecabeleid vastgesteld, beschreven in de visie 'Heerlen heeft 't!'. Belangrijk uitgangspunt voor de visie is dat Heerlen de hoofdkern is in Parkstad Limburg en dat deze functie verder uitgebouwd moet worden. Binnen de gemeente is het centrum van Heerlen het gebied waar horeca met een bovenlokale functie is gesitueerd. In de stadsdelen en buurten heeft de horeca een buurtfunctie, is ondersteunend aan andere voorzieningen en wordt optimaal gefaciliteerd.
Horecabedrijven in de (woon)buurten hebben naast een horecafunctie vaak ook een maatschappelijke functie (ontmoetingsfunctie, verenigingsleven). Omdat deze horeca belangrijk is voor de bewoners van Heerlen, dient deze gekoesterd te worden en zoveel mogelijk te worden gefaciliteerd.
Wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden voor de horeca in de buurten buiten het centrum geldt dat er in principe geen uitbreiding van het aantal horecazaken wordt toegestaan. Voor de leefbaarheid is het belangrijk het huidige aanbod te behouden.
Doorwerking plangebied
In bestemmingsplan Beitel en omgeving worden de bestaande horecazaken positief bestemd.
In het Meerjarig Bestuurlijk programma 2011-2014 wordt de aandacht gevraagd voor duurzaamheid als leidend principe in herstructurering en integrale afweging van energie, groen, geluid, klimaat en luchtkwaliteit om een aantrekkelijke stad met een eigen karakter te realiseren en behouden. Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.
De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.
Klimaatbeleidsplan
Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:
Mijnwater
Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.
Doorwerking plangebied
Hoewel het bestemmingsplan Beitel en omgeving een conserverend karakter heeft bieden de regels voldoende flexibiliteit om rekening te houden met duurzaamheidsaspecten. De bestaande bestemmingen hebben geen beperkende werking ten aanzien van duurzaam gebruik en bouwen. Ook bestaan er voldoende mogelijkheden om hiertoe benodigde ondersteunende, infrastructurele en/of watertechnische werken aan te leggen.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen 2011 beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Heerlen. In deze nota zijn criteria geformuleerd waaraan ruimtelijke plannen moeten worden getoetst. De nota beschrijft zo concreet mogelijk het toetsingskader van de gemeente Heerlen, afgestemd op de huidige ontwikkelingen in wetgeving en beleid. De welstandscriteria die in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen 2011 zijn geformuleerd, zijn maatgevend voor de gemeentelijke welstandbeoordeling. De criteria bieden een objectief en beleidsmatig kader voor de besluitvorming door de Raad en een richtinggevend kader voor opdrachtgevers en vormgevers.
In de nota worden voor verschillende schaalniveaus en lagen beschrijvingen gegeven, op basis waarvan welstandscriteria zijn geformuleerd. Deze vormen het kader waaraan concrete bouwinitiatieven getoetst worden.
Doorwerking plangebied
Het welstandsbeleid voor bedrijventerreinen is vooral gericht op stimulering van het dynamische en eigentijdse karakter van de bedrijventerreinen. Gestreefd wordt naar een zekere samenhang in plaatsing, volume in uitstraling van de bedrijfsbebouwing, zonder het individuele karakter van de bedrijven en hun eigen identiteit aan te tasten. Oudere bedrijfsbebouwing van een goede architectonische kwaliteit kan een belangrijke bijdrage leveren aan de identiteit van bestaande bedrijventerreinen. Om die reden wordt gestreefd naar hun behoud.
Voor het bedrijventerrein Trilandis gelden - gelet op het bijzondere karakter van het gebied -aanvullende welstandscriteria. Voor de ontwikkeling van Businesspark Trilandis is tevens een beeldkwaliteitplan opgesteld, om te komen tot een zodanige inrichting van de bedrijfspercelen, dat een samenhang qua architectuur en inrichting wordt bewerkstelligd.
Voor De Beitel is een herstructureringsplan opgesteld, dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 1 november 2011. Aanleiding voor de herstructurering is de veroudering van het bedrijventerrein. Teneinde het bedrijventerrein te revitaliseren is het herstructureringsplan opgesteld.
Revitalisering dient onder meer plaats te vinden door op de volgende knelpunten verbetering aan te brengen:
Doorwerking plangebied
De uitvoering van het herstructureringsplan heeft er onder meer toe geleid dat de openbare ruimte aangepakt is en de verlengde Eisterweg verlengd is tot aan de Nijverheidsweg. De verlengde Eisterweg heeft om die reden een verkeersbestemming gekregen. Overige verbeteringspunten uit het herstructureringsplan hebben geen planologische betekenis of zijn in dit stadium onvoldoende concreet uitgewerkt om mee te nemen in voornemens tot herstructurering het voorliggende bestemmingsplan.
Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:
'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'
De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.
Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.
Doorwerking plangebied
Op de bedrijventerreinen zijn geen openbare parkeervoorzieningen aanwezig. De gevestigde bedrijven worden geacht het parkeren op eigen terrein te faciliteren. Door de ruime kavels levert dit nauwelijks problemen op. Waar nodig wordt parkeren in de openbare ruimte opgelost.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht.
In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Beitel en omgeving en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.
Het voorliggende plangebied "Beitel en omgeving" bestond oorspronkelijk voor een groot deel uit agrarische percelen in een glooiend landschap, afgewisseld door bosschages en verspreid liggende buurtschappen en gehuchten. Onder meer de gemeentelijke herindeling in de 20e eeuw hebben veel unieke en eigen karakters van buurtschappen en gehuchten teniet gedaan. Dat geldt ook voor het voorliggende plangebied, dat als gevolg van de enorme groei die de regio doormaakte, ten prooi is gevallen aan de stedelijk ontwikkeling van Heerlen. Het karakteristieke Limburgse landschap heeft daarbij plaats gemaakt voor bedrijvigheid.
Het huidige bedrijventerrein dankt haar naam aan het voormalige gehucht 'Beitel', een klein buurtschap tussen Heerlen en Simpelveld. Dit voormalige gehucht is vandaag de dag echter niet of nauwelijks meer te herkennen in het landschap. Dat geldt niet voor de besloten hoeve Soureth. Deze karakteristieke hoeve is gelegen aan de rand van bedrijventerrein De Beitel, aan de oude weg van Spekholzerheide naar Simpelveld. Ofschoon reeds in 1281 genoemd, rest van Soureth niets anders dan een grote achttiende-eeuwse, traditioneel Limburgse gesloten hoeve rond een binnenplaats. Mogelijk dat de westelijk gelegen L-vormige vijver een indicatie vormt voor een ouder, versterkt gebouw. Rechts naast het woonhuis bevindt zich de pachterswoning, waarvan de binnenplaatsgevel uit het begin van de achttiende eeuw dateert.
De ruimtelijke hoofdstructuur van het plangebied wordt primair bepaald door de aanwezige infrastructuur in het gebied. Aan de zuidwestelijke plangrens wordt gemarkeerd door de A76, terwijl aan het plangebied aan de noordoostzijde wordt begrensd door de N281. Het feitelijke plangebied ligt ingeklemd tussen beide wegen en vormt daardoor een op zichzelf staand gebied. De toeristische spoorlijn het 'Miljoenenlijntje' splitst dit gebied in twee delen. Ten zuiden van het bedrijventerrein is bedrijventerrein Trilandis gelegen, dat momenteel in ontwikkeling is. Ten noorden van de spoorlijn is bedrijventerrein De Beitel gesitueerd, dat door de Rolduckerweg wordt opgedeeld in een noordelijk en zuidelijk deel. In afbeelding 3.1 is de ruimtelijke structuur van het gebied schematisch weergegeven.
In ruimtelijke zin is het plangebied in een viertal gebieden te onderscheiden. Dit zijn respectievelijk bedrijventerrein De Beitel (Noord en Zuid), Businesspark Trilandis, de groenzone tussen de bedrijventerrein en de A76, en het gebied bij de grensovergang. Deze gebieden worden hieronder nader beschreven.
Afbeelding 3.1: ruimtelijke structuur bestemmingsplan Beitel en omgeving.
Bedrijventerrein De Beitel
Bedrijventerrein De Beitel is met een oppervlakte van circa 140 hectare het grootste bedrijventerrein in de regio Parkstad Limburg. Het bedrijventerrein bestaat hoofdzakelijk uit grote en middelgrote bovenregionale bedrijvigheid, gevestigd op ruimte kavels. Voor deze bedrijven is een goede bovenregionale bereikbaarheid essentieel. Op het bedrijventerrein zijn circa 60 bedrijven gevestigd, die werk bieden aan ongeveer 4000 werknemers.
Afbeelding 3.2: impressie van een bedrijf op bedrijventerrein De Beitel Noord (Bron: Google Streetview)
De gevestigde bedrijven kennen een uiteenlopende uitstraling van moderne bijna kantoorachtige bedrijfspanden tot verouderde bedrijfshallen met open opslag. Veel kavels worden extensief benut, doordat bedrijven strategische restruimtes bezitten. Op andere plaatsen, met name aan de Eisterweg, wordt de ruimte intensiever benut en wordt ook de openbare ruimte plaatselijk aangewend voor parkeerruimte.
Trilandis
Het Businesspark Trilandis is gelegen ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein De Beitel nabij de grens tussen Nederland en Duitsland in het zuiden van Heerlen. Het betreft de meest recente uitbreiding van het bedrijventerrein en is nog volop in ontwikkeling. Het gebied ligt ingeklemd tussen de A76, de N281 en de toeristische spoorlijn het 'Miljoenenlijntje'. In verband met de hoogteverschillen en het aanwezige glooiende landschap in de omgeving van het gebied is gekozen voor een stedenbouwkundige planopzet die aansluit bij het natuurlijke terrein van de omgeving en kenmerkende landschappelijke elementen. Hiertoe worden hoge eisen gesteld aan stedenbouwkundige samenhang, landschappelijke inpassing, ruimtelijke vormgeving, functionaliteit, milieuaspecten en aan beheer en onderhoud. Voor de ontwikkeling van het Businesspark Trilandis is een beeldkwaliteitplan opgesteld, om te komen tot een zodanige inrichting van de bedrijfspercelen, dat een samenhang qua architectuur en inrichting wordt bewerkstelligd.
Het Businesspark Trilandis is momenteel nog volop in ontwikkeling, waardoor diverse bedrijfspercelen tot op heden nog onbebouwd zijn. Een groot deel van deze percelen heeft momenteel nog een tijdelijke agrarische functie wat bijdraagt aan een groene uitstraling van het bedrijventerrein.
Groenzone
Tussen bedrijventerrein De Beitel en de A76 strekt zich een langgerekte groenzone uit. Het gebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische percelen in een glooiend heuvellandschap, afgewisseld door kleine bosschages, houtwallen en solitaire bomen. Daarnaast is het brongebied van Eyserbeek in deze groene zone gelegen.
Aan de Hondsrug, die dwars door het gebied loopt, zijn nog enkele agrarische bedrijven gevestigd. Het groene gebied strekt zich uit tussen de toeristische spoorlijn het 'Miljoenenlijntje' aan de zuidzijde van het plangebied en Imstenraderweg aan de noordkant van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt de groenzone begrensd door de A76, die grotendeels gecamoufleerd wordt door forse bosschages. Door de groene invulling van het gebied kan de groenzone gekarakteriseerd worden als een groene buffer en contramal van het bedrijventerrein. De groenzone zelf maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan, maar zal te zijner tijd worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Afbeelding 3.3: bedrijventerrein Trilandis met rechts agrarische gronden (Bron: Google Streetview)
Afbeelding 3.4: zicht op de groenzone (Bron: Google Streetview)
Grensovergang
In de meest zuidelijke punt van het plangebied ligt de grensovergang naar Duitsland. Aan weerszijden van de A76 ligt een benzinepomp, inclusief bijbehorende parkeergelegenheden voor passerend verkeer. Tevens zijn er enkele eetgelegenheden gevestigd. Het gebied heeft geen verblijfsfunctie en dient hoofdzakelijk het passerende verkeer over de A76. Ten noordoosten van de grensovergang ligt het bedrijventerrein Avantis. Dit bedrijventerrein ligt tussen het zuidelijk deel van het bedrijventerrein De Beitel en de grensovergang.
Het voorliggende plangebied wordt omsloten door de A76 en N281, waardoor het plangebied vanzelfsprekend goed bereikbaar is. Aan de zuidzijde van het plangebied kruisen beide wegen elkaar, waardoor de N281 rechtstreeks met de A76 in verbinding staat. Om het doorgaande verkeer zo veel mogelijk om Heerlen te leiden, is onlangs een provinciaal inpassingsplan voor de Buitenring Parkstad Limburg opgesteld. Deze Buitenring zal ter hoogte van bedrijventerrein Trilandis aantakken op de N281.
Naast voorgenoemde wegen, zorgen de Imstenraderweg en de Beitel voor een vlotte ontsluiting van het lokale bestemmingsverkeer. Beide wegen staan in directe verbinding met de N281. De Beitel, die op het grondgebied van Simpelveld de Rolduckerweg wordt genoemd, vormt bovendien de voornaamste verbinding met de kern Simpelveld, dat ten westen van het plangebied gelegen is.
DDe interne ontsluiting van bedrijventerrein De Beitel vindt plaats op een diagonale hoofdontsluiting van het noordelijk deel middels de Sourethweg en Nijverheidsweg. Het zuidelijk deel kent een ontsluiting met zuidelijke insteken van de Beitel met parallelweg Rolduckerweg. De sobere en functionele wegenstructuur bestaat uit asfaltwegen zonder aanvullende voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer.
Parkeren
Op de bedrijventerreinen zijn geen openbare parkeervoorzieningen aanwezig. De gevestigde bedrijven worden geacht het parkeren op eigen terrein te faciliteren. Door de ruime kavels levert dit nauwelijks problemen op. Waar nodig wordt parkeren in de openbare ruimte opgelost.
Het plangebied bestaat overwegend uit bedrijven met bijbehorende voorzieningen. Op enkele locaties zijn afwijkende functies aanwezig. Hieronder is inzichtelijk gemaakt van welke functies binnen het plangebied sprake is.
Een belangrijk deel van het plangebied wordt gevormd door de bedrijven gelegen binnen de bedrijventerreinen. De bedrijven zijn voornamelijk actief in de sectoren groothandel, industrie, transport en distributie. De bedrijfsmatige activiteiten vallen overwegend in de milieucategorieën 3 en 4. Daarnaast vinden veelal aanverwante handels- en kantooractiviteiten plaats, vallend in milieucategorie 2. Een aanzienlijk deel van de bedrijven is van buitenlandse origine. Op het bedrijventerrein bevindt zich het LIOF bedrijvencomplex De Beitel met daarop de opstallen van het voormalig militair ziekenhuis. Naast de bedrijven die tot de bedrijventerreinen behoren, zijn binnen het plangebied nog enkele solitaire bedrijven gelegen.
Binnen het plangebied zijn geen grootschalige detailhandelsconcentraties gelegen. Op enkele locaties is echter wel sprake van solitaire detailhandel.
Binnen het plangebied is geen dienstverlenende instelling aanwezig. Er is wel sprake van een leegstaand pand nabij de grensovergang die voorheen voor dienstverlening (douanedoeleinden) gebruikt werden.
Binnen het plangebied liggen drie leegstaande horecapanden. Het betreft twee leegstaande panden nabij de grensovergang en de voormalige discotheek Peppermill.
Binnen het plangebied is sprake van enkele bedrijfswoningen die bij de binnen het plangebied voorkomende bedrijven horen.
Overige zich binnen het plangebied bevindende functies betreffen enkel een prostitutiebedrijf aan de Rolduckerweg. Voorts is nog sprake van een groene zone die het plangebied doorkruist. Het betreft het zogenaamde 'Miljoenenlijntje'.
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage 1994 gewijzigd. Met deze wijziging kan niet langer worden volstaan met toetsing van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten aan de drempelwaarden. Indien een activiteit onder de drempelwaarde ligt zal alsnog moeten worden getoetst aan de Europese richtlijn.
Om te bepalen of een plan M.e.r-(beoordelings)plichtig is, dient formeel de referentiesituatie vergeleken te worden met het voornemen. De referentiesituatie beschrijft de toestand van het milieu als het voornemen niet doorgaat. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat aan geldende bestemmingen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeente kan immers op grond van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Bestemmingen die dus al wel zijn vergund maar niet benut zijn, dienen daarom voor de M.e.r-beoordeling als voornemen te worden beschouwd.
In dit geval is sprake van een conserverend bestemmingsplan. In beginsel lijkt het opstellen van een milieueffectrapportage hierdoor niet noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet echter in de aanleg c.q. wijziging van een industrieterrein, hetgeen in de D-lijst van het Besluit m.e.r., is opgenomen als nummer 11.3. Daarbij is een (indicatieve) drempel opgenomen van 75 hectare (bruto). Op het bedrijventerrein zijn, met name op Trilandis, meerdere percelen in de huidige situatie onbebouwd of deels bebouwd, terwijl het vigerende bestemmingsplan hier uitbreiding van het bedrijventerrein toe laat. Bij het continueren van de bestemmingen dient daarom rekening te worden gehouden met de milieueffecten wanneer de bouwmogelijkheden volledig benut worden. Onderhavig bestemmingsplan is M.e.r-beoordelingsplichtig indien het een uitbreiding van een bedrijventerrein met ten minste 75 hectare wordt mogelijk gemaakt.
Op basis van recente luchtfoto's en de vigerende bestemmingsplannen is geïnventariseerd of de vigerende regeling meer of minder dan 75 hectare aan uitbreidingen mogelijk maakt.
Op het bedrijventerrein Beitel-Noord ligt nog 6,5 hectare aan onbenutte bouwtitels, op het bedrijventerrein Beitel-Zuid en Trilandis ligt nog 29,19 hectare aan onbenutte bouwtitels. Hiermee legt dit bestemmingsplan in totaal 35,9 aan onbenutte bouwtitels opnieuw juridisch-planologisch vast. Uit de inventarisatie blijkt derhalve dat in het plangebied minder dan 75 hectare aan onbenutte bouwtitels ligt. Hiermee liggen de werkelijke uitbreidingsmogelijkheden onder de drempelwaarde.
Conclusie plangebied
Vanuit de overige milieuaspecten zijn geen (significant) negatieve effecten te verwachten ten aanzien van de onbenutte bouwtitels. Een m.e.r.-beoordeling is niet benodigd.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Indien echter - zo bepaalt artikel 76 tweede lid onder punt 3. - op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is dan behoeven die waarden niet in acht te worden genomen voor in de zone van een weg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
Dit betekent dat bij een beheerplan, dat dus niet in nieuwe ontwikkelingen voorziet zoals de aanleg van een nieuwe weg of het bouwen van nieuwe woningen, maar betrekking heeft op bestaande wegen en bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen/terreinen, die waarden niet in acht behoeven te worden genomen. In een zodanige situatie behoeft evenmin een akoestisch onderzoek naar de invloed van wegverkeerslawaai plaats te vinden.
Middels het bestemmingsplan Beitel en omgeving worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en er worden geen wegen / reconstructiesituaties mogelijk gemaakt die een veranderende verkeerssituatie of afwikkeling tot gevolg heeft. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet nodig.
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Volgens de artikelen 4.9 tot en met 4.12 van het Bgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde dan wel de maximale hogere waarde niet meer dan:
De in het plangebied aanwezige spoorlijn Simpelveld- Kerkrade Centrum (traject 891) maakt deel uit van het toeristisch spoorlijntje ZLSM en wordt beschouwd als een museumlijn. De onderzoekszone van het traject 891 bedraagt aan weerszijden 100 meter. Afgezien van het feit dat de intensiteit van het aanwezige railverkeer zeer gering is en geen knelpunten oplevert, geldt dat de wettelijke regeling ten aanzien van spoorweglawaai niet van toepassing is op de aanwezige woningen langs een aanwezige spoorweg op het moment van inwerkingtreding van de regeling. Het in de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder spoorwegen vermelde ten aanzien van spoorweglawaai is dan ook in dit geval niet aan de orde.
Elk industrieterrein, waar gronden worden of zijn beschikbaar gesteld voor 'grote lawaaimakers' moet voorzien zijn in een geluidszone - een gebied rondom het industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan (artikel 40 Wgh).
Binnen het bestemmingsplangebied is de wettelijk vastgestelde geluidzone van industrieterrein Beitel gelegen. Op het industrieterrein kunnen zich bedrijven vestigen die worden genoemd in artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1.3. Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 53 e.v. van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is dus in feite een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. Indien woningbouw buiten het industrieterrein, maar binnen de wettelijke zone, wordt geprojecteerd dan dient er een verzoek Hogere Waarde te worden ingediend. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A). Nieuwe woningen zijn op het industrieterrein niet toegestaan.
Ook ligt binnen het plangebied de zone van het nabijgelegen industrieterrein Spekholzerheide te Kerkrade. Ook hier geldt het voorgaande.
Conclusie
Op het industrieterrein zijn geen nieuwe woningen toegestaan. In dit bestemmingsplan is een gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. De akoestische aspecten leveren geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 4.3.2).
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.
Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.
Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.
Het Watertoetsloket van het Waterschap Roer en Overmaas heeft de punten die voor de meeste ruimtelijke plannen relevant zijn gebundeld in het overzicht 'Praktische vuistregels voor de watertoets'. In dit overzicht zijn de belangrijkste punten waarop het watertoetsloket plannen beoordeelt opgenomen. Voor zover mogelijk wordt bij de plannen aangesloten bij belangrijkste richtlijnen om nieuwe plannen toekomst- en waterbestendig uit te kunnen voeren. De belangrijkste richtlijnen zijn onderstaand weergegeven:
Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015
Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.
Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.
Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:
Ligging en planvoornemen
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het stroomgebied van Waterschap Roer en Overmaas. In het kader van de watertoets wordt gekeken naar de planologische situatie, het overnemen van vigerende (onbenutte bouwtitels) wordt hiermee niet gezien als nieuwe ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan is in dit licht conserverend van karakter en biedt een passende juridisch-planologische regeling voor het plangebied. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de waterhuishoudkundige situatie.
Ten zuiden van de Sourethweg en ten noorden van de Rolduckerweg bevinden zich diverse watergangen. Dit betreffen de Sourethbeek en een zijtak van de Sourethbeek en de Beitellossing.
Waterlopen
In bestemmingsplan Beitel en omgeving worden de waterbelangen gerespecteerd. Uitgangspunt is dat de huidige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied ook in het nieuwe bestemmingsplan in stand kan blijven en wordt beschermd tegen ontwikkelingen met een negatief effect.
Retentiegebied
Het Waterschap Roer en Overmaas heeft de Sourethbeek en de Beitellossing in de Leggerkaart aangewezen als waterlopen met een retentiegebied. Vanwege de periodieke inundatie in deze waterlopen is het nodig een ruimer gebied aan te wijzen waardoor deze waterlopen tijdelijk meer water kunnen bergen. Dit gebied ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
Naast Oude Roderweg 17 ligt een waterberging, beschermd met de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterberging'. Op deze gronden mag in beginsel niet gebouwd worden, behalve ten behoeve van de bestemming.
Veiligheid
In het plangebied zijn geen beschermings- of kernzones van waterkeringen aanwezig.
Riolering
In het gehele plangebied ligt een verbeterd gescheiden rioolstelsel (regenwater en vuilwaterriolering). Regenwater van het grootste gedeelte van het plangebied gaat richting Caumerbeek en een klein gedeelte naar de Eyserbeek. In het plangebied liggen enkele kleine persleidingen.
Voor het zuidelijk deel van het bedrijventerrein (Beitel-Zuid) geldt dat dit gebied binnen het stroomgebied van Eyserbeek ligt. Het uitgangspunt in dit gebied is dat het regenwater geloosd mag worden richting beek. Het regenwater mag per kavel worden opgevangen volgens de richtlijnen van de uitgevoerde watertoets. Noodoverstorten zijn voorts mogelijk op gemeenschappelijke openbaar greppelsysteem. In Beitel-Zuid liggen greppels voor opvang van noodoverstorten van bedrijventerreinen, deze greppels zijn aangesloten op gerealiseerde centrale bergings- infiltratie voorziening in de noord-westhoek van het bedrijventerrein. Het vuilwater (dwa en first-flush van regenwater (4mm)) wordt met een gemaal, ter plaatse van regenwaterbuffer, en persleiding langs spoorlijn aangesloten op het ten noorden van de spoorlijn gelegen bestaande rioolstelsel in de weg Vrusschenhusken.
Voor de grensovergang geldt dat het regenwater in een centrale bergings-infiltratie voorziening wordt opgevangen. Het vuilwater wordt aangesloten op rioolstelsel Bocholtz (Stevensweg).
Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. Geconcludeerd kan worden dat met dit bestemmingsplan geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. In het kader van het vooroverleg zal de waterparagraaf voor een formeel wateradvies aan het waterschap worden voorgelegd.
Algemeen
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering. Bij het actualiseren van bestemmingsplannen wordt de bestaande functie veelal gehandhaafd. Dan vindt geen grondverzet plaats en worden geen saneringen opgestart. Bij de actualisatie van een bestemmingsplan, zoals in onderhavige procedure, vinden geen functiewijzigingen plaats. Daarom kan volstaan worden met een globale toets van het bodeminformatiesysteem op knelpunten en middels de bodemkwaliteitskaart. Bij toekomstige ontwikkelingen in deze gebieden zal beoordeeld worden of een bodemonderzoek uitgevoerd moet worden.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer.
De bodemkwaliteit van de gemeente Heerlen (zie afbeelding 4.1.) is weergegeven in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. Voor het plangebied geldt dat deze, voor wat de bedrijfsbestemmingen betreft, is aangeduid als "Ontwikkeling na 1970".
Afbeelding 4.1: uitsnede bodemkwaliteitskaart en legenda
Kwaliteit en functie
De kwaliteit van de bodem in het plangebied kan op basis van de bodemfunctieklassenkaart als volgt beschreven worden:
Afbeelding 4.2: gemiddelde bodemkwaliteit bovengrond en gemiddelde kwaliteit ondergrond
Conclusie
Met dit bestemmingsplan worden in planologisch opzicht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande knelpunten qua bodem zijn voldoende onderzocht. Een bodemonderzoek is voor dit bestemmingsplan hiermee niet noodzakelijk.
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangemeld. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
Het plangebied Beitel en omgeving ligt in de nabijheid van Natura 2000-gebied Kunderberg en deelgebied Terworm van Natura 2000-gebied Geleenbeekdal. Bestemmingsplan Beitel en omgeving is conserverend van aard en heeft daarom in beginsel geen negatieve effecten op omliggende beschermde gebieden.
Afbeelding 4.3: Natura-2000 gebieden
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Bestemmingsplan Beitel en omgeving is grotendeels conserverend van aard en heeft daarom geen negatieve effecten op aanwezige soorten in het plangebied.
Binnen het plangebied is geen EHS gelegen. Binnen drie kilometer van het plangebied is de EHS gelegen. De EHS is het strengste beschermingsregime. Hier geldt het 'nee, tenzij-principe'. Dat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zijn toegestaan, tenzij geen alternatieve locatie voorhanden is of sprake is van groot maatschappelijk belang. Hierover dient nauw overleg plaats te vinden met de provincie Limburg.
Bestemmingsplan Beitel en omgeving is grotendeels conserverend van aard en heeft daarom geen negatieve effecten op aanwezige soorten in het plangebied.
Afbeelding 4.4: EHS-gebieden
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor de agglomeratie Heerlen/Kerkrade is in het Besluit derogatie (luchtkwaliteitseisen) aangegeven dat NO2 op 1 januari 2013 moest voldoen. Voor PM10 was dat 11 juni 2011.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Plangebied
Omdat het voorliggende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt wordt gesteld dat op basis van artikel 5.16 lid 1 sub c Wm dit bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat toetsing aan de gestelde grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet benodigd is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. In de NSL-rekentool zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 opgenomen voor drukke wegen, waarlangs deze concentraties het hoogst zijn. In de NSL-rekentool zijn onder andere de Rijksweg A59, de N281, de Beitel en de Rolduckerweg opgenomen. In de volgende tabel zijn de in de NSL-rekentool opgenomen jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van de ontwikkellocaties weergegeven.
Uit de NSL-monitoringstool 2013 blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in het jaar 2015 reeds kleiner is dan 35 µg/m3, waardoor de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor de beide stoffen niet wordt overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.'
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.
Externe veiligheid inrichtingen
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.
Externe veiligheid buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revi). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.
Externe veiligheid transport
Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.
Vuurwerk
Het Vuurwerkbesluit reguleert handelingen met vuurwerk. Dit betreft de vervaardiging/assemblage, verhandeling, in- en uitvoer, opslag, bewerken en afsteken van zowel professioneel als consumentenvuurwerk. Doel hiervan is een betere waarborging voor de bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke effecten die deze handelingen met vuurwerk kunnen veroorzaken. De afstanden tot kwetsbare objecten zijn gebaseerd op de te verwachten effecten bij een calamiteit. Dit zijn vaste afstanden. Dit wijkt af van de risicobenadering bij de omgang met andere gevaarlijke stoffen.
Windturbines
In het 'Handboek Risicozonering Windturbines' is de risicozonering ten aanzien van windturbines omschreven. Ten aanzien van windturbines speelt geen gevaar in relatie tot gevaarlijke stoffen. Mogelijke risico's rond een windmolen zijn daarentegen een mastbreuk, het afbreken van een wiek of het in de winter afglijden van ijs van de wieken (ijsworp). Met betrekking tot windturbines wordt uitgegaan van het PR en het GR.
Ontplofbare stoffen civiel gebruik
Via de 'Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' zijn regels geformuleerd voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Dit betreft onder meer de opslag van ontplofbare stoffen die worden gebruikt voor het slopen van gebouwen en fundaties, het uitvoeren van seismisch onderzoek en vergelijkbaar gebruik. Ook zwart buskruit - soms aanwezig bij wapenhandelaren - valt onder het begrip ontplofbare stof voor civiel gebruik. Rond iedere opslagplaats dient voor ontplofbare stoffen een veiligheidsafstand te worden aangehouden tot kwetsbare objecten zoals woningen, kantoren en winkels. De afstanden tot kwetsbare objecten zijn gebaseerd op de te verwachten effecten bij een calamiteit. Dit wijkt af van de risicobenadering bij de omgang met andere gevaarlijke stoffen.
In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.
Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van de risicobronnen zijn op kaarten weergegeven. Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage, die als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.
Aan de hand van de invloedsgebiedenkaart en de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl) zijn de plaatsgebonden externe veiligheidsrisico's beoordeeld. Deze toets heeft uitgewezen dat binnen het plangebied meerdere risicobronnen aanwezig zijn, zowel in de vorm van risicovolle inrichtingen, buisleidingen als transport van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
In de eerste plaats betreft het de volgende risicovolle inrichtingen, vallend onder de werkingssfeer van het Bevi.
RRGS_ID | Naam inrichting | Adres | Type |
6546 | Tienbaan | A76 4 | LPG-tankstation |
6547 | Esso Tankstation Langveld | A76 9 | LPG-tankstation |
6560 | Euro Frigo Venlo Bv | Oude Roderweg 23 | Ammoniakkoelinstallatie |
6561 | Moxba Metrex | Sourethweg 13 | PGS 15, opslag gevaarlijke stoffen |
11839 | Everris | Nijverheidsweg 5 | BRZO (LPG-tank) |
Tabel: Bevi-inrichtingen
Behalve Bevi-inrichtingen zijn in het plangebied ook de volgende inrichtingen aanwezig die vallen onder het Activiteitenbesluit, maar die eveneens als risicovolle inrichting kunnen worden aangemerkt.
RRGS_ID | Naam inrichting | Type | Type |
6543 | Agro de Jonge | Oude Roderweg 4 | PGS 15, opslag gevaarlijke stoffen |
11789 | Soft Drink International SDI | Nijverheidsweg 17 | LPG-tank |
11845 | Cloodt | Beitel 112 | Propaantank |
18959 | Flopak BV | Nijverheidsweg 4 | Propaantank |
22722 | Gasunie (GOS, Z055) | Imstenraderweg/ Euregioweg | Gasdrukregel en meetstations |
23094 | Tad Inox Service BV | Sourethweg 5 | Propaantank |
Tabel: overige risicovolle inrichtingen
Overzichtskaart risicovolle inrichtingen
Van alle risicovolle inrichtingen in het plangebied is de PR-contour beperkt tot het eigen terrein. Een uitzondering hierop betreft de activiteiten van het bedrijf Everris. Voor deze inrichting geldt dat de risicocontour aan oostelijke zijde over de perceelsgrens heen rijkt. Ter plaatse is een 'veiligheidszone BEVI' opgenomen, ten einde de bedrijfsactiviteiten te borgen en de externe veiligheid te kunnen garanderen. Er zijn geen kwetsbare objecten binnen de contouren gelegen. Een uitzondering hierop betreft de activiteiten van het bedrijf Everris. Voor deze inrichting geldt dat de risicocontour aan oostelijke zijde over de perceelsgrens heen rijkt. Ter plaatse is een 'veiligheidszone BEVI' opgenomen, teneinde de bedrijfsactiviteiten te borgen en de externe veiligheid te kunnen garanderen.
Buisleidingen
In en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hogedruk aardgasleidingen in beheer van de Gasunie. De volgende leidingen zijn relevant voor het bestemmingsplan.
Leidingnr. | Diameter (Inch) | Druk (Bar) |
100% Let. (m) |
1% Let. (m) |
A-578 | 36 | 66 | 180 | 430 |
A-645 | 36 | 66 | 180 | 430 |
Z-502-01 | 6 | 40 | 50 | 70 |
Z-504-01 | 12 | 40 | 70 | 140 |
Z-504-04 | 4 | 40 | 30 | 45 |
Z-504-04 | 8 | 40 | 50 | 95 |
Z-504-07 | 6 | 40 | 50 | 70 |
Tabel: hogedruk aardgasleidingen
Overzichtskaart hogedruk aardgasleidingen
Leiding A-645 heeft een PR-contour die buiten de leiding valt. Deze leiding ligt, evenals het grootste gedeelte van de contour, buiten het plangebied van het bestemmingsplan. Binnen de contour zijn geen kwetsbare objecten gelegen.
Bij de overige leidingen valt de PR-contour op de leiding zelf.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Over de A76, N281 en de Imstenraderweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de transportintensiteiten over deze wegen is het plaatsgebonden risico berekend. De berekeningen voor de wegen hebben nergens geleid tot een 10-6 plaatsgebonden risicocontour.
Conclusie plaatsgebonden risico
Binnen de risicocontouren van de aanwezige risicobronnen bevinden zich geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico voor externe veiligheid staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De hoogte van het groepsrisico is voor alle aanwezige risicobronnen in het plangebied nergens hoger dan de oriëntatiewaarde. Bij alle hogedruk aardgasleidingen blijkt uit berekeningen zelfs dat sprake is van een groepsrisico dat kleiner is dan 0.1 x de oriëntatiewaarde.
Dit bestemmingsplan leidt ten opzichte van het voorgaande vigerende planologische regime niet tot een wezenlijke toename van het aantal aanwezige personen. Van een wezenlijke wijziging ten opzichte van het bestaande groepsrisico is daarom geen sprake. Een nieuwe berekening en nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de ontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.
In het kader van vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan Beitel en omgeving voorgelegd aan de brandweer Zuid-Limburg. Zij heeft hierop een advies aangeleverd, dat is samengevat in het verslag vooroverleg en inspraak (Bijlage 2). In het advies gaat de brandweer in op het groepsrisico, bluswatervoorzieningen en brandoverslag.
In het verslag is een gemeentelijk standpunt ten aanzien van de aangevoerde punten opgenomen. Het advies heeft ertoe geleid dat voorliggende paragraaf volledig is herschreven, zodat in wordt gegaan op de actuele situatie van het plangebied, inclusief aanwezige risicobronnen.
Bij de totstandkoming van bestemmingsplan Beitel en omgeving is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.
Voor de waarborging van de externe veiligheid is in dit bestemmingsplan een aantal beschermende regelingen opgenomen:
Hoogspanningsverbinding
Door het plangebied loopt een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding. Aan weerszijden van een hoogspanningslijn is sprake van een zakelijke rechtstrook. Privaatrechtelijk is hier geregeld dat een binnen een bepaalde afstand van de leiding geen bebouwing mag worden gerealiseerd. De beheerder van de hoogspanningsverbinding hanteert voor 150 kV-hoogspanningsverbindingen een zakelijke rechtstrook van 20 meter aan weerszijden van de verbinding. Dit wordt vertaald in het bestemmingsplan door de hoogspanningslijn en de zakelijk rechtstrook te voorzien van een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. In de regels zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van de bouwmogelijkheden.
Straalpaden
In het plangebied Beitel en omgeving zijn geen straalpaden gelegen.
Kabels en leidingen
Naast de aardgasleidingen, genoemd in de paragraaf externe veiligheid, zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen in het plangebied gelegen. Wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd dient in het kader van een omgevingsvergunningaanvraag, een KLIC-melding te worden uitgevoerd.
Binnen het plangebied ligt een agrarisch bedrijf waar kippen worden gehouden. In het voorgaande bestemmingsplan heeft het bedrijf gelegen aan de Rolduckerweg 62 een stankcirkel van 192 meter.
In het voorheen geldende bestemmingsplan Beitel-Noord, dat ter plaatse van het bedrijventerrein Beitel-Noord en Beitel-Zuid van toepassing was, was door middel van aanduidingen op de plankaart aangegeven welke bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied waren toegestaan. Het betreft bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2.
Voor het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Trilandis was het voorheen geldende bestemmingsplan Beitel-Zuid van toepassing. Op grond van dat bestemmingsplan zijn ter plaatse bedrijfsactiviteiten toegestaan die op de als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen. Op grond van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 5.2 toegestaan.
In dit bestemmingsplan zijn voornoemde vigerende rechten voorgezet . Dat betekent dat voor het bedrijventerrein Beitel-Noord en Beitel-Zuid op de verbeelding milieucategorieën worden opgenomen, die aangeven tot en met welke bedrijfscategorie bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Voor het bedrijventerrein Trilandis zal een aparte bestemming worden opgenomen. Aan deze bestemming zal de hiervoor genoemde specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten worden gevoegd.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
In het kader van de Wamz heeft een archeologisch onderzoeksbureau voor heel Parkstad Limburg een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart opgesteld, die door de gemeenteraad op 23 september 2008 is vastgesteld. In 2013 is deze kaart geactualiseerd en zijn hierin tevens de onderzoekbevindingen van de afgelopen jaren verwerkt. Op 1 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde 'archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen' en de daarbij behorende nieuwe ondergrenzen voor de archeologische onderzoeksplicht vastgesteld.
Het doel van de archeologische verwachtings- en beleidskaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Met bestemmingsplan Beitel en omgeving wordt de bestaande planologische situatie vastgelegd en worden in principe geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor wat betreft de onbenutte bouwpercelen in het plangebied dient in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning aangetoond te worden of de archeologische waarden al dan niet worden aangetast. Hiertoe wordt een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Wanneer bij de bodemingreep, in het kader van de ontwikkeling, de grenswaarden van de verstoringsdiepte en het oppervlak overschreden worden is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Afbeelding 4.7: Uitsnede van de archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart
Deze grenswaarden zijn afhankelijk van de archeologische waarden in het gebied. Op basis van de archeologische waardenkaart komen de volgende archeologische waarden voor:
In het kader van de bescherming van archeologische waarden zijn per categorie beschermende dubbelbestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan.
Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011)
In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het Rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische waardenkaart Limburg (CHW)
Limburg hecht veel waarde aan haar grote schat aan cultuurhistorie. Daarom heeft de provincie het initiatief genomen om het archeologisch, bouwhistorisch, en de historische geografie te inventariseren, en voor de hele provincie Limburg te presenteren.
Het resultaat van deze inventarisatie is de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) Limburg. De inventarisatiegegevens van de Cultuur Historische Waardenkaart hebben een informatieve en signaleringsfunctie, en maken de informatie zichtbaar die momenteel voorhanden is over de Limburgse cultuurhistorie. Ze vormen zo de startdocumenten om te komen tot een integrale cultuurhistorische waardenkaart voor de provincie Limburg. Zij kunnen er toe bijdragen om de cultuurhistorische dimensie te betrekken bij ruimtelijke, toeristische en culturele ontwikkelingen en voornemens.
Beleidskader Cultureel Erfgoed Heerlen 2012 – 2020
De aanleiding voor het Beleidskader Cultureel Erfgoed Heerlen 2012 – 2020 is de wens van de gemeente om een samenhangend beleidskader cultureel erfgoed te ontwikkelen, dat het Romeinse verleden, het Middeleeuwse verleden en het Mijnverleden verbindt en de identiteit van Heerlen versterkt. Behoud en beheer van erfgoed is van groot belang. De gemeente voelt zich hiervoor mede verantwoordelijk en ziet erfgoed als een verbindende kracht in de samenleving en wil ervoor zorgen dat de bijdrage van erfgoed aan de samenleving optimaal is. Dit beleidskader heeft als doel om vanuit een verbindende visie op cultureel erfgoed integrale beleidsdoelstellingen vast te leggen. In deze nota zal daarom vooral ingegaan worden op hoe het erfgoed van Heerlen nog beter ontsloten en benut kan worden. Dat resulteert in een aantal actiepunten voor de komende jaren.
Rijksbeschermde stads- en of dorpsgezichten
Binnen het plangebied 'Heerlen-Stad Noord' zijn geen Rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten aanwezig.
Rijksmonumenten
Binnen het plangebied 'Beitel en omgeving' zijn geen Rijksbeschermde Rijksmonumenten aanwezig.
Cultuurhistorische Waardenkaart Limburg
Binnen het voorliggende plangebied is slechts een beperkt aantal cultuurhistorische waarden aanwezig. In de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Limburg zijn een aantal oude landgrenzen van na 1866 aangeduid. Tevens zijn delen van de Hondsrug, Kleinestraat en Heliumstraat (en het verlengde van beide wegen) aangeduid als een historische weg die ouder is dan de middeleeuwse verkaveling.
Ten zuiden van de Sourethweg is een waardevolle graft aangeduid. Graften zijn ontstaan door een combinatie van een menselijke activiteit en een natuurlijk proces. Vóór de uitvinding van het prikkeldraad rond 1880 plantten de boeren in het Zuid-Limburgse Heuvelland dichte hagen rondom hun weilanden om het vee niet te laten ontsnappen. In de hagen stonden ook grotere bomen en struiken: het zogenoemde boerengeriefhout. Graften zijn echter niet altijd erfafscheidingen; vaak liggen ze midden in een perceel.
Centraal in het plangebied is de historische dorpskern 'Beitel' aangeduid. Dit voormalige gehucht is vandaag de dag echter niet of nauwelijks meer te herkennen in het landschap. Onderstaande kaart (afbeelding 4.8) uit 1936 toont de ligging van het voormalige gehucht aan.
Afbeelding 4.8: Uitsnede Topografische Militaire Kaart 1936 (Bron: www.watwaswaar.nl)
Ten zuidwesten van het voormalige gehucht Beitel is de besloten hoeve Soureth gelegen. Deze hoeve is gelegen aan de rand van bedrijventerrein De Beitel, aan de oude weg van Spekholzerheide naar Simpelveld. Door de huidige functie van discotheek is de oorspronkelijke context van de hoeve grotendeels verdwenen.
Ofschoon reeds in 1281 genoemd, rest van Soureth niets anders dan een grote achttiende-eeuwse, traditioneel Limburgse gesloten hoeve rond een binnenplaats. Mogelijk dat de westelijk gelegen L-vormige vijver een indicatie vormt voor een ouder, versterkt gebouw. Rechts naast het woonhuis bevindt zich de pachterswoning, waarvan de binnenplaatsgevel uit het begin van de achttiende eeuw dateert. De rest van de hoeve is in verband met de huidige functie van discotheek ingrijpend verbouwd.
Bestemmingsplan Beitel en omgeving bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van voorliggende toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie; GBKN) en kadastrale begrenzingen.
De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het sjabloon regels dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen.
De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels én die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven over hoe gemeten moet worden.
De gronden van het gehele plangebied hebben een directe bestemming. Een directe bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hierna volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte en/of afwijkende functies mogelijk gemaakt. Deze functies zijn met een aanduiding opgenomen. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij behorende'. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.
Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel worden aanvullingen gegeven op de bestemmingsomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van
werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een omgevingsvergunning gebonden te worden.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer bepaalde gebouwen en
bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Met de algemene bouwregels wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld. Ook is de aanvullende werking van de bouwverordening aangegeven.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene gebruiksregel van het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze vallen samen met diverse bestemmingen, maar zijn niet aan te merken als dubbelbestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.
Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.
De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau of de vestiging van een seksinrichting. Per wijziging zijn voorwaarden opgenomen waaraan de wijziging moet voldoen.
Overige regels
Dit sublid geeft aan hoe de rangorde wordt bepaald bij dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Ook is aangegeven hoe de andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd.
Overgangsbepalingen
In deze bepalingen wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft de actualisatie van verschillende voorheen geldende bestemmingsplannen in één actuele en uniforme regeling. Bij de actualisatie zijn zoveel mogelijk de geldende rechten gerespecteerd.
Enkele percelen in de nabijheid van de grensovergang en de gemeentegrens met Kerkrade hebben de bestemming “Agrarisch” gekregen. Binnen deze bestemming zijn twee aanduidingen opgenomen op grond waarvan opslag van niet-agrarische goederen is toegestaan.
Voor de tankstations nabij de grensovergang is een bedrijfsbestemming opgenomen. Binnen de bedrijfsbestemming is een bouwvlak geprojecteerd. Binnen dit bouwvlak mag bebouwing ten behoeve van het tankstation gerealiseerd worden. Voor de overkapping behorende bij de bebouwing is een aanduiding op de verbeelding opgenomen.
De grotere nutsvoorzieningen binnen het plangebied zijn apart bestemd met de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening".
Alle bedrijfspercelen in Beitel Noord, Beitel Zuid en Trilandis, hebben een bestemming “Bedrijventerrein". Met aanduidingen is aangegeven welke bedrijfsactiviteiten uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Ook is met een aanduiding aangegeven of een afwijkend gebruik is toegestaan. Alleen ter plaatse van de bestaande bedrijfswoningen is een aanduiding opgenomen op grond waarvan een bedrijfswoning is toegestaan.
Bedrijfsgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Met een aanduiding is aangegeven welk percentage van het bouwvlak bebouwd mag worden.
De seksinrichting aan Beitel 68 heeft een bestemming “Cultuur en ontspanning”. Ten behoeve van de seksinrichting is een aanduiding opgenomen.
Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. Alleen binnen het bouwvlak is bebouwing mogelijk.
De bestemming “Groen” is toegekend aan de gronden die in gebruik zijn ten behoeve van de waterbergingvoorziening aan de Imstenraderweg. Voorts zijn ook de gronden in Trilandis die langs het Miljoenenlijntje lopen voor "Groen" bestemd. Binnen deze groenbestemming is tevens een bufferzone opgenomen ter bescherming van de waarden van het Miljoenenlijntje. Binnen het plangebied is hier en daar ook sprake van wat snippergroen. Ook die gronden hebben een groenbestemming gekregen.
Binnen het plangebied is sprake van twee horecagelegenheden. Het betreft het wegrestaurant/hotel nabij de grensovergang en de daar gelegen lunchgelegenheid. De desbetreffende horecagelegenheden hebben een horecabestemming gekregen. Met een aanduiding is aangegeven welke horecacategorie is toegestaan.
Het voormalige douanekantoor nabij de grensovergang heeft een kantoorbestemming gekregen.
De gronden met natuurwaarden hebben de bestemming 'Natuur'. De bestemming is gericht op het behoud en/of herstel van de voorkomende waarden, de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden en extensieve dagrecreatieve waarden. Binnen de bestemming is de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde slechts in beperkte mate toegestaan.
Door het plangebied loopt een deel van het Miljoenenlijntje. Deze gronden hebben de bestemming "Verkeer-Railverkeer" gekregen.
Aan de openbare weg met hoofdzakelijk een verblijfskarakter is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Met de aanduiding 'parkeerterrein' zijn de parkeerterreinen ruimtelijk vastgelegd.
De wegen met een doorgaande functie hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Het betreft onder meer de Rijksweg A67 en de Beitel.
Door het plangebied loopt een gasleiding. Teneinde de belangen van de gasleiding te beschermen is de dubbelbestemming “Leiding - Gas” opgenomen.
De dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" beschermt de aanwezige hoogspanningsleiding in het plangebied door middel van het uitsluiten van bebouwing onder de leiding.
Voor de verschillende aanwezige archeologische verwachtingswaarden in het plangebied is per waarde een aparte dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Dit is toegelicht in paragraaf 4.10.
De waarden van het Miljoenenlijntje (zie paragraaf 5.2.7) zijn zekergesteld door de bestemming 'Waarde - Natuur en Landschap'.
Binnen het plangebied ligt retentiegebied. De gronden zijn bestemd voor het opvangen en het bergen van water.
Door het verdwijnen van het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht kan de vestiging van een bordeel niet meer verboden worden. Het is derhalve noodzakelijk om middels beleid en een adequate planologische regeling de vestiging van prostitutiebedrijven te reguleren. De planologische regeling heeft betrekking op de bestemmingen die - volgens de jurisprudentie - het gebruik ten behoeve van prostitutie niet geheel uitsluiten. Gedoeld wordt op de bestemmingen die horeca, dienstverlening en bedrijven toelaten.
De gemeenten in Parkstad Limburg hebben een gezamenlijk regionale visie met betrekking tot het prostitutiebeleid ontwikkeld. Het opstellen van de “Parkstadnota regionale visie prostitutiebeleid” werd noodzakelijk geacht omdat een zeer stringent lokaal beleid kan leiden tot verplaatsing van de in de gemeenten aanwezige prostitutiebedrijven naar omringende gemeenten, die een minder stringent beleid voeren. Door regionaal beleid wordt voorkomen dat ongewenste bewegingen ontstaan in de vestiging van prostitutiebedrijven en kunnen gemeenten beargumenteerd bepaalde vormen van prostitutiebedrijven uitsluiten.
In de “Beleidsnota Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen” (oktober 2000) is het gemeentelijk beleid neergelegd. In deze nota is ruimtelijk beleid geïntegreerd in het totale beleid. Eén van de zes hoofddoelstellingen die ten grondslag lagen bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod was: de beheersing en regulering van exploitatie van prostitutie.
In de huidige situatie liggen er 9 locaties voor seksinrichtingen verspreid over het gemeentelijk grondgebied. Voor deze locaties is een parapluplan opgesteld, bestemmingsplan prostitutie (onherroepelijk per 24 april 2007). Eén van de locaties ligt binnen het plangebied van bestemmingsplan Beitel en omgeving en betreft het perceel aan de Rolduckerweg 68. Het pand heeft in dit bestemmingsplan een passende regeling gekregen.
Het bestemmingsplan heeft meerdere functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd.
Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht te besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota "Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijke handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
Bestemmingsplan Beitel en omgeving betreft een beheerplan, waarin enkel de bestaande situatie en het geldende recht is overgenomen. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in dit plan opgenomen die aan te merken zijn als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan heeft derhalve geen financiële gevolgen. Het is daarom ook niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Een voorontwerp bestemmingsplan ligt op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen gedurende zes weken voor eenieder ter inzage. Gedurende deze termijn kan men een inspraakreactie indienen bij het College van burgemeester en wethouders. Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.
De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De ingediende zienswijze heeft op enkele punten geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Het gewijzigde bestemmingsplan Beitel en omgeving is op 29 juni 2016 vastgesteld door de gemeenteraad.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan ‘Beitel en omgeving’ heeft met ingang van 19 maart 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen ten behoeve van inspraak. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan:
Binnen de termijn zijn geen inspraakreacties binnengekomen. Wel zijn er van de instanties, behalve van Tennet TSO BV, overlegreacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en opgenomen in Bijlage 2. Daarbij is ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Enkele reacties hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Ook zijn enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. Hierbij is onder andere de plangrens van het bestemmingsplan gewijzigd. Dit hangt samen met de in de tussentijd opgestarte voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van Heerlen. Aangezien een gedeelte van het gebied rondom bedrijventerrein de Beitel een typisch karakter van buitengebied heeft, is besloten globaal het gehele gebied ten zuiden van de Sourethweg, tot aan het 'Miljoenenlijntje' en de gemeentegrens, buiten het plangebied van bestemmingsplan 'Beitel en omgeving' te houden. Dit gebied zal te zijner tijd worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied'.