direct naar inhoud van 3.4 Regionaal beleid
Plan: Kern Beek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Westelijke Mijnstreek: "Ruimte voor nieuwe generaties"

Met de regiovisie geven de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen, Stein en Provincie Limburg duidelijkheid over hun visie en hun prioriteiten aan het Rijk, wat daarmee een krachtige uitnodiging aan het Rijk is om te participeren in de ontwikkelingen in de Westelijke Mijnstreek.

De visie is het resultaat van de regiodialoog Westelijke Mijnstreek die erop gericht is om een gezamenlijke regionale agenda te bepalen van projecten en initiatieven van bovenregionaal belang. Daarnaast was de geplande verbreding van de A2 tussen de knooppunten het Vonderen en Kerensheide een aanleiding om naar synergie te zoeken tussen die ontwikkeling en andere gewenste ontwikkelingen in het gebied. Een inspirerende en integrale visie op de duurzame ontwikkeling van deze A2-zone tussen Maasbracht en Beek moet de basis leggen voor een gezamenlijke aanpak van marktpartijen en overheden om belangrijke projecten in dit gebied in samenhang te ontwikkelen en zo de regio in sociaal, fysiek én economisch opzicht te versterken.

De regiovisie heeft niet primair tot doel om een nieuwe toekomst voor de regio uit te tekenen. De kracht van de regiovisie zit in het verscherpen van de visie, het vergroten van samenhang, het concretiseren van samenwerking, het creëren van focus en het versneld realiseren van belangrijke projecten.

In deze regiovisie is de visie van de Ontwikkelingsagenda Nationaal Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg verscherpt voor de Westelijke Mijnstreek. In de Ontwikkelingsagenda is vastgelegd dat het hoogtechnologische industriële cluster en sport in de Westelijke Mijnstreek onderscheidend zijn op de schaal van Zuid-Limburg. De regiovisie geeft hier een uitwerking aan.

Vanuit de Ontwikkelingsagenda van het Stedelijke Netwerk Zuid-Limburg en de Limburgagenda is gezamenlijke focus aangebracht in de vorm van vier speerpunten, te weten:

  • Hoogtechnologische bedrijvigheid.
  • Transformatie van de woningvoorraad.
  • Ontwikkeling van de sportzone.
  • Landschappelijke inpassing.

De belangrijkste opgaven voor Zuid-Limburg zijn:

  • Innovative community: economische structuurversterking (incl. arbeidsmarkt); euregionale bereikbaarheid en mobiliteit; integrale gebiedsgerichte ontwikkeling.
  • Work-Life Balance: culturele kwaliteit; Nationaal Landschap Zuid-Limburg; stedelijke kwaliteit.

3.4.2 Regionale woonvisie: "Wonen in de Westelijke Mijnstreek 2005-2010"

De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hebben in februari 2006 de regionale woonvisie “Wonen in de Westelijke Mijnstreek, uitgangspunten en voorwaarden 2005-2010” vastgesteld.

Deze woonvisie vormt de concrete uitwerking van de Provinciale Woonvisie Limburg voor de regio. De kern van de woonvisie komt neer op het aanbrengen van een bepaalde volgorde/onderverdeling in de bouwplannen.

Op basis van een bepaalde hardheid van bestaande/lopende plannen is een verdeling gemaakt in een basisprogramma (B=basis), een reserveprogramma (R=reserve) en een ambitieprogramma (A=ambitie).

B-programma.

Hierin zijn de plannen opgenomen, waaraan de gemeenten zich reeds op de een of andere wijze hebben verbonden. Deze plannen kunnen zonder meer worden uitgevoerd.

R-programma.

Deze dienen als achtervang voor plannen uit het B-programma. Dit betekent dat, mocht een plan uit het B-programma om wat voor reden dan ook niet doorgaan, een plan uit het R-programma hiervoor in de plaats kan treden. Verder kunnen de plannen uit het R-programma worden uitgevoerd, als het totale B-programma is uitgevoerd.

A-programma.

Deze plannen maken onderdeel uit van het locale woningbouwprogramma en bestaan uit een mix van harde(re) en zachte plannen en zijn gepland om in de nabije toekomst (wellicht) tot uitvoering te worden gebracht. Over deze plannen ligt nog een sluier van enige onzekerheid. Ook de plannen uit het A-programma kunnen worden ontwikkeld. Hiertoe moet aan een tweetal voorwaarden worden voldaan. Ten eerste moet de opgave uit het B-programma zijn volbracht en ten tweede moet het desbetreffende plan zowel kwantitatief als kwalitatief op regionaal niveau zijn afgestemd. Verder is in de regionale woonvisie vermeld dat het de bedoeling is om meer te sturen op kwaliteit. Voor de periode tot 2010 is dit echter in beperkte mate mogelijk, gelet op de genoemde hardheid van bepaalde plannen. Het daadwerkelijk sturen van plannen op kwaliteit zal daarom eerst aan de orde komen in de periode vanaf 2010. De nu voorliggende woonvisie moet dan ook meer worden gezien als een stuk dat betrekking heeft op de overbruggingsperiode tot aan 2010.

In het uitvoeringsprogramma voor de Westelijke Mijnstreek wordt de komende jaren nadrukkelijk ingezet op:

  • Herstructurering.
  • Wonen, Welzijn en Zorg.
  • Stedelijk klimaat.
  • Vitale kernen en dorpen.
  • Behoud en uitbreiding van groen- en landschappelijke waarden.

3.4.3 Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek

Door de regiogemeenten is in 2007 gestart met het opstellen van een regionale Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek. Deze strategische beleidsvisie is in mei 2008 vastgesteld door de deelnemende regiogemeenten.

Deze strategische visie formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020/2030, voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor de 5 onderscheiden woonmilieus:

  • 1. Centrum stedelijk wonen
    Sterk stedelijk
    Stadscentrum
  • 2. Stedelijk wonen
    Stedelijk stadsdeel
  • 3. Suburbaan wonen
    Matig stedelijk
    Stadsrand en bij industrie
  • 4. Dorps wonen
    landelijk grotere kernen
  • 5. Landelijk wonen
    Zeer landelijk
    Buurtschappen

Deze visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Het belangrijkste beleidsuitgangspunt uit de Woonmilievisie is één erbij, één eraf. De kwalitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en mogelijkheden binnen de woonmilieus is thans programmatisch vertaald in de sectorale structuurvisie Wonen (zal in het eerste kwartaal van 2011 worden vastgesteld door de raad). In dit bestemmingsplan zijn géén rechtstreekse bouwmogelijkheden opgenomen als gevolg van het feit dat er teveel nieuwbouw is gepland in de regio, weggezet tegen de verwachte bevolkingskrimp.

In deze visie worden zogenaamde 'Hotspots' in de regio aangewezen waar grotere ontwikkelingslocaties gesitueerd zijn. Het onderhavige plangebied is niet als een dergelijke 'hot spot' aangewezen. De visie geeft daarbij aan dat indien een locatie niet is opgenomen het wel een ontwikkelingslocatie kan betreffen, zij het kleiner van omvang.

De kern Beek wordt getypeerd als een suburbaan woonmilieu: “minder stedelijke elementen, kans voor excellente woonmilieus” (zie onderstaande afbeelding).

Dit wordt omschreven als het versterken van het suburbane karakter door vermindering van de stedelijke elementen, die zich thans nog in deze milieus voordoen. Waar mogelijk toevoegen exclusieve woonmilieus, met name ten behoeve van vestigers met een economische binding aan de regio of aan Zuidelijk Limburg. Voorzieningencentra binnen de suburbane milieus dienen versterkt te worden door middel van geëigende woonmilieus. Daarbij dienen de POL-contouren gerespecteerd te worden.

Wat betreft voorzieningen wordt aangeduid dat een verdunning van de woningdichtheid betekent dat aanwezige voorzieningen onder druk kunnen komen te staan. Evenals bij het stedelijk woonmilieu gaat het hier om slim verdunnen en concentraties nastreven van wonen en voorzieningen. Concreet betekent dit dat inspanningen minimaal gericht moeten zijn op het 'gezond' houden van de centra van de kernen Beek, Stein, Urmond, Elsloo, Born, Limbricht en Munster-Geleen. Dit geldt zowel voor commerciële als maatschappelijke voorzieningen. In de buurten kunnen dan aanvullend nog steunpunten gehandhaafd blijven (of samenvoegingen gerealiseerd worden), waarbij de nadruk ligt op welzijns- en zorgvoorzieningen. Bij de keuze voor de locaties ligt een koppeling met het woningbestand: voorzieningen situeren bij concentraties van (nultreden)woningen.

Basisregel is hier: kwaliteit (door concentratie en samenvoeging) en bereikbaarheid (maatregelen zodat minder mobiele mensen toch gebruik kunnen maken van voorzieningen) gaan voor nabijheid!

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01_0008.png"

3.4.4 Convenant Duurzaam Bouwen

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen verkavelingen en ontsluitingen. ‘Zuinig ruimtegebruik’, ‘milieuvriendelijk, veilig en snel verkeer en vervoer’ en ‘natuur’ zullen bijvoorbeeld meer aandacht moeten krijgen. Andere aspecten waar in het kader van duurzame stedenbouw rekening mee gehouden moet worden zijn: het waterhuishoudingsysteem (duurzaam waterbeheer), de invloed van het plan op de omgeving en de bestaande waarden, natuur en landschapsstructuren en landschapselementen.

In dit kader is in gewestelijk verband de werkgroep Duurzaam Bouwen opgericht met als doel het beleid met betrekking tot dit onderwerp te formuleren en zodanig gestalte te geven, dat dit in de praktijk toepasbaar is. Hoofdthema hierbij is het opstellen van een convenant tussen gemeenten en bouwparticipanten, gericht op het daadwerkelijk toepassen van duurzaam bouwen in het bouwproces. Inmiddels is het Convenant Duurzaam Bouwen ondertekend door diverse partijen (waaronder de gemeente Beek), waarmee zij zich verplichten bij een (bouw)project de hierop van toepassing zijnde duurzaamheidmaatregelen uit het zogenaamde Basispakket uit te voeren.

Het Basispakket Duurzaam Bouwen omvat een selectie van duurzaamheidsmaatregelen, die volledig in overeenstemming zijn met de maatregelen uit de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen.