Plan: | Heigank 29 en 31 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0882.BPWNHEIGANK29EN31-VG01 |
Initiatiefnemer, woonachtig te Landgraaf, aan de Heigank 29, is voornemens de locatie Heigank 31, bestaande uit het voormalige scoutinggebouw met omliggende gronden, aan te kopen en te gebruiken als tuin en deels als opslaglocatie voor boeken en tuinmateriaal.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
In de geldende beheersverordening 'Nieuwenhagen Lichtenberg' is het voorgenomen gebruik binnen de bestemming 'Maatschappelijk' niet toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 9 februari 2021 onder voorwaarden principebereidheid uitgesproken om de bestemming ter plekke te wijzigen naar 'Wonen' met de functieaanduiding 'bijgebouw'.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Onderhavig plangebied omvat de woning Heigank 29 en het (voormalige) scoutinggebouw op de locatie Heigank 31 binnen de gemeente Landgraaf. Het plangebied ligt aan de weg Heigank, achter de woning met huisnummer 29. Het plangebied wordt ten westen en zuiden omgeven door woningen aan de straten Heigank en Sjpaans Kentje met bijbehorende erven/tuinen. Ten noorden is openbaar toegankelijk terrein met een wandelpad aanwezig. Tevens is op korte afstand ten noordoosten de Buitenring Parkstad Limburg (N300) gelegen.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nieuwenhagen - sectie B - nummers 6482 en 6483 (gedeeltelijk).
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Binnen het onderhavig plangebied is de beheersverordening 'Nieuwenhagen Lichtenberg' van kracht, vastgesteld door de raad van de gemeente Landgraaf op 27 juni 2013. Onderhavige locatie is bestemd tot 'Wonen' met de aanduiding 'twee-aaneen'en 'Maatschappelijk' met de aanvullende aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting'.
Uitsnede plankaart beheersverordening 'Nieuwenhagen Lichtenberg' met aanduiding plangebied
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen waarbij ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan.Tevens zijn de gronden bestemd voor de daarbij behorende beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mantelzorg, tuinen en erven, doeleinden van openbaar nut, voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater, verkeersdoeleinden in de vorm van toegangswegen tot woningen, in-/opritten bij woningen en parkeervoorzieningen ter plaatse van in-/opritten.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting' (sm-sc) zijn de gronden tevens bestemd voor een scouting en de daarbij behorende groen- en speelvoorzieningen, toegangswegen, tuinen, erven en verhardingen, voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater en parkeervoorzieningen.
Daarnaast is ter plekke van onderhavig plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing.
Naast de beheersverordening ‘Nieuwenhagen Lichtenberg ’ is het facetbestemmingsplan ‘Archeologie’ van toepassing, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Landgraaf op 1 december 2016. Dit facetbestemmingsplan is bedoeld om archeologische verwachtingswaarden en het dienaangaande gevoerde beleid in een planologisch-juridisch kader te gieten, zodat publiekrechtelijke bescherming op basis van het bestemmingsplan ontstaat.
Op basis van het facetbestemmingsplan ‘Archeologie’ is onderhavig plangebied bestemd tot ‘Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)’. Een en ander wordt nader uiteengezet in paragraaf 4.4 van deze toelichting.
Initiatiefnemer is voornemens de locatie Heigank 31, het gedeelte dat nu is bestemd tot 'Maatschappelijk', te gebruiken ten behoeve van 'Wonen', deels als tuin en deels als bijgebouw. Dit gebruik wijkt af van de voorschriften van de geldende beheersverordening. De geldende bestemming 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting' laat dit gebruik niet toe.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 9 februari 2021 onder voorwaarden hun principebereidheid uitgesproken om planologische medewerking te verlenen aan het wijzigen van bestemming naar 'Wonen' met de functieaanduiding 'bijgebouw', waarbij voor wat betreft de bouwregels aansluiting zal worden gezocht bij de geldende regels betreffende bijgebouwen volgend uit de beheersverordening. Dit houdt in dat de huidige maatschappelijke bebouwing als bestaand bijgebouw wordt bestemd, maar dat na het eventueel amoveren van deze bebouwing de (bouw)regels volgend uit de thans geldende beheersverordening leidend zijn en dus (onder meer) het maximale oppervlak van 130 m² aan bijgebouwen het uitgangspunt vormt. Het ter plaatse van toepassing zijnde facetbestemmingsplan 'Archeologie', vastgesteld op 1 december 2016, blijft onverkort van toepassing en dient in onderhavig bestemmingsplan te worden opgenomen als de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
De structuur van bestemmingsplannen dient conform artikel 3.1.7 van het Besluit ruimtelijke ordening te voldoen aan de 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen' (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van het bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en het analoge exemplaar is getekend op schaal 1:500.
De regels bevatten de regeling inzake het gebruik van de gronden, die in het plan zijn begrepen en de daarop geprojecteerde opstallen alsmede de bouwregels voor de betreffende gronden. De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels.
Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. Onderhavige toelichting maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan. Onderdeel van de toelichting zijn de ten behoeve van het bestemmingsplan vervaardigde onderzoeken. In het kader van de bestemmingsplanprocedure die heeft geleid tot voorliggend bestemmingsplan, heeft tevens een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig plangebied omvat de bestaande woning 'Heigank 29' en het voormalig scoutinggebouw (huisnummer 31) binnen de gemeente Landgraaf en wordt omgeven door woningen aan de straten Heigank en Sjpaans Kentje met bijbehorende erven/tuinen. Onderhavig plangebied ligt op de overgang naar een openbaar toegankelijk terrein met een wandelpad. Tevens is op korte afstand ten noordoosten de Buitenring Parkstad Limburg (N300) gelegen.
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Foto's bestaande situatie
De inititiatiefnemer is voornemens de locatie Heigank 31 van de gemeente Landgraaf aan te kopen. Ondarhavige locatie omvat het voormalige scoutinggebouw met ondergrond en bijbehorend terrein. De initiatiefnemer is voornemens onderhavige locatie in eigendom te verwerven en de gronden in gebruik te nemen als tuin. Het gebouw ter plekke wordt in gebruik genomen door de initiaitefnemer als opslaglocatie voor boeken en tuinmateriaal. Het betreft puur een planologische functiewijziging; er worden geen fysieke veranderingen aan het gebouw beoogd.
Om de boogde functie planologisch mogelijk te maken en te waarborgen, wordt ter plekke de bestemming gewijzigd naar 'Wonen' en voor het gebouw de aanduiding 'bijgebouw' opgenomen. Initiatiefnemer is bekend dat het gebouw niet als woning gebruikt mag worden en dat ter plaatse -naar huidige inzichten- ook geen bouwtitel voor een woning mogelijk zal worden gemaakt.
Onderhavig plangebied omvat het (voormalige) scoutinggebouw op de locatie Heigank 31. Het plangebied ligt aan en wordt ontsloten middels een zijstraat/voetpad aan de weg Heigank, achter de woning met huisnummer 29.
Voorliggend planvoornemen voorziet in een planologische functiewijziging van het bestaande, voormalige scoutinggebouw en de omliggende gronden (Heigank 31) naar 'Wonen'. De initiatiefnemer, woonachtig op het aangrenzende perceel (Heigank 29), is voornemens de gronden in gebruik te nemen als tuin en het gebouw als een opslag voor tuinmateriaal en boeken, ondergeschikt aan de woonfunctie ter plekke. In feite gaat het plangebied met de bebouwing deel uitmaken van het naastgelegen woonperceel.
De beoogde woonfunctie is passend op onderhavige locatie. In feite heeft de beoogde woonfunctie minder ruimtelijke effecten op de omgeving in vergelijking tot het scoutinggebouw. Het gebouw wordt in gebruik genomen als een bijgebouw bij de woning Heigank 29. Binnen het bijgebouw zijn géén verblijfsruimtes toegestaan, daarmee worden de gebruiksmogelijkheden van dit gebouw beperkt. Dit heeft tot gevolg dat de beoogde functie minder ruimtelijke uitstraling heeft. De gebruiksintensiteit van het gebouw daalt ten opzichte van het huidige gebruik; door voorliggend bestemmingsplan mag het gebouw alleen als opslagplaats worden gebruikt. De beoogde functie heeft tevens geen extra aanvullende verkeersgenererende werking en ook de parkeerdruk op de omgeving neemt af.
De ruimtelijke effecten als gevolg van voorliggende ontwikkeling worden dan ook aanvaardbaar geacht.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsvisie Limburg (POVI). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Structuurvisie 2030'.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op het moment dat de nieuwe omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied gelegen in het 'stedelijk gebied'.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met aanduiding plangebied
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Onderhavig plangebied is niet binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en of andere miliebeschermingsgebieden gelegen, waardoor deze regelgeving niet van toepassing is.
Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Voor onderhavig plangebied treden er ten opzichte van de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen wijzigingen op.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd wordt waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.
In onderhavig geval is geen sprake van het toevoegen van woningen en/of bebouwing. Het betreft de functiewijziging van een bestaand gebouw van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen', waarbij het gebouw dienst gaat doen als bijgebouw bij een bestaande woning. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, inzake artikel 3.1.6 lid 2 Bro, voorziet een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, zoals een planologische functiewijziging, in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Derhalve is voorliggend planvoornemen géén stedelijke ontwikkeling en is de ladder niet van toepassing.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering ‘Overig bebouwd gebied’ impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Daarnaast is onderhavige locatie gelegen buiten de verschillende milieubeschermingsgebieden. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten op grond van Beleidsafspraak VI van de structuurvisie worden gecompenseerd.
Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'
Overeenkomstig de overige Zuid-Limburgse raden heeft de gemeenteraad van Landgraaf op 23 december 2020 de Beleidsregel "Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021" vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel hoeven geen compenserende voorwaarde als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg opgelegd te worden aan woningbouwplannen die voldoen aan de criteria 1 t/m 3 van deze beleidsregel. Deze 3 criteria zijn:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een bestemmingswijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen', waarbij het bestaande scoutinggebouw in gebruik wordt genomen als bijgebouw bij een bestaande woning. Ter plekke wordt géén nieuwe woning of bouwmogelijkheid voor een nieuwe woning toegevoegd. Derhalve is de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park en stad (2009)'. De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit' te verwezenlijken. Binnen deze structuurvisie is 'Wonen' een van de vier hoofdthema's, waarin meer kwaliteit voor een veranderende bevolking het uitgangspunt is. Herstructurering gaat voor uitbreiding. Het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe is geen uitbreiding buiten de huidige stedelijke contour mogelijk.
Voorliggend planvoornemen beoogt niet in het toevoegen van extra woningen, maar van een planologische functiewijziging binnen het bestaande stedelijke gebied. In feite gaat het bestaande gebouw deel uitmaken van het naastgelegen woonperceel ter verbetering van de woonkwaliteit. Derhalve voldoet voorliggend voornemen aan de intergemeentelijke structuurvisie.
Omdat voorliggend bestemmingsplan niet voorziet in het toevoegen van woning(en), is het regionale woonbeleid (Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021') niet aan de orde. Verder voldoet voorliggend plan aan de Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad.
Op 15 december 2011 heeft de gemeente Landgraaf de ‘Structuurvisie 2030’ vastgesteld. De ‘Structuurvisie 2030’ betreft een ontwikkelingsplan van de ontwikkelingen die het gemeentebestuur het meest wenselijk acht voor de toekomst. Daarnaast zijn in het kader van deze ontwikkeling de ruimtelijke consequenties weergegeven voor het gemeentelijk grondgebied.
In de gemeente Landgraaf, samen met de hele regio, is sprake van bevolkingskrimp en een afname aan behoefte aan huishoudens. Daarom wordt de omvang van de huidige woningbouwplannen en bouwlocaties teruggebracht. Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren van de woonkwaliteit en het 'plussen' van woningen tot een hoger kwaliteitsniveau.
De omgeving van onderhavig plangebied is te typeren als verstedelijkt gebied met redelijk compacte bebouwing maar met een kleinschalige, dorpse uitstraling én met grote sociale binding per eenheid (kern, buurt, straat). Het gebied heeft duidelijke een eigen kwaliteit die zich uit in bijvoorbeeld het verenigingsleven, het type bebouwing, de historie en de ligging in het landschap. In Landgraaf is in nagenoeg elk gedeelte van het stedelijke gebied, het landschap dan wel de natuur nabij. In het gebied leven mensen die hier wonen, werken, recreëren, hun vrije tijd besteden en zich verplaatsen. Doelstelling voor het gebiedstype stedelijk gebied is de identiteit van Landgraaf in zijn geheel en als onderdeel van Parkstad te versterken, de kwaliteit van de woon- en leefomgeving te verbeteren en de economie te versterken.
De initiatiefnemer beoogt met de aankoop van de gronden aangrenzend aan zijn eigen kavel het woongenot en de woonkwaliteit te bevorderen. Omdat door voorliggend bestemmingsplan geen extra woningen worden mogelijk gemaakt, voldoet het plan aan de structuurvisie 2030.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Omdat ter plekke de functie wijzigt naar een gevoeligere functie, is door Aelmans ECO BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 1.
In de rapportage worden de volgende conclusies getrokken:
In de bovengrond zijn verhoogde concentraties minerale olie, cadmium, zink en lood aangetroffen. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarde (AW2000), doch niet de bodemindex en/of interventiewaarde.
In de ondergrond blijkt dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.
Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen boven de detectielimiet. Op basis van de overschrijding van de som PFOS in de bovengrond wordt deze als Niet toepasbaar gekwalificeerd.
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek, zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Dit wordt door het analytisch onderzoek bevestigd.
Resumerend kan gesteld worden, dat ondanks de verhoogde concentraties in de bovengrond, dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik. Hierbij dient opgemerkt te worden dat indien er graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden in de bovengrond de vrijkomende grond niet zondermeer vrij toepasbaar is (indicatief niet toepasbaar op minerale olie en PFOS).
Aanlegvergunningplicht
Indien graafwerkzaamheden zijn voorzien, wordt bij een aanvraag omgevingsvergunning voor werken, of werkzaamheden geen bouwwerk zijnde voor onderhavige locatie, het uitvoeren van een aanvullend onderzoek als voorwaarde gesteld.
Conclusie bodem
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Door voorliggend bestemmingsplan wordt een bestaand gebouw met omliggende gronden herbestemd van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'. Het gebouw zal in gebruik worden genomen als bijgebouw voor opslag van tuinmateraal en boeken. Ter plekke worden geen verblijfsruimtes toegevoegd, waardoor geen sprake is van een geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. In de specifieke gebruiksregels van voorliggend bestemmingsplan is opgenomen dat in het bijgebouw geen verblijfsruimten mogen worden gerealiseerd en derhalve niet voor bewoning mag worden gebruikt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Onderhavig project is dermate kleinschalig dat geen gevolgen te verwachten zijn in het kader van luchtkwaliteit.
NIBM-tool InfoMil
Voorliggend plan leidt tot een afname van het aantal verkeersbewegingen in de directe nabijheid van het plangebied. De verkeersgeneratie van een maatschappelijke functie/scouting is immers hoger dan voor een woonbestemming. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.739 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Daarnaast is het plangebied ontsloten via een voetpad. Gemotoriseerde verkeersbewegingen van en naar het plangebied is derhalve niet mogelijk.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Dit besluit is niet van toepassing op onderhavig plan.
Conclusie lucht
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2010:BO8310) blijkt dat het begrip 'bijgebouw' in de zin van het Bro niet bepalend is voor de uitleg van het Bevi. Het voormalige scoutinggebouw wordt door initiatiefnemer in gebruik genomen als een berging. Doordat de berging een losstaand gebouw is, maakt de berging geen deel uit van het kwetsbare object woning. Voorts valt een berging op zichzelf niet onder de definitie van kwetsbaar object in de zin van het Bevi. De berging is derhalve ook op zichzelf geen kwetsbaar object. Door onderhavig planvoornemen zal de personendichtheid niet verder toenemen. Tevens zijn in de directe omgeving geen risicovolle bronnen of transportassen gelegen waarvan de risicocontour of invloedsgebied reikt tot aan het plangebied.
Uitsnede Risicokaart met aanduidng plangebied
Conclusies externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
In casu is geen sprake van het realiseren van nieuwe bedrijfsactiviteiten. Het aspect milieuzonering speelt dan ook geen rol.
Echter, bij ruimtelijke ontwikkelingen is het aspect goede ruimtelijke ordening van belang. Voor de omliggende woningen en eventueel andere gevoelige functies moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In de huidige situatie is sprake van een (voormalig) scoutinggebouw. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' wordt een scoutinggebouw geschaard onder de categorie 'Buurt- en clubhuizen (SBI: 94991) met een richtingafstand van 30 meter met betrekking tot geluid (milieucategorie 2).
Door voorliggend bestemmingsplan wordt het gebruik als clubhuis planologisch onmogelijk gemaakt en verdwijnt deze activiteit. Het beoogde gebruik als bijgebouw bij een bestaande woning heeft minder ruimtelijke uitstraling. Binnen het bijgebouw zijn géén verblijfsruimtes toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat de beoogde functie minder ruimtelijke uitstraling heeft omdat de gebruiksmogelijkheden van dit gebouw worden beperkt. De gebruiksintensiteit van het gebouw daalt ten opzichte van het huidige gebruik; door voorliggend bestemmingsplan mag het gebouw alleen als opslagplaats worden gebruikt. De beoogde functie heeft tevens geen extra aanvullende verkeersgenererende werking en ook de parkeerdruk op de omgeving neemt af. Derhalve is sprake van een verbetering van woon- en leefklimaat.
Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een functiewijziging van het bestaand scoutinggebouw naar (het gebruik als) bijgebouw ten behoeve van de aangrenzende woning mogelijk. Omdat ten behoeve van het planvoornemen geen nieuwe bebouwing en/of verharding wordt toegevoegd of verwijderd, heeft dit plan derhalve geen invloed op eventuele waterschapsbelangen. Voor de afvoer van afvalwater en hemelwater vindt geen verandering plaats ten opzicht van de bestaande situatie.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Blijkens de kaart ‘Natuur’ van het (ontwerp) OvL2021 is onderhavig projectgebied gelegen buiten het Natuurnetwerk en de Groenblauwe Mantel. Tevens is de locatie gelegen buiten het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’. Derhalve maakt voorliggend voornemen geen inbreuk op de kernkwaliteiten van het landschap.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet natuurbescherming'.
Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is de op 1,9 kilometer gelegen ‘Brunsummerheide’. Dit Natura2000-gebied is gelegen ten noordwesten van onderhavig plangebied. Door de kleinschaligheid van het voornemen, de ligging binnen de bebouwde kom en de ruime afstanden tot de omliggende Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden, zal voorliggend voornemen geen negatieve invloed hebben op natuurgebieden in de omgeving van het projectgebied.
Kaart 'Natuur' POL2014 met aanduiding plangebied
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.
Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Gelet op het feit dat onderhavig plangebied is gelegen buiten de verschillende onderdelen van het 'Natuurnetwerk' en binnen de bebouwde kom, in combinatie dat voorliggend planvoornemen uitgaat van een (planologische) functiewijziging zonder fysieke ingrepen als bouw- en/of sloopwerkzaamheden, is het aannemelijk dat voorliggend planvoornemen geen negatieve gevolgen heeft voor mogelijke flora en fauna binnen en rond het plangebied.
In het kader van de bestemmingswijziging ter plekke heeft de gemeente de voorwaarde gesteld dat de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico op de erfgrens van het plangebied groenblijvende beplanting aanplant, deze beplanting onderhoudt en zo nodig vervangt. De beplanting dient de bebouwing binnen het plangebied aan het zicht te onttrekken en bestaat uit groenblijvende beplanting als klimop (Hedera helix), aangeplant op een plantafstand van 30 centimeter uit elkaar (3 planten per strekkende meter). In de huidige situatie zijn twee toegangspoorten met een meer industriële aanzicht. Deze poorten dienen te worden vervangen door exemplaren die beter passen binnen de parkachtige omgeving. Gedacht kan worden aan een houten of metalen poort. Daarmee wordt onderhavig plangebied landschappelijk in de woon- en parkachtige omgeving ingepast. Het uitvoeren en in stand houden van het inpassingsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart. De gemeente Landgraaf beschikt over een dergelijke archeologische verwachtingenkaart. Voor onderhavige projectlocatie is ten aanzien van het aspect archeologie de archeologische verwachtingenkaart en het facetbestemmingsplan ‘Archeologie‘, zoals dit door de raad van de gemeente Landgraaf is vastgesteld op 1 december 2016, geraadpleegd.
Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart met aanduiding projectlocatie
Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat onderhavig plangebied volgens de archeologische verwachtingswaardekaart van de gemeente Landgraaf is gelegen op gronden bestemd tot ‘Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)’. Een en ander volgt ook uit (artikel 6 van) het facetbestemmingsplan ‘Archeologie’.
De voor ‘Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Op deze grond mag niet gebouwd worden, tenzij de bodemingreep niet meer dan 2500 m² beslaat of bij een bodemingreep groter dan 2500 m² de verstoring niet meer dan 40 cm onder het maaiveld plaatsvindt.
Ten behoeve van grotere bodemingrepen moet de aanvrager een rapport overleggen waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
Onderhavig plan voorziet in een inpandige functiewijziging en is geen sprake van bodemverstorende activiteiten. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend voornemen.
Door de projectlocatie lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Ter plekke wordt middels een bestemmingswijzging de functie van het bestaande scoutinggebouw gewijzigd naar 'Wonen', waarbij het gebouw dienst doet als bijgebouw en het plangebied wordt aangesloten op het naastgelegen woonperceel en in gebruik wordt genomen als tuin.
Initiatiefnemer is bekend dat het plangebied enkel toegankelijk is middels de bestaande ontsluiting aan de Heigank, welke uitsluitend is bestemd voor fietsers en voetgangers. Omdat de beoogde functie geen extra aanvullende verkeersgenererende werking heeft, is geenszins sprake van mogelijke verkeersbewegingen van motorvoertuigen over het voetpad van en naar het plangebied. Daarmee vinden geen wijzigingen plaats in de verkeerstructuur.
Onderhavig perceel wordt nu op twee plaatsen ontsloten: de woning Heigank 29 is direct ontsloten op de weg Heigank, voor het beoogde bijgebouw is een ontsluiting aanwezig op een pad welke uitsluitend is bestemd voor fietsers en voetgangers. In de beoogde situatie vormt de ontsluiting nabij de woning, direct aan de straat de hoofdontsluiting van het plangebied. Omdat de beoogde functie geen extra aanvullende verkeersgenererende werking heeft, is geenszins sprake van mogelijke verkeersbewegingen van motorvoertuigen van en naar het plangebied.
Als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal geen sprake zijn van een toename van parkeerdruk voor de omgeving. Het beoogd gebruik als bijgebouw bij een bestaande woning zorgt niet voor een toename van de parkeerbehoefte van de bestaande woning. De onderhavige ontwikkeling leidt dan ook niet tot parkeerproblemen in de openbare ruimte, maar resulteert juist in een verbetering op dit punt.
Conclusie verkeer en parkeren
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Het bestemmingsplan 'Heigank 29 en 31' van de gemeente Landgraaf bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen normeren.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Daarbij zijn tevens de bestemmingsregels op grond van de geldende beheersverordening 'Nieuwenhagen Lichtenberg' als uitgangspunt genomen.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Landgraaf sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Het normaal maatschappelijk risico (NMR) is onderdeel van de wettelijke planschaderegeling. Het wettelijk vastgestelde NMR bedraagt minimaal 2% van de waarde van een woning. Mocht door voorliggend planvoornemen planschade hoger dan het normaal maatschappelijk risico ontstaan, wordt deze schadevergoeding (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan.
Tussen de gemeente Landgraaf en de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling wordt een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Landgraaf heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplanprocedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zullen leggen.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure bestaat uit navolgende stappen:
Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 25 februari 2022 t/m 7 april 2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijke beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.
Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid, hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op de lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.