direct naar inhoud van Artikel 19 Waarde - Archeologie
Plan: Schaesberg-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0882.BPLKOM03001-VG01

Artikel 19 Waarde - Archeologie

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.1.2 (Dubbel)bestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.1.

19.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen uitsluitend gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, mits:

  • a. niet dieper dan 0,40 m onder peil wordt gebouwd;
  • b. de oppervlakte maximaal 2.500 m² bedraagt;
  • c. niet gelegen binnen een straal van 50,00 m tot een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Afwijken algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 19.2 bepaalde, indien uit een archeologische rapport is gebleken dat het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

19.3.2 Afwijken verstoring archeologisch materiaal

Voor zover het oprichten van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 19.2 bepaalde, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden, inhoudende een verplichting tot:

  • a. het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, indien deze over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² uitgevoerd worden en/of binnen een straal van 50,00 m van een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein plaatsvinden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,40 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
19.4.2 Voorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 19.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de in artikel 19.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden, inhoudende een verplichting:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988, of;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de voorschriften te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
19.4.3 Uitzonderingen

Het in artikel 19.4.1 bepaalde is niet van toepasing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhouds- en beheerswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds in uitvoering zijn.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een

of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of ge

deeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.