Plan: | De Groene Kamers |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0879.BPDeGroeneKamers-VS01 |
Binnen de kern Rijsbergen van de gemeente Zundert is nog een aantal potentiële uitbreidingslocaties beschikbaar. Eén van deze locaties is De Groene Kamers van circa 3,7 hectare.
De locatie is gelegen in de oksel van de Ettenseweg en de Bredaseweg, aansluitend aan de dorpskern en grenst direct aan het buitengebied. De locatie is in de Structuurvisie Rijsbergen 2020 aangewezen voor landschappelijk wonen, waarbij de landschappelijke inpassing prevaleert boven het programma. De locatie biedt kansen voor een uniek woonmilieu met ruime bouwkavels en groen geïnspireerd op het historisch karakter van het gebied. In paragraaf 2.2 en 4.2.1.1 wordt ingegaan op de bijdrage van het plan aan het oorspronkelijke karakter.
De woningen in het grootste deel van het plangebied zijn nu nog gelegen buiten ‘bestaand stedelijk gebied’. De Verordening Ruimte 2014 bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied geen nieuwbouw van burgerwoningen mogelijk maakt. Voor het totale plangebied wordt in de Verordening ruimte 2014 de aanduiding ‘Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied’ opgenomen. Provinciale Staten hebben de Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 4, op 10 oktober 2015 vastgesteld. (zie ook 3.2.3). Onderhavige bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor de De Groene Kamers.
Het plangebied De Groene Kamers is gelegen in het noorden van de kern Rijsbergen, in de gemeente Zundert.
Rijsbergen is een kern met ± 6000 inwoners in het zuidwesten van de provincie Noord-Brabant, enkele kilometers ten zuiden van Breda. De locatie grenst aan de bebouwde kom van Rijsbergen en ligt derhalve op de grens van het landelijke en het bebouwde gebied.
Afbeelding; exacte plangrens bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert in hoofdzaak bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vastgesteld 4 september 2012. De bestemming Agrarisch - AHS plus is hier van toepassing en bestemd voor agrarische bodemexploitatie, water en waterhuishoudkundige doeleinden, extensief recreatief medegebruik, doeleinden van openbaar nut en tuinen bij (burger)woningen. Verder geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 en de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.
Het zuidelijk deel van het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan Woongebieden Rijsbergen, vastgesteld 28 april 2011, waar een bestemming Wonen van toepassing is. Ook hier geldt een archeologische dubbelbestemming (Waarde - Archeologie).
Afbeelding; uitsnede bestemmingsplan met indicatieve plangrens
In 2014 heeft de gemeente Zundert een correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Zundert vastgesteld, dat zich beperkt tot aanpassingen in de regels. Aanleiding hiervoor zijn het verwerken van zienswijzen, het verwerken van de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot bestemmingsplan Buitengebied Zundert en het simpelweg verbeteren van de regels.
In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. De planbeschrijving gaat in op de huidige situatie en het stedenbouwkundig plan zoals opgesteld in het voorontwerp bestemmingsplan. Naar aanleiding van de verkeersveiligheid en inspraakreacties op het voorontwerp bestemmingsplan is het stedenbouwkundig plan aangepast, waaronder het afbuigen van de toegangsweg op de Ettenseweg en het doortrekken van het voet - en fietspad parallel aan de Ettenseweg tot aan de Oranjestraat. De aanpassingen op het stedenbouwkundig plan zijn civiel technisch uitgewerkt en worden in een aparte paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren nader toegelicht.
In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.
Het dorp Rijsbergen is van oorsprong een tiendakkerdorp, een agrarisch dorp dat zich in de middeleeuwen ontwikkelde. De meest historische bebouwing van Rijsbergen is gelegen aan de Sint Bavostraat, de voormalige Napoleonroute, en langs de Hoge en Lage Straat. De Ettenseweg en de Bredaseweg zijn historisch doorgaande wegen die vanuit het centrum van Rijsbergen naar Breda en Etten-Leur gaan. Het plangebied ligt precies in de oksel van deze twee wegen.
De belangrijkste kwaliteiten in de omgeving van het plangebied worden gevormd door het omliggende buitengebied en het verleden van de locatie. Het plangebied bestaat uit weiden met hier en daar individuele bomen. Min of meer haaks op de doorgaande wegen is het coulisselandschap met bomenrijen, als overblijfsel van de besloten kamers, op de cultuurhistorische kaart nog goed zichtbaar. De besloten kamers waren van oudsher open gebieden waarbij de kavelgrenzen ingeplant zijn met dichte houtwallen of houtsingels. Hierdoor is er een zogenaamde kamerstructuur ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting.
In paragraaf 2.2 en 4.2.1.1 wordt ingegaan op de bijdrage van het plan aan het oorspronkelijke karakter van het gebied.
Afbeelding; omgeving plangebied
Het totale plan, alsook enkele woningen rechtstreeks, is ontsloten op de Ettenseweg (N943) aan de zuidzijde van het plangebied. De Ettenseweg wordt begeleid door lintbebouwing op de rand van het dorp, bestaande uit vrijstaande burgerwoningen. Deze woningen hebben veelal 2 bouwlagen met een kap en een goothoogte van zo'n 6 meter. Ter hoogte van het plangebied gaat de lintbebouwing over in solitaire, vrijstaande bebouwing aan beide zijden van de Ettenseweg. Hier is de bouwwijze afwisselend 1 of 2 bouwlagen met een kap.
Aan de zuidwestzijde, buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan, ligt het gebied 'Wonen Werken Waterman', gelegen aan de Ettenseweg in Rijsbergen. Wonen Werken Waterman is een ontwikkellocatie van circa 6,5 ha groot waarbij 3,3 bruto ha bedrijventerrein (2,5 ha netto) gecombineerd wordt met een woongebied van 76 woningen.
De planstructuur in het stedenbouwkundig plan heeft als basisgedachte het creëren van een leefomgeving met dorpse en landschappelijke kwaliteiten. Daarnaast vormt de uitbreidingslocatie een groene afronding van de noordelijke dorpsrand van Rijsbergen. De locatie vormt een karaktervolle aanvulling op de bestaande buurten die past in de omgeving. Voor de planvorming zijn dan ook de bestaande kwaliteiten en historische kenmerken (Groene Kamers, zie paragraaf 4.2.1.1) van het gebied ingezet en versterkt.
Belangrijk bij de stedenbouwkundige opzet van het plan is het versterken van de groene kwaliteiten in de woonbuurt zelf en het zicht naar het buitengebied.
In het nieuwe plan zal het oorspronkelijke karakter van de besloten groene kamers worden versterkt door aanleg van ruime groenstructuren en houtsingels. Een besloten kamer vormt daarmee tevens een groene en dorpse afronding van het stedelijk gebied. Binnen de besloten groene kamers is ruimte voor landelijk wonen. Met de aanleg en het herstel van nieuwe beplantingselementen wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van dit oorspronkelijke karakter en wordt nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast in het landschap.
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (stedenbouwkundig schetsplan)
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (zichtlijnen)
Uitwerking stedenbouwkundig plan
Het totale stedenbouwkundig plan bestaat uit circa 62 woningen verdeeld over twee fasen met een variatie aan woningtypologieën. Het onderhavige bestemmingsplan ziet enkel toe op fase 1 van het stedenbouwkundig plan.
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (indicatieve fasering)
Onderhavige bestemmingsplan beperkt zich tot fase 1, met daarin maximaal 40 woningen.
De verdeling over rijwoningen, vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen is ongeveer gelijk. In het stedenbouwkundig plan zijn 11 vrijstaande, 12 twee-onder-een-kap woningen en 17 rijwoningen gesitueerd. De ruime opzet van het totale plan, met een uiteenlopende diversiteit in kavelmaten en geplande woningtypes met een hoge stedenbouwkundige kwaliteit, maakt de ontwikkeling sterk consumentgericht..
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (woningtypologie)
De woningen hebben een bouwhoogte van maximaal 2 lagen met kap. In het stedenbouwkundig plan gelden drie verschillende goot- en bouwhoogtes. Het binnengebied heeft een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Er wordt een stedenbouwkundige overgang gecreëerd naar het buitengebied: De woningen aan de noordelijke rand van het plangebied hebben een lagere goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 meter en 10 meter. De noordelijke rand krijgt bovendien een meer open karakter in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied. De zuidelijke rand langs de Ettenseweg krijgt in aansluiting op de bestaande woningen goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10,5 meter.
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (bouwhoogte)
Verkeer en parkeren
Het nieuwe woongebied krijgt een duidelijke entree vanaf de Ettenseweg met een toegangsweg (rode lijn, profiel AA en BB) het gebied in. Naar aanleiding van de verkeersveiligheid en inspraakreacties op het voorontwerp bestemmingsplan is de toegangsweg iets afgebogen, waardoor de aansluiting op de Ettenseweg richting het noordwesten is opgeschoven. De aanpassing op het stedenbouwkundig plan is civiel technisch uitgewerkt en is in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren nader toegelicht. De toegangsweg in het plangebied heeft een rijbaanbreedte van 5,4 meter. Langs de weg wordt het parkeren geconcentreerd en is aan één zijde van de weg een trottoir gelegen (zie onderstaand profiel BB).
Vanaf de hoofdstructuur lopen woonstraten (paars profiel CC en DD) dieper het woongebied in. De woonstraat heeft een totale breedte van 5,4 m, verdeeld in een rijbaan van 4 m en een rabatstrook van 1,40 m (zie onderstaand profiel CC). De woonstraat in fase 1 heeft een keerlus. Deze keerlus is gebaseerd op een vuilniswagen van 6,50 m lang.
De wegen worden altijd begeleid door het groen van de kamers. In het groen van de kamers ligt een (half)verhard pad van circa 1,5 m. Vanaf de Ettenseweg kun je dan rechtstreeks wandelen richting het buitengebied.
Naar aanleiding van de verkeersveiligheid is het stedenbouwkundig plan in de ontwerpfase verkeerskundig aangepast. Langs de Ettenseweg wordt een trottoir aangelegd in het verlengde van het reeds bestaande trottoir. Dit gebeurt in combinatie met het fietspad. Op deze manier wordt de bestaande parallelle verkeersstructuur voor langzaam verkeer aan de noordzijde van de Ettenseweg doorgetrokken. De aanpassing op het stedenbouwkundig plan is civiel technisch uitgewerkt en is in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren nader toegelicht.
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (verkeersstructuur)
Afbeelding; Profiel BB toegangsweg met haaks parkeren
Afbeelding; Profiel CC woonstraat met (half)verhard pad
In De Groene Kamers worden zo min mogelijk auto’s op straat geparkeerd. Hierdoor wordt het straatbeeld niet overheerst door geparkeerde auto’s en blijft het karakter landelijk. Het parkeren in de openbare ruimte is geconcentreerd door middel van haaks parkeren langs de toegangsweg en is geïntegreerd in de groene inrichting van de houtsingels.
Haaksparkeerplaatsen zijn zoveel mogelijk gegroepeerd in kleine aantallen en groen ingepakt door struweel, hagen of bomen. Op deze manier worden ze zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken. Parkeerplaatsen in het groen kunnen bijvoorbeeld worden ingericht met grasbeton of gewapend gras. De materialisering zal bij de verdere uitwerking van de plannen vanuit beheersbaarheid worden afgestemd met de gemeente Zundert.
Voor vrijstaande woningen, 2 onder eenkapwoningen en waar mogelijk voor hoeken van rijwoningen is het uitgangspunt om 2 opstelplaatsen op eigen terrein te hebben. Dit kan door middel van een lange oprit met garage of een dubbele oprit met garage. De voorkeur gaat uit naar een dubbele oprit. Deze oprit kan efficiënt worden gebruikt en heeft een positief effect op de parkeerdruk. Het uitgangspunt voor parkeren bij nieuwbouw is dat het aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de verwachte parkeerbehoefte. Het plangebied heeft een sluitende parkeerbalans. Het aspect verkeer en parkeren is verder uitgewerkt in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren.
Groen en water
De inrichting van het groen is geïnspireerd op het landelijke/ agrarische karakter van het gebied en de omgeving met een verwijzing naar de oude bolakker met de houtsingels. Basis voor de inrichting van De Groene Kamers is een agrarisch authentieke beplanting.
Afbeelding; stedenbouwkundig plan, groen en water
In het plangebied worden 4 kamers gemaakt, gescheiden door groen. Deze randen van de kamers bestaan uit brede groenzones met een inrichting die refereert naar houtsingels. Twee houtsingels doorkruisen het gehele plangebied en lopen vanaf de Ettenseweg door de woonbuurt naar het buitengebied. De inrichting van de singels is een combinatie van struweel met kruidenlaag (gras) en solitaire bomen van verschillende soorten. In de singels komt af en toe een glooiing voor. Variatie in vegetatie ontstaat door op de glooiing minder intensief te maaien. Op het overige gras kan worden gespeeld met informele speelaanleidingen. De houtsingels kunnen tevens worden voorzien van (half)verharde paden.
Om te voorkomen dat het groen van de singels door auto’s kapot wordt gereden of dat hierin geparkeerd gaat worden, staan op de grenzen hagen. De hagen zullen op een aantal plaatsten worden onderbroken. Parkeren langs de rand van de houtsingel wordt op een landschappelijke manier ingepast.
De noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied.
Door in De Groene Kamers ruimte voor water te maken in een natuurlijke zone ten noorden van het plangebied, ontstaat er een divers milieu van droge en natte vegetatie die wisselt per seizoen. Het nieuwe watersysteem van De Groene Kamers zal aansluiten op de waterstructuur voor Rijsbergen. In De Groene Kamers wordt met zorg zoveel mogelijk regenwater opgevangen, verzameld en benut.
De groenelementen worden geborgd in het bestemmingsplan. In het plan is een bestemming Groen opgenomen voor de bermen als begeleiding en inpassing van infrastructuur. Het open water als hiervoor genoemd wordt daarin geïntegreerd. De noordelijke rand heeft geen openbaar karakter.
Beeldkwaliteit
Status beeldkwaliteitsplan
De gemeente Zundert heeft voor haar grondgebied een welstandsnota vastgesteld. Deze bevat criteria voor bouwplannen binnen de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor nieuwe ontwikkelingsprojecten, hiervoor dient een beeldkwaliteitplan te worden opgesteld. Deze beeldkwaliteitplannen worden als zelfstandig plan vastgesteld door de gemeenteraad en heeft daarmee een bindende werking voor de betrokken partijen.
Een vastgesteld beeldkwaliteitplan is een aanvulling op de welstandsnota en heeft alleen betrekking op het plangebied. Het beeldkwaliteitplan wordt daarmee het toetsingskader voor de Welstandscommissie. Het geeft richtlijnen voor de bebouwde ruimte met als doel de ruimtelijke kwaliteit van een plan te waarborgen.
Omdat de openbare ruimte geen onderdeel uitmaakt van de welstandsnota, zullen de criteria voor de openbare ruimte (hoofdstuk 4) niet worden opgenomen in de welstandsnota. Omdat de openbare ruimte wel invloed heeft op de kwaliteit van de ontwikkeling, zijn deze wel onderdeel van dit stuk en dienen als leidraad en inspiratie.
Het beeldkwaliteitsplan van De Groene Kamers is gekoppeld aan de regels. Met in achtneming van het bepaalde in 7.2 Bouwregels, kan het bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van het Beeldkwaliteitsplan De Groene Kamers Rijsbergen zoals opgenomen in Bijlage 1 Beeldkwalitetsplan De Groene Kamers. Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijk met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad.
Beeldkwaliteitsplan
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1 Beeldkwalitetsplan De Groene Kamers van de regels). In dit Beeldkwaliteitsplan (BKP) is beschreven welke identiteit voor De Groene Kamers gewenst is en hoe deze bereikt kan worden. Het BKP gaat achtereenvolgens in op:
Ambitie
De Groene Kamers is een woonbuurt met een dorpse en landschappelijke kwaliteit en een sfeer die afgeleid is van de Vlaamse, landelijke stijl. De bedoeling van deze sfeer is een karaktervolle uitstraling die goed past in de omgeving. Een gevarieerde en boeiende woonbuurt, waarin elke bewoner zijn eigen huis kan herkennen en die door de uitgesproken sfeer een samenhangend geheel vormt. Het evenwicht tussen de verscheidenheid en de samenhang in de architectuur is bepalend voor het slagen van deze ambitie. Dit BKP is dan ook bedoeld om de samenhang te waarborgen maar ook de ruimte te bieden om individualiteit een kans te geven.
Verscheidenheid in architectuur
De gewenste sfeer is in dit BKP geïllustreerd aan de hand van referentiebeelden. Tevens zijn ze bedoeld als inspiratie om de dorpse, landschappelijke samenhang in De Groene Kamers te waarborgen. De gevarieerde architectuur en architectonische uitgangspunten in dit BKP zullen bijdragen aan de levendigheid van de buurt.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
Nederland moet concurreren en daarnaast bereikbaar, leefbaar en veilig zijn, dat is het streven van het Rijk. Het Rijk voorziet dit met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Dit maakt Nederland sterk en onderscheidend in de wereld. Die samenhang van het internationale en regionale schaalniveau wil het Rijk behouden, laten groeien en versterken. Nederland heeft met zijn internationale oriëntatie en open economie een hoog welvaartsniveau opgebouwd. Een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen van weg, spoor, water en lucht, met daarbinnen de mainports als belangrijke knooppunten is de basis voor die internationale concurrentiepositie. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
Aan de ambities en richtlijnen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn opgenomen wordt in de onderhavige
planontwikkeling voldaan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is er geen enkele van toepassing op het plangebied.
De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de AMvB Ruimte, en is daarmee ook niet strijdig met de AMvB Ruimte.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder is ook van toepassing op situaties waarin met een omgevingsvergunning (buitenplans) wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van maximaal 40 woningen aan de noordzijde van Rijsbergen en sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Conclusie
Door middel van de ladder is aangetoond dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voldoet aan alle 3 de treden. De ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
De Wet ruimtelijke ordening vraagt overheden om hun belangen helder in een structuurvisie te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft en hoe zij deze wil realiseren voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.
Bij de ruimtelijke keuzes zijn de kernkwaliteiten van de provincie sturend. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. In het gebied rond Zundert wil de provincie ruimte geven aan een optimale en duurzame ontwikkeling van de boomteelt. Verder wordt aandacht gegeven aan een robuust water- en natuursysteem en duurzame energie. In de structuurvisie wordt uitgegaan van concentratie van verstedelijking. Bovenregionale bedrijventerreinen woningbouwopgaven worden opgelost in het stedelijk concentratiegebied. In het overig stedelijk gebied is verdere verstedelijking alleen mogelijk om te voorzien in eigen behoefte.
Afbeelding; structuurvisie ruimtelijke ordening 2014
Het plangebied is gelegen binnen het accentgebied agrarische ontwikkeling. Met het structuurvisie-gebied ‘accent agrarische ontwikkeling’ geeft de provincie haar visie op dit gebied: “gebied waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken”. De zandgronden rond Rijsbergen vormen een belangrijk grootschalig boomteeltgebied dat tot de top van Europa wordt gerekend.
Het accentgebied agrarische ontwikkeling is hier aangegeven omdat deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden om de positie van de aanwezige sectoren te versterken. De inzet van de provincie richt zich daarbij op behoud en versterking van de economische positie van de aanwezige agrarische sector. Ontwikkelingen zijn gericht op een verdere verduurzaming en meerwaardecreatie.
In deze gebieden ziet de provincie ook ontwikkelingsmogelijkheden voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen. Het gaat daarbij onder andere om mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking, opslag en transport, voorbewerking van producten en het centraliseren van kennis(ontwikkeling).
Aansluitend bij de karakteristiek van de aanwezige bedrijven (sector) is er ruimte, maar niet elk bedrijf kan zich op elke plek ontwikkelen.
De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van “migratiesaldo-nul”. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen.
De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten in hun structuurvisies aandacht geven aan de wijze waarop stedelijke ontwikkelingen het eigen karakter van de kernen en de relatie met het landschap kunnen versterken. De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern). Vanwege het behouden van de eigen identiteit en contrasten vindt de provincie het belangrijk dat er bij de ontwikkeling van deze kernen aandacht is voor het verweven van functies binnen de dorpse structuur.
De beoogde ontwikkeling op het plangebied omvat het realiseren van maximaal 40 nieuwe grondgebonden woningen. Het perceel is momenteel in gebruik als weiland. In de structuurvisie is geen zoekgebied verstedelijking opgenomen op het plangebied. Het beoogde plan past niet binnen de beleidslijnen van de structuurvisie. In de Verordening ruimte 2014 is de locatie De Groene Kamers wel opgenomen als zoekgebied verstedelijking, de verordening is een uitwerking op de structuurvisie. Het accentgebied agrarische ontwikkeling ter plaatste van het plangebied komt hierdoor te vervallen. De ontwikkeling van De Groene Kamers past goed binnen de ambities van de provincie om de identiteit van de landschappelijke kernen te behouden. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied waardoor openheid van het landschap blijft behouden. De inrichting van het groen is geïnspireerd op het landelijke/ agrarische karakter van het gebied en de omgeving met een verwijzing naar de oude bolakker met de houtsingels. Basis voor de inrichting van De Groene Kamers is een agrarisch authentieke beplanting. De noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied. De ontwikkeling van De Groene Kamers past daarmee binnen de beleidsdoelen als verwoord in de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014.
Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld. Omdat er jaarlijks wijzigingen zijn op het gebied van ruimtelijke ordening actualiseert de provincie de verordening ieder jaar. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen. De Verordening bevat regels over verschillende onderwerpen zoals stedelijke ontwikkeling, intensieve veehouderij, ecologische hoofdstructuur en glastuinbouw. De onderwerpen die zijn opgenomen in de Verordening werken door in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Het onderwerp stedelijke ontwikkeling is van toepassing op onderhavige visie, omdat hiermee een woningbouwontwikkeling wordt beoogd.
Uit de uitsnede van de kaart behorende bij de Verordening ruimte 2014 blijkt dat het plangebied is aangemerkt
als:
Afbeelding; structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 ('A':Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied) met indicatieve plangrens
Gemend landelijk gebied
Het gehele plangebied en het deel van het noordelijk deelgebied waar groen is geprojecteerd is aangeduid als gemengd landelijk gebied en beperking veehouderij.
In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat nieuwbouw van een burgerwoning is uitgesloten. Indien sprake is van een bebouwingsconcentratie kan een Ruimte-voor-Ruimte woning worden gebouwd of een landgoed worden opgericht indien voldaan kan worden aan de voorwaarden in de Verordening.
Voor het plangebied geldt de aanduiding zoekgebied stedelijke ontwikkeling. Indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden voor stedelijke ontwikkeling geldt bovengenoemde bepaling niet.
Beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de aanduiding Beperkingen veehouderij geldt dat geen uitbreiding, vestiging, omschakeling naar veehouderij of toename van de bestaande bebouwing is toegestaan. Voor de bestaande grondgebonden veehouderij geldt dat een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte is toegestaan indien maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij.
Stedelijke ontwikkeling is als hoofdregel alleen mogelijk binnen vastgesteld bestaand stedelijk gebied. Binnen de aanduidingen zoekgebied stedelijke ontwikkeling (artikel 8) is stedelijke ontwikkeling -onder voorwaarden- afweegbaar. Slechts een deel van het plangebied ( ter plaatse van de aanduiding 'A' op vorenstaande afbeelding Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014) is reeds aangeduid als Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied. Voor het totale plangebied is in de Verordening ruimte 2014 de aanduiding ‘Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied’ opgenomen (zie 3.2.3). Daarmee is het beleidsmatige kader voor de ontwikkeling van De Groene Kamers geboden.
De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn.
Het bundelingsbeleid heeft directe gevolgen voor de groeimogelijkheden in de kernen in het landelijke gebied. In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen (migratiesaldo-nul).
Aanduiding: zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied
In afwijking van het bepaalde dat uitsluitend stedelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden in het bestaand stedelijk gebied (artikel 4.2 VR 2014) kan een plan, ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling', voorzien in een stedelijke ontwikkeling (artikel 8.1 lid 1 VR 2014).
Een stedelijke ontwikkeling strekt ertoe dat (artikel 8.1 lid 2 VR 2014):
In artikel 8.1 lid 3 VR 2014 is aangegeven dat een plan als bedoeld in het eerste lid de bepalingen uit artikel 4.3 tot en met artikel 4.11 van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4.3 zijn regels opgenomen voor nieuwbouw van woningen.
Artikel 4.3
Het onderzoek naar de behoefte van woningen wordt door de provincie Noord-Brabant strak geregisseerd. Dit is verankerd in artikel 37 van de provinciale Verordening ruimte (Vr). In Artikel 37.1, lid 1, Vr is bepaald dat er regionale ruimtelijke overleggen (RRO) zijn voor de volgende gebieden: West-Brabant, Midden-Brabant, Noordoost-Brabant en Zuidoost-Brabant. De gemeente Zundert is ingedeeld bij de regio West-Brabant. Volgens artikel 37.4, aanhef en lid b, onder 1, Vr, plegen de deelnemers aan het RRO regionale afstemming en maken afspraken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen; informeren elkaar over de voortgang van hiervoor bedoelde voornemens en afspraken (lid c); en hebben een monitoringssysteem waarin de voortgang van de woningbouw wordt bijgehouden (lid d).
Artikel 37.6 Vr bepaalt dat Gedeputeerde Staten ten minste eens per bestuursperiode een bevolkings- en woningbehoefteprognose opstelt en deze voorleggen aan het RRO (lid 1). Deze prognose wordt opgesteld per RRO-gebied, uitgesplitst naar het stedelijk concentratiegebied en kernen in landelijk gebied en met de mogelijkheid deze onder te verdelen per gemeente (lid 2, onder a), en is richtinggevend voor het maken van afspraken in het RRO (lid 2, onder c). Voornoemde afspraken worden ieder jaar uiterlijk 31 december gemaakt (lid 3, onder a); hebben betrekking op de aantallen te bouwen woningen per gemeente (lid 3, onder b); kunnen betrekking hebben op de aard van de te bouwen woningen waaronder begrepen woningen ten behoeve van bijzondere doelgroepen, alsmede de woningbouwcategorieën als geregeld in artikel 3.1.2, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (lid 3, onder c); kunnen betrekking hebben op één of meer woningbouwlocaties waaraan vanuit regionaal verband de voorkeur wordt gegeven (lid 3, onder d); worden gemaakt in samenhang met het bepaalde van zorgvuldige ruimtegebruik als bepaald in artikel 3.1, tweede lid (lid 3, onder e); houden rekening met het uitgangspunt dat ten behoeve van kernen in landelijk gebied zoveel woningen mogen worden gebouwd als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei (lid 3, onder f). De Vr voorziet er aldus in dat de in een RRO gemaakte afspraken voor wat betreft nieuwbouw van woningen hun doorwerking krijgen in concrete bestemmingsplannen. Verder moeten ze onderdeel zijn van de bijbehorende plantoelichting.
Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) West-Brabant
Gemeente Zundert maakt deel uit van het RRO-gebied West-Brabant (18 gemeenten) en de subregio Breda e.o. (8 gemeenten). RRO-gebied West-Brabant valt samen met het COROP-gebied West-Noord-Brabant. Dit is conform het advies uit de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van infrastructuur en Milieu. Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente', kortweg de matrix genoemd. De actuele regionale woningbouwafspraken zijn vastgesteld in het RRO van december 2015 voor de periode 2015 t/m 2024 en vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen 2016.
Woonvisie
In de gemeentelijke woonvisie worden de aantallen te bouwen woningen, de kwalitatieve aspecten en de aard van de te bouwen woningen, waaronder de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, nader onderbouwd. Thans vigeert in de gemeente Zundert de 'Woonvisie Zundert 2010-2014'. De Woonvisie met bijbehorend woningbouwprogramma is op 22 december 2009 door de raad vastgesteld.
Algemene regels – Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Niet iedereen heeft dezelfde ideeën over ruimtelijke kwaliteit. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan.
Een plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Kwaliteitsverbetering landschap
Het principe voor kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Verordening ruimte 2014 (hierna te noemen: Vr). In artikel 3.2 van de Vr is onder lid 5. opgenomen dat 'de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording kan bevatten over de wijze waarop de afspraken over de kwaliteitsverbetering van het landschap, die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen'.
De regionale afspraken met betrekking tot kwaliteitsverbetering zijn vastgelegd in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, vastgesteld in het RRO West-Brabant, 18-12-2014
Systematiek regionaal afsprakenkader:
Artikel 3.2 stelt dat elke ruimtelijke ontwikkeling, buiten het "bestaand stedelijk gebied" (zoals is aangeduid in de Vr) gepaard moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap.
Onder kwaliteitsverbetering wordt verstaan: landschappelijke inpassing (van bebouwing), toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land, activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorische waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding, slopen van bebouwing, een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Ook voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, extra investeringen in beeldkwaliteit en watergerelateerde elementen, zoals poelen, worden als kwaliteitsverbetering van het landschap gezien. Groen- of landschappelijke structuren die onderdeel uitmaken van een stedelijke uitbreiding/ontwikkeling of de inrichting van (recreatieve) bedrijfspercelen worden hier niet toe gerekend. Landschappelijke inpassing van deze gebieden en terreinen in het buitengebied wel.
De regio West-Brabant meent dat het begrip "elke ruimtelijke ontwikkeling" genuanceerd moet worden op basis van de ruimtelijke invloed die een beoogde ruimtelijke ontwikkeling heeft op de omgeving.
Deze invloed wordt onder meer bepaald door:
- de omvang van de ontwikkeling (is daarvoor vergroting bestemmingsvlak of bouwvlak nodig);
- nieuw ruimtebeslag of wordt er gebruik gemaakt van bestaande bebouwing;
- de aard van de locatie en de omgeving;
- de aard van de ontwikkeling en de mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende werking, geluid, milieucategorie);
- het onderscheid in een (traditionele) gebiedseigen, of gebiedsvreemde ontwikkeling;
- de "gewenstheid" van een ontwikkeling vanuit een (sectorale) beleidswens.
Hiermee rekening houdend heeft de regio de volgende categorieën onderscheiden, welke in het volgende hoofdstuk nader worden uitgewerkt:
- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.
De beschrijving en verantwoording van de maatregelen ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van het landschap, zowel op basis van categorie 2 als 3, dienen opgenomen te worden in de ruimtelijke onderbouwing. Onderbouwd dient worden dat de kwaliteitsverbetering in verhouding is tot de ontwikkeling, en inzichtelijk dient te zijn, uit een deugdelijk landschappelijk inpassingsplan en een beschrijving van maatregelen, dat aan het afsprakenkader wordt voldaan. De ontwikkeling van het plangebied valt onder categorie 3.
Categorie 3:
Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Dat betekent dat 'rood' wordt omgerekend naar een tegenprestatie in euro's, welke wordt omgezet in een fysieke tegenprestatie. Wanneer dat niet mogelijk is, kan worden volstaan met een financiële tegenprestatie, waarbij het investeringsbedrag in het groenfonds van de betreffende gemeente wordt gestort. Een fysieke tegenprestatie op de locatie heeft de voorkeur.
De regio West-Brabant volgt in de rekenmethodiek de Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit gaat uit van de investering van een percentage van de bestemmingswinst, zoals hieronder weergegeven.
Tabel investering kwaliteitsverbetering
Bovenstaande berekeningsmethode bepaalt welk bedrag geïnvesteerd dient te worden in kwaliteitsverbetering van het landschap. Hierbij worden actuele grondprijzen gehanteerd. Omdat er voor de regio West-Brabant geen eenduidige grondprijzen gelden, kunnen verschillen voorkomen; zo worden in het Teelt gebied Zundert andere prijzen gehanteerd dan in het zeekleigebied rondom Moerdijk. De kwaliteitsverbetering kan zowel fysiek als financieel worden geïnvesteerd, waarbij fysiek de voorkeur heeft. Kwaliteitsverbetering van het landschap kan op meerdere manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld door een landschappelijke inpassing, aanleg andere groen- of landschapselementen, sloop van bebouwing, verwijderen van verharding, omzetting van agrarische grond in natuur.
Exploitatiebegroting kwaliteitsverbeteringen:
Op basis van het ruimtegebruik blijkt dat er circa 15.300 m² uitgeefbaar gebied zal worden gerealiseerd. Op basis van het investeringsmodel, leidt dit ertoe dat ten minste €43.320 ,- aantoonbaar in het landschap dient te worden geïnvesteerd. Het volledige investeringsbedrag voor wat betreft kwaliteitsverbetering zal worden gestort in het gemeentelijk groenfonds. Hiertoe is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Zundert en initiatiefnemer, waardoor de realisatie van de investeringen in het landschap alsmede de overeengekomen storting in het groenfonds verzekerd zijn. In de betreffende overeenkomst is tevens de opbouw van het bedrag inzichtelijk gemaakt.
Borging kwaliteitsverbetering van het landschap:
De kwaliteitsverbetering van het landschap moet (door de initiatiefnemer) worden verzekerd. Dit kan door het sluiten van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer (privaatrechtelijk).
In de privaatrechtelijke overeenkomst dient naast een boetebeding zowel de aanleg als de instandhouding van de kwaliteitsverbetering te worden vastgelegd. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Zundert is een anterieure overeenkomst gesloten.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Binnen de kern Rijsbergen zijn een vijftal stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied gelegen. Dit zijn 1.Conijnsberghe/ Douwenburg, 2. Hooiberg fase II deel 2/ Schouwland, 3. Kerkakkerstraat/binnenterrein, 4. Min.Verschuurstraat en 5. St.Bavostraat/Risten/Brabant Chemie. Dit zijn de voormalige locaties “Bouwen binnen strakke contouren”. Deze gebieden zijn gerealiseerd of vervallen. De gemeente wil daarom aanspraak maken op het zoekgebied verstedelijking ten noorden van Rijsbergen om een uniek woonmilieu in een lage dichtheid aan de kern te kunnen toevoegen. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame ontwikkeling). Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De paragraaf voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.1.3.
Het ontwerp van ‘Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 4’ bevat wijzigingen naar aanleiding van gemeentelijke verzoeken ingekomen voor 1 januari 2015 waarover Provinciale Staten in het najaar van 2015 zullen beslissen. Het ontwerp bevat voornamelijk wijzigingen ten aanzien van zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en gebieden met de aanduiding integratie stad-land.
Daarnaast zijn wijzigingen opgenomen naar aanleiding van overlap van cultuurhistorische vlakken en zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling.
In deze ontwerp-wijziging zijn geen veranderingen in de regels van de Verordening ruimte 2014 opgenomen.
Het plangebied is aangeduid als Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied.
Bij de vaststelling van de Structuurvisie Rijsbergen 2020 is de ontwikkeling ter hoogte van Rijsbergen Noord al voorzien en akkoord bevonden. Gelet op de lagenbenadering zijn er geen bezwaren om Rijsbergen Noord te voorzien van de aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.
Afbeelding; kaartaanpassing 4, Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied
Het ontwerp van kaartaanpassingen 4 voor de Provinciale Staten heeft met ingang van 8 mei 2015 gedurende 4 weken ter visie gelegen. Provinciale Staten hebben de Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 4, elektronisch bekend als NL.IMRO.9930.wijzvr14kaarten4-va01 op 10 oktober 2015 vastgesteld.
De structuurvisie Rijsbergen is de eerste van de structuurvisies voor de kernen in de gemeente Zundert. Rijsbergen kent veel initiatieven op het gebied van woningbouw. Om goed sturing te kunnen geven aan de diverse ruimtelijke en programmatische vragen is het essentieel om de samenhang tussen deze vraagstukken scherp in beeld te krijgen. Het streven van de structuurvisie is: Rijsbergen is in 2020 een sterk samenhangend forenzendorp, met het hart in het centrum van het dorp, waarbij voor alle doelgroepen is gebouwd.
Het bevolkingsaantal van Rijsbergen zal licht krimpen, maar het aantal huishoudens zal toenemen. Door diverse dorpsuitbreidingen groeit de woningvoorraad met een divers nieuwbouwaanbod. Inbreidingslocaties moeten lucht en ruimte hebben en uitbreidingslocaties worden bij voorkeur in een groene en landelijke sfeer gebouwd. Op het gebied van economie wordt gekozen voor een kleine groei voor de locale behoeften. De werkgelegenheid en de commerciële en maatschappelijke voorzieningen moeten worden behouden en waar mogelijk versterkt. Daarnaast wordt er in de structuurvisie aandacht besteed aan de recreatieve functie van Rijsbergen, waar met name in de langzame verkeersverbindingen en het recreatiegebied Beekdalzone wordt geïnvesteerd.
Rijsbergen Noord is een uitbreidingslocatie aan de noordelijke dorpsrand van Rijsbergen. In de stedenbouwkundig schets, zoals opgenomen in de structuurvisie, kunnen circa 93 woningen gerealiseerd worden bij een dichtheid tussen de 20 en 25 woningen per hectare met een dorpse sfeer. Het actuele woningbouwprogramma voor de gemeente Zundert is in december 2015 regionaal afgestemd en opgenomen in De Regionale Agenda Wonen West-Brabant. Voor het project 'De Groene Kamers' is het woningbouwprogramma bijgesteld en is het feitelijke maximale aantal nu 68 woningen. In paragraaf 3.3.2 Woonvisie Zundert 1.0 (2015-2018) wordt de actuele woningbouwbehoefte nader toegelicht.
Rijsbergen Noord is gebaseerd op de historische structuur van “besloten kamers”. Ruime groene profielen met watergangen versterken het landelijk karakter en zorgen voor een mooie groene dorpsrand. De locatie wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Ettenseweg. Het plangebied krijgt een goede relatie met het buitengebied. Naast de groene kwalitatieve dorpsrand richten de vizieren vanuit de hele woonbuurt zich op het buitengebied en zorgt het uitbreiden van het langzaam verkeersnetwerk voor een directe verbinding met het buitengebied en een snelle aansluiting op de doorgaande fietsroute naar Breda. De woningen worden gerealiseerd in een zeer gedifferentieerd programma in alle prijscategorieën. Maar de locatie bedient met name de doelgroep starters en jonge gezinnen.
Afbeelding; Structuurvisie Rijsbergen 2020 (boven structuurkaart, onder conceptschets Rijsbergen noord)
Het stedenbouwkundig plan voor onderhavige planontwikkeling vloeit voort uit de Structuurvisie Rijsbergen, zoals genoemd onder locatie Rijsbergen Noord. Het projectgebied 'De Groene Kamers', met in de eerste fase 40 woningen, past binnen de beleidsdoelen als verwoord in de Structuurvisie Rijsbergen 2020.
In de gemeentelijke woonvisie worden de aantallen te bouwen woningen per kern (kwantiteit), de kwalitatieve aspecten en de aard van de te bouwen woningen, waaronder de bouw ten behoeve van bijzondere doelgroepen, nader onderbouwd. Momenteel geldt voor gemeente Zundert de 'Woonvisie Zundert 1.0', vastgesteld door de gemeenteraad op 15 maart 2016. In de Woonvisie 1.0 is voor de periode 2015-2018 de volkshuisvestelijke lijn uitgezet. De ervaringen uit 2016 en de lokale gevolgen van de nieuwe Woningwet (1 juli 2015) zullen in het voorjaar van 2017 aan de gemeenteraad worden teruggekoppeld waarna in de zomer van 2017 de Woonvisie Zundert 2.0 ter vaststelling wordt aangeboden. De Woonvisie 2.0 borgt enerzijds het lokale woonbeleid uit de Woonvisie 1.0 en is anderzijds afgestemd op de actuele effecten van de Woningwet en de regionale afspraken.
De strategieën voortkomend uit de Woonvisie Zundert 2010-2014 blijken in de praktijk succesvol te zijn en vormen de politieke pijlers onder het woonbeleid. De uitwerking van deze ambities, te weten; levendige kernen voor jong en oud, woningbouw met kwaliteit en passend bij de gemeente Zundert en regie nemen, sturen en faciliteren, is ook vandaag de dag nog steeds actueel. De sterk gewijzigde financieel-economische omstandigheden, het zich wijzigend demografisch perspectief en het verander(en)de wensenpatroon van de woonconsument zullen de komende tijd de lokale agenda sterk blijven bepalen. In grote lijnen laten deze ontwikkelingen zich samenvatten in een viertal, onderling sterk samenhangende hoofdopgaven voor de lokale Zundertse woningmarkt. Opgaven, waaraan in de afgelopen jaren al veelvuldig is gewerkt.
Zo ligt er de opgave om de ingezette lijn van (meer) realisme en regionale samenhang in de woningbouwplanning en programmering ook de komende tijd voort te zetten (opgave 1). Tevens is van belang dat het bestaande en nieuwe aanbod van woningen en woonmilieus blijft aansluiten op de vraag van de woonconsument (opgave 2). Hierbij speelt ook een rol, dat tijdig moet worden ingespeeld op toekomstige demografische ontwikkelingen, waarbij de sterke vergrijzing en de hieraan gelieerde opgaven op het vlak van 'wonen met zorg en welzijn' het meest in het oog springen (opgave 3). Ten slotte ligt er een opgave om meer flexibiliteit te brengen in het woningbouwprogramma en de ontwikkelschaal van woningbouwprojecten (verder) te verkleinen (opgave 4).
De Woonvisie Zundert 1.0 bouwt dan ook voort op de lijnen en analyses zoals die al voor een belangrijk deel in beeld zijn gebracht in de vorige woonvisie. Er is aansluiting gezocht op de regionale agenda Wonen en het woningbouwprogramma is in lijn met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' uit het Bro (Besluit ruimtelijke ordening). De Ladder is sinds 2012 een procesvereiste en het doel ervan is het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik. De keuzes die Zundert daarin heeft gemaakt komen tot uiting in de ontwikkellocaties uit de diverse structuurvisies. Naast een woningbouwprogramma is er een (beleidsmatig) uitvoeringsprogramma opgenomen dat ondersteunend is aan en actief bijdraagt aan de planvorming van concrete projecten. De Woonvisie 1.0 is een actueel 'kader voor uitvoering' voor de periode 2015-2018.
Het aantal woningen dat per kern wordt toegevoegd, is een gemeentelijke bevoegdheid zolang deze binnen de regionale woningbouwafspraken blijft, zoals bestuurlijk vastgesteld in het RRO. De door Gedeputeerde Staten vastgestelde bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant is daarbij de onderlegger. Alle West-Brabantse gemeente committeren zich aan deze prognose.
Voor de periode 2014-2023 heeft Zundert een bandbreedte in aantallen toebedeeld gekregen van 690-795 woningen. Voor de periode tot 2030 heeft Zundert 970 eenheden toebedeeld gekregen en vanaf 2030 gaat de Provincie ervan uit dat het woningtekort volledig is ingelopen. Dit betreft het aantal nieuw toe te voegen woningen op de bestaande voorraad. Hierbij wordt peildatum 1 januari 2014 gehanteerd. De feitelijke woningvoorraad in Zundert betrof toen 8.475 woningen.
In Zundert zijn voor 887 eenheden plannen en zijn daarnaast 48 eenheden gereserveerd voor ontwikkellocaties uit de structuurvisies waarvoor nog geen initiatieven zijn. Met een totaal van 935 eenheden (peildatum 1 april 2015) voldoet Zundert aan de regionale afspraken tot 2030.
In het woningbouwprogramma per kern uit de Woonvisie 1.0 zijn voor De Groene Kamers in totaal maximaal 68 eenheden geborgd, waarvan 40 woningen in fase 1 worden gerealiseerd. De (lokale) marktpartijen zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen, bouwen en verkopen van woningen in de gemeente. De gemeente wil de samenwerking met hen intensiever oppakken, zodat gezamenlijk gezorgd kan worden voor een nog betere afstemming van vraag en aanbod. De Woonvisie Zundert 1.0 is geen doel op zich, maar is de onderlegger voor overleg. Afspraken zullen in (anterieure) overeenkomsten en contracten worden vastgelegd.
Het toekomstbestendige bestemmingsplan met meer flexibiliteit staat tegenover strakkere regie op stedenbouw en het bewaken van contracttermijnen.
De flexibiliteit kan bijvoorbeeld worden vergroot door de differentiatie van nieuwbouwprogramma's zo lang mogelijk open te houden en plannen niet al in een vroegtijdig stadium volledig programmatisch (en financieel) 'dicht te timmeren'. Door te werken met globale bestemmingsplannen – in fases, kleinschalig uit te werken, steeds afhankelijk van de dan actuele vraag – kan beter worden 'meebewogen' met ontwikkelingen aan de vraagzijde. Dit komt de planrealisatie ten goede. Dit bewust faseren kan tot uiting komen in zowel de planologische procedurele fase – meerdere bestemmingsplannen of het opnemen van wijzigingsbevoegheden – als de realisatiefase – gefaseerd in de verkoop gaan.
Specifiek voor de kern Rijsbergen worden de volgende accenten beschreven:
In december 2015 is het jaarlijks 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente', opgesteld voor de verschillende kernen van de gemeente Zundert. Voor de kern Rijsbergen is een programma opgenomen van 224 woningen tot 2020. In het woningbouwprogramma zijn voor de locatie Rijsbergen Noord 68 woningen opgenomen voor het gebied R12, welke binnen de aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied is gelegen.
Eén van de aandachtspunt uit de woonvisie is; extra aandacht voor het behouden van jongeren en jonge gezinnen, i.v.m. de sterke vergrijzing de komende jaren, dus ook een deel betaalbare koop en huur. In het project 'De Groene Kamers' zijn 17 rijwoningen opgenomen. 13 Rijwoningen in het plan zijn specifiek geschikt voor starters in de woningmarkt. Tevens bieden de 13 rijwoningen kansen voor beleggers die woningen kunnen aanbieden voor de particuliere huurmarkt. Met circa 32% bereikbare en betaalbare woningen voor starters in 'De Groene Kamers', voldoet het project aan de ambities van de woonvisie en het woningbouwprogramma van Rijsbergen.
In de Woonvisie wordt het zwaartepunt van het programma gelegd in de eerste 4 jaar. Ook Rijsbergen krijgt te maken met krimp maar blijft nog wel behoefte aan groei in de woningvoorraad behouden. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat er de afgelopen jaren te weinig is gebouwd en het percentage (eenpersoons) huishoudens toeneemt. Ook is er een enorme hoeveelheid zachte plancapaciteit die programmatisch niet aansluit bij de vraag en behoefte vanuit de markt. Daarnaast heeft het beleid om alleen voor de eigen bevolking van Zundert te bouwen hier ook geen goed aan gedaan. Inmiddels ligt er nieuw huisvestingsbeleid waardoor ook mensen van buitenaf en terugkeerders kunnen komen wonen in Rijsbergen. Het is dus belangrijk op korte termijn, het gewenste programma te realiseren, dan wel vast te leggen in bestemmingsplannen (harde plancapaciteit).
Afbeelding en tabel; Overzicht projecten met aantal woningen voor de kern Rijsbergen, december 2015
In het stedenbouwkundig plan De Groene Kamers wordt in de eerste fase de realisering van 40 woningen mogelijk, evenredig verdeeld over de verschillende financieringscategorieën. Het programma sluit daarbij aan op het woningbouwprogramma van de gemeente Zundert. Door de groene inpassing wordt de aantrekkelijke uitstraling en het groen in Rijsbergen versterkt.
De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2013 de thematische structuurvisie Landschap 2025 vastgesteld. De thematische structuurvisie Landschap 2025 beschrijft de huidige situatie van het landschap en de visie voor de toekomst. Daarnaast bevat de structuurvisie concrete projecten om deze toekomstvisie te realiseren. De planlocatie ligt binnen de aanduiding “extensieve productielandschappen” in de structuurvisie Landschap. De opgave is hier:
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied waardoor openheid van het landschap blijft behouden. De inrichting van het groen is geïnspireerd op het landelijke/ agrarische karakter van het gebied en de omgeving met een verwijzing naar de oude bolakker met de houtsingels. Basis voor de inrichting van De Groene Kamers is een agrarisch authentieke beplanting. De noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied.
De Nota Parkeernormen is als onderdeel van het GVVP (Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan) vastgesteld. Bij de totstandkoming van de gemeentelijke parkeernormen is aangesloten bij de landelijk gehanteerde parkeernormen op basis van het ASVV 2004, met dien verstande dat er geen minimale of maximale normen zijn gegeven, maar concrete eenduidige normen per woonsegment zijn benoemd. De parkeernota is erop gericht te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen binnen de kern leiden tot een toename van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Daarom hanteert de gemeente Zundert de stelling dat het realiseren van minder parkeerplaatsen op eigen terrein dan de parkeernorm voorschrijft niet is toegestaan.
Het voorliggend plan behoort tot de categorie ‘niet stedelijk, rest bebouwde kom’. Hiervoor wordt voor vrijstaande woningen, 2,2 parkeerplaats per woning als norm aangehouden, voor 2 onder een kapwoningen 1,9 parkeerplaats per woning en voor rijwoningen 1,7 parkeerplaats per woning. Voor bezoekers dient 0,3 parkeerplaats per woning in openbaar gebied beschikbaar te zijn.
Om te kunnen beoordelen of binnen nieuwbouwplannen voldaan wordt aan de gestelde parkeernorm worden de onderstaande rekenwaarden gehanteerd.
Afbeelding; rekenwaarden parkeervoorzieningen
In het kader van de bouwplantoetsing dient op basis van bovenstaande rekenwaarden bepaald te worden of voldaan wordt aan de gestelde norm. Een verantwoording hiervan kan gevonden worden in paragraaf 4.5.
In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen betreffende de welstandscriteria. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende indeling:
Het plangebied is in de welstandsnota aangeduid als ‘Agrarisch gebied’. Het buitengebied van de gemeente Zundert heeft een kleinschalig agrarisch landschap. Het is een gemengd agrarisch gebied en kent een sterk variërend beeld door de kleine percelen, diverse beplanting van boomteelt en perceelsrandbegroeiing en de vele bebouwing.
In het plangebied bestaat de bebouwing uit woningen van maximaal 2 bouwlagen en een kap. Nagenoeg alle woningen hebben een zadeldak en dakpannen als dakbedekking. Voor dit gebied geldt een welstandsniveau 2. Voor het plangebied is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. Via nadere eisen is het beeldkwaliteitsplan gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan, zie Bijlage 1 Beeldkwalitetsplan De Groene Kamers. Het beeldkwaliteitsplan wordt tijdens de ontwerp fase gelijktijdig met het bestemmingsplan ter visie gelegd.
In het voorliggend plan is rekening gehouden met beschreven gebiedstypering. De woningen hebben een gevarieerde bouwmassa. Door middel van de verbeelding en regels zijn de goot -en bouwhoogte vastgelegd. Door middel van het vastleggen van bouwblokken en (voor)tuinbestemming wordt een afstand tot de weg gegarandeerd en worden zijdelingse perceelsgrenzen vastgelegd. De beeldkwaliteit is vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geldt een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor geluidsgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek te worden verricht indien deze gelegen zijn binnen onderzoekszones van wegen. In opdracht van Somnium Real Estate
B.V. is door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing een akoestisch rapport opgesteld. BijlageBijlage 1 Akoestisch onderzoek
Uit onderzoek is gebleken, dat de geluidbelasting in het peiljaar 2025 vanwege de krachtens de Wgh gezoneerde weg de Ettenseweg ter plaatse van de parallel aan deze weg gelegen bouwblokken in het plan meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ter plaatse van vorenbedoelde bouwblokken bedraagt ten hoogste 61 dB.
Vanwege de Bredaseweg bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de bouwblokken in het plan in
het peiljaar 2025 ten hoogste 44 dB.
Vanwege de weg in het plangebied bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de bouwblokken in het plan ten hoogste 48 dB. Deze geluidbelasting is zonder een aftrek conform artikel 110g Wgh. Ter plaatse van de bouwblokken in het plan bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting van alle relevante wegen samen ten hoogste 66 dB (zonder een aftrek conform artikel 110g Wgh).
Opgemerkt wordt dat bij de toetsing aan een goede ruimtelijke ordening de aftrek, conform artikel 10g Wgh, van 5 dB in onderhavige op de 30 km/h wegen toegepast kan worden. Omdat in onderhavige situatie de wegdekken van de 30 km/h wegen uit een elementenverharding in keperverband bestaan, zal het bandengeluid maatgevend zijn voor de geluidemissie. Daarnaast zullen binnen de plantermijn (10 jaar na vaststelling) er steeds meer hybride- en elektrische auto’s rijden, waarvan de eventueel nog aanwezige verbrandingsmotoren bij een rijsnelheid van 30 km/h nagenoeg niet in werking zullen zijn.
Omdat voor het aspect wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de maximale bouwgrens in het peiljaar 2025 wordt overschreden, dient een onderzoek naar mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidbelasting uitgevoerd te worden.
Onderzoek naar de reductie van de geluidbelasting
Omdat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van enkele bouwblokken in het plan vanwege de Ettenseweg wordt overschreden, dient onderzocht te worden of er maatregelen mogelijk zijn om de gevelbelasting te reduceren. Deze maatregelen kunnen zijn:
Maatregelen aan de bron
De Ettenseweg is voorzien van een verharding van fijn asfalt (DAB). Deze wegdekverharding zou vervangen kunnen worden door een geluidarmer wegdek. Om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen, dient het geluidarmere wegdek een geluidreductie ten opzichte van het huidige wegdek te hebben van circa 13 dB. Deze reductie kan met de bestaande stille wegdekken niet worden bereikt.
Andere maatregelen bij de bron (de Ettenseweg) zijn in dit geval niet mogelijk: de verkeersintensiteit kan niet omlaag worden gebracht en de verkeerssamenstelling niet gewijzigd worden, zonder de functie van weg aanzienlijk aan te tasten. Voor een dergelijk bouwplan als dit, is het overigens nagenoeg uitgesloten dat dit overwogen zal worden.
Maatregelen in de overdrachtsweg
Door middel van het oprichten van een geluidscherm kan de geluidbelasting vanwege de Ettenseweg gereduceerd worden. Het scherm dient dan tussen de Ettenseweg en de bouwblokken te worden opgericht. Het oprichten van een dergelijk scherm ontmoet echter bezwaren van stedenbouwkundige aard. Een andere potentiële maatregel kan zijn de meest geluidbelaste gevels van een soort voorhangscherm te voorzien. Dit is echter op onderhavige locatie vanuit
stedenbouwkundig oogpunt evenmin wenselijk.
Het bouwplan op een grotere afstand tot de weg te projecteren is om stedenbouwkundige redenen niet wenselijk.
Maatregelen bij de ontvanger
De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde treedt met name op ter plaatse van de voorgevels van de eerstelijns bebouwing, die op het zuidwesten gericht zijn. Het realiseren van zogenoemde dove gevels is, zonder afbreuk te doen aan het bouwplan, is daarom geen reële optie.
De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai bedraagt maximaal 13 dB. De maximaal te verlenen hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden, zodat, in combinatie met een onderzoek naar de geluidwering van de gevels, de mogelijkheid bestaat tot het vaststellen van een hogere waarde.
Daar waar ter plaatse van de gevels van de nieuwbouw de geluidbelasting meer bedraagt dan 48 dB, dient de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidgevoelige ruimten van de woningen, die parallel aan de Ettenseweg opgericht worden, minimaal het verschil tussen de gecumuleerde geluidbelasting vanwege het wegverkeer (exclusief de aftrek art. 110g Wgh) en 33 dB te bedragen.
Aanpassing stedenbouwkundig plan
Naar aanleiding van de verkeersveiligheid is het stedenbouwkundig plan in de ontwerpfase verkeerskundig aangepast, zie paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren. Door deze aanpassing zijn de bouwvlakken aan de Ettenseweg ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan circa 4 meter naar achteren geschoven. De bestemmingen Verkeer en Wonen en de bijbehorende bouwvlakken zijn op de verbeelding aangepast.
Door het doorgetrokken voet- en fietspad komen de woningen enkele meters verder van de weg te liggen (dat verlaagd de geluidsbelasting). Daarnaast komt er een stukje akoestisch harde bodem (het fietspad) tussen de bron en de woningen in te liggen (dat verhoogd de geluidsbelasting iets). Verwacht mag worden dat de geluidsbelasting in de nieuwe situatie gelijk blijft of afneemt. Doordat de nieuwe situatie qua geluid alleen maar gunstiger is, blijft de ontwerpbeschikking hogere grenswaarden Wet geluidhinder voor BP Groene Kamers volstaan.
Het verkrijgen van inzicht in de exacte en juiste geluidsbelasting voor het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevels wordt uitgevoerd bij de omgevingsvergunning. Er mag (naar beneden) worden afgeweken van de ontheffingswaarde (vermeerderd met 5 dB correctie).
Alleen ter plaatste van de Ettenseweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Om woningbouw aan de Ettenseweg mogelijk te maken zijn aanvullende maatregelen aan de gevels noodzakelijk en dienen daarnaast hogere waarden aangevraagd te worden. De aanvraag hogere grenswaarden wordt tijdens het de ontwerp fase gelijktijdig met het bestemmingsplan ter visie gelegd. Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst, zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). Aangezien sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk.
In opdracht van Somnium Real Estate B.V. is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. in augustus 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een perceel aan de Ettenseweg ong. te Rijsbergen. Bijlage 2 Bodemonderzoek.
Doel van het onderzoek is het verkrijgen van een inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bouwplannen ter plaatse.
Het veldwerk is uitgevoerd in augustus 2015. Bij de uitgevoerde grondboringen en het bemonsteren van het grondwater zijn op basis van zintuiglijke beoordeling, met uitzondering van sporen sintels bij boring 10, geen relevante bijzonderheden en/of afwijkingen aangetroffen.
Wet bodembescherming
Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond niet verontreinigd is. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium, cadmium, nikkel, zink en som dichloorpropanen. De aangetroffen gehaltes zware metalen zijn naar verwachting te beschouwen als verhoogde achtergrondgehaltes. De oorzaak van het verhoogde gehalte som dichloorpropanen is niet eenduidig bekend. Deze stoffen werden in het verleden onder andere gebruikt als grondontsmettingsmiddel. Voor zover bekend is dit middel hier niet gebruikt.
Besluit bodemkwaliteit
Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond voldoet aan achtergrondwaarden
grond. De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse. Mogelijk kan de bovengrond voldoen aan de eisen voor achtergrondwaarden grond. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering de voorgenomen bouwplannen ter plaatse te
realiseren. Geadviseerd wordt de resultaten van het onderzoek bij de aanvraag om omgevingsvergunning
te voegen.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De regelgeving wordt binnen afzienbare termijn gewijzigd. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste (toekomstige) besluiten en regelingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:
Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.
In het kader van de Structuurvisie voor de kern Rijsbergen is in 2010 door de Regionale Milieudienst West-Brabant een rapportage Externe veiligheid aspecten Vervoer gevaarlijke stoffen Kern Rijsbergen opgesteld. Hierin zijn de concrete plannen voor uitbreidingen binnen de kern onderzocht op het aspect externe veiligheid. Voor de uitbreidingslocatie De Groene Kamers (Rijsbergen Noord) was het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling.
Gelijktijdig met de Beleidsvisie externe veiligheid, is de signaleringskaart externe veiligheid opgesteld door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Deze signaleringskaart is gebaseerd gemeentelijke informatie, alsmede op de professionele risicokaart van de Provincie Noord-Brabant. De signaleringskaart wordt periodiek geactualiseerd conform de actuele informatie. De laatste update van de signaleringskaart is van 2015.
De signaleringskaart is als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van risico's externe veiligheid.
Afbeelding;uitsnede uit de signaleringskaart externe veiligheid, locatie: "De Groene Kamers"
Uit de signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
Het plangebied "De Groene Kamers", ligt volgens de gemeentelijke signaleringskaart wel binnen het invloedsgebied voor transport. Het gaat hier om een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, de Ettenseweg N394.
Ettenseweg N394
De Ettenseweg komt niet voor in het 'Basisnet weg' (bijlage 5 van de circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen). Ook uit andere informatiebronnen blijkt geen transport van gevaarlijke stoffen: hoewel de 'signaleringskaart' van de gemeente Zundert de weg wel vermeldt als risicobron, wordt hij niet genoemd in de bijbehorende beleidsvisie externe veiligheid. Ook in het rapport Evaluatie risico's transport gevaarlijke stoffen in de provincie Noord-Brabant, peiljaar 2002 (Provincie Noord-Brabant, 2003; de laatste provinciebrede inventarisatie van vervoer van gevaarlijke stoffen over lokale/regionale
wegen) komt de weg niet voor.
Hierdoor kan aangenomen worden dat dusdanig beperkte hoeveelheden gevaarlijke stoffen over de weg worden vervoerd dat geen sprake is van invloed op het plangebied. Over dergelijke wegen is doorgaans slechts sprake van beperkt transport van brandbare vloeistoffen (invloedsgebied maximaal 45 meter) voor bevoorrading van lokale bedrijven (meest tankstations). Nu langs deze weg bezuiden de A58 geen tankstations voorkomen, kan aangenomen worden dat het jaarlijks transport van gevaarlijke stoffen over de N294 nagenoeg nihil is.
Nieuwe risicovolle inrichtingen
Nieuwe risicovolle inrichtingen worden uitgesloten op het plangebied. Een mogelijk toekomstig risico voor de omgeving is derhalve uitgesloten.
Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de realisatie van het bouwplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, niet gereduceerd kunnen worden.
Categorie bedrijvigheid
In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype ‘rustige woonwijk’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.
SBI- Code |
Adres | Omschrijving | VNG categorie | Richtafstand (m) | Werkelijke afstand tot nabijgelegen woningen (m) | maatgevend aspect |
Ettenseweg | bedrijven Wonen Werken Waterman | 3.1 | 50 | > 200m. | ||
0142 | Ettenseweg 32 | VAB | - | 0 | 8 | - |
Indien de richtafstand die behoort tot de omliggende bedrijven over de gewenste woonlocatie valt, moet worden aangetoond welke maatregelen er worden getroffen om aan de eisen van goede ruimtelijke ordening te kunnen voldoen. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de locatie. Langs de Ettenseweg en Bredaseweg ligt de bestemming Wonen met uitzondering van het Agrarisch bedrijf op Ettenseweg 32. In het bestemmingsplan Buitengebied Zundert is de locatie bestemd voor Agrarisch-Agrarisch bedrijf. Het agrarisch bedrijf heeft een specifieke functieaanduiding voormalig agrarisch bedrijf. Het bedrijf heeft geen hindercontour. Voor de overige (agrarische) bedrijven ligt de hindercontour niet over het plangebied (afstand circa 200 meter, of meer).
Conclusie
De werkelijke afstanden voor bovenstaande relevante activiteiten zijn ruimschoots voldoende voor de richtafstanden.
Wettelijk kader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.
Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.
Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.
De gemeente Zundert heeft dit niet gedaan.
Onderzoek
Het plangebied van de ontwikkellocatie ligt aan de noordzijde van de dorpskern Rijsbergen. In de directe omgeving zijn meerdere bedrijven aanwezig. Voor extensieve veehouderijen gelden vaste afstanden in het kader van de Wgv en de geurverordening, waaraan dient te worden voldaan. Deze afstanden zijn enerzijds maatgevend bij vergunningverlening en anderzijds relevant bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de beoogde locatie in beginsel buiten de geldende vaste afstanden te worden gesitueerd, zodat de veehouderij niet beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering.
De geurcumulatie van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied wordt getypeerd als 'zeer goed', zie onderstaande figuur (rechter bovenhoek). Geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.
Afbeelding: Uitsnede overzichtskaart geurhinder veehouderijbedrijven, situatie medio 2011. Bron: gemeente Zundert
De VNG-publicatie: Bedrijven en milieuzonering, geeft onder luchtkwaliteit een indice voor het gebruik van gewasbespuitingen bij akkerbouw en fruitteelt. Tijdens bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen kan er namelijk drift optreden. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State voor drift van gewasbeschermingsmiddelen een afstand van 50 meter hanteert. Als aannemelijk wordt gemaakt dat een kleinere afstand toereikend is kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. De jurisprudentie over driftzones is vooral gebaseerd op de fruitteelt in de Betuwe.
In opdracht van de gemeente Zundert is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van drift bij gewasbespuitingen in de boomteelt. Het onderzoek is uitgevoerd door Plant Research International uit Wageningen, d.d. december 2012. Het onderzoek betreft de driftblootstelling van bewoners en omstanders aan de gevolgen van bespuitingen. Het onderzoek gaat uit van de worst-case situatie (laanbomen). De teelt van hoge en/of lage gewassen kan immers niet door de regelgeving worden beperkt. Het staat iedere boomkweker vrij om te wisselen van soort als van hoge naar lage beplanting en omgekeerd.
Uit het onderzoek van Plant Research uit Wageningen blijkt dat bij zij- en opwaartse bespuitingen in de teelt van laanbomen, op grotere afstand dan 20 m van de perceelsrand boomkwekerij, geen overschrijding optreedt van AEL-dermaal en inhalatoir voor de stoffen flonicamid en captan. De ingevoerde gewasbeschermingsmiddelen zijn in de handel verkrijgbaar en worden nog steeds, zij het marginaal, toegepast in de boomkwekerijen.
De driftafstand van 20 meter kan worden verkleind, als de hierna geschetste situaties aanwezig zijn. De drie verschillende situaties worden hieronder nader toegelicht:
1. Een vrije afstand (driftzone) van 20 meter
2. Een vrije afstand (driftzone) van 10 meter reserveren
3. Een vrije afstand (driftzone) van 5 meter reserveren
De vrije ruimte (driftzone) mag niet worden ingericht als openbare ruimte, speelruimte, tuin, moestuin, e.d., waar kinderen en/of burgers zich onbewust in kunnen bevinden.
Afbeelding; doorsneden driftzones
Op de agrarische gronden achter de woningen aan de oostrand en ten noorden van de groenzone is een spuitvrijzone van 20 m opgenomen om de drift te ondervangen. Op de verbeelding is aan de bestemming Agrarisch - AHS plus de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - spuitvrije zonetoegevoegd. Op onderstaande afbeelding is de driftzone met een arcering aangegeven. Drift vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.
Afbeelding; drift en bufferzone plangebied 'De Groene Kamers'
Uit het onderzoek blijkt dat VNG-richtafstanden geldend voor de bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied niet over het plangebied zijn gelegen. De bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven zal door het realiseren van het nieuwbouwplan dan ook niet beperkt worden.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van circa 40 nieuwe woningen.
De woningen in het plan zullen grotendeels worden ontsloten via de Ettenseweg. Het aantal woningen met een auto-ontsluiting op de Ettenseweg blijft beperkt tot maximaal vier.
Het is de verwachting dat door het schoner worden van de auto's de concentratie van met name stikstofoxide in de lucht in de toekomst nog lager is.
Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie per woning van deze woningcategorieën en bedraagt 303 ritten (voor een onderbouwing van het aantal ritten wordt verwezen naar paragraaf 4.5.1.1) ten opzichte van de autonome situatie.
Met behulp van de NIBM-tool (2015) is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.
De extra bijdrage door het aan de woningen verbonden verkeer draagt niet in betekenende mate bij en is derhalve minder dan 1,2 µg/m3 (de NIBM-grens).
Hiermee wordt voldaan aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2014. Nabij het plangebied bedraagt de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 21 µg/m3, 21,4 µg/m3 en 14,2 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden.
Het project betreft de realisatie van 40 nieuwe woningen binnen het plangebied. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er hoeft derhalve geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden. Het resultaat van de berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
In de 18e en 19e eeuw vonden rondom de kern Rijsbergen veel ontginningen plaats. In de 18e eeuw werden de ontgonnen landerijen gebruikt voor bebossing, landbouw en veeteelt. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ontstond uit de bebossing boomkwekerijen, die tot de dag van vandaag bloeien.
Het dorp Rijsbergen is van oorsprong een tiendakkerdorp, een agrarisch dorp dat zich in de middeleeuwen ontwikkelde. De meest historische bebouwing van Rijsbergen is gelegen aan de Sint Bavostraat, de voormalige Napoleonroute, en langs de Hoge en Lage Straat. De Ettenseweg en de Bredaseweg zijn historisch doorgaande wegen die vanuit het centrum van Rijsbergen naar Breda en Etten-Leur gaan. Het plangebied ligt precies in de oksel van deze twee wegen.
Het plangebied bestaat uit weiden met hier en daar individuele bomen. Min of meer haaks op de doorgaande wegen is het coulisselandschap met bomenrijen, als overblijfsel van de besloten kamers, op de cultuurhistorische kaart nog goed zichtbaar. De besloten kamers waren van oudsher open gebieden waarbij de kavelgrenzen ingeplant zijn met dichte houtwallen of houtsingels. Hierdoor is er een zogenaamde kamerstructuur ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. In het nieuwe plan zal het oorspronkelijke karakter van de besloten groene kamers worden versterkt door aanleg van ruime groenstructuren en houtsingels. Een besloten kamer vormt daarmee tevens een groene en dorpse afronding van het stedelijk gebied. Binnen de besloten groene kamers is ruimte voor landelijk wonen. Met de aanleg en het herstel van nieuwe beplantingselementen wordt bijgedragen aan het behoud en de versterking van dit oorspronkelijke karakter en wordt nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast in het landschap.
Afbeelding; Cultuurhistorische kaart 1908 met aanduiding plangebied fase 1 en 2
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Door Antea Group is een Programma van Eisen ( Bijlage 3 PvE Archeologisch onderzoek) opgesteld die betrekking heeft op een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven van het plangebied 'De Groene Kamers' aan de Ettenseweg in Rijsbergen, gemeente Zundert. In het kader van de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw waarbij bodemverstorende werkzaamheden zullen plaatsvinden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Tot de randvoorwaarden binnen de te voeren ruimtelijke procedure die hier gesteld zijn, behoren onder meer het verantwoord omgaan met het archeologisch erfgoed in de gemeente en het behoud (al dan niet in situ) van behoudenswaardige archeologie conform de Monumentenwet 1988, de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 en het gemeentelijk archeologiebeleid van de gemeente Zundert. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Zundert is het plangebied gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting. Hierbij is archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 die de bodem dieper dan 50 cm beneden maaiveld zullen verstoren. In het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert" is deze verwachting middels een dubbelbestemming opgenomen.
In opdracht van Somnium Real Estate B.V. heeft Antea Group in maart 2016 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor het plangebied “De Groene Kamers”, waar nu een proefsleuvenonderzoek voor de eerste fase van de herontwikkeling is uitgevoerd (zie Bijlage 4 Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. proefsleuven). Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt in dit rapport ook een advies gegeven hoe om te gaan met het onderdeel archeologie binnen de tweede fase van “De Groene Kamers”.
Tijdens het veldwerk zijn enkele recente archeologische sporen aangetroffen. De bodemopbouw binnen het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van een menglaag met brokken A-, B- soms E- en C-horizont. Deze laag is voor dit deel van Brabant vaak kenmerkend voor het (in de nieuwe tijd) in ontginning brengen van heidegebieden het de omvorming er van tot (vaak snel schrale) cultuurgronden. Oudere archeologische resten anders dan die van de feitelijke ontginning ontbreken vaak in deze gebieden. Het advies luidt dan ook het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het bevoegd gezag heeft hier op 10 mei 2016 een selectiebesluit over genomen (zie Bijlage 5 Advies selectiebesluit archeologie). Het advies betreffende het selectiebesluit is om in te stemmen met het advies van Antea Group om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 ter plaatste van het plangebied is niet nodig.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Rijsbergen. Het plangebied heeft grotendeels een agrarische functie (grasland).
De hoogteligging van het gehele plangebied is door middel van een terreinmeting volledig in beeld gebracht. Globaal heeft het plangebied een hoogteverloop van ruim 0,9 meter. Het maaiveld loopt op van ca. NAP +7,4 meter in het noordoosten tot NAP +8,30 meter in het zuidoosten.
De locatie is niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied gelegen (Provinciale Milieuverordening 2010), en evenmin in een beschermd gebied zoals aangegeven in de Keur (Keur Waterschap Brabantse Delta).
Het grondwater in het eerste watervoerend pakket heeft globaal een noord tot noordoost gerichte stroming.
De wisseling in grondwaterstanden wordt uitgedrukt door middel van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Daarbij wordt de GHG vaak als maatgevende grondwaterstand gehanteerd voor de toetsing van het ontwerp.
De GHG in het plangebied ligt tussen de 0,6 en 0,8 m –mv (noordelijk plangebied) en tussen de 1,0 en 1,2 m –mv .
Afbeelding: GHG Waterschap Brabantse Delta rondom Rijsbergen (bron: Waterschap Brabantse
Delta) met indicatie plangebied
In het plangebied zijn aan zowel de noord-, oost- en zuidkant b-waterlopen gelegen. et plangebied watert via waterlopen categorie B (paars) rechtstreeks af op de waterloop categorie A (blauw), zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding: B-waterlopen Waterschap Brabantse Delta rondom Rijsbergen (bron: Waterschap Brabantse
Delta) met indicatie plangebied
Ten noorden van het plangebied is de primaire watergang de Goudbergsche Leij van Waterschap Brabantse Delta aanwezig (ver buiten het plangebied). Het oppervlaktewater heeft geen vast peil en watert onder vrij verval in (noord)oostelijke richting af op de Aa of Weerijs.
Afbeelding: Oppervlaktewater Waterschap Brabantse Delta rondom Rijsbergen (bron: Waterschap Brabantse
Delta) met indicatie plangebied en afwatering aangeduid
Uitgangspunt voor de waterhuishouding in met name nieuwbouwprojecten, is een duurzaam gescheiden systeem. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en terreinverharding, zoveel mogelijk in het gebied opgevangen en geïnfiltreerd dient te worden en alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De hoeveelheid afvalwater, die getransporteerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie zal hiermee afnemen, wat uit het oogpunt van milieu een positieve ontwikkeling betekent. Het waterschap is voorstander van het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen en het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel.
In de huidige situatie is er geen vuilwaterafvoer in het plangebied aanwezig. Het hemelwater dat terecht komt in het plangebied infiltreert ter plaatse in de bodem.
De nieuw aan te leggen vuilwaterriolering moet aangesloten worden op de riolering gelegen in de omgeving van het plangebied. Bij de civieltechnische uitwerking van De Groene Kamers is het aspect riolering en infiltratie verder uitgewerkt in een Waterhuishoudkundig rioleringsplan (Bijlage 6 Waterhuishoudkundigrioleringsplan).
De belangrijkste conclusies uit deze rapportage zijn hieronder genoemd.
Conclusies RWA-stelsel
Aan de hand van de berekeningen voor het regenwaterstelsel (RWA) kan de volgende conclusie
worden getrokken:
Conclusies DWA-stelsel
Aan de hand van de berekeningen voor het droogweerafvoer stelsel (DWA) kan de volgende conclusie worden getrokken:
De watertoets is bedoeld om negatieve effecten op waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen te voorkomen. Ook is deze bedoeld om deze aspecten zoveel als mogelijk vooraf in de planvorming te betrekken.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Brabantse Delta.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.
Afbeelding: verhardingstoename
Wordt de nieuwe situatie vergeleken met de bestaande, dan kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een toenamse van verhard oppervlak van ongeveer 10246 m² voor fase 1, gebaseerd op de verharding van de wegen, de gebouwen en de verharde gedeelten van de tuinen. Bij een toename minder dan 2000m² is geen compensatie benodigd.
Aangezien de uitbreiding van de verharding groter is dan 2000 m², is het nodig om te voorzien in een infiltratie of retentie.
Met de vuistregel 600 m³/hectare verhard oppervlak is berekend hoeveel hemelwater er geborgen dient te worden bij een T=100 bui.
Bij een T=100 situatie is er een berekende wateropgave van circa 615 m³. Deze hoeveelheid water dient te worden geborgen en geïnfiltreerd binnen het plangebied.
Belangrijkste resultaat van de berekening is dat de wateropgave in principe in zijn geheel plaats kan vinden binnen het plangebied. Deze ruimte is te vinden aan de noordzijde van het plangebied. In de betreffende zone kan een waterretentie van voldoende omvang worden gerealiseerd om de benodigde 615 m³ te kunnen bergen. Bij de civieltechnische uitwerking van De Groene Kamers wordt de inrichting van de retentie verder uitgedetailleerd.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.
Natuurbeschermingswet
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.
Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.
Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.
Beschermde Natuurmonumenten
Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet betekent dit dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.
Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.
Ecologische Hoofdstructuur
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.
Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. In de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant zijn verplichtingen opgenomen voor bescherming van de EHS. Kort gezegd is hier geregeld dat (ruimtelijke) ingrepen in de EHS die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten niet zijn toegestaan, tenzij:
Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.
Overigens kan een gebied, naast een onderdeel zijn van de EHS, tegelijkertijd een Natura 2000-gebied zijn. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het beschermingsregime Natura 2000 leidend.
Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.
Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.
Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Het plangebied bestaat uit weiden met hier en daar individuele bomen. Negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten zijn denkbaar. Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet (zie Bijlage 7 Ecologisch onderzoek) blijkt dat, dat bij uitvoering van de ingreep, mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op vogels. Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.
Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van beschermde gebieden.
In het plangebied worden geen nesten van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten verwacht.
Voor de mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen van beschermde soorten. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.
Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.
Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en het opstellen en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn.
Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in het onderhavige geval niet aan de orde.
Het aspect Flora en Fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit bestemmingsplan maakt 40 woningen ten opzichte van de bestaande situatie mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Afbeelding; stedenbouwkundig schetsplan
Het nieuwe woongebied krijgt een duidelijke entree vanaf de Ettenseweg met een toegangsweg (rode lijn, profiel AA en BB) het gebied in. De toegangsweg heeft een rijbaanbreedte van 5,4 meter. Langs de weg wordt het parkeren geconcentreerd en is aan één zijde van de weg een trottoir gelegen (zie onderstaand profiel BB). Vanaf de hoofdstructuur lopen woonstraten (paars profiel CC en DD) dieper het woongebied in. De woonstraat heeft een totale breedte van 5,4 m, verdeeld in een rijbaan van 4 m en een rabatstrook van 1,40 m (zie onderstaand profiel CC). De woonstraat in fase 1 heeft een keerlus. Deze keerlus is gebaseerd op een vuilniswagen van 6,50 m lang.
De wegen worden altijd begeleid door het groen van de kamers. In het groen van de kamers ligt een (half)verhard pad van circa 1,5 m. Vanaf de Ettenseweg kun je dan rechtstreeks wandelen richting het buitengebied.
Afbeelding; stedenbouwkundig plan (verkeersstructuur)
De verkeersgeneratie van een bestemming is naast het type bestemming afhankelijk van de stedelijkheid van het gebied waarin het aanwezig is en de afstand van de bestemming tot het centrum van de stad of het dorp. Uitgegaan wordt van 'niet stedelijk' in de omgeving 'rest bebouwde kom'. De nieuwe woningen in het plan kunnen binnen de CROW-richtlijn worden toegerekend aan de categorie 'koop, vrijstaand' ofwel 'koop, twee-onder-een-kap' ofwel 'koop, tussen/ hoek'. Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie per woning van deze woningcategorieën. Uitgegaan is van gemiddeld 8,2 ritten per nieuwe vrijstaande woning per dag, gemiddeld 7,8 ritten per nieuwe 2 onder een kapwoning per dag en gemiddeld 7,4 ritten per nieuwe tussenwoning per dag. Dit resulteert in een totaal van (8,2*11)+(7,8*12)+(7,4*17) = 309 ritten.
De Ettenseweg is een gebiedsontsluitingsweg, het verwerken van de ca. 300 bewegingen is geen probleem.
Voor de inrichting van de wegen, alsmede de verkeerslus, zal afstemming plaatsvinden met de afdeling van de gemeente Zundert die verantwoordelijk is voor openbare ruimte, ten aanzien van het onderhoud.
Parkeernorm:
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Hiervoor is uitgegaan van De Nota Parkeernormen Zundert van 29 oktober 2010. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij de realisatie van 11 vrijstaande woningen (dure klasse), 12 tweekappers (middenklasse) en 17 rijwoningen (bereikbaar en betaalbaar) in 'rest bebouwde kom', 'niet stedelijk', met een gemiddelde parkeerdruk, is de parkeernorm conform de Nota Parkeernormen respectievelijk 2,2 , 1,9 en 1,7 parkeerplaats per woning.
Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid te realiseren. In het plan worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein bij vrijstaande woningen en 2 onder een kapwoningen. Een dubbele oprit zonder garage telt mee als 1,7 parkeerplaatsen. Een dubbele oprit met garage telt mee als 1,8 parkeerplaatsen. Een lange oprit met garage telt als 1,3 parkeerplaats en een lange oprit zonder garage telt als 1 parkeerplaats. Omdat bij rijwoningen de garages optioneel zijn is hier in de parkeerbalans uitgegaan van 1 parkeerplaats. Zie onderstaande tabel parkeernorm verdeeld naar eigen terrein en openbaar gebied.
Tabel; parkeernorm verdeeld naar eigenterrein en openbaar gebied
Parkeervraag:
Dit resulteert voor de vrijstaande woningen in een totaal van (2,2*11=) 24,2 parkeerplaatsen. Voor de tweekappers resulteert dit in een totaal van (1,9*12=)22,8 parkeerplaatsen en voor de rijwoningen (1,7*17=)28,9 parkeerplaatsen. Tezamen bedraagt de parkeerbehoefte voor 40 woningen; 24,2+22,8+28,9=75,9 parkeerplaatsen.
Van deze totale parkeervraag van 75,9 dient 39,5 parkeerplaatsten op eigen terrein en 36,4 in het openbaar gebied gerealiseerd te worden.
Parkeeraanbod:
Voor vrijstaande woningen, 2 onder eenkapwoningen en eventueel waar mogelijk hoeken van rijwoningen is het uitgangspunt om 2 opstelplaatsen op eigen terrein te hebben. De voorkeur gaat uit naar een dubbele oprit. Deze oprit kan efficiënt worden gebruikt en heeft een positief effect op de parkeerdruk.
Totaal zijn er 40,9 parkeerplaatsen bij de woningen op eigen terrein gerealiseerd (tabel aanbod privé). Omdat meer dan voldoende parkeren op eigen terrein is gerealiseerd is er op eigen terrein een overschot van 1,4 parkeerplaats (overschot privé). Daarnaast worden 37 parkeerplaatsen gerealiseerd in openbaar gebied. Dit betekent een overschot aan openbare parkeerplaatsten van 0,6.
Zie hiervoor onderstaande tekening. Zodoende wordt voldaan aan de parkeernorm.
Afbeelding; parkeerbalans
Door het afbuigen van de toegangsweg bij de entree Ettenseweg, is hier één langsparkeerplaats vervallen. Deze langsparkeerplaats is gecompenseerd langs de woonstraat, profiel CC. Hier is één langsparkeerplaats toegevoegd. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen in openbaar gebied blijft daardoor 37.
Naar aanleiding van de verkeersveiligheid en de inspraakreactie over de entree vanaf de Ettenseweg is het stedenbouwkundig plan op twee onderdelen aangepast: 1) het afbuigen van de toegangsweg en 2) het doortrekken van de parallelstructuur langs de Ettenseweg. Bij de civiele uitwerking is ook de keerlus geoptimaliseerd. De aanpassingen zijn verwerkt in het DO openbare ruimte. De drie aspecten worden hieronder kort toegelicht.
Afbeelding; AGEL, DO openbare ruimte, afbuigen toegangsweg en parallelstructuur Ettenseweg
Afbuigen toegangsweg
Naar aanleiding van de inspraakreactie over de entree vanaf de Ettenseweg, is besloten de toegangsweg af te buigen in noordwestelijke richting. Verkeerskundig ontstaat er dan ook een betere situatie gelet op het uitzicht van het verkeer, aangezien de aansluiting op de Ettenseweg dan haaks is. Wanneer het uitrijdende voertuig niet haaks op de rijbaan staat heeft deze onvoldoende uitzicht, waardoor bijvoorbeeld fietsers over het hoofd gezien kunnen worden. Zeker gezien de Ettenseweg een weg is met een maximumsnelheid van 50 km/h is een haakse aansluiting noodzakelijk. Daarnaast ondervindt de woning aan de Ettenseweg nummer 59 geen hinder meer van koplampen van auto's die de woning inschijnen. De bestemmingen Verkeer en Groen zijn op de verbeelding aangepast.
Doortrekken parallelstructuur Ettenseweg
Naar aanleiding van de verkeersveiligheid is het stedenbouwkundig plan in de ontwerpfase verkeerskundig aangepast. Langs de Ettenseweg wordt een trottoir aangelegd in het verlengde van het reeds bestaande trottoir. Dit gebeurt in combinatie met het fietspad. Op deze manier wordt de bestaande parallelle verkeersstuctuur voor langzaam verkeer aan de noordzijde van de Ettenseweg doorgetrokken. De aanpassing op het stedenbouwkundig plan is civiel technisch uitgewerkt. Bij de Oranjestraat komt het fietspad weer op de rijbaan. Hier wordt een verkeersdrempel gemaakt met een veilige fietsoversteek voor het fietsverkeer komende uit de aansluiting van De Groene Kamer.
Er worden 4 vrijstaande woningen gerealiseerd met een rooilijn die varieert tussen de 4 meter en 8 meter. Ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan zijn door het doortrekken van de parallelstructuur de twee middelste woningen circa 4 meter naar achteren geschoven. De bestemmingen Verkeer en Wonen en de bijbehorende bouwvlakken zijn op de verbeelding aangepast.
Keerlus woonstraat
De woonstraat in fase 1 heeft een keerlus. Deze keerlus is gebaseerd op een vuilniswagen van 6,50 m lang. Bij de civiel technische uitwerking van het stedenbouwkundig plan is de keerlus aangepast en geoptimaliseerd. Door het betrekken van de calamiteitenroute bij de keerlus kan het verharde oppervlakte van de keerlus worden beperkt. De twee onder één kap woning is daardoor iets naar voren geschoven. De bestemmingen Verkeer en Wonen en de bijbehorende bouwvlakken zijn op de verbeelding aangepast.
Afbeelding; AGEL, DO openbare ruimte, keerlus woonstraat
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Voor de inrichting van de wegen, alsmede de verkeerslus, zal afstemming plaatsvinden met de afdeling van de gemeente Zundert die verantwoordelijk is voor openbare ruimte, ten aanzien van het onderhoud.
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.- beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
Ondanks dat het project onder de richtwaarden zit, moet worden nagegaan of er toch aanleiding bestaat voor een m.e.r.-beoordeling. Dit vloeit voort uit het gewijzigde Besluit m.e.r. die per 1 april 2011 in werking is getreden. Deze herziening was onder meer nodig om uitvoering te geven aan een uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Volgens deze uitspraak dient een activiteit niet enkel te worden getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar moet ook acht worden geslagen op andere factoren als bedoeld in Bijlage III van richtlijn 85/337/EEG die aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een milieueffectrapportage.
Omdat het project onder de richtwaarden van de D-lijst valt kan worden volstaan met een procedureel eenvoudige m.e.r. -beoordeling die volledig opgaat in de bestemmingsplanprocedure. De beoordeling vindt plaats op bovengenoemde richtlijn. De criteria uit deze richtlijn zijn:
Kenmerken van de projecten
In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.
De voorgenomen activiteit betreft de aanleg van een kleinschalige woningbouwontwikkeling aan de noordkant van de kern Rijsbergen. De nieuwe woningen sluiten aan op de bestaande bebouwing. De ontwikkeling van de woningen betekent een versterking van de gebiedskwaliteit. Een uitgebreide beschrijving van het project en de stedenbouwkundig opzet is opgenomen in hoofdstuk 2.2.
Plaats van het project
De bebouwing in de omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit solitaire bebouwing in de randzone van de kern Rijsbergen.
Kenmerken van mogelijke effecten
Ten aanzien van bodem, grondstoffen, lucht, veiligheid en archeologie heeft de voorgenomen activiteit geen effecten van betekenis voor de locatie en de omgeving. Relevante effecten voor het voorgenomen project betreffen:
Ruimtelijke visuele effecten
De voorgenomen activiteit heeft ruimtelijk-visuele effecten voor het landschap binnen het plangebied en de nabije omgeving van de nieuw op te richten bebouwing. Ten aanzien van het landschapsbeeld in groter verband geeft de voorgenomen activiteit geen spanning met de landschapswaarden. Er wordt een stedenbouwkundige overgang gecreëerd naar het buitengebied: de noordelijke rand zal een meer open karakter krijgen in combinatie met natuurlijke waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en met zicht op het buitengebied.
Mobiliteit
De nieuwe woningen worden ontsloten via een nieuwe ontsluiting op de Ettenseweg. Deze weg verzorgt een goede verbinding met Rijsbergen en heeft voldoende capaciteit om de verkeerstoename als gevolg van de extra woningen te verwerken.
(Grond)water
In het plangbied treedt toename van verhard oppervlak op. Hiertoe wordt gecompenseerd door het realiseren van oppervlaktewater aan de noordzijde van het plangebied.
Effecten op beschermde flora en fauna
Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde soorten flora en fauna te doden, verstoren of verontrusten.
Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan Natura 2000-gebied, de aard en kleinschalige omvang van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden.
Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Omdat geen belangrijke nadelige gevolgen zijn te verwachten als gevolg van het plan is een m.e.r.(-beoordeling) niet nodig. Daar komt bij dat de onderzoeken, zoals deze in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, vergelijkbare informatie geven over milieueffecten als in een MER aan de orde zou komen. Een MER zal derhalve geen nieuwe informatie over belangrijke milieu-effecten opleveren en daarmee geen toegevoegde waarde hebben voor dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente Zundert sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Inspraak en Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, volgens de gemeentelijke inspraakverordening, gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 10 maart 2016 tot en met 20 april 2016. Op dinsdag 22 maart 2016 is een informatieavond gehouden, waar de planontwikkeling is gepresenteerd en er gelegenheid was om vragen te stellen over het plan. Daarnaast is het plan in het kader van het vooroverleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de diverse instanties, namelijk de provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta en de Brandweer Midden- en West-Brabant.
Tijdens de inspraakperiode zijn drie inspraakreacties en drie vooroverlegreacties ingediend. In de inspraak- en vooroverlegrapport (Bijlage 8 Inspraak- en vooroverlegrapport) zijn de inspraakreacties (paragraaf 2.1) en overlegreacties (paragraaf 2.2) samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. De reacties samengevat weergegeven maar zijn wel in hun totaliteit beschouwd. Daarbij is aangegeven of de opmerkingen leiden tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de inspraakprocedure wordt tevens een aantal ambtelijke wijzigingen in het plan doorgevoerd. Deze ambtelijke wijzigingen zijn in hoofdstuk 3 toegelicht.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan De Groene Kamers heeft van 13 oktober tot en met 23 november 2016 ter inzage gelegen. Openbare kennisgeving heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, de Zundertse Bode en was raadpleegbaar op de websites www.zundert.nl en de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Tijdens de terinzagelegging van zes weken is iedereen de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad van de gemeente Zundert. In totaal is één mondelinge zienswijze naar voren gebracht.
Naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze is er voor gekozen om de maatvoering van het bouwvlak ter plaatse van het bouwperceel, grenzend aan het perceel Ettenseweg 26 aan te passen. De goothoogte is aangepast naar maximaal 4,5 meter en de bouwhoogte naar maximaal 9 meter. Verder is het verplicht om de voorgevel en de linker zijgevel van de nieuwe woning binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak zo ver mogelijk te situeren van de bestaande woning Ettenseweg 26. Daarvoor is de figuur gevellijn in de verbeelding aangeduid en een regeling opgenomen in de regels. Aan de vraag om ter compensatie een nieuwe woning achterop het perceel van Ettensweg 26 toe staan wordt niet tegemoet gekomen.
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 6). Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 7 tot en met 9). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 10 en 11).
De planregels zijn opgedeeld in:
De voor Agrarisch - AHS Plus gronden zijn bestemd agrarische bodemexploitatie met ;de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- spuitvrije zone’ . Deze zone gelegen aan de oostrand van het plan achter de geplande woningen is spuiten van gewassen niet toegestaan.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, groenstroken en andere groenvoorzieningen, parkeren, fiets- en wandelvoorzieningen, kunstwerken, geluidsschermen en geluidswerende voorzieningen, evenementen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, speelvoorzieningen, inritten en nutsvoorzieningen. In de Bestemming Groen is tevens een calamiteitenroute toegestaan.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, langzaamverkeerroutes en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Op de verbeelding zijn maatvoeringen (maximum aantal wooneenheden en goot- en bouwhoogte) en woningbouwtypologie aangeduid.