Plan: | Stappegoor 2013 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2011038-e001 |
1.0 Aanpassing naar aanleiding uitspraak Raad van State.
Op 2 december 2013 is het bestemmingsplan "Stappegoor 2013" vastgesteld. Tegen dit plan zijn door 9 personen of instanties beroepen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Raad van State). De beroepen van 2 personen zijn gedeeltelijk gegrond verklaard, de overige beroepen zijn ongegrond of niet ontvankelijk verklaard. Hiermee is het bestemmingsplan Stappegoor 2013 op 12 februari 2015 onherroepelijk geworden met uitzondering van het deel met de bestemming 'Woongebied' in het deelplan Zuiderpark (voorheen Ons Vios en de gemeentewerf).
Naar aanleiding van de beroepen heeft de Raad van State bij tussenuitspraak van 11 februari 2015 de raad opgedragen om vóór 2 juli 2015 voor het deel Zuiderpark de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de woningen van de 2 reclamanten te motiveren of het bestemmingsplan aan te passen.
Op 1 juni 2015 heeft de gemeenteraad ter uitvoering van deze tussenuitspraak de verbeelding aangepast door
Door deze aanpassingen wordt de planologische situatie voor beide percelen verbeterd en ontstaat er geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat op de percelen van beide reclamanten.
Tijdens de beroepsprocedure is geconstateerd dat er in artikel 17 van de regels een bepaling over gestapeld bouwen was opgenomen die daar niet thuis hoorde. De Raad van State heeft in de uitspraak van 11 februari 2015 de raad de gelegenheid geboden om deze fout te herstellen. Om deze fout te herstellen is in regelonderdeel 17.2.1 onder a komen te vervallen en de zinsnede "ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'" in regelonderdeel 17.1.1. onder b komen te vervallen.
In 2006 is voor de gebiedsontwikkeling Stappegoor een concessieovereenkomst aangegaan met het consortium Stappegoor, op basis van het gemeentelijk Masterplan uit 2004. De inzet was het ontwikkelen van een gebied waarin wonen, sport, onderwijs en leisure op een natuurlijke manier samengaan. Ingevolge de concessieovereenkomst is een deel van het gebied inmiddels gerealiseerd door toepassing van een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 juncto 4 van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een 400-meter schaatsbaan, een topsporthal, een bioscoopcomplex met sportwinkels en fitness, horeca en de bijbehorende parkeercapaciteit rondom een nieuw gerealiseerd plein vormen alweer een aantal jaren een waardevolle toevoeging aan het maatschappelijke voorzieningenniveau in de stad en de regio. Op andere onderdelen van het concessieplan uit 2006 is echter geconstateerd dat ongewijzigde voortzetting niet realiseerbaar is. Belangrijke partijen zijn uit het gebied vertrokken (Hockeyclub Forward), dan wel staan op het punt het gebied te verlaten (Sporthogeschool van Fontys). Op onderdelen leidt voortschrijdend inzicht er toe om plandelen niet tot realisatie te brengen (wenselijkheid toekomstige afslag van de A58 en grote volumes gebouwd parkeren). Tenslotte is geconcludeerd dat de huidige crisis in de (woning)markt niet aan de gebiedsontwikkeling Stappegoor is voorbijgegaan. Al deze oorzaken leiden ertoe dat ongewijzigde voortzetting van de in 2006 opgezette planvorming onwenselijk en financieel niet te verantwoorden is.
Er is een nieuw plan ontwikkeld dat evenals het oorspronkelijke plan een wooncluster bevat direct grenzend aan de bestaande woningen aan de Goirleseweg. Dit cluster is ten opzichte van het plan uit 2006 uitgebreid. Een geheel nieuw wooncluster is in de nieuwe gebiedsopzet opgenomen op de locatie in de noordoosthoek nabij de Ringbaan Zuid / Tatraweg, waar momenteel onder andere de gemeentewerf en de voetbalaccommodatie voor Ons Vios zijn gelegen.
Een belangrijke wijziging van het commerciële programma is ten noorden van het Olympiaplein voorzien. In het nieuwe inrichtingsplan is daar een mogelijkheid opgenomen voor de realisatie van ongeveer 6.000 m2 b.v.o. commercieel, waarvan een supermarkt XL (omvang ongeveer 4.500 m2 b.v.o.) het belangrijkste onderdeel is. Ontwikkeling van een commercieel programma op deze locatie zorgt voor een "pleinwand" aan de noordzijde van het plein, waardoor de "beschutte" beleving daarvan wordt verbeterd.
Naast deze ontwikkeling bevat het bestemmingsplan ook een groot beheergebied. Dit is het gebied dat reeds gerealiseerd is. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeente te beschikken over een actueel bestemmingsplan voor haar grondgebied. De geldende bestemmingsplannen in het plangebied zijn (veel) ouder dan 10 jaar en dienen om die reden herzien te worden.
Het plangebied ligt in het zuiden van de gemeente Tilburg en wordt globaal begrensd aan de westzijde door de Goirleseweg, aan de noordzijde door de Ringbaan-Zuid, aan de zuidzijde door de A58 en aan de oostzijde door de Tatraweg en de Stappegoorweg. Aan de zuidwesthoek is er een kleine uitbreiding van het plangebied in westelijke richting om de aanleg van een geluidwal / scherm aan de westkant van de Goirleseweg mogelijk te maken. Aan de oostkant is een kleine uitbreiding aan de oostkant van de Tatraweg om de bestaande brede bestemming "Sport" te beperken tot de feitelijke situatie namelijk sportveld.
Dit bestemmingsplan vervangt:
De zuidkant van het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg ligt ingeklemd tussen de Ringbaan Zuid en de A58. De Ringbaan is een stedelijke ontsluitingsweg en de A58 een rijksweg. De zone tussen de wegen wordt gekenmerkt door een afwisseling van gebieden/wijken met iedere keer een heel eigen karakter en eigen functie. Zo ligt in het oosten een parkgebied gevolgd door het woongebied Groenewoud, het sport/onderwijsgebied Stappegoor, het bedrijventerrein het Laar en de woonwijk de Blaak. Het plangebied Stappegoor zal zich (passend in de opbouw van de zone) als een herkenbare wijk manifesteren aan haar zuid- en noordgrenzen. De oost en westzijde van het gebied worden begrensd door oude noord-zuidroutes die van de binnenstad naar de omliggende dorpen lopen. Dit zijn de Goirleseweg en de Tatraweg/Abcovenseweg.
De gemeente streeft er naar in dit deel van de zuid zone een multifunctioneel gebied te ontwikkelen. De gebiedsontwikkeling is uniek omdat sport, onderwijs, leisure en wonen gemengd worden. De bestaande onderwijs en sportfuncties worden uitgebreid/doorontwikkeld en aangevuld met leisure en wonen. Het doel van deze menging is meer ordening en duurzame leefbaarheid in het gebied te krijgen, het gebied sociaal veiliger te maken en in het gebied een meer stedelijker gebruik mogelijk te maken.
Door meer menging wordt het monofunctionele karakter van het gebied doorbroken waardoor het gebied meer gaat leven. Op verschillende momenten van de dag ontstaan hierdoor pieken in het gebruik, er ontstaan interessante (efficiënte) vormen van dubbelgebruik (bijvoorbeeld parkeren) en de beleving en de sociale veiligheid in het gebied wordt verbeterd.
Om deze menging op een goede wijze tot stand te brengen zijn een aantal zaken van belang:
Het totale gebied is op te splitsen in een westelijk en oostelijk deel met de Stappegoorweg en de Professor Goossenslaan als centrale ontsluitingsas. Dit is een ruim opgezette as met daaraan de fietspaden, bushaltes en de inritten naar de verschillende parkeerterreinen.
Deze as zal op een langere termijn ontwikkeld worden niet zo zeer door een nieuw profiel maar door het transformeren van de wanden. Deze dienen qua maat en schaal aan te sluiten bij het karakter van de weg en de maat van het profiel. Dat wil zeggen: Grootschalige gebouwen van verschillende hoogte gesitueerd in de rooilijn.
Stappegoor-West
Het wonen in het gebied ontleent zijn karakter deels aan de sport sfeer in het gebied en deels aan het karakter van de Goirleseweg. De sport sfeer ontstaat door de aanwezigheid van sport en relaties in de openbare ruimte. Het karakter van de Goirleseweg komt in architectuur en in de overgang privé - openbaar tot uiting.
Benutten van gebiedskwaliteiten
Gebiedskwaliteiten zijn de aanwezige sportvoorzieningen zoals de topsporthal, Willem II stadion, de atletiekbaan, het zwembad en de ijsbanen. Deze blijven gehandhaafd en zijn de functionele dragers voor het gebied die worden aangevuld met buitensportvelden.
Ruimtelijke elementen zijn met name de verschillende boomstructuren/houtsingels, de hoogteverschillen/terrassen in het gebied en de beek.
Omdat hier sport en wonen wordt gemengd, is de mogelijke hinder die kan ontstaan tussen deze functies in kaart gebracht en in ruimtelijke zin is hiermee rekening gehouden. Aandachtspunten zijn licht- en geluidhinder en eventuele parkeerhinder van bezoekers van de sportclubs die gaan parkeren in het woongebied (zie hoofdstuk 5 Milieuaspecten).
Stappegoor-oost
Stappegoor-oost wordt momenteel gekenmerkt door grootschalige gebouwen van verschillende onderwijsinstellingen en kantoren. Ruimtelijk is het meest in het oogspringend de grote gebouwen met ruime gebieden er omheen met groenvoorzieningen en parkeren. Ten zuiden van de Stappegoorweg is doordat de terreinen van ROC en Fontys aan elkaar zijn gekoppeld een Campusachtig gebied ontstaan. De meeste terreinen ook die van Voetbalclub Ons Vios worden omzoomd door houtwallen die het gebied een groen karakter geven.
De houtsingels die het gebied in oost-west en vooral in noord - zuidrichting doorsnijden en het gebied een groen karakter geven zijn een bindend element in beide delen van Stappegoor.
Zoals al eerder gesteld krijgt het gebied een gemengd karakter waarbij sport, onderwijs, leisure en wonen met elkaar worden gemengd. Zo zal in het gebied meer levendigheid ontstaan met pieken in drukte vanuit de verschillende functies op verschillende momenten op de dag en door de week.
Langs de Ringbaan Zuid blijven het stadion, de gevangenis en het zwembad gehandhaafd. De grens van Stappegoor-oost aan Ringbaan Zuid zal in de toekomst kunnen transformeren. Hier is ruimte voor stedelijke ontwikkelingen die meer aansluiten bij het ringbanenmilieu. Onder het ringbanenmilieu verstaan we functies die een betekenis hebben op stedelijke niveau en een grootschalige verschijningsvorm hebben in een groene setting. Voor het woongebied in Stappegoor-oost betekent dit dat er een grootschaliger (qua hoogte en breedte) wooncomplex kan worden gesitueerd die past in de wand van de ringbaan.
Aan de A58-zijde dient het gebied een gezicht te krijgen naar de snelweg. De oost- en westgrenzen (Goirleseweg en met name Tatraweg / Abcovenseweg) zijn gebiedsontsluitingswegen waarbij voorkanten naar deze wegen zeer wenselijk zijn vanuit de beleving van de wegen en vanuit de schaal en het karakter van de wegen.
De Stappegoorweg/Prof. Goosenslaan is de centrale ontsluitingsas van het gebied. In de toekomst zal zich een evenwichtiger profiel moeten ontwikkelen waarbij bebouwing qua maat en schaal en inpassing moet aansluiten bij de bebouwing die nu ontwikkeld is (bijvoorbeeld Fontysgebouw/ROC gebouw en de bioscoop en sporthal). De weg zelf krijgt een duidelijk laankarakter.
De zuidzijde van het gebied is door zijn lagere ligging en de loop van de aftakking van de Leij het meest geschikt voor waterberging.
Binnen het plangebied bevinden zich één belangrijke technische infrastructurele voorziening met ruimtelijke relevantie (in verband met in acht te nemen voorzieningenstrook), die op de verbeelding is weergegeven. Het gaat hierbij om een hogedruk gasleiding.
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; vastgesteld op 22 november 2011). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
rede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte).
In de paragraaf 4.4 Volkshuisvesting en in paragraaf 4.6 Detailhandel is weergegeven hoe omgegaan wordt met de regionale woonbehoefte en hoe de regionale behoefte naar de vestiging van een supermarkt XL is.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Stappegoor behoort tot bestaand stedelijk gebied. De woning behoefte en behoefte aan de supermarkt XL wordt derhalve opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Conclusie
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en aangemerkt als stedelijk concentratiegebied. De ontwikkeling past in het provinciaal beleid.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Conclusie
Het Stappegoorgebied is aangemerkt als gebied voor voorzieningen. Voor de locatie van wijkoverstijgende functies op het gebied van sport en vrije tijd is het gebied Stappegoor aangewezen. De voorgestane ontwikkeling past in de Structuurvisie 2020.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Conclusie
De bouwplannen die in het gebied Stappegoor gerealiseerd zullen worden worden t.z.t. aan de omgevingscommissie voorgelegd.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
Door Arcadis is een bureauonderzoek archeologie opgesteld (1 juni 2012).
Voor het grootste deel van het plangebied (waar in deze paragraaf gesproken wordt over het plangebied betreft dit het ontwikkeldeel) geldt een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten vanaf de steentijd. Het plangebied is sinds de late Middeleeuwen tot het einde van de 20ste eeuw ongewijzigd als akkerland in gebruik geweest. Vanaf de volle Middeleeuwen is binnen het plangebied als gevolg van herhaaldelijke bemesting met plaggen opgehoogd en is een zogenaamd plaggendek ontstaan. Het plaggendek heeft ervoor gezorgd dat oudere resten zijn afgedekt en goed bewaard zijn gebleven.
Binnen het plangebied hebben op enkele locaties nieuwbouw en ontgrondingen plaats gevonden, waarbij eventueel aanwezige archeologische resten waarschijnlijk grotendeels zijn verstoord. Voor deze locaties wordt geadviseerd om geen archeologisch onderzoek uit te voeren.
Voor een deel van het plangebied is achtereenvolgens booronderzoek, proefsleuvenonderzoek en definitief onderzoek uitgevoerd. Hiervoor geldt dat de AMZ-cyclus is afgerond en geen verder archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Voor de rest van het plangebied geldt dat de aangelegde sportvelden waarschijnlijk slechts geringe verstoring hebben veroorzaakt. In hoeverre het bodemarchief hieronder intact is, is niet eerder in kaart gebracht. Voor dit deel van het plangebied wordt geadviseerd tot het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van verkennend booronderzoek. Het booronderzoek heeft tot doel om te bepalen in hoeverre de bodemopbouw binnen het plangebied nog intact is. Intacte delen van het plangebied zouden vervolgens door middel van proefsleuvenonderzoek dienen te worden onderzocht.
Voor het beekdal van de Katsbogte is uit eerder uitgevoerd booronderzoek gebleken dat onder een laag van 150 tot 200 cm beneden maaiveld een onverstoorde beekdal bodem ligt. Hiervoor wordt geadviseerd tot het uitvoeren van proefsleuvenonderzoek bij verstoring dieper dan 150 cm beneden maaiveld.
Een deel van het plangebied heeft op grond van dit advies de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
Vertaling naar bestemmingsplan/conclusie
De waardevolle objecten worden gehandhaafd met uitzondering van de stadssporthal. De waardevolle objecten krijgen geen extra planologische bescherming.
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantiatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van de locatie Stappegoor wordt hieraan mede invulling gegeven.
In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishoudens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.
De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijtjeswoningen met onvoldoende kwaliteit.
De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).
Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.
De woondoelen:
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.
Woonvisie Groenewoud / Stappegoor
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Groenewoud (waar Stappegoor in dit kader onderdeel van uit maakt) kan getypeerd worden als een buiten-centrum woonmilieu. In dit gebied liggen kansen voor transformatie naar een groenstedelijk woonmilieu. De WoonVisie geeft aan deze transformatie met name via kwaliteitsverbetering van woningen en woonomgeving, alsmede via enige mate van verdunning op termijn te willen realiseren. Daarnaast geeft de WoonVisie aan dat Groenewoud een te eenzijdige woningvoorraad kent. Het is wenselijk meer differentiatie in het woningaanbod te brengen, door meer koopwoningen aan de voorraad toe te voegen. Als belangrijke strategie om deze differentiatie te bereiken, geeft de WoonVisie sloop en vervangende nieuwbouw en verkoop van huurwoningen aan.
Het Kwalitatief WoningBehoefte Onderzoek vraagt naar hoe Tilburgers (willen) wonen. Het jongste onderzoek is van 2012. Hieronder de resultaten:
De gemeente Tilburg wil bevorderen dat mensen meer zeggenschap en keuzevrijheid krijgen in de bouw van woningen. Dat kan onder andere door particulier opdrachtgeverschap te stimuleren. Er bestaan verschillende vormen van particulier opdrachtgeverschap:
Individueel opdrachtgeverschap: een huishouden koopt een kavel, waarop hij/zij een woning
naar eigen wens bouwt, meestal in samenwerking met een architect en een aannemer.
Collectief particulier opdrachtgeverschap: een groep particulieren kopen samen een stuk
grond en bouwen daarop een complex woningen. Zij doen dit in onderling overleg en met een
deskundig bouwadviesbureau en kiezen zelf een architect en een aannemer.
Mede opdrachtgeverschap: grondeigendom en het ontwikkelrisico berusten bij een
projectontwikkelaar, maar deze identificeert en betrekt toekomstige bewoners vroegtijdig via
een gerichte procesaanpak bij het ontwerp- en bouwproces.
Om particulier opdrachtgeverschap te vergroten voert de gemeente een actief informerend,
stimulerend en deels faciliterend beleid, zoals verwoord in de woonvisie. De gemeente is echter
ook voorwaardenscheppend actief door bij planontwikkeling duidelijke afspraken te maken over
aantallen en vormen van particulier. Ook inzet van juridisch instrumentarium (WRO en GREX-wet) behoort nadrukkelijk tot de mogelijkheden. Zo zal zowel bij gemeentelijke gronduitgifte als bij
particuliere exploitaties het aandeel particulier opdrachtgeverschap als voorwaarde worden
gesteld.
Conclusie
De bouw van de koopwoningen past in het gemeentelijk beleid om meer differentiatie in dit deel van Tilburg te brengen. In het plan is een beperkt aantal appartementen toegelaten met name op de plaatsen waar dit vanuit de geluidproblematiek gewenst is.
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige bomen in het openbaar gebied in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn.
Onderzoeken
In het raadsbesluit m.b.t. het nieuwe plan Stappegoor van 19 maart 2012 is bepaald:
"In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan wordt een bomeninventarisatie uitgevoerd. Op basis van de resultaten van die inventarisatie wordt een voorstel geformuleerd voor groencompensatie binnen het project. Bij de vaststelling van het ontwerp-bestemmingsplan zullen wij tevens de kaders voor groencompensatie vaststellen, welke uiteindelijk in de omgevingsvergunning voor kappen een formeel juridische status gaan krijgen."
Door Pius Floris zijn 2 inventarisaties uitgevoerd. Zie bijlage 1 en 2 rapporten Bomen effect rapportage Stappegoor deel 1 en 2. Deze rapporten geven aan welke bomen in het gebied waardevol zijn. De conclusie is dat een groot aantal bomen gekapt dient te worden om de woningbouw conform een eerste stedenbouwkundige opzet mogelijk te maken. Aanbevolen wordt het stedenbouwkundig plan aan te passen om meer bomen te kunnen handhaven. Uitgangspunt bij de planontwikkeling is dat de waardevolle bomen gehandhaafd blijven.
De bomenrij achter de woningen aan de Goirleseweg is opgenomen in een bestemming "Groen".
Door het Consortium Nieuw Stappegoor is een visie op de bestaande bomen in Nieuw Stappegoor opgesteld (december 2012). (zie bijlage 3) Daarin wordt aangegeven hoe omgegaan zal worden met de waardevolle bomen. Omdat het plan over een groot aantal jaren en in fases ontwikkeld gaat worden kan op dit moment niet vastgelegd worden welke bomen gehandhaafd kunnen worden. Wel is duidelijk welke bomen van waarde zijn. Gedurende het ontwikkelingsproces zal telkens opnieuw worden bekeken welke bomen in de dan aan bod zijnde fase ingepast kunnen worden. Mocht toch tot kap van bomen besloten worden dan dient hiervoor een omgevingsvergunning voor het kappen te worden gevraagd en gelden de regels uit de nota Tilburg BoomT.
Conclusie.
Er heeft een onderzoek plaats gevonden naar de aanwezige bomen. Gestreefd wordt om zoveel mogelijk waardevolle bomen te handhaven. De bomenrij achter de woningen aan de Goirleseweg krijgen de bestemming "Groen".Door de ontwikkelaar is een visie opgesteld hoe bij de planontwikkeling om te gaan met de waardevolle bomen.
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
In 2012 wordt het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit worden gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
Conclusie
De woongebieden binnen het bestemmingsplan dienen aangemerkt te worden als nieuwbouw. Op grond van deze nota dient 3% van de uit te geven gronden aangewezen te worden als formele speelruimte. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan zal rekening gehouden worden met de norm. In de regels van dit bestemmingsplan m.b.t. de bestemming Woongebied is de norm opgenomen met een afwijkingsmogelijkheid indien de formele speelruimte elders binnen het plangebied binnen de actieradius van de doelgroep gevonden kan worden.
Naast de in het plangebied reeds bestaande detailhandel, die deels sport-gerelateerd is (bij de Euroscoop) en deels bestaat uit een tuincentrum, wordt de mogelijkheid opgenomen om een supermarkt ter grootte van 4.500 m2 bruto vloeroppervlak (“b.v.o.”) te realiseren.
Rijks- en provinciaal beleid
Uit het geldende rijksbeleid, de Nota ruimte, volgt dat nieuwe detailhandelontwikkelingen niet ten koste mogen gaan van de detailhandelsstructuur van binnensteden en wijkwinkelcentra.
Ook de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening, bepaalt dat wordt gestreefd naar een robuuste (dat wil zeggen economisch levensvatbare) voorzieningenstructuur. Vanwege de verwachte geringe groei van de bevolking is er beperkte ruimte voor de uitbreiding van detailhandelsvoorzieningen. De provincie stelt dat het belangrijk is zorgvuldig om te gaan met de bestaande winkelcentra. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze het bestaande voorzieningenniveau versterken en de ruimtelijke effecten inpasbaar zijn in de omgeving.
Er is bovendien geen sprake van strijd met de Verordening Ruimte van de provincie omdat hier geen sprake is van de ontwikkeling van een bovenregionaal winkelconcentratiegebied zoals beschreven in art. 3.10 van de Verordening.
Het rijksbeleid is ook vastgelegd in het toetsingskader van de ladder voor duurzame verstedelijking (art.3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening). De provincie heeft als taak op toe te zien op de juiste toepassing van dit toetsingskader. De provincie heeft, gelet op de huidige winkelleegstand (10%), een 'Discussienota Detailhandel' opgesteld (december 2012) en onderzoekt hoe zij het beste het benodigde toezicht kan uitoefenen. Het wordt daarom wenselijk geacht in de regionale ruimtelijke overleggen afspraken te maken over de verdere ontwikkeling van de Brabantse detailhandelsstructuur en de monitoring ervan. In het Regionaal ruimtelijke overleg 'Hart van Brabant' is de afspraak gemaakt dat de bestaande situatie en plannen voor (nieuwe) detailhandel in het najaar in beeld zullen worden gebracht.
Recentelijk heeft het Expertteam Detailhandel Noord-Brabant het advies “Ambitie vereist keuzes” uitgebracht (mei 2013). In dit document wordt ingegaan op de toekomst van de detailhandel in Noord-Brabant. Een van de uitgangspunten van dit document is dat de bestaande winkelstructuur als vertrekpunt blijft gelden, maar dat tegelijkertijd vernieuwing nodig blijft om de winkelstructuur aantrekkelijk en vitaal te houden. Het behoud van winkellocaties moet worden afgezet tegen gewenste vernieuwing en verbetering van locatie en de detailhandelsstructuur in zijn totaliteit.
Gemeentelijk beleid
In de Visie Detailhandel gemeente Tilburg, die op 24 juni 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld, wordt uitgebreid ingegaan op de verschillende opgaven op winkelgebied. Daaruit blijkt dat Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, die is gericht op kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelslocaties.
De gemeente houdt in haar beleid rekening met ontwikkelingen als schaalvergroting en de opkomst van grote supermarkten met een breed aanbod, die tegemoetkomen aan de behoefte van de consument aan snelheid, goede bereikbaarheid en gemak. Deze ontwikkelingen gaan in de gemeente goed samen met de daaraan tegenovergestelde trend waarin juist meer ruimte komt voor de ontwikkeling van (kleine) speciaalzaken in de exotische, lokale of duurzame sector. Tezamen bieden deze twee ontwikkelingen een veelzijdig aanbod voor de inwoners van de stad.
Tilburg zet in op behoud en versterking van haar detailhandelsstructuur, die is verspreid over de binnenstad, de wijk- en buurtwinkelcentra. Incidenteel wordt echter ook ruimte gemaakt voor nieuwe initiatieven buiten de bestaande locaties. Daarmee zal de vitaliteit van de bestaande structuur worden versterkt en wordt tegemoet gekomen aan de wens en behoefte van de consument.
De XL supermarkt te Stappegoor is een dergelijk nieuw initiatief, dat tegemoet komt aan de behoefte van de consument aan een grote supermarkt in Tilburg zuid, die daar tot op heden nog niet is gevestigd. De locatie is goed bereikbaar, beschikt over ruim voldoende parkeerplaatsen en is goed ontsloten. Hierdoor zal de XL supermarkt een behoefte kunnen vervullen van inwoners in het zuidelijk gedeelte van Tilburg en Goirle.
Conclusie beleid
AL met al geldt op grond van zowel het rijks- en het provinciale, als het gemeentelijke beleid dat nieuwe ontwikkelingen niet ten koste mogen gaan van de bestaande detailhandelsstructuur, waaronder de buurt- en wijkwinkelcentra. In dat licht is onderzocht wat voor gevolgen de XL supermarkt zal hebben voor de bestaande detailhandelsstructuur. Dit onderzoek, dat door Bureau Stedelijke Planning (“BSP”) is verricht, is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het rapport van BSP blijkt dat de XL supermarkt weliswaar enig effect zal hebben op de supermarkten en de kleinere (vers)speciaalzaken in de wijk- en buurtwinkelcentra, maar dat deze effecten beperkt zullen zijn en niet zullen opwegen tegen de positieve toevoeging die de XL supermarkt zal zijn op de bestaande winkelstructuur en de daarmee samenhangende positieve effecten voor de consumenten van Tilburg en omgeving.
De vestiging van een XL supermarkt in Stappegoor past daarmee in het geldende rijks-, provinciale en gemeente beleid.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd (artikel 3.1.6, lid 2 Bro). Op grond hiervan dienen overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Trede 1
De eerste stap is nagaan of er actuele regionale behoefte is aan een XL supermarkt. BSP heeft, aan de hand van trends in het consumentengedrag in de foodsector en het huidige aanbod op het gebied van grootschalige supermarkten, onderzoek gedaan naar deze vraag.
BSP komt tot de conclusie dat er sprake is van een actuele regionale behoefte: grootschalige supermarkten zijn in Nederland in opkomst omdat de consument daar steeds meer behoefte aan heeft. In Tilburg is op dit moment maar één dergelijke grootschalige supermarkt gevestigd (de Albert Heijn XL aan de Jan Heijnsstraat). In de regio Tilburg zuid en Goirle is nog geen grootschalige supermarkt gevestigd. Deze regio zal het belangrijkste verzorgingsgebied van de XL supermarkt vormen (naar verwachting zal 80% van de clientèle van de XL supermarkt uit deze regio komen).
Er is op dit moment geen sprake van een andere ontwikkeling in de regio die aan de behoefte aan een grootschalige supermarkt kan voldoen. De ontwikkeling die zich daar het meest voor zou lenen (de AaBe-locatie) voorziet niet in planologische mogelijkheden voor één grote supermarkt, maar maakt juist twee kleinere supermarkten mogelijk (Jumbo en Lidl zijn reeds voor deze locaties gecontracteerd). De desbetreffende locatie zal een buurt- en wijkverzorgende rol gaan spelen en tevens ruimte moeten bieden voor kleinere (vers)speciaalzaken. Het is om die reden, mede vanuit stedenbouwkundig oogpunt, ongewenst om ter plaatse één zeer grootschalige supermarkt met “one-stop shop” functie te realiseren. De AaBe-locatie kan dus niet in de behoefte aan een XL supermarkt in de regio voorzien.
Er bestaat voldoende marktruimte voor de XL supermarkt, maar die wordt wel deels ingenomen door de plannen om op de AaBe-locatie twee supermarkten te realiseren. Het gevolg is dat de XL supermarkt deels buiten de beschikbare marktruimte zal treden. BSP heeft onderzocht wat de effecten hiervan op – onder meer – de bestaande leegstand in de regio zullen zijn. BSP komt tot de conclusie dat de XL supermarkt geen grote/onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor het toekomstperspectief van de andere supermarkten in en buiten de regio. Voor wat betreft de kleinere (vers)speciaalzaken bestaat wel een licht risico op toename van leegstand, maar dit effect zal volgens BSP beperkt blijven tot een zeer beperkte, nauwelijks waar te nemen groei van leegstaande winkels.
Ten slotte is van belang dat in de regio geen leegstaande winkelpanden beschikbaar zijn, waar de XL supermarkt (inclusief parkeergelegenheid) in kan worden gevestigd.
Eerder heeft er informeel overleg plaatsgevonden in de vorm van een gesprek met de klankbordgroep Detailhandel waarin ook een vertegenwoordiger van de Gemeente Goirle zitting had. Onderwep was de detailhandelsvisie en de XL in Stappegoor.
Trede 2
Na het bepalen van de actuele regionale behoefte ziet de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking erop toe dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen eerst wordt gekeken of hiervoor binnen bestaand bebouwd gebied een plek kan worden gevonden.
De XL supermarkt zal worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied op een locatie waar reeds meerdere grootschalige functies met regionale uitstraling zijn gerealiseerd (zoals de Ireen Wüst-ijsbaan en de Euroscoop bioscoop). Hiermee wordt voldaan aan de tweede trede.
De gemeente heeft echter niettemin, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verdergaand onderzoek laten uitvoeren of het mogelijk is om de XL supermarkt op een bestaande winkellocatie te ontwikkelen. BSP heeft dit onderzoek uitgevoerd en komt tot de conclusie dat dit niet mogelijk is. De enige locatie, die op het gebied van ruimte, bereikbaarheid en parkeercapaciteit voldoet is de AaBe-locatie. Deze locatie bevat echter, zoals aangegeven, geen planologische of stedenbouwkundige mogelijkheden voor een grote supermarkt. In plaats daarvan is op die locatie voorzien in de mogelijkheid om twee kleinere supermarkten te realiseren, die, zoals reeds aangegeven, reeds zijn gecontracteerd, zodat het ook feitelijk onmogelijk is om ter plaatse een XL supermarkt te realiseren.
Trede 3
Het tweede lid, onderdeel c, van artikel 3.1.6 Bro, bepaalt dat, wanneer inpassing van de beoogde stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio niet mogelijk is, beoordeeld moet worden in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten (zogenaamd multimodaal ontsloten) op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.
Aangezien de XL supermarkt in bestaand stedelijk gebied is geprojecteerd behoeft deze stap niet verder te worden uitgewerkt.
Gelet op het bovenstaande wordt hiermee voldaan aan het rijksbeleid. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan het nieuwe artikel 3.1.6, lid 2 uit het Bro.
Het door BSP verrichte onderzoek, dat hiervoor reeds werd genoemd in het kader van het geldende beleid en de ladder voor duurzame verstedelijking, heeft tevens betrekking op de effecten die de vestiging van een XL supermarkt in Stappegoor zal hebben op het woon-, leef- en ondernemersklimaat in Tilburg. Hierbij is niet alleen de vraag naar een mogelijk risico op duurzame ontwrichting aan de orde gekomen, maar tevens aandacht besteed aan de effecten op de bestaande buurt- en wijkwinkelcentra en mogelijke gevolgen op het gebied van leegstand. De onderzoeksresultaten van BSP zijn deels al besproken in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, maar zijn ook in het kader van een zorgvuldige besluitvorming over de effecten op het goede woon-, leef- en ondernemersklimaat van belang. Om die reden worden ze in dit kader, voor zover van belang. nogmaals kort besproken.
Uit het onderzoek van BSP volgt dat in de gemeente Tilburg voldoende marktruimte bestaat voor de vestiging van een XL supermarkt. In het specifieke verzorgingsgebied van de supermarkt (Tilburg zuid en Goirle) bestaat ook marktruimte, zij het dat die ruimte deels wordt ingenomen door de plannen om op de AaBe-locatie twee supermarkten te realiseren (waarop reeds in het kader van de bespreking van de ladder van duurzame verstedelijking is ingegaan).
BSP concludeert dat na de realisering van de supermarkten op de AaBe-locatie, weliswaar sprake zal zijn van beperkte spanning tussen de aanwezige marktruimte en het initiatief om een XL supermarkt te realiseren, maar dat een supermarkt met een grootte van maximaal 4.500 m2 bvo niettemin distributief inpasbaar is. De reden hiervoor is gelegen in het volgende.
De omzeteffecten die als gevolg van de realisering van een XL supermarkt zullen ontstaan, zullen naar verwachting het grootst zijn voor de supermarkt op de Broekhovenseweg (Jumbo), omdat die supermarkt nu een fors wijkoverstijgende functie vervult en op relatief korte afstand van de geplande nieuwe XL supermarkt is gelegen. Naar verwachting zal de supermarkt 5-10% minder omzet generen als de XL supermarkt in Stappegoor wordt gerealiseerd. Omdat de supermarkt op dit moment echter zeer goed functioneert, zal een dergelijk verlies geen effect hebben op het toekomstperspectief van de supermarkt. Ook na het verwachte omzetverlies, zal de supermarkt aan de Broekhovenseweg nog sterk bovengemiddeld presteren.
Andere in de nabijheid van de geplande XL supermarkt gelegen supermarkten zullen ook te maken krijgen met beperkte omzetverliezen. Het betreft de supermarkten op het zuidelijk deel van de Korvelseweg (Albert Heijn en Nettorama) en de supermarkt aan het Pater van den Elsenplein (Jumbo). Ook de te verwachten omzetverliezen van deze supermarkten zijn door BSP in kaart gebracht. Deze zullen zich echter beperken tot 2-5% omdat de desbetreffende supermarkten een wezenlijk andere (buurt- en wijkverzorgende) functie vervullen dan de nieuw te realiseren XL supermarkt. Voor alle andere supermarkten in Tilburg en Goirle zal sprake zijn van een te verwaarlozen effect (kleiner dan 2%).
Voor de supermarkt die op dit moment aan het Pater van den Elsenplein is gelegen, geldt in meer specifieke zin nog het volgende. Deze supermarkt (Jumbo) presteert al langere tijd (zeer) beneden gemiddeld. Om die reden is niet zeker of de supermarkt in de toekomst zal kunnen blijven voortbestaan. Eventuele voortgangsproblemen zullen echter, zo volgt ook uit het door BSP verrichte onderzoek, niet te wijten zijn aan de komst van de XL supermarkt in Stappegoor, maar ook onafhankelijk daarvan niet te voorkomen zijn. De gemeente en de exploitant willen om sociaal maatschappelijke redenen de supermarkt op dit plein behouden. Daartoe wordt een plan van aanpak opgesteld.
De XL supermarkt zal dus niet als gevolg hebben dat andere in de omgeving gelegen supermarkten niet zullen kunnen blijven voortbestaan. Uit het onderzoek van BSP volgt wel dat er een klein risico bestaat dat andere, meer kleinschalige detailhandel zijn deuren zal moeten sluiten als gevolg van de komst van de XL supermarkt. Het zal dan echter gaan om winkels die ook in de autonome situatie onvoldoende toekomstperspectief hebben. De XL supermarkt kan dat autonome proces hooguit versnellen. Volgens BSP zal dan ook slechts sprake kunnen zijn van een zeer beperkte, nauwelijks waarneembare groei van de leegstand van kleinere winkels.
Geconcludeerd kan daarom worden dat de vestiging van een XL supermarkt in Stappegoor geen onaanvaardbare aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat in Tilburg en Goirle teweeg zal brengen.
Uit het rapport van BSP en de in deze paragraaf opgenomen overwegingen volgt ook dat de XL supermarkt geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal veroorzaken.
De vestiging van een XL supermarkt in Stappegoor past in het gemeentelijke- provinciale en rijksbeleid. De XL supermarkt voorziet in een actuele regionale behoefte en wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Er worden geen verstorende effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat of de winkelstructuur in de regio Tilburg zuid en Goirle verwacht.
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.
Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.
Lijnstructuur horeca
Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen moeten dan wel gelegen zijn aan en georiënteerd zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.
Ondersteunende Horeca
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.
Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.
Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.
Maatregelen in bestemmingsplan
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
De bestaande horecavestigingen bij de bioscoop, de schaatsbaan, het stadion en de sporthal zijn als zodanig bestemd. Nabij het Willem II stadion is vestiging van horeca 3 na wijziging van het bestemmingsplan toegestaan. Bij de supermarkt XL wordt ook nieuwe horeca toegestaan. Bij de sportaccommodatie is ondersteunende horeca (sportkantine) toegelaten.
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer per 2015, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer worden vastgelegd. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), zal het aantal treinverbindingen van en naar station Tilburg Reeshof vanaf 2020 worden uitgebreid van 2 naar 4 treinen per uur per richting.
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
Door Goudappel Coffeng is in 2012 een verkeersstudie verricht naar de afwikkeling van het verkeer in en om het plangebied (Verkeersstudie Stappegoor Totaal (west en oost) dd 8 mei 2012). In verband met een noodzakelijke actualisering van het verkeersmodel bleek het raadzaam om deze studie ook te actualiseren.
Op 12 juli 2013 is de herziene studie opgeleverd (Actualisering Verkeersstudie Stappegoor) zie bijlage 4. Tevens is naar aanleiding van vooroverleg met Gemeente Goirle, RWS en Euroscoop een aanvullend verkeersonderzoek verricht (aanvullende verkeersonderzoek Stappegoor, 15 april 2013), welke in het kader van de herziene studie is geactualiseerd. (Actualisering Aanvullend verkeersonderzoek Stappegoor, 12 juli 2013).
In de verkeersstudie en het aanvullend verkeeronderzoek zijn de volgende vier vraagstukken onderzocht:
De conclusie van deze studie is als volgt.
Ad 1 en 4. De plansituatie kent ten opzichte van de huidige (en autonome) situatie de volgende wijzigingen ten aanzien van de verkeersstructuur:
De nieuwe woonwijk aan de zuidwest zijde van het plangebied wordt voorzien van een interne wegenstructuur met een aansluiting op de Goirleseweg en een aansluiting op de professor Goossenslaan.
De functies nabij het Willem II stadion worden ontsloten op de parallelweg Ringbaan Zuid.
In het plangebied en op de randen ervan zijn 3 kruispunten nader onderzocht.
Ad a. Het kruispunt Goirleseweg - Guido Gezellestraat kan volgens de berekeningen het verkeer goed afwikkelen in de autonome situatie. Ook in de plansituatie, als de ontwikkelingen in Stappegoor zijn gerealiseerd, heeft de kruising voldoende capaciteit om het verkeer te verwerken. De gemiddelde wachttijden kunnen in die situatie weliswaar oplopen maar omdat er voldoende hiaten in de verkeersstroom zijn is de afwikkeling voldoende.
Ad b. De rotonde Stappgoorweg - Professor Goossenslaan kan, zonder de ontwikkelingen in Stappegoor tot en met het planjaar 2023 het verkeer voldoende afwikkelen. De restcapaciteit is dan wel beperkt. Als in 2023 de ontwikkelingen in Stappegoor wel zijn gerealiseerd kan de rotonde het verkeer niet meer verwerken. Maatregelen zoals een meerstrooksrotonde of een met verkeerslichten geregegelde kruising zijn noodzakelijk. Om te bepalen in welk jaar de maatregelen aan de rotonde noodzakelijk zijn is door Oranjewoud een aanvullend onderzoek verricht. Op 15 oktober 2013 zijn de resultaten van het aanvullend verkeeronderzoek opgeleverd (zie bijlage 23). Uit dit onderzoek blijkt dat de huidige vormgeving van de rotonde Professor Goossenslaan als de supermarkt in 2015 is gerealiseerd onvoldoende capaciteit heeft. Maatregelen zijn per direct noodzakelijk. In het onderzoek wordt tevens geconcludeerd dat een meerstrooksrotonde uit het oogpunt van verkeersveiligheid op deze plek niet gewenst is. Een met verkeerslichten geregeld kruispunt heeft ook voldoende capaciteit. Het kruispunt Ringbaan Zuid - Stappegoorweg biedt met de huidige vormgeving onvoldoende capaciteit om het verkeer in de autonome situatie in 2023 goed te kunnen afwikkelen.
Voor het kruispunt Ringbaan Zuid - Stappegoorweg geldt dat het verkeer niet binnen een acceptabele cyclustijd kan worden afgewikkeld. De avondspits is hierin de maatgevende situatie. Op alle takken van het kruispunt ontstaan knelpunten. Als de ontwikkelingen in Stappegoor worden gerealiseerd zal de verkeersafwikkeling verder verslechteren.
Omdat in de autonome situatie 2023 al afwikkelingsproblemen bestaan, moeten al eerder dan het prognose jaar en de plansituatie maatregelen worden getroffen om de doorstroming op het kruispunt te garanderen. Deze aanpassingen kunnen uit verschillende maatregelen bestaan, zoals het elimineren van bepaalde rijrichtingen of verkeersstromen op de kruising. De keuze voor deze maatregel moet worden bepaald in samenhang met de andere kruispunten op Ringbaan Zuid. Om te bepalen in welk jaar de maatregelen op de kruising Ringbaan Zuid noodzakelijk zijn heeft Oranjewoud ook voor deze kruising aanvullend onderzoek verricht. In de rapportage van 15 oktober 2013 is geconcludeerd dat de huidige vormgeving van de kruising voldoet tot het jaar 2020 als de groene golf kan worden aangepast. Voor een acceptabele verkeersafwikkeling vanaf 2020 tot 2023 is uitbreiding van het aantal opstelstroken noodzakelijk, alsmede het aanpassen van de groene golf op de Ringbaan. Met name het aanpassen van de groene golf moet in samenhang met de andere kruispunten op de Ringbaan worden uitgewerkt.
Ad 2. De conclusie is dat de toename van verkeer als gevolg van de ontwikkeling Stappegoor op de A58 (wegbeheerder Rijkswaterstaat), de aansluitingen en toeleidende wegen, alsmede op het wegennet van Goirle niet zal leiden tot nieuwe knelpunten in de verkeersafwikkeling en voor het woon- en leefmilieu.
Ad3. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de aangegeven functies moeten voldoen aan de meest actuele parkeernormen. Op 18 juli 2013 is het rapport Parkeerbalans Stappegoor opgeleverd. Er wordt geconcludeerd dat er op het wekelijkse piekmoment, de zaterdagmiddag, 304 parkeerplaatsen tekort zijn.
Aan de westzijde van de Euroscoop is in de plannen een parkeerterrein opgenomen met 450 parkeerplaatsen. Deze worden bereikbaar via de bestaande inrit van de parkeergarage onder het Olympiaplein. Het verlaten van het parkeerterrein gaat gebeuren aan de zuidzijde van het gebied. Met deze uitbreiding wordt de toekomstige reguliere parkeerbehoefte in het gebied ruim gedekt.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu aanwezig zijn.
Ad b.
Het plangebied ligt op circa 2,8 km van de Natura 2000 gebieden Regte Heide en Riels Laag, op 4,2 km van de Kampina en Oisterwijkse Vennen, op 6,4 km van Kempenland West en op 8,1 km van het Hildsven. Om te beoordelen of er een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is, is er een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd. (zie rapport Stappegoor voortoets Natura 2000, Arcadis 31 oktober 2012). De voortoets is als bijlage 6 opgenomen bij dit bestemmingsplan. In de voortoets zijn de mogelijke effecten van de ontwikkeling van Stappegoor op de instandhoudingsdoelstellingen van de genoemde nabijgelegen Natura 2000 gebieden onderzocht. De voortoets heeft uitgewezen dat een significant negatief effect als gevolg van realisatie en ingebruikname van Nieuw Stappegoor op gevoelige habitattypen in Natura 2000 gebieden is uit te sluiten.
Conclusie
Een Mer (beoordeling) is niet noodzakelijk.
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben op gevoelige bestemming binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-brochure staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´, meer specifiek tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden. Als sprake is van woningen die direct naast andere functies zijn gelegen, hetgeen “gemengd gebied” wordt genoemd, is het op grond van de VNG-brochure toegestaan om kleinere richtafstanden te hanteren.
Ook verder is het mogelijk om van de richtafstanden uit de VNG-brochure af te wijken, bijvoorbeeld indien het bedrijf afwijkt door grootte, frequentie van geluiduitstoot of technische voorzieningen of als een andere reden bestaat waarom het in een specifiek geval gerechtvaardigd is om een afwijkende afstand aan te houden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren.
Aansluiting bij richtafstanden voor gemengd gebied
In het plangebied zullen twee nieuwe woonwijken worden gerealiseerd. Het gaat om afzonderlijke woongebieden, waar op zich geen sprake is van functievermenging. De geplande woongebieden zijn echter niet heel groot en aan alle zijden omringd door andere functies. Het gebied Stappegoor is namelijk gelegen tussen hoofdinfrastructuur van de gemeente Tilburg te weten de rijksweg A58, de Ringbaan Zuid en de gebiedsontsluitingswegen Goirleseweg en Stappegoorweg. Daarnaast kent het gebied een intensieve menging van functies. Er zijn sportvoorzieningen aanwezig die een stedelijk dan wel regionale functie hebben zoals het stadion van Willem II, de stadssporthal, het stedelijk zwembad Stappegoor, een 400 meter ijsbaan, een atletiekbaan en verder tennisbanen en voetbalvelden. Verder zijn er leisurevoorzieningen zoals een megabioscoop (14 zalen) en horecavoorzieningen. Om die reden wordt het gerechtvaardigd geacht om voor wat betreft de aan te houden afstand tussen de nieuwe woningen en daar omheen gelegen bestaande bedrijven toch uit te gaan van de richtafstanden die behoren bij gemengd gebied.
Onderzoek
Door Arcadis is een onderzoek ingesteld naar de milieuhinder van de bedrijven in het plangebied (rapport Milieuhinder Stappegoor Tilburg d.d. 30 oktober 2013) zie bijlage 7 . Hierbij is, wegens de zojuist genoemde redenen, ook uitgegaan van de richtafstanden voor “gemengd gebied”. Voor 11 inrichtingen is geconstateerd dat op basis van de indicatieve hindercontouren er mogelijke knelpunten zijn met de geplande woongebieden. Voor deze knelpunten zijn in de opstelling van de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan Stappegoor 2013 maatregelen genomen zodat aan de richtafstanden ten opzichte van de geplande woongebieden wordt voldaan. Verder is geen sprake van nieuwe milieubelastende activiteiten waarbij de indicatieve hindercontouren over bestaande woningen zijn gelegen. Er zijn ten aanzien van het bestemmen van de voorgenomen milieubelastende activiteiten geen knelpunten te verwachten.
Willem II stadion
Op basis van de indicatieve hindercontouren is sprake van een mogelijk ruimtelijk knelpunt als gevolg van geluidshinder vanuit het Willem II stadion. Woningbouw binnen deze contour is niet zonder meer mogelijk.
Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van het Willem II voetbalstadion en de naastgelegen trainingsvelden. (zie rapport Akoestisch onderzoek Voetbalstadion Willem II Toetsing huidige milieuvergunning d.d. 29 november 2012), zie bijlage 19 .
Hiertoe is de optredende geluidbelasting berekend en getoetst aan de geluidsvoorschriften van de huidige milieuvergunning van Willem II. Zowel de representatieve als de incidentele bedrijfssituatie is beschouwd. Daarnaast is de mogelijke indirecte hinder getoetst volgens de systematiek van de Circulaire Indirecte Hinder.
Uit de rekenresultaten blijkt het volgende voor de representatieve bedrijfssituatie:
Incidentele evenementen worden hoofdzakelijk in het stadion, of ten westen van het stadion georganiseerd. Tijdens een evenement in het stadion worden langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus op de grens van het plangebied berekend van circa 55 dB(A) en 70 dB(A) indien een evenement ten westen van het stadion georganiseerd wordt. Hoewel het nagenoeg niet voorkomt kunnen evenementen ook ten zuiden van het stadion georganiseerd worden. In dit uitzonderlijke geval bedraagt geluidbelasting op de grens van het plangebied circa 80 dB(A). Gezien de geschiktheid van het stadion, het maatschappelijk belang en het incidentele karakter van deze evenementen acht de gemeente Tilburg incidentele hogere geluidsniveaus acceptabel.
Conclusie
Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieuhinderlijke activiteiten en gevoelige bestemmingen en het opnemen van de aanduiding milieuzone c.q. geluidzone op de verbeelding waarbinnen geen geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, wordt mogelijke milieuhinder voorkomen c.q. tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
In de planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect licht in relatie tot toegelaten functies. Er vindt geen directe vertaling plaats van het aspect licht in de juridische regeling van het bestemmingsplan (verbeelding en regels). In de toelichting van het bestemmingsplan is terug te vinden wat de overwegingen zijn geweest met betrekking tot de functie die wordt toegestaan in relatie tot licht(hinder).
Richtlijnen
In november 1999 en in juni 2003 publiceerde de commissie lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) een algemene richtlijn met grenswaarden voor lichthinder van omwonenden van sportveld- en terreinverlichting. Hierin wordt gesproken over 2 parameters te weten Verticale verlichtingssterkte (EV) en Lichtintensiteit (I).
De grenswaarde voor EV is door deze commissie gesteld op 10 lux voor de zone stedelijk gebied, gemeten op een hoogte van 1,80 meter. Voor lichtintensiteit is de grenswaarde gesteld op een maximale grenswaarde van 10.000 cd voor zone stedelijk gebied.
Onderzoek
Door Oostendorp Nederland BV is een lichtonderzoek uitgevoerd. (Lichthinderonderzoek plan Stappegoor, 11-10-2012 bijlage 8). De conclusies zijn dat:
Met andere woorden het overall licht niveau past binnen de gehanteerde grenswaarden. De lichtintensiteit van de lichtmasten van het Willem II stadion leiden tot een overschrijding van de grenswaarde.
Het gemeentebestuur vindt deze hinder echter acceptabel omdat
Gelet op deze afwegingen vindt het gemeentebestuur de bouw van woningen ter plaatse acceptabel.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Op dit moment wordt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) herzien. De regelgeving omtrent het Basisnet wordt hierin opgenomen. De kwaliteitseisen voor externe veiligheid die verband houden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de transportroutes zijn op 18 december 2012 gepubliceerd in het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich brengen.
Buiten het plangebied zijn de bedrijven die vallen onder het besluit externe veiligheid inrichtingen geïnventariseerd. Zie hiervoor het rapport van Arcadis, Externe veiligheid bestemmingsplan Stappegoor (bijlage 9).
De risicocontour die van invloed is op het plangebied is :
Het invloedsgebied van Primagaz ligt over het plangebied. Binnen het invloedsgebied ligt echter uitsluitend de bestemming groen en water. Doordat er sprake is van groen en water, levert dit geen toename op van het groepsrisico. Hiermee heeft Primagaz geen invloed op de ontwikkelingen in het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Een gedeelte van de A58 is onderdeel van het plangebied.
Het groepsrisico van het vervoer aan gevaarlijke stoffen over de A58 is berekend in het externe veiligheidsrapport: Externe veiligheid bestemmingsplan Stappegoor opgesteld door Arcadis d.d. 18 april 2013. (Zie bijlage 9)
Voor het relevante wegvak geldt conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen een veiligheidszone van 24 meter. Deze risicocontour ligt niet over (beperkt) kwetsbare objecten.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat er een afname plaatsvindt van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is in voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
M.b.t. de transportasgebieden (waar de A58 onderdeel van uitmaakt) is in de beleidsvisie externe veiligheid (vastgesteld door de raad op 26 februari 2010) bepaald dat er binnen 200m geen bijzonder kwetsbare functies mogen worden gerealiseerd. Om hieraan gevolg te geven worden rondom de transportasgebieden veiligheidszones van 200m aangewezen waar bijzonder kwetsbare functies zijn uitgesloten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Het plangebied ligt op ongeveer 1800m van de spoorlijn.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In de bijlage verantwoording externe veiligheid Stappegoor zijn ook de veiligheidsaspecten rond het spoor beschouwd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
In het definitief ontwerp Basisnet Water, ten behoeve van besluitvorming binnen het project Basisnet, staat het Wilhelminakanaal aangegeven met een groene kleur. Dit betekent dat de vaarweg wordt gezien als een minder belangrijke vaarweg. Voor een dergelijke vaarweg gelden geen beperkingen voor bebouwing, geen platbrandaandachtsgebieden, geen plaatsgebonden risicocontour en geen verantwoordingsplicht.
Conclusie relevantie risicobronnen:
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor den de A58. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld, zie bijlage 9 . Hierin zijn de volgende conclusies getrokken:
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Binnen het plangebied zijn geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen").
Onderzoeken deelgebied West
Hier zijn circa 410 woningen geprojecteerd. Voor deze geluidsgevoelige bestemming is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder (zie de bijlage 14 Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Stappegoor - Westvlek, Bepaling geluidbelasting wegverkeer, 20100059-38, d.d. 15 oktober 2013).
Wegverkeer Ringbaan Zuid en Goirleseweg
Ten gevolge van het wegverkeer op de Ringbaan Zuid en de Goirleseweg wordt op de randen van het bestemmingsplan de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Door de Wet geluidhinder worden ten aanzien van deze wegen geen restricties gesteld.
Wegverkeer Rijksweg A58
Om het verkeerslawaai van het wegverkeer op de Rijksweg A58 af te schermen dienen een tweetal voorzieningen te worden getroffen:
Om het verkeerslawaai van het wegverkeer op de Rijksweg A58 af te schermen dienen een tweetal voorzieningen te worden getroffen:
Na realisering van deze geluidafschermende voorzieningen kunnen voor het bestemmingsplan de navolgende conclusies worden getrokken:
Samengevat betekent dat de volgende situatie van toepassing is:
Hogere waarde procedure:
Toepassen ‘dove’ gevel:
deelgebieden Westelijk woongebied
Hogere waarde procedure
Uit het onderzoek blijkt dat er overschrijdingen plaatsvinden van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A58. De Wet geluidhinder stelt dat onderzocht dient te worden of de geluidbelasting door middel van maatregelen aan de bron, de overdracht of ter plaatse van de ontvanger gereduceerd kan worden.
Er zal een geluidwal met scherm worden gerealiseerd van 12 meter hoog. Het treffen van aanvullende bron- en/of verdergaande overdrachtsmaatregelen aan de Rijksweg A58 stuit op financiële, stedenbouwkundige, constructieve of verkeerskundige bezwaren.
Voor het bestemmingsplan dient door de gemeente Tilburg een hogere waarde procedure te worden doorlopen en dienen ontheffingen te worden verleend ten gevolge van het verkeer op de bovengenoemde wegen.
Indien er hogere waarde dienen te worden verleend hoger dan 53 dB, indien er ‘dove gevels’ worden toegepast of indien de cumulatieve geluidbelasting hoger dan 53 dB is, zal de gemeente Tilburg aanvullende randvoorwaarden stellen:
Deze randvoorwaarden zijn in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen. Tevens is in het bestemmingsplan opgenomen dat voldaan moet worden aan de verleende hogere waarden.
Effect op omliggende bebouwing
Als gevolg van het bestemmingsplan “Stappegoor West” zal de verkeersintensiteit op de omringende wegen toenemen, daarnaast zal er een nieuwe ontsluitingsweg worden gerealiseerd aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied. De invloed van het plangebied op de geluidbelasting van de gevels van de omliggende woningen en de onderwijsinstelling aan de Prof. Goossenslaan zijn bepaald. De berekeningsresultaten laten het volgende zien:
Cumulatieve geluidbelasting/goede ruimtelijk ordening
Er heeft daarnaast een onderzoek plaatsgevonden naar de cumulatieve geluidbelastingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Zie rapport d.d. 15 oktober 2013 ‘Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Stappegoor Westvlek te Tilburg – cumulatieve geluidbelasting (goede ruimtelijke ordening)’ zie bijlage 17.
De conclusies van dit rapport zijn:
Het woon- en leefklimaat is berekend en getoetst volgens de systematiek van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009). In overleg met de Gemeente Tilburg zijn voor de toetsing de richt- en grenswaarden voor een ‘Gebied Gemengd’ aangehouden. Zie voor de motivering hiervoor in paragraaf 5.3.
Bij de toetsing is zowel de representatieve als de incidentele bedrijfssituatie van Willem II beschouwd. Uit de rekenresultaten blijkt het volgende voor de representatieve bedrijfssituatie:
- In een beperkt deel van het plangebied aan de noordzijde (maximaal 68 meter tot inrichtingsgrens) is het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau hoger dan de VNG-grenswaarde voor een ‘Gemengd gebied’. In dit deel van het plangebied is woningbouw in principe niet mogelijk;
- In de rest van het plangebied zijn de berekende geluidniveaus voor het maximale geluidniveau en het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau lager dan de grenswaarde. Dit betekent dat woningbouw in principe mogelijk is;
- In het plangebied is volgens de systematiek van de Circulaire Indirecte Hinder geen sprake van indirecte hinder.
Tijdens incidentele evenementen in het stadion of ten westen van het stadion worden in het plangebied geluidniveaus (LAr,LT) berekend van circa 70 dB(A). Gezien het incidentele karakter, de geschiktheid van het stadion en het maatschappelijke belang van evenementen worden deze incidentele geluidsniveaus acceptabel geacht.
Cumulatieve geluidbelasting
De berekende geluidbelasting is in een deel van het plangebied hoger dan de richtwaarde, maar lager dan de grenswaarde. In overeenstemming met voorschriften uit de VNG-publicatie is voor het plangebied ook de cumulatieve geluidbelasting berekend en getoetst volgens de systematiek van de Methode Miedema.Voor de 'vrije veld situatie' blijkt het volgende uit de berekeningen:
De berekende cumulatieve geluidbelastingen zijn niet zonder meer acceptabel. Geadviseerd wordt om bij de stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied de bebouwing dusdanig te situeren dat hiermee een afschermend effect voor het achterliggende gebied wordt gerealiseerd. Vanwege het akoestische klimaat in het plangebied dient ook voldaan te worden aan de aanvullende voorwaarden van het geluidbeleid van de gemeente Tilburg:
Deze randvoorwaarden zijn in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen.
Onderzoeken deelgebied Oost
In het deelgebied Oost zijn circa 190 nieuwe woningen geprojecteerd. Voor deze geluidsgevoelige bestemming zijn 3 akoestisch onderzoeken uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. (zie de bijlage 15 Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Stappegoor - Oostvlek plandeel noord, bepaling geluidbelasting vanwege wegverkeer d.d. 15 oktober 2013 en Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Stappegoor - Oostvlek, plandeel zuid, bepaling geluidbelasting vanwege wegverkeer d.d. 15 oktober 2013).
De conclusies voor plandeel 1 (noord) zijn:
Het plandeel 1 (noord) wordt omsloten door de Ringbaan Zuid aan de noordzijde en de Stappegoorweg en de Eifelweg aan de zuidzijde. Het plangebied ligt binnen de zone van bovengenoemde wegen, de ten zuiden gelegen Rijksweg A58 en de ten noorden gelegen Winkler Prinsstraat.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
deelgebieden woongebied oost noord
Winkler Prinsstraat, Stappegoorweg en Eifelweg
Ten gevolge van het wegverkeer op de Winkler Prinsstraat, de Stappegoorweg en de Eifelweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op het bestemmingsplan “Stappegoor Oost – plandeel 1 (noord)” niet overschreden. Deze wegen vormen geen belemmering voor het plangebied.
Rijksweg A58
Ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A58 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op het bestemmingsplan “Stappegoor Oost – plandeel 1 (noord)” overschreden. De overschrijdingen betreffen de deelgebieden B1, B2, B3 en C-noord.
Ringbaan Zuid
De berekeningen laten zien dat ten gevolge van het wegverkeer op de Ringbaan Zuid de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de deelgebieden A, B1, B2, B3 en C-noord. Op de noordzijde en op de 2e en 3e bouwlaag van de oostzijde van deelgebied A wordt tevens de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB overschreden.
Om het aantal overschrijdingen te beperken is een maatregelenonderzoek uitgevoerd. Uit hoofdstuk 5 van het rapport blijkt dat het vervangen van het bestaande wegdektype van de Ringbaan Zuid tussen de kruisingen met de Winkler Prinsstraat en de Stappegoorweg door het toepassen van een geluidreducerend wegdek (dunne deklaag B of wegdektype met vergelijkbare geluidreductie) doelmatig is. Op de gevels van bouwblok A zal de geluidbelasting met circa 4 dB afnemen, waardoor de maximaal te ontheffen waarde niet meer wordt overschreden en toepassing van 'dove' gevels niet meer noodzakelijk zijn. Daarnaast wordt als gevolg van het toepassen van deze maatregel ook een afname berekend voor de achterliggende nieuwbouw en de bestaande bebouwing aan dit deel van de Ringbaan Zuid.
De conclusies voor plandeel 2 (zuid) zijn:
Dit rapport beschrijft de resultaten van het onderzoek naar de optredende geluidbelastingen ten gevolge van het aanwezige wegverkeer voor de geplande woningbouw in plandeel 2 (zuid) behorende bij het bestemmingsplan “Stappegoor-Oost”. Hierbij geldt het uitgangspunt dat dit plandeel pas na realisering van de afschermende voorzieningen uit plandeel 1 wordt gerealiseerd (zie blauw gearceerde bouwblokken).
deelgebieden woongebied oost zuid
Het plangebied wordt omsloten door de Ringbaan Zuid aan de noordzijde en de Stappegoorweg en de Eifelweg aan de zuidzijde. Het plangebied ligt binnen de zone van bovengenoemde wegen, de ten zuiden gelegen Rijksweg A58 en de ten noorden gelegen Winkler Prinsstraat.
Voor het plangebied geldt dat er in het gehele bestemmingsplan grondgebonden woningen bestaande uit maximaal drie bouwlagen wordt gerealiseerd. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Stappegoorweg en Eifelweg
Ten gevolge van het wegverkeer op zowel de Stappegoorweg als de Eifelweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op het bestemmingsplan “Stappegoor Oost – plandeel 2 (zuid)” overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De overschrijdingen betreffen deelgebied D1, deelgebied D2 en één waarneempunt van deelgebied C-zuid.
Rijksweg A58
Ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A58 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op het bestemmingsplan “Stappegoor Oost – plandeel 2 (zuid) ” overschreden. De overschrijdingen betreffen de deelgebieden C-zuid, D1 en D2. Op de 3e bouwlaag van de zuidzijde van deelgebied D2 wordt tevens de maximaal te ontheffen waarden van 53 dB overschreden. Om op locatie D2 (derde bouwlaag) woningbouw te realiseren dienen maatregelen te worden getroffen. Eén van de maatregelen is het 'doof' uitvoeren van betreffende geveldelen. Dat wil zeggen dat er geen te openen delen in de vorm van ramen en deuren aangebracht mogen worden. Toetsing aan de eisen uit de Wet geluidhinder is voor deze geveldelen niet noodzakelijk.
Ringbaan Zuid
Ten gevolge van het wegverkeer op zowel Ringbaan Zuid wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op het bestemmingsplan “Stappegoor Oost – plandeel 2 (zuid)” overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De overschrijdingen betreffen deelgebied C-zuid. Opgemerkt wordt dat hierbij het uitgangspunt is gehanteerd dat het deel tussen de kruisingen met de Stappegoorweg en de Winkler Prinsstraat wordt voorzien van een geluidsarm asfalttype (dunne deklaag B of een wegdektype met vergelijkbare geluidreducerende eigenschappen).
Hogere waarde procedure
Uit het onderzoek blijkt dat er overschrijdingen plaatsvinden van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Stappegoorweg, Eifelweg, Rijksweg A58 en Ringbaan Zuid. Door de overschrijding stelt de Wet geluidhinder dat onderzocht dient te worden of de geluidbelasting door middel van maatregelen aan de bron, de overdracht of ter plaatse van de ontvanger gereduceerd kan worden.
Het treffen van bron- en/ of overdrachtsmaatregelen op één of meerdere wegen zal op financiële, stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren stuiten. Uitgezonderd hierop is de beschreven bronmaatregel aan de Ringbaan Zuid.
Voor het bestemmingsplan dient door de gemeente Tilburg een hogere waarde procedure te worden doorlopen en dienen ontheffingen te worden verleend ten gevolge van het verkeer op de bovengenoemde wegen. Indien er hogere waarde dienen te worden verleend hoger dan 53 dB, indien er 'dove gevels' worden toegepast of indien de cumulatieve geluidbelasting hoger dan 53 dB is, zal de gemeente Tilburg aanvullende randvoorwaarden stellen:
Deze randvoorwaarden zijn in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen. Tevens is in het bestemmingsplan opgenomen dat voldaan moet worden aan de verleende hogere waarden.
Cumulatieve geluidbelasting/goede ruimtelijke ordening
Voor een nadere beoordeling van de akoestische situatie (cumulatieve geluidbelastingen/goede ruimtelijke ordening) wordt verwezen naar rapport 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Stappegoor Oostvlek – cumulatieve geluidbelasting (goede ruimtelijke ordening)' d.d. 15 oktober 2013.
De conclusies uit dit rapport zijn:
De planlocatie wordt aan alle zijden akoestisch belast door het wegverkeer (Rijksweg A58, Ringbaan Zuid, Stappegoorweg, Eiffelweg,Tatraweg en de Apennijnenweg) en diverse inrichtingen en sportaccommodaties (gelegen aan de oost-, zuid- en westzijde van het plangebied).
In het kader van een goede ruimtelijk ordening is de cumulatieve geluidbelasting in het plangebied in kaart gebracht. Uit de berekeningen blijkt dat in een deels 'vrije veld situatie' in het plandeel C een akoestisch 'redelijk' tot 'matig' klimaat wordt berekend (zie onderstaande samenvattende tabel). Aan de randen nabij bouwblokken A, B1, B2, B3, D1 en D2 is de akoestische kwaliteit slechter (variërend van 'tamelijk slecht' tot 'slecht').
Milieukwaliteit per waarneemhoogte | ||
1,5 m | 4,5 m | 7,5 m |
redelijk | redelijk - matig | matig |
Opgemerkt wordt dat de berekeningen zijn uitgevoerd voor een deels 'vrije veld situatie', waarin de afscherming van de toekomstige bebouwing aan de noord- en zuidzijde wel is meegenomen, maar de toekomstige bebouwing in het middendeel en de oostzijde nog niet.
De gevonden milieukwaliteiten zijn niet zonder meer acceptabel. Geadviseerd wordt daarom om bij de verdere stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied de bebouwing dusdanig te situeren dat hiermee een afschermend effect voor het achterliggende gebied wordt gerealiseerd. De woningbouw dient dusdanig te worden geprojecteerd, dat de woningen in het plangebied:
Deze randvoorwaarden zijn in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen. Tevens is in het bestemmingsplan opgenomen dat voldaan moet worden aan de verleende hogere waarden.
Effect op omliggende bebouwing
Als gevolg van het gebied “Stappegoor Oost” zal de verkeersintensiteit op de gemeentelijke wegen toenemen. De invloed van het bestemmingsplan Stappegoor op de geluidbelasting op de gevels van de omliggende woningen zijn bepaald.
Bebouwing rondom kruising met Winkler Prinsstraat
Ten westen kruising Ringbaan Zuid met Winkler Prinsstraat
Ten oosten van kruising Ringbaan Zuid met Winkler Prinsstraat
Bebouwing Ringbaan Zuid (kruising Stappegoorweg)
Woningen ten noorden Ringbaan Zuid
Woningen ten oosten van de Stappegoorweg
Woningen ten westen van de Stappegoorweg
Stappegoorweg/Karpatenlaan
Tatraweg
Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Met betrekking tot het geluid, geproduceerd door bedrijven, gelden naast de normen uit de Wet geluidhinder ook normen uit de Wet milieubeheer. (zie hiervoor paragraaf 5.3).
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
Conclusie
Het plangebied wordt door geluid belast. Door het stellen van voorwaarden in de bestemmingsplanregels wordt onaanvaardbare geluidhinder voorkomen en wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van circa 600 woningen en detailhandel. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Het plan is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (IB nummer
548). In het plangebied worden geen nieuwe luchtgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
Onderzoek en conclusie
Door Arcadis is een luchtkwaliteitsonderzoek verricht. (Luchtkwaliteitsonderzoek bestemmingsplan Stappegoor d.d. 9 oktober 2013) bijlage 11.
De conclusie is:
Uit dit rapport blijkt dat de wijziging in programma van het huidige bestemmingsplan ten opzichte van het plan zoals opgenomen in het NSL er niet toe leidt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof tijdens de planperiode worden overschreden. Daarom zijn er geen wettelijke bezwaren tegen uitvoering van het huidige plan Stappegoor ten aanzien van luchtkwaliteit.
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Onderzoek / conclusie
In het kader van bedrijven en milieuzonering (zie paragraaf 5.3) is dit aspect meegewogen en er blijkt geen sprake van industriele geurhinder over de nieuw te bouwen woningen.
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Onderzoek/Conclusie
Door Arcadis is een onderzoek naar de geurbelasting gedaan (Rapport Geuronderbouwing Stappegoor d.d. 19 november 2012), zie bijlage 10. De conclusies uit dit onderzoek zijn:
In het onderzochte plangebied Stappegoor is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting met betrekking tot geurhinder binnen het plangebied kan worden beschouwd als ‘goed’ tot ‘zeer goed’. De indicatieve geurhindercontour van de veehouderij aan de Bakertand 1 vormt een belemmering voor het ontwikkelen van geurgevoelige objecten in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Omdat in dit gebied geen woningen maar parkeren en waterberging zijn voorzien (geen geurgevoelige objecten) is geen sprake van een belemmering van gewenste ontwikkelingen door geurhinder van in de omgeving gelegen veehouderijen. Omgekeerd geldt dat door het realiseren van de voorgenomen bestemmingen in het plangebied, geen sprake zal zijn van belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen in de omgeving.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Onderzoek
Door Arcadis is een historisch bodemonderzoek verricht (zie rapport historisch bodemonderzoek Stappegoor dd 19 juli 2012, bijlage 12).
De conclusies en aanbevelingen zijn:
In 2005 zijn in het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek een aantal voorstellen gedaan om aanvullend de destijds in het vooronderzoek ontbrekende informatie uit te zoeken. Daarnaast was een actualisatie nodig voor de periode 2005-2012 voor het onderzochte gedeelte en is het plangebied uitgebreid met een nieuw gedeelte aan de Tatraweg, waar eveneens een vooronderzoek benodigd is, ter voorbereiding op een verkennend bodemonderzoek.
Uit het vooronderzoek kan geconcludeerd worden dat betreffende de nieuwbouwlocatie aan de Tatraweg:
Uit het vooronderzoek kan geconcludeerd worden dat betreffende het in 2005 en 2006 reeds onderzochte (zuidelijk) gedeelte van het plangebied:
Conclusie
Er dienen nog een aantal verkennende bodemonderzoeken plaats te vinden. Gelet op de beperkte houdbaarheid van deze onderzoeken dienen deze in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning uitgevoerd te worden. Voor het bestemmingsplan zijn deze niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit is geen beletsel voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Er zijn financiele middelen gereserveerd voor mogelijke bodemsaneringen.
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn.
De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
Deze paragraaf beschrijft de situatie van het beheerdeel van het bestemmingsplan. Het ontwikkeldeel betreft de 2 nieuwe woongebieden en de ontwikkeling van een supermarkt XL. Het beheerdeel is het overige plangebied. Het onderzoek naar ht ontwikkeldeel wordt beschreven in paragraaf 5.10.3.
Natura 2000
Op circa 3 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied de Regte Heide & Riels Laag. Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor habitattypen en –soorten die met name (zeer) gevoelig zijn voor externe activiteiten die vermesting, verontreiniging, verdroging of verzuring kunnen veroorzaken. Gezien de afstand tussen het beheergebied en het Natura 2000-gebied en de relatief geringe omvang en aard van de bestaande en toekomstige activiteiten binnen het beheergebied, wordt verwacht dat er geen (in)directe negatieve effecten zullen ontstaan op de bestaande en toekomstige natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.(Zie rapport voortoets Natura 2000). De voortoets heeft uitgewezen dat de ontwikkeling van Stappegoor geen (significante) negatieve effecten heeft op de genoemde Natura 2000 gebieden. (zie paragraaf 5.2)
Ecologische Hoofdstructuur
Binnen het plangebied komen volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant geen onderdelen voor van de Ecologische Hoofdstructuur.
Kadernota Groene Mal
Het plangebied is niet opgenomen in de Kadernota Groene Mal.
Flora- en faunawet
Op basis van een jaarrondonderzoek in 2003 en een update in 2007 door het Ecologisch Adviesbureau Cools en een deskundigenoordeel zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald voor wat betreft het beheerdeel.
Tabel 1: algemene soorten
Het beheergebied is een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, egel, haas en het konijn. Langs en in de waterplas en sloot aan de zuid en zuidoostzijde van het gebied komen de bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad voor. In de berm langs het Dampad en in de oever van de waterplas in het zuidoosten van het gebied groeit de brede wespenorchis.
De meeste soorten komen nabij het beheergebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Soorten zoals de haas, egel en brede wespenorchis zijn echter de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als de verblijfplaatsen of groeiplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten, maar zal nog niet lijden tot een verdwijning van de soorten op lokaal niveau.
Tabel 2: overige soorten
Soorten die zijn opgenomen in tabel 2 komen binnen het beheergebied niet voor.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
Het beheergebied is een foerageergebied voor diverse exemplaren van de gewone dwergvleermuis, enkele exemplaren van de iets minder algemene laatvlieger en soms ook voor een enkel exemplaar van de ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. De waterplas in het zuidoosten van het gebied is een foerageergebied voor een of enkele exemplaren van de watervleermuis. Vaste verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen komen niet voor.
Nabij het beheergebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen nog voldoende foerageergebieden van vleermuizen voor, in bijzonder geldt dit voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Als foerageergebied van de vleermuissoorten binnen het beheergebied door activiteiten verminderd of verdwijnt, dan heeft dit op lokaal niveau geen of nauwelijks negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze vleermuissoorten. De watervleermuis is voor zijn voedsel in meer of mindere mate gebonden aan nauwelijks begroeide en tamelijk grote wateren. De soort is hierdoor kwetsbaarder dan de andere vleermuizen, omdat dergelijke wateren relatief zeldzaam zijn binnen en nabij Tilburg. Aantasting van het foerageergebied van de watervleermuis binnen het beheergebied heeft dan ook negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de soort op lokaal niveau.
Vogels
Slechts een beperkt aantal vogelsoorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Op de vogels behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele jaar. Binnen het beheergebied broedde in 2003 twee soorten uit de categorie 2, namelijk de roek en gierzwaluw. Van de gierzwaluw kwam een territorium voor in een woning langs de Goirlese Weg. De mogelijkheid bestaat dat dit territorium nog altijd aanwezig is. Van de roek kwamen tot voor kort nog nesten voor in bomen voor het Willem II-stadion. De bomen zijn dermate geknot dat de bouw van nesten momenteel onmogelijk is. Roekennesten komen nog wel op diverse plekken voor op en nabij de tennisbanen ten zuiden van het Willem II-stadion.
Het verwijderen van de nesten van de roek en gierzwaluw heeft op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties.
Tot de categorie 5 van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten behoren vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Van de vogels behorende tot de categorie 5 broedde in 2003 binnen het beheergebied 8 soorten, te weten de boomklever, boomkruiper, gekraagde roodstaart, grauwe vliegenvanger, bonte vliegenvanger, groene specht, grote bonte specht en zwarte roodstaart. Het is zeer aannemelijk dat de meeste, zo niet alle, soorten nog altijd broeden binnen het beheergebied. Het aantal geschikte broedplaatsen in de omgeving van het beheergebied is voor de meeste soorten zeer beperkt, ook elders binnen en nabij Tilburg is het aantal broedplaatsen van bijvoorbeeld de bonte en grauwe vliegenvanger, groene specht en gekraagde roodstaart (relatief) laag. Aantasting van de broedplaatsen binnen het beheergebied heeft op lokaal niveau dan ook negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties.
Naast de genoemde vogelsoorten broeden er in het beheergebied nog andere vogelsoorten uit de categorie 5 van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten, zoals de koolmees, pimpelmees, ekster, zwarte kraai en spreeuw. Deze soorten komen zowel in de omgeving van het beheergebied als elders in Tilburg algemeen als broedvogel voor. Eventuele aantasting van de broedplaatsen binnen het beheergebied heeft dan ook geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties. Hetzelfde geldt voor andere algemeen voorkomende vogelsoorten, die broeden binnen het beheergebied, zoals de merel, roodborst, vink, winterkoning, Turkse tortel en houtduif.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen.
Bij maatregelen die de vaste verblijfplaats vernietigen van de roek en gierzwaluw is compensatie noodzakelijk.
Mitigatie
Het eventueel vernietigen van nesten van vogels in bomen en struiken dient plaats te vinden buiten de broedperiode (half september/half oktober tot half maart).
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Diersoorten behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
Flora- en faunawet
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
Als de activiteiten de vaste verblijfplaats vernietigen of op andere wijze negatief beïnvloeden van de roek en gierzwaluw dan is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wel noodzakelijk, alsook het opstellen van een compensatieplan.
Een update van het onderzoek naar beschermde soorten wordt noodzakelijk geacht, in bijzonder geldt dit voor vogelsoorten uit de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten en vleermuizen.
Onderzoek
Door Arcadis is een voor het ontwikkeldeel onderzoek uitgevoerd. Zie het rapport Natuurtoets en mitigatieplan Stappegoor (Bijlage 13).
De conclusies en advies uit het rapport zijn:
M.b.t. het deelgebied A (westelijke woongebied en locatie voor velden, waterretentie en supermarkt XL.)
M.b.t. het deelgebied B (oostelijk woongebied):
Er is een mitigatieplan opgesteld. In dit plan is ingegaan op de in het natuuronderzoek gestelde maatregelen die bij kunnen dragen aan het voorkomen of mitigeren van effecten. Er is ook een fasering van maatregelen voorgesteld. Functiebehoud van het gebied voor een aantal soorten kan niet 100% worden gegarandeerd. Voor deze soorten te weten Roek en Gewone dwergvleermuis zal een ontheffingsaanvraag in het kader van Flora- en faunawet noodzakelijk zijn. De verwachting is dat met behulp van dit mitigatieplan de benodigde ontheffingen verkregen kunnen worden.
Conclusie
De gevolgen van de planontwikkeling voor flora en fauna zijn onderzocht. Er is een mitigatieplan opgesteld en er is ontheffing aangevraagd op grond van de Flora- en faunawet. Het is aannemelijk dat de benodigde ontheffingen kunnen worden verkregen.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Omschrijving plangebied
Het plangebied 'Stappegoor' is gelegen tussen de Rijksweg A58 aan de zuidzijde en de Ringbaan Zuid aan de noordzijde. Aan de westzijde is het gebied begrensd door de Goirleseweg, aan de oostzijde is het plangebied begrensd door de Stappegoorweg. Dit gebied is gelegen in het stroomgebied van de Katsbogte en de Oude Leij en heeft een bruto oppervlakte van 104,48 ha. In afbeelding 1 is het plangebied weergegeven en daarin de drie geprojecteerde bouwontwikkelingen, met een totale oppervlakte van 22,22 Ha. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is een studiegebied met een totale oppervlakte van 40,84 Ha gedefinieerd.
Afbeelding 1: 104,48 ha plangebied (geel) waarvan 40,84 Ha studiegebieden (rood en donkerblauw). Daarin 22,22 Ha bouwontwikkelingen (arcering).
Het studiegebied is ingedeeld in twee deelgebieden met een totale bruto oppervlakte van 22,22 ha (zie afbeelding 1):
Plangebied A: gelegen direct ten noorden van de rijksweg; deels in het voormalige plangebied van de recentelijk uitgevoerde bouwplannen. Het plangebied bestaat uit twee bouwontwikkelingen van respectievelijk 15,94 Ha en 0,71 Ha.
Plangebied B: gelegen bij de voormalige gemeentewerf, met een oppervlakte van 5,57 Ha.
In het plangebied zijn de huidige situatie voornamelijk sportaccommodaties en maatschappelijke instellingen gevestigd, enkele delen zijn woongebied. De noordelijke en zuidelijke randen betreft de verkeersaders A58 (nationaal) en Ringbaan Zuid (lokaal).
De terreinhoogte daalt vanaf de noordwestelijke hoek, op ongeveer 16,00+, naar het zuidelijke rand, op ongeveer 13,00+, waarbij de sportvelden voor een zekere terrasvorming zorgen. De afgelopen jaren is ter plaatse van de bouwwerkzaamheden partieel opgehoogd.
Afbeelding 2: Terreinhoogten
Bodem en grondwater
De bodem en de grondwaterhuishouding zijn in beeld gebracht aan de hand van twee onderzoeken:
Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodem voornamelijk is opgebouwd uit matig siltig, matig fijn zand. Verspreid over het plangebied komen in een aantal boringen sterk tot uiterst sterk siltige, zeer fijne zandlagen voor. Deze bodemlagen hebben een variërende dikte van 0,1 m tot circa 1,0 m en kunnen storend werken op de verticale grondwaterstroming. In het zuidelijke deel, nabij de Katsbogte (watergang NL20), zijn in een aantal boringen veenlagen aangetroffen op een diepte van circa 1,5 m onder het maaiveld en hebben een dikte van 0,3 tot 0,6 m. Ook de veenlagen kunnen een storende werking hebben op de verticale grondwaterhuishouding. De humeuze bovengrond heeft een dikte van 0,2 tot 1,0 m. In het noordelijke deel van het plangebied zijn in een aantal boringen op een diepte van circa 1,5 m onder het maaiveld leembandjes aangetroffen.
Uit het stijghoogtenverloop blijkt dat de grondwaterstroming hoofdzakelijk naar het noorden tot noordwesten is gericht. Dit komt overeen met de gegevens van de grondwaterkaart van Nederland. Lokaal kan de grondwaterstroom beïnvloed worden door de drainerende werking van de Katsbogte en de storende bodemlagen. Uit metingen blijkt de waterdoorlatendheid in het zuiden 0,8 m/dag te bedragen.
In 2005 is aan de hand van de peilbuismetingen van februari tot en met juli 2005 de maatgevende hoogste grondwaterstand vastgesteld voor plangebied A. Daarnaast zijn neerslaggegevens van het KNMI en de gegevens uit het vooronderzoek gebruikt bij de interpretatie van de grondwaterstanden. Op deze manier zijn de grondwaterstanden geïnterpoleerd om een inschatting te maken van natte perioden in andere jaren en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) over meerdere jaren.
Uit de interpolatie blijkt dat de maatgevende hoogste grondwaterstand varieert van 12,10 m+NAP in het zuidoostelijk deel tot 11,80 m+NAP in het noordwesten. Ten opzichte van het huidige maaiveld is de ontwateringdiepte nagenoeg overal voldoende ontwatering aanwezig voor de nieuwe functies (minimaal 0,9 m boven GHG). Alleen in de zuidelijke zone is de ontwatering onvoldoende. Mogelijk wordt dit effect lokaal versterkt door de omlegging van de Katsbogte. Bij het vaststellen van de bouw- en wegpeilen dient hier rekening mee gehouden te worden.
In plangebied B is een korte grondwaterstandsmonitoring uitgevoerd (eind april- tot juni 2012). De grondwaterstand is waargenomen tussen 11,80 en 12,20 m+NAP (circa 2,45 à 2,80 m-mv). De grondwaterstand ten opzichte van het huidige maaiveld is in afbeelding 3 weergegeven.
Afbeelding 3: resultaten grondwaterstandsmonitoring plangebied B in m-mw
Uit de eerste resultaten blijkt dat de grondwaterstand relatief diep is gelegen ten opzichte van het huidige maaiveld. De meetperiode is te kort om een uitspraak te kunnen doen over de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG). Echter op basis van de relatief lage waarden kan gesteld worden dat de ontwatering in plangebied B voor de beoogde functies ruim voldoende is. De grondwaterstandsmonitoring zal voor een langere periode (inclusief natte winter/voorjaar) worden doorgezet en gebruikt worden voor de nadere uitwerking.
Oppervlaktewater
In het plangebied zijn een aantal significante oppervlaktewaterpartijen:
Afbeelding 4: oppervlaktewater (bron: GBK-T)
Riolering
In de bestaande situatie is de afwatering van het plangebied georganiseerd door middel van zes verschillende systemen. De betrokken oppervlakten zijn in de huidige situatie per afgewaterd gebied in tabel 1 weergegeven. De deelgebieden zijn aangegeven in bijlage 2 van bijlage 21. De afvoerende oppervlakten van de verschillende gebieden en de huidige afvoer is in tabel 2 weergegeven en afbeelding 5.
Gebied | Bruto opp. Ha |
Afvoerende oppervlakten | |||
Dak Ha |
Verhard Ha |
Water berging Ha |
Totaal afvoerend Ha |
||
A58 Regenwaterafvoer via sloten vrije lozing op Katsbogte |
9,78 | 0,00 | 4,84 | 1,58 | 6,42 |
Ringbaan Zuid Gemengde riolering |
21,47 | 3,35 | 7,83 | 0,00 | 11,18 |
Goirleseweg Gescheiden riolering: RWA direct op de Katsbogte; DWA naar de RWZI Tilburg |
6,14 | 0,37 | 2,18 | 0,00 | 2,55 |
Sportcentra
Tijdelijke situatie gescheiden stelsel met bergingsvoorziening: RWA op (droge) vijver Stappegoor: DWA naar de RWZI Tilburg |
34,77 | 4,21 | 3,36 | 1,35 | 8,91 |
Groenewoud vijver Gescheiden riolering: RWA op (natte) vijver Groenewoud met escape op Katsbogte; DWA naar de RWZI Tilburg |
27,09 | 7,37 | 8,99 | 2,13 | 18,49 |
Groenewoud sloten Gescheiden riolering: RWA op (zak)sloten; DWA naar RWZI Tilburg |
5,23 | 0,64 | 0,54 | 0,06 | 1,24 |
Totaal | 104,48 | 15,94 | 27,74 | 5,12 | 48,79 |
Tabel 1: Afgewaterde gebieden
Afbeelding 5 bestaande afvoerende oppervlakken
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer.
Europees- en rijksbeleid
Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan (waar water werkt en leeft, Provincie Noord-Brabant 2009) vormt de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn.Het Waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Brabant. Het Provinciaal Waterplan beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015. Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Op Europees niveau is in dat verband de Kaderrichtlijn Water belangrijk. Daarin is aangegeven hoe met waterkwaliteit en ecologische waterdoelstellingen moet worden omgegaan. Op Rijksniveau speelt vooral de Waterwet een rol, omdat die wet de verantwoordelijkheden regelt in het waterbeheer en de hoofdrichting bepaalt van het waterbeleid.
Regionaal beleid
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water.
Aan de basis van dit waterbeheerplan staan de waterprogramma's. Deze kwamen in 2007-2008 in samenwerking met andere overheden en belangenpartijen in ons gebied tot stand en richten zich op alle waterdoelen in het beheergebied.
Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen. In de beleidsnotitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” (juli 2006) heeft Waterschap De Dommel in samenwerking met Waterschap Aa en Maas een definitie, randvoorwaarden en uitgangspunten gegeven voor Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen.
In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte
en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben. Zo mogen bijvoorbeeld geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied. Daarbij is een vertaalslag gemaakt naar 5 toetsaspecten waaraan een plan of ontwikkeling getoetst kan worden. De definitie van 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' is vertaald in een aantal toetsbare criteria:
Gemeentelijke beleid
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Een deel van voorliggend bestemmingsplan geen ontwikkeling plaatsvindt Er is dan ook sprake is van beheerbestemmingsplan. Daarin wordt de bestaande situatie vastgelegd. Dat betekent geen toename van de bestaande verharde oppervlakte, en dan ook geen extra belasting van het watersysteem. Echter door de ontwikkelingen in het nabije verleden is het watersysteem tijdelijk heringericht. Daarbij moeten zowel het stedelijke als het regionale watersysteem bij de toekomstige ontwikkelingen op orde worden gebracht, namelijk:
In de Structuurvisie Water en Riolering zijn geen specifieke opgaven vastgesteld voor het plangebied. Bij de ontwikkelingen van het plangebied tussen de Stappegoorweg / Professor Goossenslaan - A58 - Goirleseweg is de opgave geformuleerd voor de toen gaande ontwikkeling. Daarbij moet er rekening gehouden worden met de vastgestelde bergingsopgave en eventuele compensatie bij verplaatsing van de bergingsvoorzieningen.
Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten, bij verbouwing / herbouw en / of herontwikkeling van bestaande panden:
Bouwontwikkelingen
De drie bouwontwikkelingen zijn ingedeeld in twee deelgebieden (zie afbeelding 1):
Plangebied A: gelegen direct ten noorden van de rijksweg; deels in het voormalige plangebied van de recentelijk uitgevoerde bouwplannen. Het plangebied bestaat uit twee bouwontwikkelingen van respectievelijk 15,94 ha en 0,71 ha.
Plangebied B: gelegen bij de voormalige gemeentewerf, met een oppervlakte van 5,57 Ha.
Minimaal bouw- en wegpeil
De minimale bouw- en wegpeilen zijn voornamelijk afhankelijk van twee factoren in Stappegoor:
In stedelijk gebied dient de ontwatering (afstand van de grondwaterstand tot het maaiveld) zodanig te zijn dat gedurende bouwfase als in de woonfase geen overlast wordt ondervonden. De maatgevende ontwatering is bepaald op basis van het huidige maaiveldniveau en de maatgevende hoogste grondwaterstand. De maatgevende ontwatering s onderzocht en gerapporteerd:
Voor het plangebied B en een verfijning van de grondwaterstanden nabij de bestaande waterberging Groenewoud I wordt een grondwatermonitoring uitgevoerd. De resultaten worden betrokken bij het ontwerp in de plangebieden. Voor dit bestemmingsplan is de uitgangspunt de meest nadelige situatie: de situatie waar de grondwaterstanden de kleinste beschikbare ontwateringdiepten blijkt te zijn. Deze situatie komt overeen met de meetreeksen van de gemeente en het rapport van mei 2005 van bovengenoemd onderzoek.
De maatgevende hoogste grondwaterstand varieert grofweg van 4,0 m onder maaiveld in het noordwesten tot 0,7 à 1,0 m nabij de Katsbogte. Lokaal is de ontwatering minder dan 0,7 m. De slechtere ontwatering in het zuidelijk deel van het plangebied, nabij de Katsbogte wordt veroorzaakt door de lage ligging van het maaiveld. Daarnaast zijn in nabijgelegen boringen duidelijke veenlagen en sterk humeuze lagen aangetroffen die storend kunnen werken op de verticale grondwaterstroming.
Uit de analyse van de maatgevende ontwatering en ontwateringeisen blijkt dat de ontwatering in het grootste deel van het plangebied voldoende is voor woningen met kruipruimte en secundaire wegen. Uitzondering hierop is het zuidelijk deel van het plangebied, nabij de Katsbogte. De maatgevende ontwatering varieert hier van 0,25 tot 0,7 m en voldoet dus niet aan de ontwateringeis van 0,7 m. Om de hydrologische situatie in de uitwerkingsfase adequaat in beeld te hebben worden de grondwaterstanden aanvullend gemonitord.
De minimale ontwatering is in SWR vastgesteld en bedraagt ten opzichte van de maatgevende hoogste grondwaterstand (MHG = GHG+0,20 m):
In het grootste deel van plangebied A voldoet de ontwatering aan de gestelde eisen. De huidige maaiveldhoogte in deze delen wordt dan ook gehanteerd als minimaal bouw- en wegpeil. In het zuidelijke deel van het plangebied is de ontwatering ontoereikend. Hier wordt het terrein opgehoogd. Aan de hand van de aanvullende monitoring van de grondwaterstanden in het zuidelijk gedeelte van het plangebied en op basis van de toekomstige ligging van de Katsbogte, zal het minimale bouw- en wegpeil in het op te stellen waterhuishoudkundig plan worden berekend en vastgesteld. Vooralsnog wordt uitgegaan van een minimaal T-hoogte (terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens) in plangebied A:
In plangebied B is een korte grondwatermonitoringsreeks beschikbaar uit de periode april – juni 2012. Grondwaterstanden zijn waargenomen tussen 2,45 à 2,80 m onder maaiveld. Ondanks dat in de meetperiode geen 'natte' maanden zijn inbegrepen, kan gesteld worden dat de ontwatering in dit gehele plangebied voldoet aan de gestelde normen. Geadviseerd wordt de huidige maaiveldhoogte te hanteren als minimaal bouw- en wegpeil. De grondwatermonitoring wordt voorlopig voortgezet, zodat voor het op te stellen waterhuishoudkundig plan een langere meetreeks beschikbaar is, inclusief 'natte' perioden .
Hemelwaterverwerking en retentie
Het regenwater dat op verharde oppervlakten valt komt tot afstroming en dient te worden verzameld door middel van riolering. Het hemelwater van terreinverhardingen en daken wordt via een hemelwaterriool naar een retentievoorziening afgevoerd, aangezien het regenwater relatief schoon is en de kans op onacceptabele verontreinigingen gering is. In het plangebied wordt daarom een conventioneel gescheiden rioolstelsel aangelegd.
In het studiegebied zijn in de bestaande situatie twee retentievoorzieningen gelegen:
De retentievoorziening Stappegoor heeft een capaciteit van 2.687 m3 en wordt gedempt omdat in dat deelgebied wordt bebouwd. De verloren berging dient gecompenseerd te worden. De insteek is de te compenseren berging, de nieuwe en de bestaande berging te combineren in de zoeklocatie waterberging als uitbreiding van de bestaande vijver Groenewoud I met een bergingscompartiment met de bodem boven waterspiegel. De lediging van retentievoorziening Groenewoud I zal onder reguliere omstandigheden plaatsvinden door middel van infiltratie via de wanden van de voorziening en door middel van de landelijke afvoer op de Katsbogte.
De retentie-eis voor plangebied A is bepaald met behulp van de het toetsingsinstrument Hydrologisch Neutraal Ontwikkeling (HNO-tool). De HNO-tool berekent op basis van de toename van de verhardingen en de landbouwkundige afvoer het benodigde volume regenwater dat vastgehouden moet worden in de ontwikkelingsgebied, conform het vigerende beleid. Voor plangebied A is de uitdraai van de HNO-tool toegevoegd als bijlage 3 van het rapport. Het aantal mm benodigde berging is afhankelijk van de landelijke afvoer maar ook bijvoorbeeld van de infiltratie. Volgens deze berekeningen moet in het plangebied A 50,7 mm vastgehouden worden, bij een landelijke afvoer van 0,33 l/s/ha. Dat komt overeen met T=10+10%. Bij een T=100+10% neerslaggebeurtenis wordt een waarde van 69 mm gehanteerd. In de ontwerpfase dient de waterbergingsopgave bepaald te worden aan de hand van nauwkeurigere berekeningen dan HNO-tool.
Enkele delen van het plangebied worden betrokken bij de bepaling van de bergingsopgave, aangezien de bestaande bergingscapaciteit ongewijzigd in de waterbalans moet blijven. Dat betreft:
De bestaande delen waar geen ontwikkeling plaatsvinden worden niet betrokken bij het bepalen van de bergingsopgave. Dat betreft:
In tabel 2.1 zijn de oppervlaktes overzichtelijk weergegeven. In afbeelding 6 is de op tabel 2.1 aansluitend gebiedsindeling, met de bestaande afvoerende oppervlakten. Op basis van de HNO-tool van het waterschap De Dommel is het vast te houden volume per deelgebied bepaald, zonder rekening te houden met de ontwerpeisen van de bestaande gebieden, zodat de benodigde ruimte voor de waterberging gereserveerd wordt.
tabel 2.1.Bergingsopgave o.b.v. HNO-tool van waterschap De Dommel, zonder rekening te houden met bestaande gebieden
Afbeelding 6. Gebiedsindeling met bestaande afvoerende oppervlakten
Voor de gebieden met een gescheiden riolering die op de retentie Stappegoor afwateren is dezelfde eis als plangebied A aangehouden. Deze opgave (17.985 m³) is gehanteerd voor het verkennen van de benodigde ruimte voor de waterberging in het bestemmingsplan.. In deze globale berekeningen wordt echter geen rekening gehouden met het feit dat de bestaande regenwaterstelsels in de loop van de tijd zijn aangelegd aan de hand van verschillende bergingseisen. Ook niet met verliezen en het inloopproces. Bij het dimensioneren van de waterberging dient er rekening mee gehouden te worden
In tabel 2.2 is wel rekening gehouden met het feit dat grote delen van het plangebied bestaand zijn en hebben dan ook een lagere bergingseis dan in het actuele beleid. De gehanteerde bergingseis is bij de bestaande plandelen vastgesteld op basis van per gebied eigen uitgangspunten . De omgeving van het stadium en gevangenis is tijdelijk direct aangesloten op de Katsbogte, totdat de bijhorende berging aangelegd wordt bij de ontwikkelingen in het plangebied langs de rijksweg. Deze bergingseisen zijn uitgangspunt voor het verder ontwerpen van de bergingsvoorziening.
Deelgebied | Afgewaterde verhardingen [m2] | Huidige afvoer |
Bergings Opgave [mm] |
Berging [m³] |
Ontwikkelingen Stappegoor | ||||
Plangebied A | 7.459 16.259 81.191 |
Direct op Katsbogte via Stappegoorweg Tijdelijk direct op Katsbogte Onverhard |
0 43,7 50,7* |
0 710 4.116 |
Plangebied B | 14.422 17.530 |
Gemengde riolering Ringbaan Zuid Onverhard |
10 40 |
144 701 |
Cluster 4B | 28.909 | Bergingsvijver Stappegoor I | 43,7 | 1.263 |
Cluster 4A | 43.948 | Bergingsvijver Groenewoud I | 43,7 | 1.920 |
Kunstgras | 23.817 25.600 |
Onverhard (bij stadion) Onverhard (oosten plangebied A) |
12% van 50,7* |
145 156 |
Uitbreiding vijver Groenewoud I | 16.500 | Onverhard | 50,7* | 835 |
Subtotaal ontwikkelingen | 9.990 | |||
Betrokken bestaande plangebieden | ||||
Fontys-terrein | 119.751 | Groenewoud I | 42,0 | 5.029 |
Vijver Groenewoud | 15.479 | Oppervlaktewater | 42,0 | 650 |
Stadion en omgeving | 19.522 | Tijdelijk direct op Katsbogte | 43,7 | 853 |
Gevangenis | 3.000 | Tijdelijk direct op Katsbogte | 43.7 | 131 |
Verharding omgeving atletiekbaan | 8.624 | Tijdelijk direct op Katsbogte | 43,7 | 377 |
Subtotaal betrokken bestaande plangebieden | 7.040 | |||
Totaal bergingsopgave | 17.030 |
Tabel 2.2: Bergingsopgave op basis van per gebied eigen uitgangspunten
* HNO-tool eerste stap. In het waterhuishoudingplan dient de bergingseis hydrodynamisch nader berekend worden a.h.v. ontwerpbuien, regenduurlijnen, infiltratiecapaciteiti en het bijhorende verliezen en inloopproces
Door de ontwikkeling van plangebied A en B neemt het afvoerende oppervlak 23,74 Ha toe ten opzichten van de huidige situatie (tabel 1; afbeelding 5).
Voor plangebied B (gelegen in bestaande stedelijk gebied) geldt het gemeentelijke waterbeleid van de Structuurvisie Water en Riolering , warabij de afkoppeleis is 10 mm voor de oppervlakte aangesloten op het gemengd stelsel en 40 mm voor de toename aan verhardingen.
Waterbergingsvoorziening
De dimensionering van de benodigde retentie zal in het waterhuishoudkundig plan worden uitgewerkt. Vooruitlopend zijn de drie scenario's uitgewerkt van tabel 3. Daarbij is 12,26+ het maximale toelaatbaar waterpeil geschat, op basis van een minimaal hydraulisch verhang van 1:1000. Daarboven is de kans op water op straat in de laag gelegen gebieden ontoelaatbaar. De uitbreiding van de retentiezone moet voldoen aan twee criteria: het moet voldoende groot zijn en het moet hydrologisch neutraal. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) varieert veel nabij de vijver tot het stuwpeil (11,34+). De bodem van de uitbreiding kan lager uitvallen dan de GHG, waardoor ongewenste verdroging optreedt en dan ook geen hydrologisch neutraal situatie betreft. Verondersteld wordt dat het GHG rond 11,90+ bedraagt. Aan de hand van de gaande grondwatermonitoring stelt de gemeente in de ontwerpfase de minimale bodemhoogte van de retentievoorziening vast.
Voor de invulling van de retentieopgave is een areaal beschikbaar gesteld van 4,36 ha in de zoeklocatie voor berging, inclusief parkeerterrein Fontys Hogeschool. Omdat deze parkeervoorzieningen gehandhaafd worden, is de feitelijk beschikbare oppervlakte 2,2 ha. Op basis van een schouwpad van 5 m langs de insteek van de taluds en bodemhoogte op 11,40+ is de beschikbare bodemoppervlakte 1,65 ha. Met een bodemhoogte op 11,90+ is de bodemoppervlakte 1,75 ha. Bij het vaststellen van het beschikbare retentieoppervlak is rekening gehouden met een ruimteclaim vanwege de mogelijke toekomstige verbreding van de rijksweg A58. De benodigde ruimte is in drie scenario's globaal uitgewerkt in tabel 3.
scenario | Inhoud | Benodigde uitbreiding |
Ruimte tekort |
Discussie |
1 | Verbreiding van Groenewoud I, excl. Parkeerterrein; peilstijging tussen 11,40+ en 12,26+ (0,86 m) | 9.585 m² | geen | Niet hydrologisch neutraal |
2 | Idem, maar peilstijging uitbreiding tussen 11,90+ en 12,26+ (0,36 m) | 22.895 m² | 5.390 m² | Wel hydrologisch neutraal Ruimte tekort voor 1.940 m³ |
3 | Idem en tekort oplossen in vijver Berglandweg | 22.895 m² | geen | Wel hydrologisch neutraal Wel voldoende ruimte voor berging Mogelijk hydraulische knelpunt in Groenewoud |
Tabel 3: scenario's ruimte voor waterberging
Uitgaande van scenario 1 is er ter plaatse van de zoeklocatie retentievoorziening voldoende ruimte om de aanvullende retentie te bergen. Indien uitgegaan wordt van een hoger bodemniveau (scenario 2) is aanvullende ruimte noodzakelijk. Berekend is dat 1.940 m³ extra retentie noodzakelijk is. Deze kan mogelijk gerealiseerd worden in de Berglandvijver (scenario 3). In alle scenario's is voldoende capaciteit beschikbaar om een neerslaggebeurtenis T=100+10% op te kunnen vangen. In het waterhuishoudkundig plan wordt de dimensionering van de retentievijver nader uitgewerkt.
Nader hydrologisch onderzoek moet duidelijkheid geven over de te hanteren bodem van de uitbreiding. Als de huidige uitlaat op 11,38+ veel invloed uitoefent op de lokale hydrologische situatie, kan de bodem iets hoger geprojecteerd worden, waardoor de beschikbare ruimte voor berging voldoende is. Als de maatgevende hoogste grondwaterstand ter plaatse van de uitbreiding hoger blijkt dan de uitlaat, dan zal de bodem maximaal dat peil krijgen, waardoor de beschikbare ruimte voor berging te klein kan blijken. In dat geval kan een escape op de vijver Groenewoud III, bij de Berglandweg.
Bij scenario 3 kan aanvullende retentie in de bergingsvijver Groenewoud III (ook bekend als Berglandweg) worden gerealiseerd. Deze vijver ligt buiten het plangebied, heeft een oppervlakte van ongeveer 1,66 ha en wordt gestuwd op 11,52+. Deze vijver is de regenwaterberging van een 40 Ha groot deel van de wijk Groenewoud, waarvan afvoerende oppervlakte ongeveer 18,77 Ha. Bij een neerslag van 50,7 mm zou daar een peilstijging optreden van ongeveer 0,57 m, tot 12,09+. Als de 2.300 m³ overtollig regenwater van Stappegoor geloosd wordt op de vijver bijvoorbeeld via een interne overstort op 12,26+, is een theoretisch extra peilstijging van 0,14 m te verwachten in de vijver Berglandweg tot 12,21+. Dat heeft consequenties voor het watersysteem:
De meest aantrekkelijke variant is dan ook scenario 3. Redenen hiervoor zijn:
Katsbogte (NL20)
Deze hoofdwatergang moet worden verlegd. Omdat het nog niet bekend is waar precies, gelden de door het waterschap De Dommel gestelde randvoorwaarden voor het ontwerp in het waterhuishoudingplan en de uitwerking in technische ontwerpen:
Uitgangspunten toekomstig watersysteem
Voor een uitgebreide beschrijving van het bestaande en toekomstig watersysteem wordt verwezen naar het achtergronddocument Waterparagraaf Stappegoor, ARCADIS, 31 juli 2012.
De waterbeheerder, waterschap De Dommel is betrokken bij de planvorming. Zo is het opgestelde bodemkundig hydrologisch onderzoek getoetst door en besproken met het waterschap. Daarnaast is in dezelfde rapportage een advies duurzaam stedelijk water opgesteld. Op basis van de normen van het waterschap is hiervoor onder andere de wateropgave bepaald. Ook bij de verdere uitwerking van dit plan zal het waterschap nauw betrokken worden.
Het waterschap De Dommel is betrokken bij de totstandkoming van de onderzoeken voor het bestemmingsplan en blijft betrokken bij de afwegingen voor het waterhuishoudingplan. Op basis van deze waterparagraaf heeft het waterschap in het kader van de watertoets een voorlopig wateradvies afgegeven in de mail van 30 augustus 2012. Het definitieve wateradvies wordt gegeven bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. In dat kader heeft het Waterschap ingestemd met deze aangepaste waterparagraaf (zie notitie behandeling zienswijzen onder 94 (Bijlage 25 Notitie behandeling zienswijzen).
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen. Omdat de nieuwe woongebieden in het plan nog niet uitgewerkt zijn is hier een globale bestemming aan toegekend met een hoge mate van flexibiliteit (zie hieronder bij Woongebied).
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels de omvang van het bouwvlak. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In de bestemming "Woongebied" zijn geen voorgevelrooilijnen op de verbeelding aangegeven, omdat de verkaveling nog niet bekend is. In de regels wordt daar het begrip voorgevel gehanteerd om de voorkant van het bouwvlak te begrenzen.
De bouwhoogte is in dit bestemmingsplan voor wat betreft het beheergedeelte gebaseerd op de bestaande situatie. Voor bestaande woningen wordt in beginsel een bouwhoogte van 11 meter toegelaten tenzij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. De hoogte van bestaande onderwijs en andere maatschappelijke instellingen is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor de bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen in stedelijk gebied:
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
Deze bestemming is toegekend aan het bedrijf aan de Ringbaan Zuid. Toegelaten zijn bedrijven in de milieucategorie 1 en 2.
Deze bestemming is toegekend aan het bioscoop complex. Het perceel kent een bouwvlak dat volledig kan worden bebouwd. Binnen deze bestemming zijn door het gebuik van aanduidingen tevens toegelaten sport, horeca, detailhandel in sportgerelateerde artikelen, kantoren en dienstverlening. Voor de detailhandel en horeca zijn maximale netto vloeroppervlaktes toegekend. Deze regeling is gebaseerd op de verleende artikel 19 WRO vrijstelling. De vrijstelling hanteert maximale netto vloeroppervlaktes derhalve zijn die nu in het bestemmingsplan ook opgenomen.
Deze bestemming is toegekend aan de geplande supermarkt XL aan het Olympiaplein. Hier is 4500 m2 b.v.o. detailhandel toegelaten. Dit mag uitsluitend een supermarkt zijn. Tevens is op dit perceel dienstverlening en horeca toegelaten. Het perceel bevat een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Gemengd (Wonen uitgesloten) tot 10.000 m2 b.v.o. onder de voorwaarde dat aangetoond wordt dat dit verkeerskundig mogelijk is. Hier wordt de norm bruto vloeroppervlakte toegepast om zodoende een gelijke normstelling te hebben als in de overeenkomst die met de ontwikkelaar is gesloten. De toegelaten detailhandel is gemaximeerd op 500 m2. Om aanpassingen aan de naastgelegen rotonde door te kunnen voeren heeft het perceel tevens de aanduiding "verkeer".
Deze bestemming is toegekend aan het bestaande tuincentrum aan de Stappegoorweg. Door de aanduiding tuincentrum is hier alleen de vestiging van een tuincentrum mogelijk. De regeling is gebaseerd op het geldende bestemmingsplan. Zie ook paragraaf 9.3 Burgerparticipatie.
Deze bestemming is toegekend aan het perceel Apennijnenweg 14. Voor dit perceel is op 19 maart 2012 een bestemmingsplan vastgesteld. Binnen deze bestemming zijn met name kantoren, wonen en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Ter plaatse is een onderwijsinstelling gevestigd met de mogelijkheid van huisvesting van studenten. De regeling uit het op 19 maart 2012 vastgestelde bestemmingsplan is overgenomen.
De stook langs de snelweg en een strook in de zuidwesthoek van de zuidwestelijk woongebied is tot groen bestemd. In de strook langs de snelweg dient een geluidwal / scherm te worden opgericht om voor voldoende geluidsafscherming van het wegverkeerslawaai van de A58 op de geplande woningen te zorgen. Deze geluidwerende voorziening dient minimaal 12 meter hoog te zijn. De ligging van de geluidwal/scherm kan gewijzigd worden. Tevens is een strook van 5 meter achter de woningen aan de Goirleseweg tot Groen bestemd ivm het behoud van de aanwezige bomenrij.
Nabij het Willem II stadion is een bestaand kantoor als zodanig bestemd.
Een groot deel van de bestaande bebouwing behoort tot de categorie maatschappelijke voorzieningen. Zoals de onderwijsgebouwen van Fontys en ROC aan de Stappegoorweg, de gevangenis en het politiebureau. De meeste bestemmingen hebben een nadere aanduiding omdat de bestemming Maatschappelijk erg breed is. Het beteft hier met name de aanduidingen onderwijs en justitiele inrichting. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn b.v. ook verpleeghuizen en verzorgingshuizen toegelaten. Gelet op de aanwezige milieuhinder (met name wegverkeerslawaai) zijn deze hier niet zondermeer gewenst. De aanduidingen zij toegekend op basis van het bestaande gebruik. Aan de Apennijnenweg zijn percelen in gebruik als kantoor. Derhalve is daar de aanduiding kantoor opgelegd.
De bestaande en nieuwe sportaccommodaties hebben deze bestemming gekregen. Ook hier zijn aanduidingen toegevoegd om de brede bestemming in te perken (zie ook paragraaf 5.3 Milieuhinder bedrijven). De gebouwde sportvoorzieningen hebben een bouwvlak dat volledig bebouwd kan worden. De bestaande en nieuwe sportvelden hebben een beperkt bouwvlak waarbinnen kantines en kleedruimtes gebouwd kunnen worden. Deze bouwvlakken zijn zoveel mogelijk aan de boulevard gesitueerd. De gronden met deze bestemming gelegen ten westen van de bioscoop hebben de aanduiding parkeerterrein om hier parkeren voor andere functies in het gebied mogelijk te maken.
Deze bestemming is toegekend aan de ontsluitingsweg Stappegoorweg en aan de delen van de Ringbaan Zuid en de Goirleseweg die binnen het plangebied liggen.
Deze bestemming is toegekend aan de rijksweg A58. Binnen deze bestemming is de aanduiding geluidscherm opgenomen t.b.v. de te realiseren geluidscherm/ geluidwal ter afscherming van de geplande woningen van het wegverkeerslawaai van de A58.
Deze bestemming is toegekend aan de overige wegen en pleinen en aan een strook van 30 meter tussen het woongebied West en de sportvoorzieningen om zodoende de op grond van de brochure bedrijven en milieuzonering vereiste afstand te creeren. Rond het westelijk woongebied is een strook van 5 meter opgenomen met de aanduiding Tuint waarbinnen wel tuinen met erfafscheidingen toegestaan zijn.
Deze bestemming is toegekend aan de bestaande en uit te breiden waterretentievijver in het zuiden / zuidoosten van het plangebied.
De bestaande woningen aan de Goirleseweg, de Ringbaan Zuid, de Tatraweg en de Abcovenseweg hebben deze bestemming gekregen. Aan de Stappegoorweg zijn woonwagenstandplaatsen gelegen. Deze hebben een nadere aanduiding en regeling gekregen.
Er zijn in het gebied 2 nieuwe woonwijken gepland. In de noordoosthoek en in de zuidwesthoek. Omdat de verkaveling van deze gebieden nog niet bekend is, zijn hier geen bouwvlakken per woning ingetekend. Wel is de maximale hoogte bepaald, het maximaal aantal toegelaten woningen en de de minimale afstand tussen woningen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het totaal aantal woningen dat in de beide woonwijken gebouwd kan worden te verhogen met 10%. Deze ophoging kan of over beide woonwijken verdeeld worden of de hele 10% kan in één woonwijk gebouwd worden.Verder zijn er regels opgenomen m.b.t. de noodzakelijk afscherming en het aanwezig zijn van een geluidluwe gevel / buitenruimte om hierdoor een acceptabel woon- en leefklimaat te garanderen. Er zijn bouwaanduidingen "specifieke bouwaanduiding eerste lijns bebouwing" opgenomen. Op grond van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek dienen op deze plaatsen gebouwen of geluidwerende voorzieningen aanwezig te zijn voordat de andere woningen opgeleverd kunnen worden. Voor het noordoostelijk woongebied is de eis dat eerst de noordelijke bouwfase gerealiseerd dient te worden voordat het zuidelijk deel gebouwd kan worden.
Om de noodzakelijke flexibiliteit tijdens de ontwikkelfase te hebben en vervolgens voldoende rechtszekerheid nadat de woningen zijn gebouwd bevatten de regels enerzijds vrij stringente standaard regels. Deze zijn bedoeld voor de fase nadat de woningen gebouwd zijn. Vervolgens bevatten de regels een uitgebreid pakket van binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voor de ontwikkelfase. De bedoeling van deze regeling is dat in de ontwikkelfase er ruimhartig met deze binnenplanse afwijkingsmogelijkheden wordt omgegaan, om zodoende allerlei typen woningbouw mogelijk te maken, terwijl in de beheerfase (als de woningen er staan) er terughoudend met de afwijkingsmogelijkheden wordt omgegaan. Ruimhartig betekent dat alleen als er zwaarwegende argumenten zich er tegen verzetten er geen gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid wordt gemaakt bij de bouw van de woningen in de ontwikkelfase. Maximaal 15 % van de te bouwen woningen mag als gestapelde woningen worden gerealiseerd. In een strook achter de woningen aan de Goirleseweg is door de aanduiding gestapeld uitgesloten de bouw van gestapelde woningen niet toegestaan.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
Deze bestemming is toegekend aan gebieden waar nog nader archeologisch onderzoek dient plaats te vinden alvorens de bouw kan plaatsvinden.
17. Leiding - Gas
In het gebied loopt een hoge druk gasleiding. Deze wordt door deze dubbelbestemming beschermd. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een verlegging van de leiding mogelijk te maken.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 21 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 22 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 23 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Het betreft hier de luchtvaartverkeerszone. Als gevolg van de aanwezigheid van het vliegveld Gilze Rijen geldt er een maximale bouwhoogte. Dit heeft echter geen consequenties omdat de toegelaten maximale bouwhoogte binnen de diverse bestemmingen ruimschoots onder de maximaal toegelaten hoogte als gevolg van de aanduiding luchtvaartzone ligt.
Daarnaast ligt over een deel van het gebied de aanduiding veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen. Indien binnen deze zone kwestbare objecten worden gerealiseerd dient eerst aan de verantwoordingslicht als bedoeld in het Besluit externe veilidheid te worden voldaan. Voor de geplande woningen in de bestemming Woongebied is hier aan voldaan (zie paragraaf 5.5 Externe veiligheid).
Dit artikel bevat ook 2 wijzigingszones. Te weten één ter plaatse van de supermarkt XL, zie hiervoor de omschrijving bij de bestemming Detailhandel. De andere wijzigingszone betreft het gebied rond het Willem II stadion. De daar geldende bestemming kunnen onder een groot aantal voorwaarden gewijzigd worden in de bestemming Gemengd zodat ter plaatse maximaal 14.000 m2 commerciele voorzieningen toegelaten kunnen worden.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 24.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 25, o.a. met betrekking tot het schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 27 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
Voor de ontwikkeling van Stappegoor is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de concessiehouder op 16 mei 2006. Daarbij is overeengekomen dat de concessiehouder de grondexploitatie van dit deel van het plan uitvoert. In december 2012 is een aanvullende overeenkomst met het Consortium gesloten.
Daarnaast is er een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan voor wat betreft het ontwikkeldeel, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Het plan is economisch uitvoerbaar. Gelet op het feit dat de toekomstige kosten voor het particuliere deel door de anterieure overeenkomst zijn gedekt en dat het tekort reeds opgenomen is in de berekeningen van de laatste Vastgoedmonitor, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Stappegoor 2013 op 22 december 2011 gepubliceerd in De Tilburgse Koerier.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is op 10 december 2012 verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Reactie | Opmerkingen? | |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH |
ja | ja | |
Ministerie van I&M Rijkswaterstaat Noord-Brabant Afdeling IPA |
ja | ja |
|
Waterschap De Dommel | nee | ||
Brandweer Midden-West Brabant Bureau Veiligheid |
nee | ||
College van Burgemeester en Wethouders van Goirle | ja | ja | |
Kamer van Koophandel | nee | ||
Ondernemersfederatie Tilburg. | ja | ja | |
College van Burgemeester en Wethouders van Hilvarenbeek | nee | nee | |
Sociaal Economisch Overlegorgaan Brabant | nee | nee | |
Nederlandse Gasunie District West |
ja | nee | |
Enexis BV | nee | nee | |
Brabantse Milieufederatie | nee | nee |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Vooroverleg reacties ontwerp bestemmingsplan Stappegoor 2013
Vooroverleg reacties ontwerp bestemmingsplan Stappegoor 2013
In het plan ontbreekt een goede ruimtelijke afweging m.b.t. de vestiging van de supermarkt XL.
In de toelichting op het bestemmingsplan dient (alsnog) overeenkomstig de eisen ex artikel 3.1.6 Bro zorgvuldig aandacht te worden besteed aan de effecten van de supermarkt XL op de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de omliggende winkelcentra in Tilburg en de buurgemeenten.
De keuze van de gemeenteraad om de solitaire vestiging van een XL supermarkt in Tilburg Zuid mogelijk te maken leidt tot een breuk met het beleid om de wijk- en buurtwinkelcentra te versterken.
In het raadsvoorstel van 19 maart 2012 is onderkend dat de vestiging van een XL supermarkt in strijd is met het geldende detailhandelsbeleid en dat het beleid op dit punt zal moeten worden aangepast. De beleidsregels zullen moeten worden aangepast voordat tot vaststelling van het bestemmingsplan kan worden overgegaan.
Het loslaten van het geldende detailhandelsbeleid op basis van (primair) financiële argumenten heeft zeer verstrekkende gevolgen voor de uitgangspunten en doelstelling van het detailhandelsbeleid.
Het toelaten van de supermarkt XL zal op termijn tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau leiden, de leefbaarheid van de wijk- en buurtwinkelcentra wordt ernstig aangetast en de tot nog toe gedane investeringen in de concentratie en clustering in wijk- en buurtwinkelcentra - waarvan zowel winkels als het publiek profiteren - worden teniet gedaan.
In het belang van behoud en versterking van de detailhandelsvoorzieningen op buurt- en wijkniveau acht men het noodzakelijk dat eerst een herijking plaats vindt van het bestaande detailhandelsbeleid waarin in breder (lokaal en regionaal) perspectief aandacht besteed wordt aan de wenselijkheid van het bieden van ruimte voor grootschalige supermarkten binnen de gemeente Tilburg alvorens de procedure voor een bestemmingsplanwijziging wordt voortgezet. Zonder een gedegen onderbouwde actuele visie op het gewenste detailhandelsbeleid missen de plannen een voldoende juridische basis. Men verzoekt om bij de discussie over de herijking van het detailhandelsbeleid betrokken te worden en daarvoor ook alle overige belanghebbende partijen uit te nodigen.
Standpunt college
De gemeenteraad heeft op 24 juni 2013 een nieuwe visie Detailhandel vastgesteld. Op grond van zowel het rijks- en het provinciale, als het gemeentelijke beleid geldt dat nieuwe ontwikkelingen niet ten koste mogen gaan van de bestaande detailhandelsstructuur, waaronder de buurt- en wijkwinkelcentra. In dat licht is onderzocht wat voor gevolgen de XL supermarkt zal hebben voor de bestaande detailhandelsstructuur. Uit dit onderzoek, dat door Bureau Stedelijke Planning (BSP) is verricht, blijkt dat de XL supermarkt weliswaar enig effect zal hebben op de supermarkten en de kleinere (vers)speciaalzaken in de wijk- en buurtwinkelcentra, maar dat deze effecten beperkt zullen zijn en niet zullen opwegen tegen de positieve toevoeging die de XL supermarkt zal zijn op de bestaande winkelstructuur en de daarmee samenhangende positieve effecten voor de consumenten van Tilburg en omgeving.
De vestiging van een XL supermarkt in Stappegoor is daarmee passend in het geldende rijks-, provinciale en gemeente beleid.
Met betrekking tot de ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.1.6. Bro) is het eerder verschenen distributieplanologisch onderzoek door het BSP geactualiseerd. BSP komt tot de conclusie dat er sprake is van een actuele regionale behoefte: grootschalige supermarkten zijn in Nederland in opkomst omdat de consument daar steeds meer behoefte aan heeft. In Tilburg is op dit moment maar één dergelijke grootschalige supermarkt gevestigd (de Albert Heijn XL aan de Jan Heijnsstraat). In de regio Tilburg Zuid en Goirle is nog geen grootschalige supermarkt gevestigd. Deze regio zal het belangrijkste verzorgingsgebied van de XL supermarkt vormen (naar verwachting zal 80% van de clientèle van de XL supermarkt uit deze regio komen).
Er is op dit moment geen sprake van een andere ontwikkeling in de regio die aan de behoefte aan een grootschalige supermarkt kan voldoen. De ontwikkeling die zich daar het meest voor zou lenen (de AaBe-locatie) voorziet niet in planologische mogelijkheden voor één grote supermarkt, maar maakt juist twee kleinere supermarkten mogelijk (Jumbo en Lidl zijn reeds voor deze locaties gecontracteerd). De desbetreffende locatie zal een buurt- en wijkverzorgende rol gaan spelen en tevens ruimte moeten bieden voor kleinere (vers)speciaalzaken. Het is om die reden, mede vanuit stedenbouwkundig oogpunt, ongewenst om ter plaatse één zeer grootschalige supermarkt met “one-stop shop” functie te realiseren. De AaBe-locatie kan dus niet in de behoefte aan een XL supermarkt in de regio voorzien.
Er bestaat voldoende marktruimte voor de XL supermarkt, maar die wordt wel deels ingenomen door de plannen om op de AaBe-locatie twee supermarkten te realiseren. Het gevolg is dat de XL supermarkt deels buiten de beschikbare marktruimte zal treden. BSP heeft onderzocht wat de effecten hiervan op – onder meer – de bestaande leegstand in de regio zullen zijn. BSP komt tot de conclusie dat de XL supermarkt geen grote/onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor het toekomstperspectief van de andere supermarkten in en buiten de regio.
Ten slotte is van belang dat in de regio geen leegstaande winkelpanden beschikbaar zijn, waar de XL supermarkt (inclusief parkeergelegenheid) in kan worden gevestigd.
Het door BSP verrichte onderzoek heeft tevens betrekking op de effecten die de vestiging van een XL supermarkt in Stappegoor zal hebben op het woon-, leef- en ondernemersklimaat in Tilburg. Uit het onderzoek van BSP volgt wel dat er een klein risico bestaat dat andere, meer kleinschalige detailhandel zijn deuren zal moeten sluiten als gevolg van de komst van de XL supermarkt. Het zal dan echter gaan om winkels die ook in de autonome situatie onvoldoende toekomstperspectief hebben. De XL supermarkt kan dat autonome proces hooguit versnellen. Volgens BSP zal dan ook slechts sprake kunnen zijn van een zeer beperkte, nauwelijks waarneembare groei van de leegstand van kleinere winkels.
Geconcludeerd kan daarom worden dat de vestiging van een XL supermarkt in Stappegoor geen onaanvaardbare aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat in Tilburg en Goirle teweeg zal brengen.
De reactie van OFT wordt door de gemeente Goirle onderschreven. In aanvulling hierop wijst men nadrukkelijk op het feit dat de leefbaarheid (woon- en leefklimaat) in de gemeente Goirle met de vestiging van een grootschalige supermarkt onder druk komt te staan. De dreigende leegstand en het dalend voorzieningenniveau zullen een ongewenst domino-effect teweegbrengen waardoor ook sociaal maatschappelijke netwerken gevolgen zullen ondervinden. Daarbij is men verontrust over de verkeersaantrekkende werking van een grootschalige supermarkt, die minstens deels door Goirle zal verlopen.
Standpunt college
zie hiervoor onder 1.
Naar aanleidingen van de diverse vooroverleg reacties is door Goudappel Coffeng een aanvullend verkeersonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek (Aanvullend verkeersonderzoek Stappegoor d.d. 12 juli 2013) wordt als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Een van de zaken die aanvullend onderzocht zijn is een analyse van de effecten op het wegennet van Goirle (paragraaf 2.2.). De conclusie is dat er inderdaad sprake is van een toename van verkeer op het Goirlese wegennet als gevolg van de plannen voor Stappegoor. Deze toename is echter absoluut en relatief beperkt en zal niet leiden tot nieuwe knelpunten in de verkeersafwikkeling of voor het woon- en leefmilieu.
Men is van mening dat door de (te) korte reactietermijn geen reëel vooroverleg mogelijk is.
Men beperkt zich tot algemene opmerkingen en zal in het kader van de zienswijzen een inhoudelijke reactie geven.
Door de ontwikkeling Stappegoor wordt extra verkeer gegenereerd, dat gebruik zal maken van rijksweg A58 en de aansluitingen hierop. Het bestemmingsplan Kempenbaan West 2012 zorgt eveneens voor een groei in verkeersaanbod, dat afgewikkeld zal worden via rijksweg A58.
Deze bestemmingsplannen met grootschalige ontwikkelingen kennen separate verkeersonderzoeken. Rijkswaterstaat verzoekt om het cumulatief effect van beide plannen, voor wat betreft de mobiliteitseffecten voor rijksweg A58, in kaart te brengen en aan te geven welke maatregelen de gemeente integraal wil treffen om eventuele knelpunten weg te nemen.
Men gaat ervan uit dat de gemeente Rijkswaterstaat tijdig betrekt bij de plaatsing van de geluidwerende voorzieningen, voor zover die op gronden van Rijkswaterstaat zijn geprojecteerd.
Standpunt college
Omdat de besluitvorming over het bestemmingsplan vertraagd is ten aanzien van de oorspronkelijke planning, is Rijkswaterstaat op 14 maart 2013 in de gelegenheid gesteld om een aanvullende reactie te sturen. Een dergelijke aanvullende reactie hebben we niet ontvangen.
Naar aanleiding van de diverse vooroverleg reacties is door Goudappel Coffeng een aanvullend verkeersonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek (Aanvullend verkeersonderzoek Stappegoor d.d. 12 juli 2013) wordt als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In paragraaf 2.1. van dit rapport is een analyse van de effecten op het hoofdwegennet beschreven. De conclusie is dat de ontwikkelingen in het Stappegoorgebied tot een relatief kleine toename leiden op de A58, waarbij deze toename niet leidt tot nieuwe knelpunten ten opzichte van de autonome situatie.
M.b.t. de geluidwerende voorzieningen heeft er reeds overleg plaatsgevonden met Rijkswaterstaat en dat overleg zal voortgezet worden.
Men verzoekt om de reactie mbt het beheerdeel als ingelast te beschouwen.
Euroscoop is van mening dat de ontwikkelingen negatieve effecten hebben op de exploitatie van de bioscoop.
Men is van mening dat de toename van het verkeer en het niet realiseren van voldoende parkeerplaatsen in het plangebied zal zorgen voor een verslechtering van de verkeersveiligheid rondom de bioscoop, zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van de bereikbaarheid van de bioscoop en tot onacceptabele parkeerproblemen.
Men heeft Royal Haskoning gevraagd de gevolgen van het plan voor de bereikbaarheid en de parkeergelegenheid rondom de bioscoop in kaart te brengen.
Royal Haskoning concludeert:
Euroscoop is van oordeel dat de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen onvoldoende en onzorgvuldig zijn onderzocht. Dit is in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Door de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken handelt de gemeente in strijd met de met Euroscoop gesloten overeenkomsten. Het mogelijk maken van een supermarkt pal tegenover de bioscoop is in strijd met de overeenkomsten die gesloten zijn tussen de gemeente en Euroscoop. Daarin is bepaald dat de gemeente moet voorkomen dat er concurrerende producten worden verkocht op het plein. Dit geldt ook voor het mogelijk maken van horeca en discotheken.
Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de behoefte aan de supermarkt XL. Dit is in strijd met artikel 3.1.6. Bro. In het concept bestemmingsplan is niets opgenomen over de ladder van duurzame verstedelijking.
Het beleid m.b.t. de woningbehoefte is gedateerd.
Delen van de toelichting ontbreken
Bij de economische uitvoerbaarheid wordt in het plan verwezen naar de samenwerkingsovereenkomst van 16 mei 2006. Er is geen rekening gehouden met de gewijzigde planvorming.
Standpunt college
De reactie op het beheerdeel is opgenomen in de notitie Burgerparticipatie Beheerdeel bestemmingsplan Stappegoor 2013. Als gevolg hiervan is het plan op onderdelen aangepast. Deze notitie is in paragraaf 9.3. van het bestemmingsplan opgenomen.
Naar aanleidingen van de diverse vooroverleg reacties is door Goudappel Coffeng een aanvullend verkeersonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek (Actualisering Aanvullend verkeersonderzoek Stappegoor d.d. 12 juli 2013) wordt als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In het rapport wordt ingegaan op de bereikbaarheid, de verkeersafwikkeling in het gebied, de parkeernormen, de loopafstanden en de parkeerbehoefte.
In hoofdstuk 4 van dit rapport wordt ingegaan op de verkeersafwikkeling interne ontsluitingsstructuur.
De conclusie is dat in de plansituatie de rotonde Professor Goossenslaan - Stappegoorweg het verkeer, zowel tijdens de avondspitsperiode als gedurende piekmomenten ('wordt case'-situatie van een gemiddelde week) niet kan afwikkelen. Er is een meerstrooksrotonde of een met verkeerslichten geregelde kruising nodig om het verkeer te kunnen afwikkelen.
In de studie is verder geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het verkeer vanuit Goirle of Stappegoor de woonwijk als sluipverkeer zal kiezen, aangezien de woonwijk met passende 30 km/h- maatregelen wordt ingericht en de doorstroming op de route Goirleseweg - Ringbaan Zuid nog in 2013 zal verbeteren omdat de kruising is gereconstrueerd.
M.b.t. het parkeren wordt in het rapport in hoofdstuk 5 geconcludeerd dat er sprake is van een tekort een parkeerplaatsen in het gebied Stappegoor in de toekomstige plansituatie. Geadviseerd wordt om de parkeercapaciteit binnen het plangebied zelf zo veel mogelijk te verruimen.
De projectontwikkelaars zullen in overleg met de gemeente een acceptabele parkeeroplossing moeten aangeven conform het gemeentelijk parkeerbeleid. Standaard wordt in bestemmingsplannen opgenomen dat de aangegeven functies moeten voldoen aan de meest actuele parkeernormen.
Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en in het kader van de belangenafweging is duidelijk gemaakt dat er diverse alternatieven zijn om een goede verkeersafwikkeling voor de autonome situatie op het kruispunt Stappegoorweg / Ringbaan Zuid te realiseren. Mogelijke maatregelen zijn: extra rijstroken, rijrichtingen op het kruispunt verwijderen, het viertakskruispunt veranderen in een drietakskruispunt, het verkeer vanaf de Stappegoorweg splitsen en verkeersmanagement. Geadviseerd wordt om vanuit een breder perspectief, in relatie tot de andere kruispunten op de Ringbaan nader te onderzoeken welke maatregel integraal de beste oplossing kan bieden.
Voor alle ontwikkelingen zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd. Naar aanleiding van de vooroverleg reacties zijn die onderzoeken nog aangevuld. Zie de toelichting bij het bestemmingsplan en de bijlagen. Er is derhalve geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
In de koopovereenkomst die gesloten is met Euroscoop is bepaald dat "de gemeente dient te voorkomen dat op het plein gelegen voor de ingang van de te bouwen bioscoop concurrerende producten verkocht worden die ook in de bioscoop te koop zijn. Hieronder wordt o.a. verstaan en niet gelimiteerd dranken, snoep, ijs, popcorn, films op dvd of op andere mediadragers". De detailhandelsbestemming is niet gelegd op het plein maar aan het plein. Derhalve wordt niet in strijd gehandeld met de koopovereenkomst. In het bestemmingsplan wordt geen discotheek mogelijk gemaakt. In de verleende artikel 19 WRO vrijstelling uit 2006 zat de mogelijkheid om aan de noordkant van het plein horeca te vestigen.
Onderzoek XL en 3.1.6. Bro
Zie standpunt onder 1.
De paragraaf m.b.t. volkshuisvesting is geactualiseerd. De ontbrekende delen uit de toelichting zijn aangevuld. Het hoofdstuk economische uitvoerbaarheid is aangevuld met de recent gesloten aanvullende overeenkomst.
Tijdens de periode van vooroverleg zijn 2 brieven binnengekomen die ook als vooroverlegreacties zijn aangemerkt.
Op de werf aan de Tatraweg bevindt zich een unieke verspreid staand verzameling bomen, struiken en onderbeplanting.
Er staan 60 verschillende soorten bomen en 40 soorten struiken. Men heeft de bomen en struiken geïnventariseerd. De bomen zijn vaak zeldzaam.
Men ondersteunt het plan voor een arboretum
Men pleit er voor om ook de elders in het plangebied aanwezige solitaire bomen en bomenrijen in te passen conform het bepaalde in het Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit (2012 - 2025) Groen op de hoek.
Standpunt college
M.b.t. de bomen is door de raad besloten (19 maart 2012) dat er een bomeninventarisatie in het gebied diende plaats te vinden en dat er een voorstel geformuleerd moest worden bij het ontwerp bestemmingsplan hoe omgegaan wordt met de bomenrij achter de woningen aan de Goirleseweg.
Voor het gebied heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden.
De regeling m.b.t. de bomen achter de woningen aan de Goirleseweg is op 12 juni 2012 besproken met de bewoners. Het toen gepresenteerde voorstel is door de bewoners afgewezen. Men wil dat de gehele bomenrij achter hun woningen worden gehandhaafd. Om aan deze wens tegemoet te komen is voor een strook achter alle woningen aan de zuidzijde van de Goirleseweg, ten zuiden van de ontsluitingsweg van het huidige sportpark, in het bestemmingsplan de bestemming Groen opgenomen.
De bomen in het gebied worden niet apart aangeduid in het bestemmingsplan. Voor alle bomen in het plangebied geldt de Bomenverordening. Dit betekent dat als er waardevolle bomen gekapt moeten worden er een kapvergunning aangevraagd moet worden. Beoordeeld wordt dan of er een noodzaak is voor het kappen van de bomen. Als dat zo is dan zal er een herplantplicht opgelegd worden. De Bomenverordening is het kader voor groencompensatie voor de te kappen waardevolle bomen elders in het plangebied. Het consortium gaat bij de uitwerking van de verkavelingplannen te werk conform een door hen opgestelde Bomenvisie die als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan wordt opgenomen.
De stichting maakt zich grote zorgen over de woningbouw ontwikkelingen vanwege de belangrijke waarde die aan de in het gebied aanwezige boom- en heesterbestanden kunnen worden toegekend. Het betreft de laanbeplanting langs de Tatraweg en twee beplante strokken met opgaande bomen en heesters een parallel aan de Ringbaan Zuid en een aan de Apennijnenweg.
De bomen langs de Tatraweg hebben een grote beeldwaarde. Verder zijn er veel zeldzame tot zeer zeldzaam voorkomende gewassen. De laanbeplanting en de twee stroken hebben ook een verhoogde biodiversiteit.
De Nederlandse Tuinenstichting stelt vast dat er sprake is van boombedreigende plannen. Een vergelijking tussen het laatste stedenbouwkundig plan en de huidige situatie maakt duidelijk dat er weinig tot geen rekening gehouden wordt met de betreffende boom- en heesterbestanden en de belangrijke waarden die hieraan kunnen worden toegekend. De bomen zullen moeten wijken voor woningbouw, rijwegen en parkeerplaatsen. De beplantingsstroken zouden in het nieuwe plan juist goed kunnen bufferen tussen de toekomstige woningbouw en de omgeving en op die wijze een belangrijke meerwaarde aan het gebied geven.
Standpunt college
zie hiervoor onder 4
De provincie onderschrijft het voornemen tot aanpassing van het detailhandelsbeleid en wil daarover in overleg met de gemeente.
Verder merkt men op dat op de functie detailhandel de Ladder voor duurzame verstedelijking (de artikelen 1.1.1. en 3.1.6. Bro) van toepassing is. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke plannen voor een nieuwe
detailhandelsontwikkeling transparant moet worden gemaakt welke afweging is gemaakt bij het doorlopen van stappen a, b en c die in het Bro zijn opgenomen.
Standpunt college
Zie hiervoor onder 1.
Ontwikkeldeel
Op 14 februari 2012 en op 23 februari 2012 zijn er ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie inloopavonden georganiseerd in het gebied. Tijdens deze bijeenkomsten konden belangstellenden themagericht vragen stellen over de nieuwe planopzet waarbij er per thema een toelichting werd gegeven en vragen gesteld konden worden aan de aanwezige deskundigen. De zes thema's waren: Wonen, Verkeer, Detailhandel, Bestemmingsplan, Sport en Afslag A58. Voorafgaand aan behandeling van de nieuwe planopzet door de gemeenteraad op 19 maart is er op 28 februari 2012 de mogelijkheid geweest om in te spreken tijdens een inspraakbijeenkomst. Zie voor een gedetailleerde beschrijving van de communicatie het raadsvoorstel m.b.t. het raadsbesluit d.d. 19 maart 2012, zie bijlage .
Beheerdeel
M.b.t. het beheerdeel van het bestemmingsplan zijn in november 2012 brieven gestuurd aan alle eigenaren in het gebied met daarbij een uittreksel uit de concept verbeelding en de regels. De eigenaren zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze concepten. Naar aanleiding van deze reacties is het plan op onderdelen aangepast. Hieronder worden de reacties samengevat weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
De volgende mensen / instanties hebben gereageerd.
Bewoners van de woningen Goirleseweg 52 tot en met 66 hebben gereageerd dat het achterpad bij hun woning niet opgenomen is in het bestemmingsplan met de bestemming Wonen. Dit achterpad is aangelegd ten tijde van de aanleg van de ventweg langs de Tilburgseweg. In dat kader hebben de bewoners grond afgestaan aan de gemeente waarvoor in ruil er een achterpad aangelegd is. Men wil dat het gebruik van het achterpad in het bestemmingsplan geregeld wordt.
Men heeft een brief van 31 januari 1961 overgelegd waarbij door de gemeente Tilburg is toegezegd:"Indien de eigenaren bereid zijn de benodigde strook grond van ca 3 meter breedte, kosteloos aan de gemeente over te dragen, verleent de gemeente recht van uitweg en zorgt op haar kosten voor verharding van de strook. Door terugplaatsing van de afscheiding en algemene toegangspoort tot het complex wordt een vrije toegang tot de uitweg verkregen."
De betreffende strook grond is ingericht als achterom voor de betreffende woningen en aan deze weg zijn ook garages gesitueerd. De grond is eigendom van de gemeente.
Antwoord
Om de toezegging recht te doen wordt aan deze gronden de bestemming Wonen toegekend.
Tennis accommodatie Tilburg
Wil graag dat de bestaande bebouwing met een bouwvlak opgenomen wordt.
Antwoord
Er is een bouwvlak opgenomen rond het bestaand paviljoen.
Bewoner Ringbaan Zuid 418
Wil graag een strook grond van 7 meter naast zijn woning kopen om zodoende daar 2 auto's te parkeren zodat die niet op de ventweg geparkeerd hoeven te worden.
Antwoord
Op dit moment is het stedenbouwkundig plan voor het noordoostelijk woongebied ( op de gronden van o.a. de gemeentewerf) nog niet gereed. Deze gronden zijn onderdeel van de overeenkomst met het consortium Stappegoor en het is aan het consortium om deze gronden al dan niet te verkopen aan de verzoeker.
Het concept bestemmingsplan kent aan deze gronden de bestemming Woongebied toe. De aanleg van parkeerplaatsen nabij woningen past binnen deze bestemming. Als besloten wordt om de gronden te verkopen verzet het concept bestemmingsplan zich daar niet tegen. Plan behoeft niet te worden aangepast.
Eigenaar Apennijnenweg 14.
Wil weten of in het concept bestemmingsplan wijzigingen zijn aangebracht in vergelijking met de recent vastgestelde bestemming voor zijn perceel. Hij vraagt of Sporthome op Apennijnenweg 4, dat kamers verhuurt aan sporters (dus wonen is daar toegestaan), dit binnen de bestemming Maatschappelijk mag doen. Inmiddels is de Apennijnenweg 9 de School for Creative Industries geworden. Het voormalige IFF kantoor is verhuurd aan een school. Dat strookt niet met de bestemming Kantoor die in het concept bestemmingsplan is opgenomen.
Antwoord
De bestemming uit het bestemmingsplan Het Groenewoud II, 2e herziening Apennijnenweg 14 is overgenomen. Voor de huisvesting van studenten op het perceel Apennijnenweg 4 is op 21 november 2012 een omgevingsvergunning voor het veranderen van een onderwijsgebouw in een gebouw ten behoeve van woning met logiesfuncties voor studerende topsporters verleend. Deze vergunning is vertaald in de bestemming Maatschappelijk met de aanduiding studentenhuisvesting.
In het geldende bestemmingsplan Het Groenewoud II heeft het perceel Apennijnenweg 9 de bestemming H2. De gronden, welke op de plankaart zijn aangeduid met H.2. mogen uitsluitend worden bebouwd met scholen en gebouwen voor openbare en bijzondere doeleinden. Derhalve zal aan deze percelen de bestemming Maatschappelijk worden toegekend met de aanduiding onderwijs en kantoor.
Eigenaar Stappegoorweg 227 - 229
De percelen nrs. 536 en 1065 (woonhuis en erf) maken geen deel uit van het tuincentrum, maar zijn privé eigendom en zouden de bestemming wonen moeten hebben. Als zodanig is deze woning destijds ook gekocht van een particulier eigenaar. Op het perceel van het tuincentrum is nog wel een (onbewoonde) bedrijfswoning aanwezig, (aan de noordkant achter Stappegoorweg 221; op de tekening dun omlijnd, dicht tegen het woonwagenkamp aan). Deze locatie is niet als bouwvlak aangegeven. Uit een formulier bestemmingsplan van 14 mei 1986 blijkt dat woning Stappegoorweg 221 dient te worden beschouwd als niet behorend bij de kwekerij. Woning Stappegoorweg 227, die toen werd afgescheiden, dient te worden beschouwd als "eerste" dienstwoning. De conclusie toen was dat er nog een woning kon worden bijgebouwd.
Het opgenomen bouwvlak biedt geen mogelijkheid om uit te breiden. Hier heeft men bezwaren tegen.
Wat betreft de maatvoeringsaanduidingen wordt gesproken over een goothoogte van 3 meter, en een totaalhoogte van 4,5 meter, terwijl de huidige bebouwing (de kassen) een goothoogte hebben van 4,7 meter, en een totaalhoogte van 5,7 meter.
Bestaande terreinafscheidingen zijn 150 tot 200 cm hoog; nu zijn die beperkt in het onbebouwde erf tot 100 cm.
Antwoord
In het geldende bestemmingsplan Het Groenewoud II heeft dit perceel de bestemming Kwekerij. Het bebouwingspercentage is 50% en de maximaal toegelaten hoogte is 5 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 5 meter. Er zijn maximaal 2 dienstwoningen toegestaan. In het verleden is de woning Stappegoorweg 227 aangemerkt als bedrijfswoning. Dat deze inmiddels verkocht is en in gebruik is als een gewoon woonhuis doet hier niets aan af. Het is niet gewenst om een nieuwe woning toe te voegen omdat dit op grond van de Wet geluidhinder niet mogelijk is zonder geluidwerende maatregelen te treffen. Verder dient er op grond van de brochure bedrijven en milieuzonering een afstand van 30 meter tussen een woning en het tuincentrum in acht te worden genomen.
Het bebouwingsregeling is aangepast conform de geldende rechten d.w.z. maximaal 50% bebouwing van het bouwvlak. Het bouwvlak wordt overgenomen van het geldende bestemmingsplan met inachtneming van de minimale een afstand van 5 meter tot de perceelsgrens. De hoogte wordt gesteld op 6 meter, conform de bestaande toestand. Het bestemmingsplan bevat m.b.t. de erfafscheiding een afwijkingsbevoegdheid tot 3 meter.
Atletiekverenging Atilla
Antwoord
De fietsenstalling ligt grotendeels binnen de bestemming Sport en gedeeltelijk binnen de bestemming Verkeer en verblijf en is binnen die bestemmingen toegestaan.
De aanduiding sportveld is op het gehele perceel gelegen.
Ter plaatse van de dubbelbestemming gasleiding geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding. Deze bestemming is niet strijdig met het gebruik van de gronden als atletiekbaan.
De grens van de zuidzijde komt overeen met de feitelijke situatie.
Ten oosten van de baan ligt ook de bestemming Sport. Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het ontvangen van publiek voor wedstrijden.
De opgenomen maximaal toegestane hoogte is gebaseerd op de bestaande toestand en is respectievelijk 4 en 6 meter hoog. De maximaal toegestane hoogte is opgehoogd naar 7 meter.
In het kader van het bestemmingsplan Stappegoor 2013 zijn onderzoeken uitgevoerd onder andere naar de effecten van het situeren van Sport naast woningen. Op grond van de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering dient de afstand tussen sportvelden en woningen in een gemengd gebied minimaal 30 meter te zijn. Deze afstand wordt in het bestemmingsplan gerespecteerd. In het bedoelde artikel wordt gesproken over onaanvaardbare overlast voor de (woon)omgeving. Uit de bedoelde onderzoeken blijkt dat er geen onaanvaardbare overlast zal plaatsvinden.
Bewoner Goirleseweg 118
Heeft een principe verzoek voor uitbreiding van zijn woning ingediend en vraagt het bouwvlak uit te breiden. De diepte van de uitbreiding op de eerste verdieping bedraagt 17,58 meter. Kan hierbij tevens naar de maximale bouwhoogte gekeken worden. In het bestemmingsplan Stappegoor 2013 is een maximale hoogte van 10 meter toegestaan, terwijl in de bestaande situatie al sprake is van (plaatselijk) 11,20 meter.
Verder is de welstand akkoord met dit ontwerp en draagt de bewoner als argument aan, dat hier geen sprake is van één recht bouwvlak (in de hele straat), maar van losse, verspringende bouwvlakken.
Antwoord
Naar aanleiding van deze reactie zijn alle bouwblokken aan de Goirleseweg nog eens bekeken.
De standaarddiepte van een bouwvlak in Tilburg bedraagt op basis van de plansystematiek 12 meter. Gezien het feit dat er hier sprake is van zeer grote, diepe percelen, vinden wij echter een dieper bouwvlak op z'n plaats. Na inventarisatie van de bestaande percelen en woningen, zijn wij er op uitgekomen dat voor de specifieke situatie van de Goirleseweg een vergroting van de standaarddiepte van een bouwvlak van 12 naar 15 meter verantwoord is. Overwegingen hierbij:
Alle bestaande woningen vallen in principe binnen een bouwvlak van 15 meter.
Bij een diepte van 15 meter is er enerzijds in de meeste gevallen sprake van enige uitbreidingsmogelijkheden en wordt anderzijds de woonkwaliteit van omwonenden voldoende beschermd; diepere hoofdgebouwen kunnen problematisch zijn met het oog op de woonkwaliteit van omwonenden.
Een bouwvlakdiepte van 15 meter is reëel in vergelijking met andere situaties in de stad (bijv Bosscheweg).
In verband met redenen van rechtsgelijkheid en voorkoming van precedentwerking wordt ervoor gekozen om deze bouwvlakdiepte van 15 meter in principe voor de gehele Goirleseweg binnen de plangrenzen van toepassing te verklaren. De bouwhoogte is bepaald op 11 meter.
Eigenaar van Bioscoop
Verzoekt om de "bestemming"die het perceel heeft gekregen conform de vrijstelling artikel 19 WRO over te nemen. Op grond van de vrijstelling zijn toegelaten:
Antwoord
In het concept bestemmingsplan is ter plaatse toegestaan:
en de volgende bijbehorende voorzieningen
Uit de opsomming van de artikel 19 WRO vrijstelling zijn de volgende functies niet in het concept bestemmingsplan toegevoegd:
In de ruimtelijke onderbouwing bij de artikel 19 WRO vrijstelling is voor dit deelgebied opgenomen dat de plint van de geplande woontorens aan het plein ingevuld kunnen worden met horeca, sportgerelateerde detailhandel en kantoren. Voor het bioscoop deel is opgenomen dat hier een bioscoop komt van 17.000 m2 en een megastore ten behoeve sportgerelateerde detailhandel met een oppervlakte van 3.850 m2.
Omdat de woontorens waarin de plint o.a. kantoren zouden kunnen komen uit het plan zijn geschrapt en er op dit moment geen kantoren, zorg en dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen aanwezig zijn, zijn deze binnen het concept bestemmingsplan niet toegelaten. Bij het alsnog toestaan van geluidgevoelige bestemming zoals maatschappelijke voorzieningen zal er een akoestisch onderzoek moeten plaatsvinden in het kader van de Wet geluidhinder. Daarnaast zal er een luchtkwaliteitsonderzoek nodig zijn. Vanuit het gemeentelijke beleid m.b.t. externe veiligheid mogen binnen 200m van de weg geen bijzonder kwetsbare functies mogelijk gemaakt worden. Gelet daarop worden maatschappelijke voorzieningen niet toegelaten. Wel is de mogelijkheid opgenomen om in beperkte mate kantoren en dienstverlening toe te staan.
Verzoekt niet de feitelijke bouwhoogte van 20 meter op te nemen maar de op grond van de vrijstelling toegestane hoogte van 25 meter op te nemen.
Antwoord
De hoogte komt overeen met de bestaande situatie. Er is geen aanleiding om een grotere hoogte toe te staan. In de vrijstelling artikel 19 was een overmaat opgenomen vanwege de gewenste flexibiliteit voor de bouw van de bioscoop te krijgen. Nu de bioscoop gerealiseerd is, is deze flexibiliteit niet meer nodig. De sporthal heeft ook een maximale hoogte van 20 meter, de overige grote gebouwen in de omgeving een maximale hoogte van 15 meter.
Men verzoekt de minimum eis voor de detailhandel van 1000 m2 te laten vervallen omdat die ook niet in de artikel 19 vrijstelling zit.
Antwoord
Minimum eis is voor de sportgerelateerde detailhandel komen te vervallen
De aanwezige parkeerplaatsen aan de zuidzijde van de Bioscoop vallen niet geheel binnen de bestemming "Cultuur en Ontspanning"maar gedeeltelijk in de bestemming "Verkeer".
Men verzoekt de parkeerplaatsen in de bestemming Cultuur en ontspanning op te nemen.
Antwoord
Het bestemmingsvlak is op dit punt aangepast.
Men verzoekt aan de begripsbepaling "sport" fitness toe te voegen
Antwoord
De begripsbepaling wordt aangepast.
Men verzoekt om aan te geven wat wordt verstaan onder "ondergeschikt zijn aan" en "restauratieve voorzieningen".
Antwoord:
Ondergeschikt aan betekent kleiner dan de hoofdfunctie, dus aanzienlijk minder dan 50%.
Met restauratieve voorzieningen worden bedoeld bedrijfsrestaurants bedoeld voor eigen personeel en die niet geopend zijn buiten de openingstijden van de hoofdfunctie.
Er zal rekening moeten worden gehouden met het perceel Brouwer.
Antwoord
Het perceel krijgt de bestemmingen "Groen", "Verkeer en Verblijf" en "Cultuur en Ontspanning".
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 12 augustus 2013 tot en met 23 september 2013. Tijdens deze periode zijn er 100 zienswijzen ingediend. Deze worden in bijlage 25 zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).