Plan: | Centrum Zuid 2008, 2e herziening (Piusplein 26-30) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2011001-e001 |
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (op basis van bronnenonderzoek en verkennend veldbezoek) is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. In voorliggende notitie wordt hiervan verslag gedaan.
Methode
In de quickscan worden de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet. Deze werkwijze vloeit voort uit de 'Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen' van het Ministerie van LNV van september 2009. Het plangebied zal van de buiten- en binnenzijde worden onderzocht op gebouwbewonende diersoorten zoals vleermuizen. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals de provinciale natuurgegevens en algemene verspreidingsatlassen. Er zijn geen gegevens aangekocht bij Natuurloket omdat door het veldbezoek en de vrij beschikbare gegevens reeds een duidelijk beeld is verkregen van de aanwezige natuurwaarden. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek wordt een effectinschatting gemaakt. Dit wordt meegenomen in de advisering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 21 december 2010 een terreinbezoek gebracht aan het plangebied. Het doel van dit verkennende terreinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Aan de hand van de voorlopige ontwerptekening is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.
Ecologische gebiedsbeschrijving
Het plangebied ligt in het centrum van de kern Tilburg. Het terrein rondom het plangebied is voor het grootste gedeelte verhard. Aan de voorzijde van de bestaande bebouwing is een kleine plantsoenstrook met wat groen te vinden. Het plangebied zelf wordt aan de noordzijde begrensd door bebouwing die zal blijven staan. De oostzijde wordt begrensd door Piusplein, de zuidzijde door de inrit naar Parkeergarage ´Koningsplein´. Aan de achterzijde van het pand is een voetgangerpassage. Er zijn geen bomen of ander groen binnen het plangebied aanwezig. Het gebouw heeft een houten overkapping aan de oost-, zuid- en westzijde van het pand. Daarin zijn enkele spleten en openingen aangetroffen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied zelf ligt ver buiten de invloedsfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. Het projectgebied valt ook buiten de door de Provincie Noord-Brabant aangewezen natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Mogelijk verstorende effecten van woningbouwplannen zijn: versnippering, verandering van de waterhuishouding, verstoring door licht, geluid, trillingen en menselijke activiteit etc. Voor een bouwplan van een nieuw winkelcentrum met appartementen zijn effecten op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden en EHS gebieden redelijkerwijs uit te sluiten. Vanuit provinciaal beleid hoeft daarom geen rekening te houden met de wettelijke gebiedsbescherming en planologische bescherming van natuurwaarden.
Beschermde soorten
Flora en vegetatie
Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied geen beschermde of bedreigde plantensoorten waargenomen. Het gebied is geheel verhard en muurvegetaties zijn niet aanwezig. Op basis van de resultaten uit het veldbezoek is het voorkomen van beschermde of bedreigde soorten in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten. In de planvorming hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde plantensoorten.
Zoogdieren
In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek geen sporen van beschermde diersoorten waargenomen. Er zijn tevens geen potentiële holen in de bomen en het gebouw waargenomen. Mogelijk dat enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1 op enige wijze in het gebied kunnen voorkomen. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van algemene verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur is het voorkomen van strenger beschermde grondgebonden soorten op deze locatie redelijkerwijs uit te sluiten.
Tevens is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen (holle bomen en gebouwen). In het plangebied zijn in het geheel geen holle bomen aanwezig. Het gebouw zijn zowel aan de buiten- als aan de binnenzijde geïnspecteerd. Behalve in de houten overkapping aan de zuidzijde van het pand zijn er geen openingen waargenomen. De openingen in de houten overkapping zijn alleen van onderaf toegankelijk. De horizontale nauwe ruimte die mogelijk toegankelijk is via deze openingen worden ongeschikt geacht voor vleermuizen als vaste verblijfplaats. Het plangebied is verder gezien de beperkte omvang verwaarloosbaar als onderdeel van een foerageergebied van vleermuizen. Ook vormt het plangebied zelf geen lijnstructuur waar als vliegroute van gebuikt gemaakt kan worden door vleermuizen.
Vogels
Tijdens het veldbezoek zijn er in het geheel geen vogels of oude nesten waargenomen. Algemene soorten, zoals Kauw en Merel, kunnen tot broeden komen in hoekjes op het platte dak. Eventueel aanwezige vogelnesten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Het is aan te bevelen om de ontwikkeling te laten plaatsvinden in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode van september tot en met maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden de buitenkant van het gebouw te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig.
Overige diersoorten
Het voorkomen van vissen in het plangebied is met zekerheid uit te sluiten vanwege het ontbreken van water. Als landbiotoop voor amfibieën en reptielen heeft het plangebied geen ecologische functie hebben. Ook voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied echter weinig waarde vanwege het ontbreken van geschikte biotopen. Negatieve effecten op deze soortgroepen zijn derhalve redelijkerwijs uit te sluiten.
Conclusie en advies
Op basis van het verkennende veldonderzoek en de geraadpleegde bronnen kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen op het gebied van natuurwetgeving en -beleid zijn. Er is geen aanleiding tot het doen van aanvullend (veld)onderzoek. Op basis van het voorgaande kan het ruimtelijk plan, wat betreft het onderdeel natuur, in de huidige vorm doorgang vinden.
Omdat het in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van vogelnesten in de broedperiode, is het aan te bevelen om de ontwikkeling te laten plaatsvinden in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode van september tot en met maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden de buitenkant van het gebouw te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep.