Plan: | Hoge Hoek |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2009045-e001 |
De Ontwateringssnorm in stedelijk gebied in Nederland is vastgelegd in de Leidraad Riolering (C1000). Afhankelijk van de functie en inrichting van het gebied zijn de volgende richtlijnen
beschikbaar over de toelaatbare grondwaterstanden:
Functie: | Toelaatbare grondwaterstand |
Woningen met kruipruimte* | 0.70 m – kruin weg |
Woningen zonder kruipruimte* | 0.30 m – kruin weg |
Tuinen en openbare groenvoorziening | 0.50 m – maaiveld |
Primaire wegen | 1.00 m – kruin weg |
Secundaire wegen + woonstraten | 0.70 m – kruin weg |
* Uitgangspunt: vloerpeil van woningen +0.2 tot +0.35 m maaiveld.
De bestaande ontwatering is onvoldoende voor de nieuwe functies. Omdat de verlaging van grondwater tegen het beleid van alle overheden gaat, wordt de benodigde ontwatering bereikt door ophogen waar nodig. Op basis van de vastgestelde maatgevende hoogste grondwaterstand in het plangebied van maximaal 11.10m+ NAP ter hoogte van de beoogde woningbouw en de vastgestelde normen dient de weg-as van de woonstraten op minimaal 11.80m+ NAP. Het vloerpeil van de woningen komt daarmee op minimaal 12.00m+ NAP. De rondweg dient minimaal op 12.10m+ te worden gesitueerd.
De drooglegging is de afstand tussen het maaiveldniveau en het peil van het open water. Bij de aan te leggen waterberging of retentievoorziening kan worden uitgegaan van een minimale drooglegging van circa. 0.70 tot 1.00m. Binnen de planontwikkeling is geen open water aanwezig, door de beoogde ontwikkeling zal geen open water worden aangelegd.
Binnen de gemeente Tilburg wordt gebruik gemaakt van zogenaamde T-hoogtes. Dit is de minimale aanleghoogte van de openbare ruimte in de eindsituatie ten opzichte van NAP op de erfscheiding (meestal aan de buitenzijde van het trottoir), welke door de gemeente na het woonrijp maken wordt aangeleverd. Bij ophoging wordt doorgaans een terreinhoogte aangehouden van T -0,30m opgeleverd, de restantophoging tot T-Hoogte geschiedt met uitkomende grond uit bouwputten en cunetten.
Het regulier functioneren van een rioolstelsel wordt getoetst op afvoer m.b.v. een T=2 jaar (bui 08 van de Leidraad Riolering) en op berging m.b.v. een T=10 jaar (o.b.v. regenduurlijnen). Een rioolstelsel moet deze ontwerpbuien kunnen verwerken zonder het optreden van ´water op straat´. Het falen van een watersysteem wordt getoetst op basis van inundatie van gebieden als gevolg van het overvol raken van het systeem met een herhalingstijd van T=100 jaar. Bij het T=100 jaar criterium gaat het niet om het regulier functioneren van een watersysteem maar om het falen daarvan. Er is daarbij in principe geen marge zoals bij de riolering in de vorm van de berging van ´water op straat´.