direct naar inhoud van 9.2 Bestaand watersysteem
Plan: Hoge Hoek
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2009045-e001

9.2 Bestaand watersysteem

9.2.1 Gebiedskenmerken

De omgeving van plangebied ´Hoge Hoek´ is gelegen binnen het stroomgebied van de Beneden Dommel + Zandleij van het Waterschap De Dommel. De Roomleij is de belangrijkste hoofdwaterloop in de omgeving, grenst ten noorden van plangebied Hoge Hoek. Het waterpeil in de Roomleij ter hoogte van Berkel-Enschot wordt gereguleerd middels een stuw in Udenhout. Van mei tot en met september is het stuwpeil 8.10m+ NAP, van september tot en met mei 8.02 m.+ NAP. In hoeverre dit peil doorwerkt tot aan Berkel-Enschot is niet bekend.


Ten zuiden van het plangebied aan de Raadhuisstraat is een waterloop gelegen die niet is opgenomen op de legger van het waterschap. Evenwijdig aan de spoordijk van spoorweg Tilburg- ´s Hertogenbosch is een doodlopende bermsloot gelegen. De locatie is gesitueerd in een intermediar gebied en is gelegen op eerdgronden (bodemkundige hoofdeenheid). Er is een grondwatertrap bekend van; VII GHG 80-140 en GLG >120. Grondwaterbeschermingsgebieden dan wel keur beschermingsgebieden van Waterschap de Dommel zijn in de directe omgeving niet aanwezig.


Ter hoogte van de Raadhuisstraat bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel, beton Ø 800 en in de Gerardusstraat is een gemengd rioolstelsel, beton Ø 600 aanwezig. Ter hoogte van de spoorwegovergang Raadhuisstraat-´t Hoekske is een overstort van het gemengd riool aanwezig met een overstortmuur op 10.93m+ NAP. De overstort werkt ongeveer 8 keer per jaar volgens de Hydrodynamische rioolberekeningen van 2007. Het plangebied is momenteel voor het grootste deel onverhard, hierdoor dringt het regenwater dat nu neerslaat in het plangebied rechtstreeks de bodem in, nadat het verzameld wordt in door particulier gegraven greppels.

9.2.2 Bodem en grondwater

Bodemopbouw

Voorafgaande aan de bebouwing van het gebied dient tenminste inzicht te zijn in de bodemopbouw en waterhuishouding van het gebied. Hiervoor zijn er sinds 1998 diverse onderzoeken verricht. De reeds uitgevoerde onderzoeken worden onderstaand op chronologische wijze weergegeven:

  • Arcadis Heidemij Advies (Nader bodemkundig hydrologisch /bodemkundig onderzoek Tilburg Noordoost. Deelrapport deelgebieden Berkel-Enschot 2000);
  • Grontmij (MER/SMB Overhoeken Gemeente Tilburg 2006);
  • AGEL adviseurs (verkennend bodemonderzoek 2007/2008, infiltratieproeven 2007/2008);

In 2000 is een bodemkundig onderzoek verricht ter hoogte van de planontwikkeling. Daaruit blijkt dat de bodem met aanzienlijke variatie is opgebouwd. De toplaag bestaat uit humeus, sterk lemig zand. Daaronder is sterk lemig zand tot zandige leem aanwezig. Onder deze leemlaag komt zeer fijn tot matig fijn, matig leemarm zand voor. Op nog grotere diepten neemt de zandgrofheid toe en neemt het leemgehalte verder af.

In de bodemopbouw van het gebied worden storende leemlagen afgewisseld met lagen zeer fijn tot matig fijn zand, al dan niet leemarm. De aanvangsdiepte en dikte van de storende lagen varieert duidelijk binnen het plangebied. In het bovengenoemde onderzoek zijn ´gaten´ in de bodemstructuur waargenomen, oftewel in een klein deel van het plangebied, waar geen storende leemlagen aanwezig zijn.

De bodemopbouw conform het bodemkundig onderzoek is weliswaar op hoofdlijnen te schematiseren, maar kenmerk zich vooral door aanzienlijke variatie, op korte afstanden.

Voor concrete gegevens van de bodemopbouw is gebruik gemaakt van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek door AGEL adviseurs in 2007. De waargenomen bodemsamenstelling is globaal als volgt opgebouwd:

  • Vanaf het maaiveld tot circa 1,0 meter beneden maaiveld (m-mv) bestaat de bodem voornamelijk uit donkerbruin matig fijn zwak siltig zand;
  • Vanaf 1,0 m-mv tot 2,5 m-mv bestaat de bodem uit grijs zwak zandig leem.

Om de stabiliteit gedurende het gehele jaar te kunnen garanderen dient voor de aanleg van wegen en riolering de bodem voldoende draagkrachtig te zijn.

  • Voor wegen wordt deze draagkracht bereikt bij een voldoende ontwatering en toepassing van tenminste matig leemarm, humusarm zand boven dit ontwateringspeil (exclusief het cunet);
  • Voor riolering is de bodem in het algemeen voldoende draadkrachtig bij een minimale kwaliteit van matig leemarm zand tot een diepte van 0,3 m onder leidingen en 0,5 m onder putten.

Uit de boorprofielen blijkt dat de bovenzijde leemlagen zich op 1,0 m-mv bevinden. Wanneer onderkant cunet van de wegen op het huidige maaiveldniveau word aangelegd dan is er voldoende stabiliteit. Hierbij de kanttekening dat de huidige wegen, waarop dient te worden aangesloten niet voldoen aan de ontwateringsnorm. Afhankelijk van de aanlegdiepte van de riolering kan grondverbetering nodig zijn; gezien de boorprofielen voldoen delen van het plangebied niet aan de eisen van tenminste matig leemarm, humusarm zand.

Grondwater

Door Arcadis Heidemij is in 2000 nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek verricht met betrekking tot de deelgebieden Berkel-Enschot. Onderstaand zijn de waarden welke relevant zijn met betrekking tot de grondwaterstand, weergegeven. De waarden zijn afkomstig van de bodemkaarten van Stiboka 1984/1990 en DLO-SC 1992.

  Stiboka 1984/1990   DLO-SC 1992  
Spoorzone   VI (noordzijde), V* (zuidzijde)   VII (noordzijde), VI (zuidzijde)  

  GHG   GLG  
V   0,25 – 0,40 m – mv   > 1,20 m - mv  
VI   > 0,40 m- mv   > 1,20 m – mv  
VII   > 0,80 m - mv   > 1,80 m - mv  

Voor de bepaling van de maatgevende hoogste grondwaterstand is gebruik gemaakt van metingen in circa 30 peilbuizen binnen en direct rondom de begrenzing van het plangebied. Het overgrote deel van de peilbuizen zijn vanaf 1996 gemonitoord. De buizen zijn tenminste voor een deel in of tussen leemlagen geplaatst, voor een ander deel daaronder. Voor de peilbuisreeksen wordt verwezen naar het nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek. Na onderzoek blijkt dat de maatgevende hoogste grondwaterstand grotendeels is gelegen tussen 11.00m+ NAP en 11.10m+ NAP. Ter hoogte van het noordelijk deel van het plangebied varieert het tussen 11.00m+ NAP en 10.50m+ NAP.

Infiltratiecapciteit

Het doel van de infiltratieproef conform de omgekeerde boorgatmethode is het bepalen van de K-waarde van de bodem. De K-waarde is een coëfficiënt die de doorlatendheid van de bodem aangeeft, en daarmee de infiltratiecapaciteit van de bodem. Hoe hoger de K-waarde is hoe beter het regenwater in de bodem infiltreert.

Na beproeving en verwerking van de verkregen gegevens blijkt dat de infiltratiecapaciteit van de ondergrond gemiddeld ca. 0,4 m/24h bedraagt. Onderstaand wordt de checklist van het waterschap De Dommel weergegeven met betrekking tot de infiltratiekansen behorende bij een bepaalde k-waarde.

k-waarde (m/24h)   Infiltratiekans  
0,4 <   Slecht  
0,4 - 0,8   Redelijk  
> 0,8   Goed  

Een gemiddelde k-waarde van 0.4 m/24h beoordeelt men als redelijk tot slecht, hierdoor kan geconcludeerd worden dat infiltratie niet tot de mogelijkheden behoort. Het regenwater wordt dan ook geborgen in een retentievoorziening, die leegloopt richting het regionale afwateringssysteem via een onderlaat, op maximaal de landelijke afvoer.

9.2.3 Beleidskader en uitgangspunten waterhuishouding

De waterhuishouding binnen de nieuwe planontwikkeling dient te voldoen aan de richtlijnen en aanwijzingen van het waterschap en gemeente. Ten behoeve van een gewenste afstemming hebben er een drietal bijeenkomsten plaatsgevonden tussen de gemeente, waterschap en initiatiefnemer. De belangrijkste uikomsten worden hieronder geformuleerd:

  • De waterberging wordt bepaald conform de systematiek Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk, definitie en randvoorwaarden hydrologisch neutraal ontwikkelen van waterschap De Dommel, vastgesteld op 11 juli 2006;
  • Er dient een bui met een herhalingstijd van 10 jaar geborgen te worden, waarbij een lozing van 0,87 l/s/ha is toegestaan. Bij een herhalingstijd van 100 jaar moet het water binnen het plan geborgen kunnen worden zonder dat het leidt tot wateroverlast;
  • De inrichting draagt bij aan de vermindering van de wateropgave. Door bijvoorbeeld meer groen in plaats van het toepassen van doorlatende/ half-verharding;
  • De ontsluitingsweg is onderdeel van het plan. Hiervoor is de dezelfde opgave van toepassing. Er moet voorkomen worden dat het licht verontreinigd regenwater direct op oppervlakte water terecht komt;
  • Bij nadere technische uitwerkingen van de waterhuishouding dient er rekening te houden geworden met een afvoer van de retentie naar een watergang (De Roomleij) ten noorden gelegen van de retentie. Waterschap De Dommel stemt in om de afvoer op deze watergang aan te sluiten, hetgeen een goede technische oplossing is (bijkomend voordeel is dat het maaiveld een natuurlijk verloop kent naar beneden richting de watergang);
  • De vertegenwoordiger van Waterschap De Dommel heeft een uitleg gegeven waarom het Waterschap heeft ingestemd met een hogere afvoercoëfficiënt (0.87 l/s/ha ) dan eerst van uit gegaan werd, er is meer ingezoomd op de locatie/omgeving en hieruit blijkt dat er verantwoord een hogere afvoercoëfficiënt toegekend kan worden aan deze locatie.
  • De vertegenwoordiger van gemeente Tilburg gaat voorgestelde uitwerking positief adviseren richting het planteam;
  • De vertegenwoordiger van Waterschap De Dommel heeft aangegeven, gezien de grote te bergen wateropgave dat er mogelijkheden bestaan dat het Waterschap het onderhoud en beheer overneemt, e.e.a. nader afstemmen tussen Gemeente en Waterschap;
  • Het overnemen van onderhoud en beheer is mogelijk bij voorzieningen en wateren waar meer dan 5 ha verhard oppervlak op afwatert. Het is hierbij van belang dat het waterschap nauw wordt betrokken bij de uitwerking en vormgeving van het plan, zodat het waterschap de voorwaarden voor goed beheer en onderhoud kan inbrengen.
  • Deze afwegingen en keuzes zijn de kern van de watertoets. Samen met de beschikbare bodem- en grondwatergegevens, de gemaakte globale berekeningen, enz. vormen ze de ingrediënten voor de waterparagraaf.

De voerende waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen te behalen.

Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en –kwaliteit in het onderhavige gebied. De bestaande riolering in de omgeving van het plangebied is in beheer en eigendom van de gemeente Tilburg.

Zoals aangegeven is voor de gemeente Tilburg het Waterschap De Dommel de voerende kwaliteits- en kwantiteitsbeheerder. Inrichtingen van waterhuishoudingen voor ruimtelijke plannen worden door deze instantie getoetst en gekeurd. Voor nieuwbouw geldt dat het “schone” regenwater van het “vuile” huishoudelijke afvalwater gescheiden opgevangen en verwerkt dient te worden. Het huishoudelijke afvalwater zal in overleg met de gemeente Tilburg worden aangesloten op een bestaand rioolstelsel in de omgeving van de planontwikkeling. Tevens dient er overleg gevoerd te worden met het waterschap betreffende de extra hoeveelheid huishoudelijk afvalwater die richting de zuivering wordt afgevoerd.

Voor het “schone” regenwater gelden de beleidsregels die zijn vastgelegd in het derde Waterbeheerplan "Krachtig Water" van Waterschap De Dommel. Het waterbeheerplan is gebaseerd op de visie van het waterschap ten aanzien van de ontwikkeling en inrichting van duurzame watersystemen. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is ingedeeld conform de volgende thema´s:

  • Droge voeten
  • Voldoende water
  • Natuurlijk water
  • Schoon water
  • Schone waterbodem
  • Mooi water

Aan de basis van het plan staan de waterprogramma´s. Deze kwamen in 2007-2008 in samenwerking met andere overheden en belangenpartijen in het gebied tot stand en richten zich op alle waterdoelen in het beheergebied.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheids gedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en Europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.

Vanaf 2010 zal de Structuurvisie Water en Riolering met daarin opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015 vigerend worden. Daarin zijn de vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan, Waterplan en Waterstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd. De wetwijziging t.b.v. nieuwe zorgplichten grondwater en gemeentelijk rioleringsplan zijn tevens geïmplementeerd. De principes voor duurzaam waterbeheer van deze beleidsstukken zijn integraal opgenomen en verder uitgewerkt in een visie. Uit de deze visie vloeit een opgave voort, die uitgewerkt is tot een strategie. Voor nieuwe ontwikkelingen zoals Hoge Hoek, wordt er verwezen naar de richtlijnen van het waterschap voor hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Specifiek voor heel Tilburg Noordoost: in de door de stuurgroep vastgestelde structuurvisie voor Noodoost is het principe van de ´lekkende stad´ verwerkt. Deze ideeën zijn vastgelegd in het rapport ´De lekkende Stad´ van februari 1997.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de afzonderlijke Overhoeken is een milieueffect- rapportage (m.e.r.) opgesteld. Gelijktijdig is ook de procedure van de strategische milieubeoordeling (SMB) doorlopen. Het MER dient ter onderbouwing van de besluitvorming over de artikel 19-WRO-aanvraag voor de Overhoeken. Het MER beoordeeld de effecten van woningbouw op de bodem, grondwater en oppervlakte water. De effecten zijn middels een Bodemkundig/hydrologisch onderzoek bepaald. Watergerelateerde resultaten/uitgangspunten vanuit de MER zijn binnen deze watertoets rapportage verwerkt.