direct naar inhoud van Artikel 7 Woongebied
Plan: HaVeP-terrein
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008030-e001

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Functie

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen, waarbij een maximum woningbouwaantal geldt van 153;
  • b. toegangs- en (gebieds)ontsluitingswegen, verblijfsgebied en langzaamverkeersroutes;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. bouwwerken van algemeen nut.
7.1.2 Bijbehorende voorzieningen

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. groen- en speelvoorzieningen;
  • f. objecten voor beeldende kunst;
  • g. een beroepsmatige activiteit als een aan huis gebonden beroep;

Voorzover deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 7.1.1 genoemde functies.

7.1.3 Hogere grenswaarden

Bij het realiseren van de toegelaten bestemming en/of functies moet worden voldaan aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere grenswaarde en de daarin opgenomen voorwaarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
  • a. op of in deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde in overeenstemming met deze bestemming, worden opgericht;
7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande deze bouwwerken op een afstand van minimaal 3 m achter de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:
  • d. ten aanzien van de hoogte gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,5 m, met een maximale totale hoogte van 4,5 m;
    • 2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 m bedragen;
    • 3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3 m bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m waarbij de dakhelling maximaal 45o mag bedragen. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelsscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht;
  • e. indien sprake is van het bouwen van een garage dient er een minimale opstelruimte van 5 x 2,5 m aan de voorzijde van de garage aanwezig te zijn.
7.2.4 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de maximale hoogte bedraagt 3,5 m;
  • c. de maximale oppervlakte bedraagt 50 m2.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op de gronden voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het bouwvlak en op de gronden achter de voorgevelrooilijn niet meer dan 3 m en op de gronden voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. (openlucht) zwembaden, vijvers en daarmee gelijk te stellen bij een tuin behorende voorzieningen mogen uitsluitend in het bouwvlak en op de gronden achter de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het erf en de hoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 m.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  • c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
7.4 Afwijking van de bouwregels
7.4.1 Afwijking t.b.v. bouwen op gronden voor de voorgevelrooijlijn

Bij omgevingsvergunning kan met inachtneming van de voorwaarden in artikel 7.4.3 voor het bouwen op de gronden voor de voorgevelrooilijn, worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 7.2.2 sub a, voor ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kelderingangen mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  • b. het bepaalde in artikel 7.2.2 voor erkers, met dien verstande dat:
    • 1. op de begane grond:
      • de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt;
      • de diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
      • de hoogte één bouwlaag of maximaal 3 m betreft;
    • 2. de uitbouw transparant moet worden uitgevoerd;
    • 3. op de perceelscheiding dan wel op maximaal 2 m uit de perceelscheiding sprake kan zijn van een ondoorzichtige wand;
  • c. het bepaalde in artikel 7.2.2 sub a voor het bouwen van entrees, aan- en uitbouwen en bijgebouwen in afwijking van, met in achtneming van het bepaalde in artikel 10.5 en mits aangetoond is dat geen schade berokkend wordt aan beschermde bomen;
  • d. de in artikel 7.2.4 sub a opgenomen maximum hoogte van erfafscheidingen bij bijzondere in stedenbouwkundig opzicht afwijkende situaties met een maximum van 2 m;
  • e. het bepaalde in artikel 7.2.4 sub c, voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, die naar hun aard en bestemming op de gronden voor de voorgevelrooilijn toelaatbaar zijn, met een maximum van 5 m;
  • f. het bepaalde in artikel 7.2.4 sub c voor vlaggenmasten tot een hoogte van maximaal 10 m.
7.4.2 Afwijking t.b.v. bouwen op gronden achter de voorgevelrooilijn

Bij omgevingsvergunning kan met inachtneming van de voorwaarden in artikel 7.4.3 voor het bouwen op de gronden achter de voorgevelrooilijn, worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 7.2.4 sub c voor de opgenomen maximum hoogte voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een maximum van 5 m hoogte, voor antennes die van de voet af gemeten een hoogte hebben van meer dan 5 m, respectievelijk antennes, voor zover gelegen achter een woning of een ander gebouw, met een doorsnede groter dan 2 m en een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
7.4.3 Afwijkingsvoorwaarden

Omgevingsvergunningen als bedoeld onder artikel 7.4.1 en artikel 7.4.2 worden slechts verleend indien:

  • a. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • h. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen, waaronder garages, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel, nijverheid of dienstverlening daaronder begrepen een ambachtelijk of industrieel bedrijf, met uitzondering van uitoefening van beroepsmatige activiteiten als bedoeld in artikel 7.1.2 sub g;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidshinderlijke inrichting of risicovolle inrichting;
  • d. het splitsen van een (grondgebonden) woning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  • f. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  • g. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • h. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten.
7.6 Afwijking van de gebruiksregels
7.6.1 Afwijking van het gebruik ten behoeve van mantelzorg

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.5.1 onder a ten behoeve van het tijdelijk in gebruik nemen van een (vrijstaand) bijgebouw dan wel aan- of uitbouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg (zie ook onder b en c);
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en bedrijven;
  • c. maximale oppervlakte welke in aanmerking komt voor afhankelijke woonruimte 80 m2 bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan deze worden vergroot tot 100 m2 mits de oppervlakte van het erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  • d. de aanvrager een overeenkomst met de gemeente Tilburg afsluit, waaruit blijkt dat de aanvrager - en zijn rechtverkrijgenden middels een op te nemen kettingbeding - zich verplicht(en) de mantelzorgruimte niet afgesplitst van de woning aan derden te verkopen met daaraan gekoppeld een door de gemeente direct opeisbare boete van € 100.000,-- bij niet nakoming;
  • e. de zorgvrager deel gaat uitmaken van de huishouding van de mantelzorger(s);
  • f. de zorgbehoefte minimaal 8 uur per week betreft en verder een periode van minimaal 3 maanden zal beslaan;
  • g. de mantelzorger(s) in staat is/zijn om minimaal 8 uur per week in de zorgbehoefte te voorzien en dat ook zal/zullen doen;
  • h. Voorafgaand aan de vergunningverlening advies wordt ingewonnen bij het Expertisecentrum Familiezorg;
  • i. in een te verlenen omgevingsvergunning wordt opgenomen dat als de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van de betreffende ruimte als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en dit ook wordt gemeld aan de gemeente Tilburg en dat in dat geval indien die woonruimte een aan- of uitbouw betreft het keukenblok met de daarbij behorende leidingen dient te worden verwijderd of indien de mantelzorgruimte een (vrijstaand) bijgebouw betreft het keukenblok en de badkamerinrichting met bijbehorende leidingen dienen te worden verwijderd.

7.6.2 Afwijking ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgewerken van het bepaalde in artikel 7.5.1 onder j ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, in de woning en/of bijgebouw(en) met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  • b. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke valt onder de werking van artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
  • c. geen sprake is van ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige beroepsvestigingen;
  • d. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
  • e. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  • g. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, met een maximum van 80 m2.