Plan: | Buitengebied De Voorste Stroom |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001 |
In deze paragraaf wordt ingegaan op de aanwezige natuur in het plangebied. Eerst worden kort enkele actuele natuurwaarden genoemd en besproken. Daarna worden voor het gebied relevant beleid en wet- en regelgeving op het gebied van natuur toegelicht.
Van de verschillende deelgebieden heeft alleen in het noordelijke deel van Hoogeind-Noord en in Moerenburg uitgebreid onderzoek naar aanwezige natuurwaarden plaatsgevonden. Ten behoeve van de natuurontwikkeling langs de Voorste Stroom en de Korvelse Waterloop wordt in 2009 jaarrond-onderzoek naar de natuurwaarden uitgevoerd.
Voor de volgende deelgebieden heeft een inventarisatie plaatsgevonden:
Hoogeind-Noord
Het landgebruik ten noorden van de Enschotsebaan in Hoogeind-Noord bestaat voornamelijk uit wei- en bouwlanden. De natuurwaarden zijn laag. Slechts hier en daar komen enkele, veelal alleenstaande, bomen (ondermeer Zomereik en Ruwe berk) voor, alsmede braamstruwelen en ruige bermen. Door het gebied lopen enkele sloten. Hierin zijn geen bijzondere natuurwaarden aanwezig.
Op enkele plaatsen zijn territoria vastgesteld van minder algemene vogelsoorten, zoals Grasmus, Kneu, Scholekster en Holenduif. Op de landbouwgronden komen algemene en minder algemene zoogdieren als Egel, Wezel en Rosse vleermuis voor. In slootkanten en bermen langs wegen en paden zijn enkele dagvlindersoorten waargenomen. In slootkanten en/of wegbermen zijn in 2000 zeer plaatselijk de minder algemene Veldrus, Hazenzegge en Valse salie gevonden. In en langs de Zwarte Rijt die door het gebied loopt zijn geen noemenswaardige planten- of diersoorten waargenomen. De Zwarte Rijt ligt een (groot) deel van het jaar nagenoeg geheel droog en is hierdoor in de huidige situatie niet geschikt als waterbiotoop voor bijvoorbeeld amfibieën.
Moerenburg
In Moerenburg komen bijzondere natuurwaarden voor, die deels van provinciaal en landelijk belang zijn. Binnen het deelgebied komen vrij algemene tot en met zeer zeldzame planten- en diersoorten (zie figuur 3b) vooral in de zuidelijk gelegen bossen, graslanden en wateren voor. Zeer waardevol zijn de plaatselijk nog goed ontwikkelde moerasbossen met Elzenzegge, Gewone dotterbloem en Grote boterbloem. In een van de bossen komt één van de dikste bomen van Tilburg voor. Deze Canadese populier heeft een stamdikte van 155-165 centimeter en een hoogte van ruim 30 meter. In de moerasbosjes broedt een groot aantal minder algemene (vogel)soorten.
Figuur 3b: Waarnemingen van provinciaal vrij algemene (blauwe punt) en zeldzame (rode punt) soorten
Tussen de Oude en Nieuwe Leij, in de zuidelijke punt van Moerenburg, komen nog restanten van de vroeger alom aanwezige natte hooilanden voor met de zeldzame en landelijk bedreigde Draadrus. Ook sommige sloten en poelen bezitten tamelijk hoge waarden door de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren als, Groot blaasjeskruid, Duizendknoopfonteinkruid, Weidebeekjuffer, Bermpje en IJsvogel.
In de Oude Leij komen op diverse plekken zogenaamde kwelkraters voor. De relatief zeldzame kraters ontstaan meestal in het voorjaar door constant opborrelend grondwater. Ook elders in met name de beekdalen komt ijzerrijk kwelwater nog in ruime mate aan de oppervlakte. Het afwateringssysteem in Moerenburg leidt er echter toe dat het kwelwater zeer snel wordt afgevoerd, waardoor zelfs de moerasbossen ´s winters en in het voorjaar droog staan. Het gevolg is dat karakteristieke soorten, zoals Elzenzegge en Gewone dotterbloem zeer sterk zijn achteruitgegaan ten opzichte van 10-20 jaar geleden en dat een storingssoort als de Grote brandnetel enorm is toegenomen.
Buiten de dalen van de Oude en Nieuwe Leij en Voorste Stroom treft men vooral aan weerszijden van de Korvelse Waterloop nog een kleinschalig landschap aan met fraaie knotwilgenrijen. De natuurwaarden in dit gebiedsdeel alsook elders buiten de beekdalen is echter de laatste tientallen jaren (zeer) sterk achteruitgegaan. Steenuil en Veldleeuwerik zijn inmiddels verdwenen als broedvogel, maar ook het aantal broedterritoria van Patrijs is sterk gedaald. Behoud en herstel van het oorspronkelijke kleinschalig landschap met knotwilgen en elzen kan leiden tot de terugkomst van deze en andere karakteristieke dier- en plantensoorten.
Bovengenoemde waarden, met name die in Moerenburg, hebben ertoe geleid dat delen van het plangebied in de Interimstructuurvisie van de provincie Noord-Brabant (zie par. 3.2.1) zijn opgenomen als groene hoofdstructuur (GHS). In de Kadernota Groene Mal is opgenomen hoe deze gebieden versterkt kunnen worden. Hoewel binnen het bestemmingsplangebied geen beschermde natuurgebieden i.h.k.v. de Natuurbeschermingswet aanwezig zijn, hebben de nabijgelegen Oisterwijkse bossen en vennen wel de beschermde status. De Natuurbeschermingswet 1998 is dus ook relevant voor dit bestemmingsplan.
Interimstructuurvisie
Bij de begrenzing als Groene Hoofdstructuur (GHS) is een onderscheid gemaakt tussen GHS-natuur en GHS-landbouw (zie figuur 3c). In totaal komen vijf subzones voor (tussen haakjes is aangegeven waar deze ongeveer in het plangebied te vinden zijn):
Natuurparels bestaan uit begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die bijzondere natuurwaarden hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. In overige bos- en natuurgebieden zijn minder hoge natuurwaarden te vinden. Het zijn grotendeels (productie)bossen op droge gronden en graslanden, en voor een klein gedeelte landbouwgronden. Ecologische verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen die ervoor moeten zorgen dat planten- of diersoorten zich van het ene naar het andere natuurgebied kunnen verplaatsen. In GHS-natuur moet worden gezorgd voor maximale rust en ruimte voor de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
Figuur 3c: Groene Hoofdstructuur en Agrarische Hoofdstructuur
Het leefgebied kwetsbare soorten omvat onder andere landbouwgronden waarop zeldzame planten of dieren voorkomen, die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Het gaat hier onder meer om weidevogels, ganzen en zwanen, amfibieën, reptielen en bijzondere planten. In het leefgebied kwetsbare soorten moeten landbouw, recreatie en andere activiteiten worden uitgeoefend met respect voor deze voorwaarden. Het natuurontwikkelingsgebied bestaat uit landbouwgronden, die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur. In de natuurontwikkelingsgebieden gaat het erom dat ruimtelijke ingrepen achterwege blijven, die natuurontwikkeling in de nabije of verdere toekomst kunnen frustreren.
De overige delen van het gebied zijn begrensd als agrarische hoofdstructuur. In deze delen krijgt de landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen, zonder dat daarbij in het kader van de provinciale ruimtelijke ordening een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw. Wel is voor een groot gedeelte van het plangebied de aanduiding landschapsdeel van de Regionale Natuur- en landschapseenheid (RNLE) opgenomen. Onder RNLE-landschapsdeel vallen landbouwgronden die op zichzelf genomen geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden bezitten, maar tot een regionale natuur- en landschapseenheid worden gerekend vanwege hun ligging ten opzichte van belangrijke bos- en natuurgebieden en landbouwgronden met bijzondere natuurwaarden binnen een RNLE.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de GHS en het RNLE landschapdeel nader begrensd; zie hiervoor het rapport van Ecologisch Adviesbureau Cools.
Naast genoemde natuurparels in het plangebied, liggen ten oosten de Oisterwijkse bossen en vennen. Deze zijn aangewezen als natte natuurparels. Voor de bescherming van dergelijke gebieden gelden aanvullende eisen. Zo zijn speciale beschermingszones aangegeven om de gebieden te behouden voor verdroging (zie figuur 3d). Binnen deze zones mogen geen activiteiten plaatsvinden die een verslechtering van de hydrologische situatie in de natte natuurparel tot gevolg hebben. (zie ook par. 3.2.4 Reconstructieplan De Meierij 2005)
Figuur 3d: hydrologische beschermingszones
Groene Mal
Naast de ecologische verbindingszones uit de Interimstructuurvisie (Voorste Stroom en Wilhelminakanaal) is in de Kadernota Groene Mal een derde ecologische verbindingszone opgenomen. Deze zone betreft een noord-zuidverbinding om het buitengebied in het noordoosten van Tilburg met de Voorste Stroom te verbinden. De verbinding is met name van belang voor insecten, amfibieën en kleine zoogdieren. De zone moet gaan bestaan uit stapstenen met o.a. poelen en bijpassende landschapselementen en loopt door Hoogeind en Moerenburg. De locatie van een drietal stapstenen langs de Zwarte Rijt is reeds duidelijk en worden als natuur bestemd. In par. 3.7.1 wordt verder ingegaan op relevante aspecten voortkomend uit de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Niet alleen hebben bepaalde natuurwaarden tot bovengenoemde gebiedsbegrenzingen geleid, ook zijn natuurwaarden aan te wijzen die op zichzelf beschermd zijn. Bescherming van afzonderlijke soorten is opgenomen in de Flora- en faunawet. In par. 3.5.1 is nader op deze wet ingegaan. Wel kan worden vermeld dat van de hierboven genoemde soorten onder andere enkele vissen (Bermpje), broedvogels en vogels met vaste nesten (Buizerd, spechten), en vleermuizen (o.a. Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis) tot de streng beschermde soorten behoren. Voor verstoring van deze soorten geldt een ontheffingsplicht. Voor het bestemmingsplan moet aannemelijk worden gemaakt dat ontheffingverlening bij toekomstige ontwikkelingen, passende in de nieuwe bestemmingen, te verwachten is.