direct naar inhoud van Artikel 3 Centrum
Plan: Centrum Zuid 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008012-e001

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functies

De voor ´Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. kantoren tot maximaal 250 m² bruto vloeroppervlak per zelfstandige eenheid met een maximum van 700 m² bruto vloeroppervlak per bestemmingsvlak;
  • c. maatschappelijke instellingen;
  • d. recreatie;
  • e. sport;
  • f. dienstverlening (maatschappelijk en zakelijk);
  • g. wonen (grondgebonden woningen en gestapelde woningen), met dien verstande dat bij gestapelde woonbebouwing op de begane grond tenminste 50% van de totale vloeroppervlakte met één of meerdere van de onder a t/m e bedoelde functies dient te worden gerealiseerd, dan wel met een menging hiervan;
  • h. bouwwerken van algemeen nut.
3.1.2 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Centrum´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • b. groen- en speelvoorzieningen;;
  • c. kantines / restauratieve voorzieningen;
  • d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • e. tuinen en erven;
  • f. objecten voor beeldende kunst;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

voor zover deze behoren bij, en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 genoemde functies.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • c. ten minste 80% van de voorgevel van een hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • d. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag 100 bedragen, tenzij anders is weergegeven;
  • e. de bouwdiepte van het bouwvlak bedraagt maximaal 15 m, tenzij anders is weergegeven, met dien verstande dat de bebouwing in meerdere bouwlagen minimaal 5 m uit de zijdelingse perceelgrens wordt gesitueerd. Dit is niet van toepassing indien langs de zijdelingse perceelgrens op het belendende perceel reeds bebouwing in meerdere bouwlagen aanwezig is met een diepte van 12 m of meer;
  • f. de maximale bouwhoogte bedraagt 15 m, tenzij een andere bouwhoogte is aangeven met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte in een strook ter breedte van 5 m langs de zijdelingse perceelscheidingen niet meer mag bedragen dan de randhoogte in de voorgevelrooilijn van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
    • 2. deze hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
    • 3. bebouwing op het belendende perceel binnen een afstand van ten hoogste 5 m. van de zijdelingse perceelscheiding in beschouwing wordt genomen;
  • g. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij een andere goothoogte is weergegeven. In dat geval geldt tevens de maximale afschuiningshoek zoals weergegeven;
  • h. ter plaatse van de aanduiding ´onderdoorgang/overkapping´dient de onderdoorgang te worden gehandhaafd;
  • i. het bouwen van ondergrondse bouwwerken binnen het bouwvlak is toegestaan.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak en in het erf worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal één bouwlaag bestaan;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het erf mag niet meer dan bedragen dan 40% van de oppervlakte van het erf tenzij anders is weergegeven;
  • d. ten aanzien van de hoogte:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,5 m, met een maximale totale hoogte van 4,5 m;
    • 2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 m bedragen, tenzij anders is weergegeven;
    • 3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3 m bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m waarbij de afschuiningshoek maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders is weergegeven. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht;
3.2.4 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevelrooilijn;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het bouwvlak en op het erf niet meer dan 3 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 21.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  • c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
  • d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 ontheffing t.b.v. bouwen in het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 21.1 en de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.5 ontheffing te verlenen van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 onder f voor bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelscheiding tot een bouwdiepte van maximaal 15 m met inachtneming van het bepaalde in 3.2.2 onder d;
  • b. het bepaalde in 3.2.2 onder g ten behoeve van:
    • 1. de weergegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de achtergevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 15 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende achtergevelrooilijn geldt een maximum van 15 m;
    • 2. de weergegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de afstand tot de tegenoverliggende voorgevelrooilijn, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 15 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende voorgevelrooilijn geldt een maximum van 15 m.
3.4.2 ontheffing t.b.v. bouwen op het onbebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 21.1 en met de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.5 voor het bouwen op het onbebouwd erf ontheffing te verlenen van:

  • a. het bepaalde in 3.2.5, voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn, met een maximum van 5 m;
  • b. het bepaalde in 3.2.5 voor vlaggemasten in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 10 m.
  • c. het bepaalde in 3.2.2, voor bouwwerken ten behoeve van gevelrenovatie met een maximum van 0,10 m;
  • d. het bepaalde in 3.2.3 voor ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kelderingangen mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  • e. het bepaalde in 3.2.3, voor erkers met dien verstande dat:
    • 1. op de begane grond:
      • de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt,
      • de diepte maximaal 1,5 m bedraagt,
      • de hoogte één bouwlaag betreft of maximaal 3 m;
    • 2. op de eerste verdieping al dan niet in combinatie met bebouwing op de begane grond:
      • de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt,
      • de diepte maximaal 0,90 m bedraagt en
      • de hoogte -inclusief. begane grond- maximaal 2 bouwlagen bedraagt;
    • 3. de uitbouw transparant moet worden uitgevoerd;
    • 4. op de perceelscheiding dan wel op maximaal 2 m uit de perceelscheiding sprake kan zijn van een ondoorzichtige wand;
  • f. het bepaalde in 3.2.5, voor balkons en galerijen van maximaal 1,5 m diepte;
  • g. het bepaalde in 3.2.2, voor trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten en hijsinrichtingen;
  • h. het bepaalde in 3.2.5, voor luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames.
3.4.3 ontheffing t.b.v. bouwen op het erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 21.1 en met de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.5 voor bouwen op het erf ontheffing te verlenen van:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij andere gebouwen dan woningen (niet zijnde bedrijfswoningen), met dien verstande dat:
    • 1. het erf geheel mag worden bebouwd, mits het bouwperceel blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 16.5;
    • 2. bijgebouwen met een maximale bouwhoogte van 6 m zonder afschuiningshoek mogen worden gerealiseerd;
  • b. het bepaalde in 3.2.5 voor de opgenomen maximum hoogte voor andere bouwwerken geen gebouw zijnde tot een maximum hoogte van 5 m, voor antennes die van de voet af gemeten een hoogte hebben van meer dan 5 m, respectievelijk antennes, voor zover gelegen achter een woning of een ander gebouw, met een doorsnede groter dan 2 m en een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
  • c. de in 3.4.2 onder b, c, e, f, g genoemde ontheffingsbevoegdheden zijn van overeenkomstige toepassing op het erf.
3.4.4 ontheffing t.b.v. logiesgebouw

Burgemeester en wethouders zijn, met in achtneming van de procedureregels in artikel 21.1 en de ontheffingsvoorwaarden van artikel 3.4.5, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van logiesgebouwen onder voorwaarden dat:

  • a. situering alleen mogelijk is binnen de Kaart A Structuurbeeld plansystematiek;
  • b. er geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  • c. in redelijke nabijheid sprake is van een goede ontsluiting door openbaar vervoer;
  • d. voldoende afstand tot de bestemmingsvlakken ´Wonen´ en ´Wonen-Gestapeld´ in acht wordt genomen ter voorkoming van overlast;
  • e. de bruto vloeroppervlakte voor deze functie niet meer dan 300 m² mag bedragen.

De voorwaarden genoemd onder d t/m f zijn niet van toepassing indien niet meer dan 60 m² bruto vloeroppervlakte voor logiesfunctie wordt gebruikt.

3.4.5 ontheffingsvoorwaarden

ontheffingen als bedoeld in de artikelen 3.4.1, 3.4.2, 3.4.3 en 3.4.4 worden slechts verleend indien:

  • a. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  • c. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast
  • e. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • h. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening worden gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens ontheffingen die op grond van deze regels zijn verleend.

3.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 3.5.1, strijdig met de bestemming ´Centrum´, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  • c. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
3.5.3 ontheffing functiemenging

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in artikel 21.1ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.1.1 onder f ten behoeve van de verplichting tot functiemenging op de begane grond, indien uit marktonderzoek blijkt die functiemenging niet realiseerbaar is.

3.5.4 ontheffing voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 21.1ontheffing van het bepaalde in 3.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt

gerechtvaardigd.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ´Centrum´ wijzigen -zodanig dat een aanduiding ´horeca tot en met horecacategorie´ wordt toegevoegd ten behoeve van een horeca-inrichting met horecacategoriecategorie 1 of 2 op gronden die gelegen zijn aan én georiënteerd zijn op wegen binnen de Kaart B Lijnstructuur Horeca, met dien verstande dat:
        • b. inrichtingen in hoofdzaak gericht op het verstrekken van alcoholhoudende dranken en zich binnen een straal van 250 m van het beoogde vestigingspunt geen dergelijke horeca-inrichtingen van de categorie 1, 2 of 3 bevinden;
        • c. inrichtingen in hoofdzaak gericht op het verstrekken van maaltijden en zich binnen een straal van 250 m van het beoogde vestigingspunt niet meer dan 2 dergelijke horeca-inrichtingen van de categorie 1, 2 of 3 bevinden;
    • 1. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.