Plan: | Monnickendam - De Regenboog (Bernhardlaan 23) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPKMOregenboog016-va01 |
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van een woningbouwplan op het terrein van de Regenboog aan Bernhardlaan te Monnickendam. Het planvoornemen omvat de realisatie van een woongebouw met 41 appartementen op deze locatie. In het geldende bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting', dat is vastgesteld op 13 december 2012 heeft locatie de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze bestemming staat de woningbouw niet toe. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Het plangebied is gesitueerd aan de Bernhardlaan, een belangrijke hoofdroute in Monnickendam. De Bernhardlaan en de aangrenzende groene ruimte (de vesting) vormen de scheiding tussen het oude en het nieuwe Monnickendam. Het gaat om de Bernhardlaan 23, globaal aangegeven in figuur 1. De in het plangebied aanwezige bebouwing is tijdelijk in gebruik als basisschool.
Figuur 1. De ligging van het plangebied (bron: luchtfoto gemeente Waterland)
De huidige planologische regeling voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting' dat is vastgesteld op 13 december 2012. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming ‘Maatschappelijk’. Er is sprake van een bouwvlak waarin bebouwing mogelijk is met een maximum goothoogte van 7,5 m en een maximum bouwhoogte van 11,5 m. Binnen het huidige bestemmingsplan kan met 15% worden afgeweken van de maximale bouwhoogte. Daarnaast is sprake van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’. De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met het bestemmingsplan qua bouwhoogte, footprint en functie. Om deze reden is een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buiten de Vesting (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemming. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Bernhardlaan 23, naast De Werf waar ook de brandweer is gevestigd. Op het perceel is bebouwing aanwezig, dat na vertrek van het Orthopedagogisch Dagcentrum enige tijd heeft leeg gestaan. Sinds 2014 wordt het gebouw tijdelijk gebruikt door een basisschool.
De locatie ligt aan een belangrijke ontsluitingsweg (tevens bus- en calamiteitenroute) binnen Monnickendam. Het is onderdeel van een doorgaande route vanaf de N247 naar Zuiderwoude, Uitdam en Marken. Aan de Bernhardlaan is sprake van stevige bebouwing die de loop van deze belangrijke ontsluitingsweg begeleidt. De Bernhardlaan en de aangrenzende groene ruimte (de vesting) vormen de scheiding tussen het oude en het nieuwe Monnickendam. De afstand van de nieuwe bebouwing ten zuiden van de laan tot de oude bebouwing van het beschermde stadsgezicht is ruim 100 m.
Figuur 3. Berhardlaan met royale groen- en waterstructuur ten noorden van het plangebied
Vanaf de Marijkestraat tot aan de rotonde heeft de Bernhardlaan aan de zuidzijde complexmatige bebouwing. Hier ligt een school, een zwembad, aanleunwoningen behorende bij het verzorgingshuis en de planlocatie die thans een maatschappelijke bestemming heeft. Ook aan het vervolg van de doorgaande route in oostelijke richting (de Waterlandse Zeedijk) staat complexmatige bebouwing. Hier zijn appartementengebouwen gerealiseerd in drie tot vijf bouwlagen.
Aan de oostzijde van de planlocatie is de brandweerkazerne gelegen. Deze functie beslaat twee bouwlagen. Boven deze kazerne zijn nog drie bouwlagen met woonappartementen aanwezig. Tevens is aan de oostzijde van het plangebied sprake van een parkeerterrein (de Werf). Het parkeerterrein wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door bebouwing (de brandweerkazerne en woonappartementen).
Figuur 4. Parkeerterrein De Werf met daaraan de brandweerkazerne met daarboven woningen
Aan de zuid- en westzijde grenst het plangebied aan de complexmatige bebouwing van het woon-zorgcomplex de Swaensborch.
Figuur 5. Woonzorgcomplex de Swaensborch
Het planvoornemen betreft de realisatie van een woongebouw met woningen in de sociale sector, sociaal plus en vrije sectorwoningen. De gemeente heeft, ter uitwerking van de gewenste invulling van het plangebied, een Stedenbouwkundig programma van eisen (SPvE) laten opstellen, waarin eveneens een modellenstudie is opgenomen. Over het concept SPvE is met verschillende belanghebbenden, met name omwonenden, overleg gevoerd. Het SPvE heeft geleid tot een uitgewerkt voorkeursmodel. Figuur 6 geeft dit voorkeursmodel weer. Het gaat om een impressie van de mogelijke bebouwing die in het plangebied kan worden gerealiseerd. Het SpvE is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting. In het SPvE wordt eveneens ingegaan op de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de beeldkwaliteit van de beoogde bebouwing.
Figuur 6. Voorgenomen inrichting van het plangebied (bron: SPVE De Regenboog te Monnickedam - 09-11-2017)
Het woningbouwprogramma voor de locatie bestaat uit maximaal 41 appartementen. In het programma wordt een onder scheid/onderverdeling gemaakt in de volgende categoriën:
Het aantal parkeerplaatsen is afgestemd op het aantal en het type woningen. Het aantal parkeerplaatsen is berekend conform de normen van de gemeente Waterland (zie paragraaf 4.10 Parkeren en verkeer).
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hierna genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de SVIR is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. In het Barro is de verplichte toetsing hieraan in het kader van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten vastgelegd. Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing. Relevante wijzigingen zijn de volgende:
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als een stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend planvoornemen maakt 41 woningen mogelijk en is daarom als stedelijke ontwikkeling aan te merken.
De gemeente Waterland beschikt over het rapport ‘De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ in de gemeente Waterland’ (BMC februari 2015). Dit rapport richt zich weliswaar op de toepassing van oude ‘ladder voor duurzame verstedelijking’, het biedt ook na vereenvoudiging van de ladder nog inzicht in de behoefte aan woningbouw in de gemeente. Ten aanzien van de behoefte aan woningbouw worden in het rapport de volgende conclusies getrokken:
Momenteel wordt in de gemeente Waterland invulling gegeven aan de autonome behoefte van 30-40 woningen per jaar voor de komende jaren. Het voorliggende plan richt zich op de groeipotentie in de gemeente en richt zich daarbij ook op de sectoren waarin behoefte bestaat, namelijk starters en senioren. In het plan wordt voorzien in maximaal 41 appartementen, waarbij ook gericht wordt op sociale woningbouw. Verwacht mag worden dat met voorliggend plan wordt voorzien in deze behoefte.
Het plangebied ligt aan de Bernhardlaan en ligt binnen het stedelijke weefsel van de kern Monnickendam. Op dit moment heeft het gebied de bestemming ‘Maatschappelijk’. Reeds hierom kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling is geprojecteerd binnen het bestaande stedelijke gebied zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1 lid h van het Bro. Een verdere motivering op dit punt is niet aan de orde.
Het planvoornemen is in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met het geldende rijksbeleid.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040, vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen genoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied (in de PRV d.d. 1 maart 2017 bestaand stedelijk gebied in plaats van Bestaand Bebouwd Gebied). Het plan is passend binnen de hiervoor genoemde hoofdlijnen.
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Laag Holland. Het Rijk heeft de provincies gevraagd hierop regie te voeren volgens het principe “behoud door ontwikkeling”. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie regie voert over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:
Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, voert de Provincie regie op de volgende doelen:
Bij de ontwikkeling van het bouwplan wordt rekening gehouden met de doelstellingen voor het behoud van het nationaal landschap.
In deze verordening, de versie die op 1 maart 2017 in werking is getreden, zijn op grond van artikel 4.1 Wet ruimtelijk ordening (Wro) regels gesteld om de provinciale belangen te waarborgen. In navolgende tabel is het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Artikel PRV | Toetsingscriterium | Conclusie |
5a. Nieuwe stedelijke ontwikkeling | 1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. 2. Gedeputeerde Staten (GS) stellen nadere regels aan de afspraken als bedoeld in het eerste lid. |
Het bouwplan ligt binnen bestaand stedelijk gebied conform de begripsbepaling vanuit het Bro. Het plan is in overeenstemming met het Regionaal Actieprogramma (RAP) waardoor deze in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. |
6. Instelling en taken Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) | 1. Er is een ARO. 2. De ARO adviseert GS over aangelegenheden betreffende de ruimtelijke ordening, nieuwe stedelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland. |
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied waardoor een inhoudelijke afstemming van het planvoornemen door de gemeente met de ARO niet aan de orde is. |
8a. Meerlaagse veiligheid |
1. De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met: a. de risico's van en bij overstroming, en; b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken. 2. GS kunnen nadere regels stellen over de inhoud van de beschrijving als bedoeld in het eerste lid. |
Over de woningbouwontwikkeling is overleg met het hoogheemraadschap geweest. Ook is het plan in het kader van de wettelijke watertoets bij het HHNK voor advies ingediend. Hierbij wordt verwezen naar het waterbeleid (paragraaf 3.5), de watertoets (paragraaf 4.4). |
33. Energie en duurzaam bouwen | 1. Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. 2. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen. |
Nieuwe ontwikkelingen bieden kansen voor duurzaamheid. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting om duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wie tegenwoordig een nieuwbouwwoning bouwt, doet dit op basis van het Bouwbesluit 2012 vrijwel energieneutraal (EPC 0,4) en bij voorkeur ook met duurzame materialen. Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers uit Waterland bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente participeert hierin. Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 2015-2018, zoals wordt besproken in paragraaf 3.6.7. Deze agenda bevat plannen die de gemeente duurzamer kunnen maken. Bij dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden hiermee. |
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van het kwantitatieve woningvraag naar de kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:
De uitwerking hiervan vindt plaats in Regionale Actieprogramma's (RAP's). Het woningbouwprogramma dat dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt, is in overeenstemming met de doelstellingen en afspraken van het RAP van de voormalige stadsregio Amsterdam. De afspraken van het RAP worden nader besproken in paragraaf 3.4.1.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een plangebied dat binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Het woningbouwprogramma is door regionale afstemming in overeenstemming met het RAP en daarmee ook de woonvisie van de provincie.
Ook voldoet het bestemmingsplan aan de PRV die per 1 maart 2017 van kracht is. Het plan is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.
Eind 2016 is door de afzonderlijke colleges van de gemeenten behorende bij de voormalige stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2019 (RAP) vastgesteld. De gemeenten behorende tot de voormalige stadsregio Amsterdam hebben vervolgens aanvullend op deze RAP een oplegger gemaakt, welke in elke gemeente afzonderlijk nog door de colleges van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. Voor de gemeente Waterland geldt de vaststellingsdatum van deze oplegger van 18 juli 2017. De RAP met oplegger is toegestuurd naar de provincie Noord-Holland en die heeft op 7 september 2017 hiermee ingestemd. Op deze wijze zijn de woningen regionaal afgestemd.
In het RAP wordt onder andere een beschrijving gegeven van de regionale woningbouw opgaven en acties die per deelregio zijn uitgewerkt, de regionale woningmarkt en de vooruitblik op ontwikkelingen op de woningmarkt.
Kwantitatieve woningbehoefte
In bijlage 6 van het RAP is voor de regio Zaanstreek-Waterland (waarvan de gemeente Waterland deel uitmaakt) het basisscenario woningbehoefte 2015-2025 in tabelvorm weergegeven. Hieruit blijkt dat er voor alle categorieën koopwoningen behoefte is aan extra woningen en voor huurwoningen hoofdzakelijk behoefte is aan huurwoningen tot een huur van € 711,00 per maand.
Kwalitatieve woningbehoefte
Bijlage 8 van het RAP geeft de woningbehoefte 2015-2025 en plancapaciteit 2016 weer. Dit betreft de productiecapaciteit voor de gehele beschouwde periode zoals deze bekend is per 2016. Er is daarbij een onderscheid gemaakt tussen eengezins- en meergezinswoningen, tussen stedelijk en suburbaan en tussen koop- en huurwoningen.
De behoefte aan meergezinswoningen in stedelijk gebied bedraagt 36.050, terwijl de plancapaciteit anno 2016 slechts 22.850 woningen betreft. Hieruit blijkt dat er in de regio een grote vraag is naar extra meergezinswoningen. Deze vraag doet zich voor in alle segmenten.
De woningen in het plangebied worden gerealiseerd in het zowel het goedkope(re), middeldure en dure huur- en/of koopsegment. Dit past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte die in de RAP is opgenomen. Op basis van vorenstaande informatie kan worden geconcludeerd dat sprake is van een actuele regionale behoefte aan de woningen die met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven gemeenten in de regio Waterland hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke Opgave (ICT - Intensiveren, Combineren en Transformeren) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt.
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Monnickendam. Het realiseren van de meergezinswoningen in dit bestemmingsplan - in de vorm van appartementen - sluit goed aan bij het regionale beleid zoals dat hierboven is beschreven. Het planvoornemen betreft eveneens een woningbouwplan dat aansluit op bovengenoemd uitgangspunt uit de Regiovisie Waterland. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.
Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op 3 november 2015 het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van de keuzes van het waterschap. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van dit Waterprogramma is daar invulling aan gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De onderwerpen voor deze bouwstenen zijn verzameld via een intensieve dialoog met een groot aantal belanghebbenden.
De Keur 2016 bevat regels voor het beheer, het gebruik en het onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de Keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Voor werkzaamheden die plaats binnen deze zones moet contact gezocht worden met het Hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
De beleidsnota Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van het HHNK. Met deze nota geeft het Hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het genoemde waterbeleid. Over de voorgenomen ontwikkeling is overleg geweest met het HHNK en waar nodig zal een vergunning worden aangevraagd. Zie tevens onder paragraaf 4.4.
Op 12 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Waterland het woningbouwprogramma 2006-2020 vastgesteld. Het programma geeft de verschillende woningbouwlocaties met een indicatie van het aantal woningen en het jaar van programmering weer. Het woningbouwprogramma is geactualiseerd voor de periode 2017 - 2022. De transformatie van de locatie de Regenboog is hierin met 41 woningen opgenomen.
In de welstandsnota Waterland 2013 is het gebiedsgerichte welstandsbeleid voor de stadsuitbreiding Monnickendam opgenomen. Er geldt een regulier welstandsniveau, waarbij het welstandstoezicht een bijdrage moet leveren aan het behoud van de basiskwaliteit van het gebied. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen afbreuk doen aan deze basiskwaliteit. Voor dit plangebied geldt dat de nieuwe bebouwing is afgestemd op de aan de Bernhardlaan en de Waterlandse Zeekdijk aanwezige ritmiek van bouwblokken en onderbrekingen. Aan de Bernhardlaan is sprake van stevige bebouwing die de loop van deze ontsluitingsweg begeleidt. Hiermee is bij de invulling van de planlocatie nadrukkelijk aansluiting gezocht. In het bestemmingsplan is het ruimtelijke beleid vastgelegd. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd.
De welstandscommissie is reeds akkoord met de opzet van het gebouw. Er is goedkeuring voor de footprint en het hoofdvolume, inclusief de erkers en balkons die deels uit de gevels treden.
Op 23 december 2015 is de Woonvisie Waterland 2020 vastgesteld. Het gaat om een brede visie op het wonen met beleidskaders en een uitvoeringsagenda. Het is een visie voor de middellange termijn, die rekening houdt met actuele regelgeving en gebaseerd is op feitelijke en toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. De gemeente wil prestatieafspraken maken met de corporaties. Woonbeleid, zoals deze woonvisie, is daardoor een voorwaarde. Deze woonvisie vormt dan ook de basis voor een bod van de corporaties en is daarmee het startpunt voor het maken van afspraken met de in de gemeente werkzame corporaties en de huurdersorganisaties. Opgaven waar de gemeente onder meer voor staat zijn de groeiende woningbehoefte, de veranderende vraag naar woningen en het vergroten van de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad in het kader van duurzaamheid.
De gemeente geeft aan tegemoet te willen komen aan de natuurlijke groei van de gemeente en kernen, door het selectief toevoegen van nieuwe woningen. De verwacht groei van de woningbehoefte zou idealiter leiden tot een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 50-80 woningen per jaar. Waterland wil echter groeien met behoud van kwaliteit. Hierin speelt het groene karakter van de gemeente een hoofdrol. Dit stelt grenzen aan de groei. In de woonvisie wordt uitgegaan van een plancapaciteit van 500 woningen tot 2040, hoofdzakelijk uitbreidingen. Toekomstige locaties moeten bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied worden gezocht. De woningbouw wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt door transformatie van een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied.
De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een bestemmingsplan.
De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag “Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?” en “Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?”.
De kernprincipes zijn:
Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de omgeving. Om te komen tot een kwalitatief goede en locatiespecifieke inrichting is uitgegaan van de identiteit van de plek. De nieuwe ontwikkeling borduurt voort op de complexmatige bouw die de loop van deze belangrijke ontsluitingsweg begeleidt. Het planvoornemen sluit derhalve aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
Het doel van het waterplan is een overkoepelend visiedocument te presenteren van het huidige waterbeleid, ambities, kansen en knelpunten binnen het watersysteem van de gemeente Waterland. Binnen het waterplan worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast vormt het waterplan een opmaat voor de overdracht van het onderhoud van het stedelijk oppervlaktewater vanuit de gemeente aan het Hoogheemraadschap.
De belangen van het watersysteem als ordenend principe worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente en Hoogheemraadschap (en eventueel de provincie en Rijkswaterstaat) dienen in een vroegtijdig stadium te zorgen voor afstemming zodat water optimaal in ruimtelijke plannen wordt meegenomen. Ook wordt ernaar gestreefd dat de waterparagraaf een integraal onderdeel is van alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin water een aandachtspunt is. In het Waterplan Waterland is een standaard waterparagraaf opgenomen waarmee gemeente en Hoogheemraadschap invulling kunnen geven aan de watertoets. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de waterparagraaf.
In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.
De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten. De ontwikkelende partij beoogt een duurzaam woongebouw te realiseren of te laten realiseren. Hierover wordt aan de hand van de concrete bouwplannen met de ontwikkelaar in overleg getreden.
Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.
Het planvoornemen geeft invulling aan het woningbouwbeleid van de gemeente. De beoogde woningbouw is reeds opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid.
Uit bovenstaand blijkt dat het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van de locatie Bernhardlaan 23.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. Om de uitvoerbaarheid van het voornemen tot realisatie van een appartementencomplex aan de Bernhardlaan 23 te Monnickendam te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De rapportage van de ecologische inventarisatie is opgenomen in Bijlage 2.Onderstaand worden de uitkomsten van dit onderzoek aangehaald.
Uitkomsten ecologische inventarisatie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie komt naar voren dat nader onderzoek noodzakelijk is naar het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in het te slopen gebouw. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de soortenbescherming van de Wnb nodig is en of deze in voorkomend geval verkregen kan worden. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het verder nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.
Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming (Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Een vergunning van de Wnb voor beschermde gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Aeriusberekening
In oktober 2018 is een berekening naar de stikstofdepositie uitgevoerd voor het plan, voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Deze zogenoemde Aeriusberekening is onderdeel van het ecologisch onderzoek naar de gebiedsbescherming en hiermee wordt de stikstofdepositie als gevolg van een bepaald project of plan op Natura 2000-gebieden berekend. In AERIUS kunnen alle bronnen die stikstof uitstoten ingevoerd worden (de bekendste daarvan zijn verkeer, veehouderijen en industrie).
Zowel de berekeningen als de bijbehorende notitie zijn opgenomen in de bijlage van deze toelichting. Deze informatie is terug te vinden in Bijlage 3.
Aanvullend vleermuizen onderzoek
Naar aanleiding van de uitkomsten van de ecologisch inventarisatie is een aanvullend onderzoek uitgevoerd, om uit te sluiten dan wel aan te tonen dat vleermuisverblijfplaatsen in de bebouwing aanwezig zijn. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4.
Op basis van de uitgevoerde inventarisaties kan worden geconcludeerd dat in de bebouwing binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Tijdens de inventarisatie op 29 mei 2017 was al vastgesteld dat in de bomen binnen het plangebied geen voor vleermuizen geschikte holtes of loszittende schors aanwezig zijn. Op basis van het verrichte onderzoek kunnen vleermuisverblijfplaatsen binnen het plangebied worden uitgesloten. Wel vormt het plangebied onderdeel van het foerageergebied van enkele exemplaren van de soorten gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis, die hun verblijfplaatsen in de omgeving van het plangebied hebben.
Als gevolg van de sloop van de bebouwing en het verwijderen van opgaande beplanting gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Naar aanleiding van de plannen wordt niet verwacht dat de kwaliteit van het foerageergebied voor in de omgeving verblijvende vleermuizen zal afnemen. Het plangebied wordt niet ongeschikt als foerageergebied van aangetroffen soorten, aangezien de singel tussen het plangebied en de Swaensborch gehandhaafd blijft. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.
Conclusie
Het planvoornemen levert geen strijdigheid op met de Wnb of de PRV op het gebied van natuurwaarden. Op het gebied van ecologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Archeologie
In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als één van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen bevatten. Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld.
Figuur 7. Fragment Beleidskaart Archeologie (bron: Archeologienota Gemeente Waterland)
Het bouwplan ligt in een gebied met een relatief lage archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm moet volgens het gemeentelijk archeologie beleid archeologisch onderzoek plaatsvinden. Archeologisch onderzoek is gezien de omvang van de ontwikkeling (< 2.500 m2) niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Monnickendam heeft een beschermd stadsgezicht met veel historische huizen uit de zeventiende en achttiende eeuw. Het plangebied grenst aan de oude kern en vormt mede de overgang van de oude kern naar de relatief nieuwe wereld ten zuiden daarvan. Het plangebied zelf maakt geen onderdeel uit van de oude historische kern en in het plangebied en op de direct aangrenzende percelen is ook geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Met de invulling van het plangebied worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Conclusie
Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Tevens worden geen cultuurhistorische waarden aangetast met de voorgenomen ontwikkeling.
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering een watertoets verplicht. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als betrokken waterbeheerder.
In de bestaande situatie is het plangebied deels bebouwd en verhard. Het plangebied heeft een oppervlakte van 2.342 m2. In de huidige situatie is hierbinnen sprake van circa 900 m2 (waarvan 887 m2 schoolgebouw) bebouwing en circa 700 m2 verharding. 1.600 m2 van het terrein is daarmee bebouwd of verhard.
Met een nieuwe invulling van het plangebied neemt de oppervlakte aan bebouwing en verharding toe. In de nieuwe situatie, uitgaande van het voorkeursmodel, is sprake van circa 1.100 m2 bebouwing (met parkeerkelder), 1.000 m2 parkeerkelder onder het terrein. 2.100 m2 van het terrein is daarmee bebouwd of verhard. Per saldo is sprake van een toename van circa 500 m2.
Watertoets
Voor het plan SPVE De Regenboog is op 1 mei 2017 bij het HHNK advies aangevraagd in het kader van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Het uiteindelijke plan zal ook nog worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Uit de digitale watertoets is naar voren gekomen dat het plan een beperkte invloed op de waterhuishouding heeft. Er is slechts in beperkte mate sprake van een toename van de verharding (minder dan 800 m2). Omdat dit een dermate klein gevolg betreft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. De beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaardmaatregelen. Het HHNK geeft in haar reactie op het SPvE aan dat toepassing van een groen dak een positieve bijdrage levert aan een toekomstbestendige inrichting. Dit soort daken vertraagt de afvoer van regenwater en draagt bij aan het beperken van binnenstedelijk hittestress. Het HHNK adviseert om deze thema's verder uit te werken bij duurzaam en waterbewust bouwen. Dit wordt meegenomen bij de uitwerking van het concrete bouwplan.
Conclusie
Het plan kan uitvoerbaar worden geacht voor wat betreft het aspect water.
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige functies, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies (en omgekeerd).
Systematiek bedrijven en milieuzonering
In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
In een rustige woonwijk of rustig buitengebied wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt.
In het plangebied is evenwel sprake van omgevingstype 2, te weten gemengd gebied. Er komen diverse functies als wonen, bedrijvigheid en voorzieningen in de directe omgeving van het plangebied voor. In dergelijke gemengde gebieden is sprake van functiemenging.
In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn milieubelastende activiteiten in dergelijke levendige gebieden onder voorwaarden op kortere afstand van hindergevoelige functies mogelijk. Voor gebieden met functiemenging worden voor veel bedrijven en voorzieningen geen minimale richtafstanden aangegeven, maar wordt gewerkt met een categorie-indeling (A, B of C) waarbij voorwaarden voor de inpassing zijn gegeven:
Onderzoek
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor brandweerkazernes in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 50 m tot aan hindergevoelige objecten (op basis van geluid). In het geval van functiemenging is categorie C van toepassing (dit betreft categorie B met als aanvullende voorwaarde een ligging aan hoofdinfrastructuur).
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een telefooncentrale (Enkelbestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening') in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 10 m (geluid). In het geval van functiemenging is categorie C van toepassing.
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een antennemast (Enkelbestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' en bouwaanduiding "antennemast") in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 10 m (gevaar). In het geval van functiemenging is categorie A van toepassing. oor een antennemast (Enkelbestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' en bouwaanduiding "antennemast") in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 10 m (gevaar). In het geval van functiemenging is categorie A van toepassing.
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor de Protestantse Gemeente Opstandingskerk (Enkelbestemming 'Maatschappelijk') in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 30 m (geluid). In het geval van functiemenging is categorie B van toepassing.
In en rondom het plangebied kan worden gesproken van een gebied met functiemenging, ofwel gemengd gebied. De appartementen worden bouwkundig afgescheiden gerealiseerd van nabijgelegen hinderveroorzakende functies. Geconcludeerd mag worden dat de appartementen daarmee op zodanige wijze in het plangebied worden gesitueerd dat deze met het oog op hinder van bedrijven en voorzieningen op voldoende afstand van hinderveroorzakende functies zijn gelegen. Het planvoornemen mag uitvoerbaar worden geacht.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanwege het aspect hinder van bedrijven en voorzieningen.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Figuur 8. Kaartfragment bodeminformatiekaart (bron: Bodemloket)
Op de bodeminformatiekaart (raadpleegbaar via www.bodemloket.nl) wordt geen indicatie gegeven van een mogelijke bodemverontreiniging in het plangebied. Planologisch bestaan er op voorhand dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van een plan voor woningnieuwbouw in het plangebied. Onderzoek naar mogelijke bodemverontreiniging is bij de procedure om omgevingsvergunning verplicht. Middels verkennend bodemonderzoek moet dan worden aangetoond dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit voor het planvoornemen voldoende is.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Bernhardlaan. Om deze reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
Voor het plangebied is voor het principeverzoek een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Conclusie is dat aan het noordelijk deel van het voorgestelde complex de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB, met afgerond maximaal 11 dB, wordt overschreden tot een waarde van 59 dB (inclusief een aftrek van 5 dB op grond van artikel 110 g Wgh). Hiervoor dient een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Waterland te worden aangevraagd. Daarbij zijn mogelijk geluidsisolerende maatregelen aan de gevels van dit gebouw nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB.
Conclusie
Het akoestisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Onderzocht is de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Bernhardlaan op de gevels van de te realiseren appartementen. Uit het onderzoek blijkt dat een aantal van de te realiseren appartementen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 11 dB vanwege de Bernhardlaan.
Om de betreffende appartementen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Waterland hogere waarden te verlenen. In het akoestisch onderzoek is een motivering opgenomen waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.
Op grond van de Wet milieubeheer is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk, omdat het planvoornemen 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed is. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM is de 3% grens omgezet in getalsmatige grenzen. Een van de categorieën is woningbouw tot 1500 woningen netto met 1 ontsluitingsweg. Voor deze categorie kan toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit achterwegen blijven. De ontwikkeling van 41 woningen valt binnen deze categorie “niet in betekende mate”. De woningen leiden tot een verkeersgeneratie van maximaal 277 motorvoertuigbewegingen (zie paragraaf 4.10 Parkeren en verkeer). Het planvoornemen blijft daarmee ook voor wat betreft de hoeveelheid verkeer onder de 1,2 µg/m3. De NIBM-tool gaat er voor 2018 vanuit dat de 1,2 µg/m3 wordt overschreden bij 1610 of meer voertuigbewegingen van auto's, in 2019 is dit 1727.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).
Hieruit blijkt dat ten westen van Monnickendam een inrichting gevaarlijke stoffen, een aardgastransportleiding en een LPG-inrichting aanwezig zijn. De afstand tot deze risicobronnen is 530 m en meer. Gezien deze afstand vormen deze risicobronnen geen beperking voor de voorliggende ontwikkeling.
Het plangebied ligt voorts in potentieel overstroombaar gebied (kleine kans, beschermd). Dit aspect heeft echter geen effect op de planvorming.
Op de risicokaart staat de N247 en de N518 genoteerd als risicobron in het geval van een ‘ongeval op land’. Een dergelijke risicobron heeft betrekking op een mogelijk ongeval tussen voertuigen. Dit leidt met name tot gevaar ter plaatse, of in de directe omgeving van deze weg en heeft geen betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.
Over de N247 en N518 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze wegen zijn echter niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen veiligheidsruimte wordt aangehouden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit eerder onderzoek (Veiligheidsadvies 'Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg', gemeente Waterland, 2007) blijkt overigens dat binnen de gemeente Waterland geen overschrijdingen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en/of de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR) worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Dit beeld wordt bevestigd door onderzoek uit 2012 (Rapportage consequenties Basisnet Weg en Circulaire RVGS 2010, Gebied Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, Pre-vent Adviesgroep BV, 24 januari 2012 ) naar GF3 (licht ontvlambare gassen). Voor wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is het transport van GF3 bepalend voor het PR en GR. In het onderzoek zijn de bekende telgegevens geanalyseerd, waardoor een voldoende betrouwbaar beeld van de gegevens is verkregen. Bij hantering van het maximale aantal GF3-transporten is er geen PR10-6-contour aanwezig is.
Verder concludeert het onderzoek dat het GR op alle wegen onder de oriëntatiewaarde ligt. Voor de wegen in de gemeente Waterland geldt zelfs dat het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Met voorliggend plan wordt een nieuwe functie binnen de invloedsfeer van de N247 en N518 ingepast. Per saldo is er echter nauwelijks effect omdat de schoolfunctie in het gebied is vervallen. Het GR verandert hierdoor niet in negatieve zin.
Conclusie
In de ruime omgeving van de projectlocatie worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gezien de afstand tot het plangebied is geen sprake van een beperkend extern veiligheidsrisico. Overige beperkende externe veiligheidsrisico's kunnen bovendien worden uitgesloten.
Parkeren
De bebouwing in het plangebied wordt nu gebruikt als basisschool. Conform de CROW is de parkeernorm hiervoor 1,1-1,3, gemiddeld dus 1,2 per 100m2. De oppervlakte is circa 887 m2, de huidige parkeerbehoefte bedraagt daarmee 10,64 parkeerplaatsen. Het aantal huidige parkeerplaatsen op het terrein bedraagt 3. Dit betekent dat de overige 7 à 8 (7,64) parkeerplaatsen nu voorzien moeten zijn in de openbare ruimte. Deze mogen in de nieuwe situatie verrekend worden.
Randvoorwaarden voor de parkeerinvulling zijn:
Uitgangspunten t.b.v. berekening parkeerbehoefte:
Onderstaande tabel geeft de maximale parkeerbehoefte weer op basis van bovenstaande gegevens. In de berekening wordt uitgegaan van koopwoningen, omdat deze een grotere parkeerbehoefte kennen dan huurwoningen. Tevens is gerekend met het maximaal aantal mogelijke dure appartementen. Dure appartementen hebben een grotere parkeerbehoefte dan goedkope(re) appartementen. Met deze aannames is met de berekening de meest ongunstige situatie/de meest ruimte vragende situatie in beeld gebracht.
Tabel 1. Parkeerbehoefte nieuwe situatie (CROW-publicatie 317)
Omschrijving | Aantal woningen | PP per eenheid | Aantal parkeerplaatsen | ||
Categorie 1 – Etage, goedkoop | 41 x 30% = 12 (12,3) | (1,0 -1,8) > 1,4 | 16,8 | ||
Categorie 2 – Etage, midden | 41 x 10% = 4 (4,1) | (1,3 -2,1) > 1,7 | 6,8 | ||
Categorie 3 – Etage, duur' | 41 x 60% = 25 (24,6) | (1,5 -2,3) > 1,9 | 47,5 | ||
Totaal | 41 | 71,1 | |||
t.b.v. bezoek | 12,3 | ||||
t.b.v. bewoners | 58,8 |
Conclusie
In de parkeernormen is een opslag opgenomen voor bezoek. Dit gaat om 0,3 parkeerplaats per woning, die openbaar toegankelijk moet zijn. Dit getal is voor alle segmenten gelijk. Bij de Regenboog moeten ten minste 12 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen beschikbaar zijn ten behoeve van bezoek. Ten behoeve van de bewoners zijn 59 parkeerplaatsen nodig. Deze hoeven niet openbaar toegankelijk te zijn.
In het voorkeursmodel kunnen maximaal 68 parkeerplaatsen worden ingepast, waarvan 54 parkeerplaatsen ondergronds en 14 parkeerplaatsen op het maaiveld. Daarnaast mogen de 7 à 8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte die in de bestaande situatie voor de school gebruikt werden, meegerekend worden voor de nieuwe situatie. in totaal zijn er dan 75 à 76 parkeerplaatsen beschikbaar. Het voorkeursmodel kan daarmee ruimschoots in de parkeerbehoefte voorzien.
Verkeer
Voor elk ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van vuistregels en kengetallen die in publicatie nr. 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn aangereikt. In deze publicatie zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Voor de bepaling van de verkeersgeneratie worden dezelfde uitgangspunten als bovenstaand aangegeven voor de parkeerbehoefte gehanteerd.
Onderstaande tabel geeft de verkeersgeneratie weer op basis van bovengenoemde uitgangspunten. Ook in deze berekening wordt uitgegaan van koopwoningen, omdat deze een grotere verkeersgeneratie kennen dan huurwoningen. Tevens is gerekend met het maximaal aantal mogelijke dure appartementen. Dure appartementen hebben een grotere verkeersgeneratie dan goedkope(re) appartementen. Met deze aannames is met de berekening opnieuw de meest ongunstige situatie in beeld gebracht.
Tabel 2. Verkeersgeneratie nieuwe situatie (CROW-publicatie 317)
Omschrijving | Aantal woningen | Verkeersgeneratie per eenheid | Aantal motorvoertuig- bewegingen | ||
Categorie 1 – Etage, goedkoop | 41 x 30% = 12 (12,3) | 5,0 -5,8 | 60,0 – 69,6 | ||
Categorie 2 – Etage, midden | 41 x 10% = 4 (4,1) | 5,5 -6,3 | 22,0 – 25,2 | ||
Categorie 3 – Etage, duur' | 41 x 60% = 25 (24,6) | 6,9 -7,7 | 172,5 – 192,5 | ||
Subtotaal nieuw | 41 | 254,5 - 287,3 | |||
Bestaande school | 6 lokalen | 0,5 – 1,0 per lokaal (excl. kiss&ride) | 3,0 – 6 | ||
Kinderfysiotherapie | 1 kamer | 1,4 – 1,9 per kamer | 1,4 -1,9 | ||
Subtotaal bestaand | 4,4 – 7,9 | ||||
Totaal | 250,1 -279,4 |
Het toevoegen van de woonfunctie leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. Het gaat hierbij om een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen (mvtb) van en naar het plangebied. In het voorkeursmodel moet rekening worden gehouden met een verkeersgeneratie van 254,5 - 287,3 mvtb per weekdag. Dit is een toename van 250,1 - 279,4 mvtb per weekdag (exclusief kiss&ride).
Conclusie
De minimum berekende verwachting voor de verkeersgeneratie is 250,1 mvtb per weekdagetmaal. Uitgaande van een worst-case scenario mag een toename van 279,4 mvtb per weekdagetmaal op de omliggende wegen als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Uitgaande van 85% autoverkeer in de dagperiode (07:00 uur tot 19:00 uur) betreft dit maximaal 17,7 – 19,84 mvtb per uur (ongeveer één mvtb per 3 – 3,4 minuten). Een dergelijke toename wordt in relatie tot de aanvoerende wegen niet als onevenredig beschouwd. Het plan mag voor wat betreft de verkeersgeneratie uitvoerbaar worden geacht.
Om dit verder te onderbouwen is tevens gekeken naar de omliggende functies en de verkeersaantrekkende werking hiervan, in relatie tot het nieuwe woongebouw. Daarbij is ook gekeken naar de verkeersveiligheid van voetgangers. In de praktijk worden de bestaande functies via eigen ontsluitingen met de openbare weg ontsloten. De doorkoppeling langs De Regenboog wordt beperkt gebruikt. Voor De Regenboog geldt dat deze primair via De Werf wordt ontsloten. Met de komst van de Regenboog blijft de verkeersintensiteit bij de Swaensborch gelijk, bij De Werf neemt de intensiteit wat toe. In absolute zin blijft de intensiteit laag, namelijk onder de 1.000 voertuigen per etmaal, een goede intensiteit voor een woonstraat.
In Bijlage 6 is voor nadere onderbouwing een onderzoek toegevoegd dat bovenstaande paragrafen ondersteund.
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Op de beoogde woningbouw is de drempelwaarde voor stedelijk ontwikkelingsproject uit bijlage D van het Besluit m.e.r. van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van artikel 2, lid 5 Besluit m.e.r. dient de initiatiefnemer in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling het bevoegd gezag in de gelegenheid te stellen om af te wegen of het plan grote gevolgen zal hebben voor het milieu. In het voorliggende plan is de toelichting van het bestemmingsplan deze afweging. In de toelichting wordt ingegaan op de vraag of de activiteit mogelijk tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan leiden. Hiervoor kan worden aangenomen dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in de voorgaande paragrafen reeds voldoende zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden. Naast de gebruikelijke aansluitingen voor nutsvoorzieningen zijn in het plangebied geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Vanuit dit perspectief doen zich dan ook geen belemmeringen voor met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het plan.
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
Het met het planvoornemen te realiseren woongebouw met (ondergrondse) parkeervoorzieningen in het voorliggende plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. De regels en verbeelding hiervoor zijn afgestemd op het vastgestelde SPVE. Het begrip woongebouw staat aaneengebouwde en gestapelde woningen binnen het bouwvlak toe. In de regels is vastgelegd dat als hoofdgebouw een woongebouw mag worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Op deze verbeelding is middels een aanduiding aangegeven dat het om ten hoogste 41 woningen gaat. Ook de maatvoering van het woongebouw is op de verbeelding met een aanduiding vastgelegd. Het gebouwdeel langs de Swaensborch heeft een maximum bouwhoogte van 15,5 m (plat afgedekt). Het oostelijke deel van het woongebouw langs de Bernhardlaan is een bouwlaag lager en heeft een maximum bouwhoogte van 12,5 m (eveneens plat afgedekt).
De woonfunctie mag na het toepassen van een afwijkingsmogelijkheid worden gecombineerd met beroepsuitoefening aan huis, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het betreft bedrijvigheid die in een woning (met behoud van de woonfunctie) kan worden uitgeoefend en die is gericht op het verlenen van diensten. Deze beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. Bij de regels is een lijst opgenomen als Bijlage 1 met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij het wonen. Hiervoor mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke bruto vloeroppervlakte worden gebruikt. Ook is de gemeentelijke standaard voor het kleinschalig toeristisch overnachten die voor alle woonfuncties geldt in het plan betrokken.
Voor het bouwen is naast het hoofdgebouw tevens rekening gehouden met een vrijstaand bijbehorend bouwwerk met een hoogte van niet meer dan 3,00 m en een oppervlakte van hoogstens 150 m2, op het achtererf van het perceel. Hiermee kan een eventueel gewenste collectieve voorziening (voor stalling, beheer, onderhoud) op het terrein worden gerealiseerd voor zover dit al niet in het hoofdgebouw wordt opgelost.
Ter bescherming van archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan Monnickendam Buiten de Vesting archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
Archeologisch erfgoed bestaat uit resten van menselijke activiteiten uit het verleden, die (veelal) ondergronds bewaard zijn gebleven. Dit kunnen resten van bouwwerken zijn, maar ook resten van gebruiksvoorwerpen, begravingen en agrarische activiteiten. Deze resten vertellen over de geschiedenis van Waterland, de mensen die er woonden en hun gebruiken en leefwijzen. Daarmee zijn deze resten een belangrijke bron van informatie. In het kader hiervan is de gemeente Waterland in de Archeologienota Waterland 2011 verdeeld in een aantal archeologische categorieën. Het plangebied valt onder de vierde categorie wat inhoudt dat bij een planomvang vanaf 2500 m² met een diepte van 40 centimeter onder het maaiveld rekening moet worden gehouden met archeologie. Om dit juridisch vorm te geven heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. Ter bescherming van archeologische waarden is vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig voor diverse werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Een omgevingsvergunning is te verkrijgen door archeologisch onderzoek te laten uitvoeren.
Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is dat niet noodzakelijk. Voor het beoogde planvoornemen dat met dit bestemmingsplan voorligt, is gelet op de omvang van de ingreep daarom geen archeologisch onderzoek nodig. Wel is het gelet op het gemeentelijk gevoerde archeologiebeleid nodig om de geldende beschermingsregeling in aansluiting op het omliggende gebied met voorliggend bestemmingsplan te continueren.
Eventueel in de toekomst te verrichten archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.
Achtergrondinformatie
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
Op het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak verleend. Inspraak op het planvoornemen heeft plaatsgevonden in de fase van het opstellen van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen. Dit heeft geleid tot een aantal inspraakreacties waarop het plan is aangepast.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, is het SPVE tevens verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er is op het planvoornemen gereageerd door de volgende instanties:
De op het planvoornemen binnengekomen reacties zijn betrokken bij de totstandkoming van voorliggend bestemmingsplan en bijgevoegd als Bijlage 7 bij dit plan.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Voor het voorliggende bestemmingsplan is een zienswijzennotitie opgesteld naar aanleiding van één zienswijze. Deze heeft geleid tot enkele wijzigingen in het vast te stellen bestemmingsplan. Dit is terug te vinden in de zienswijzenotitie. De notitie is opgenomen als Bijlage 8.
Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De kosten komen voor rekening van de particuliere ontwikkelaar. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding. Deze worden gedekt uit de legesheffing. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.
===