Plan: | Landelijk gebied, Herijking |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0844.BPLGHerijking2015-VG01 |
Met deze herijking wordt het bestemmingsplan Landelijk gebied zoals de gemeenteraad die op 27 juni 2013 heeft vastgesteld, gedeeltelijk herzien. Voor het opstellen van de herijking bestaan verschillende aanleidingen:
Bovengenoemde elementen zullen afzonderlijk in de navolgende hoofdstukken van deze toelichting worden besproken.
Voor het opstellen van herzieningen zijn geen standaarden voorhanden. Met de gekozen opzet van de herziening wordt getracht belanghebbenden een duidelijk inzicht te geven in de veranderingen ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk gebied. Op de verbeelding van deze herijking zijn uitsluitend die onderdelen (bestemmingen en/of aanduidingen) opgenomen die veranderen ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk gebied. De regels zijn integraal overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk gebied. De herijking heeft echter uitsluitend betrekking op die onderdelen van de regels die gearceerd zijn weergegeven. De regels die zijn doorgestreept en groen zijn gearceerd komen te vervallen en de regels die geel gearceerd zijn worden, met de herijking, toegevoegd aan het bestemmingsplan Landelijk gebied. In de bestemmingen die met deze herijking worden veranderd, is dit met het volgende tekstblok aangegeven:
Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Herijking' heeft uitsluitend betrekking op: - onderdelen van de verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk gebied (NL.IMRO.0844.BPLandelijkgebied-VG01), zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan (de herijking); - de met een doorhaling in groen (ingetrokken) en aanvulling in geel gemarkeerde onderdelen van de regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied (NL.IMRO.0844.BPLandelijkgebied-VG01) - het bestemmingsplan Landelijk gebied (NL.IMRO.0844.BPLandelijkgebied-VG01), zoals dat luidt voorafgaand aan het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan (de herijking), blijft voor het overige ongewijzigd. |
Op 30 juli 2013 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant een reactieve aanwijzing gegeven op het bestemmingsplan Landelijk gebied van de gemeente Schijndel. De gemeente Schijndel heeft tegen deze aanwijzing beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) en deze afdeling heeft op 10 december 2014 een uitspraak gedaan op dit beroep (nummer 201309003/1/R3).
De elementen uit de reactieve aanwijzing die op grond van de uitspraak van de ABRS in deze herijking moeten worden verwerkt, zullen hierna worden besproken. De reactieve aanwijzing zal in de herijking moeten worden verwerkt voor zover de reactieve aanwijzing betrekking heeft op:
Ad 1.
Aan de regeling van genoemd artikel is de volgende zinsnede toegevoegd:
de schuilstal als bedoeld onder 2 (zijnde de schuilstal in een bebouwingsconcentratie) mag uitsluitend als hobbymatige kleinschalige vrijetijdsvoorziening worden gebruikt;
De volgende zinsnede komt te vervallen omdat het begrip 'doelmatige agrarische bedrijfsvoering zich niet verdraagt met het begrip 'vrijetijdsvoorziening':
de schuilstal kan in verband met een doelmatige agrarische bedrijfsvoering danwel dierenwelzijn niet binnen het 'bouwvlak' worden geplaatst;
Ad 2. en Ad.3 en Ad. 4.
De Verordening Ruimte staat niet toe dat in de groenblauwe mantel ruimte wordt geboden voor niet-agrarische bedrijvigheid. De hiervoor bedoelde regelingen worden met voorliggende herijking dan ook geschrapt.
Op 10 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) ook uitspraak gedaan (met nummer 201309002/1/R3) over de beroepen die tegen de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk gebied waren ingediend. De onderdelen van de uitspraak die in voorliggende herijking moeten worden verwerkt, zullen hierna worden besproken. De verschillende onderdelen worden kort toegelicht en aangegeven wordt op welke wijze het betreffende onderdeel in de herijking is verwerkt. De beslissing van de ABRS (voor zover in dit kader relevant) luidde:
II. vernietigt het besluit van de raad van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" voor zover het betreft:
a. de artikelen 30, lid 30.4.1, aanhef en onder n, 31, lid 31.4.1, aanhef en onder p, 32, lid 32.4.1, aanhef en onder p, 33, lid 33.4.1, aanhef en onder n, 34, lid 34.4.1, aanhef en onder n en 35, lid 35.4.1, aanhef en onder n;
b. de artikelen 33, lid 33.4.1, aanhef en onder a en 34, lid 34.4.1, aanhef en onder a;
c. de vermelding van het perceel Boxtelseweg 22 op de als bijlage 4 van de planregels opgenomen lijst van Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
d. het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gesplitste boerderij" op het perceel Dungensesteeg 13-13a te Schijndel;
e. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - kleinschalig landschap" en de functieaanduiding "grondgebonden veehouderij" voor het perceel Elde 3 te Schijndel;
Ad a.
Deze artikelen zien op het in verband met de archeologische verwachtingswaarde vergunningplichtig maken van de werkzaamheid 'het scheuren van grasland'. Omdat deze werkzaamheid in het kader van wisselteelt niet dieper gaan dan 0,3 meter, is het in het kader van de bescherming van archeologische verwachtingswaarde niet noodzakelijk om de betreffende werkzaamheid in het kader van wisselteelt vergunningplichtig te maken.
In de herijking blijft de werkzaamheid 'het scheuren van grasland' vergunningplichtig maar wordt de volgende uitzondering op deze vergunningplicht geformuleerd:
het scheuren van grasland is niet vergunningplichtig voor zover het scheuren van grasland plaatsvindt in het kader van wisselteelt.
Deze bepaling was ook opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en Buitengebied Herziening 2008 en bleek in de praktijk niet onnodig beperkend te zijn.
Ad b.
Deze artikelen hebben, evenals de onder a. genoemde artikelen, betrekking op het beschermen van de archeologische verwachtingswaarde. De beleidsnota erfgoed is de beleidsmatige onderlegger van de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 tot en met 6. In deze beleidsnota is voor gronden met de archeologische bestemmingscategorie 4 en 5 een vrijstelling voor de vergunningplicht opgenomen voor bodemingrepen met een diepte tot 0,5 m indien de ingreep plaats vindt op agrarisch bestemde gronden. In de betreffende artikelen van het bestemmingsplan is echter uitsluitend een algemene vrijstelling van de vergunningplicht opgenomen van 0,3 m. Op dit punt stemt de beleidsnota niet overeen met de bestemmingsregeling.
In deze herijking zijn de betreffende artikelen aangepast door het bepaalde onder a anders te formuleren. Hieronder de nieuwe formulering.
Ad c.
In beroep werd het opnemen van de betreffende boerderij op de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betwist. De toelichting bij het bestemmingsplan Landelijk gebied bevatte onvoldoende onderbouwing voor het opnemen van dit pand op de hiervoor bedoelde lijst.
Ter voorbereiding op de herijking van het bestemmingsplan Landelijk gebied, heeft er een herijking van het erfgoedbeleid plaatsgevonden. Daarop zal verder worden ingegaan in Hoofdstuk 6 van deze toelichting.
In het kader van de herijking van het erfgoedbeleid heeft ook een herwaardering van de cultuurhistorisch waardevolle panden binnen het plangebied van het bestemmingsplan plaatsgevonden. Voor de boerderij Boxtelseweg 22 is daarbij vastgesteld, dat de boerderij slechts lage cultuurhistorische waarden bezit. Uit het oogpunt van behoud en bescherming van cultuurhistorische waardevolle elementen behoeven er geen specifieke regels te worden gesteld voor het betrokken pand.
De boerderij Boxtelseweg 22 betreft echter wel een karakteristieke bouwmassa op de plaats waar al gedurende een groot aantal jaren (vanaf de eerste helft van de 19e eeuw) een boerderij aanwezig is geweest. Het gemeentebestuur streeft er naar dat deze karakteristieke bouwmassa zo veel als mogelijk kan worden behouden. Nu wordt de boerderij in het kader van de uitoefening van een agrarische bedrijf gebruikt en is een groot deel van de ruimten in de boerderij in gebruik als agrarische bedrijfsruimten.
Gezien de algemene tendens dat het aantal agrarische bedrijven terugloopt en het de verwachting is dat deze tendens nog wel een groot aantal jaren zal voortduren, wil het gemeentebestuur mogelijkheden bieden voor het hergebruik van dergelijke agrarische bedrijfsruimten.
Om die reden zal de boerderij toch weer op een lijst worden geplaatst van boerderijen met beperkte cultuurhistorische waarden. Aan deze lijst zal in de regels een regeling worden opgenomen, die de mogelijkheid biedt tot het splitsen van het pand in 2 zelfstandige woningen.
Ad d.
In beroep werd het opnemen van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste boerderij' betwist. De toelichting bij het bestemmingsplan Landelijk gebied bevatte onvoldoende onderbouwing voor het opnemen van deze aanduiding.
Ter voorbereiding op de herijking van het bestemmingsplan Landelijk gebied, heeft er een herijking van het erfgoedbeleid plaatsgevonden. Daarop zal verder worden ingegaan in Hoofdstuk 6 van deze toelichting.
In het kader van de herijking van het erfgoedbeleid heeft ook een herwaardering van de cultuurhistorisch waardevolle panden binnen het plangebied van het bestemmingsplan plaatsgevonden. Voor de boerderij Dungensesteeg 13-13a is daarbij vastgesteld, dat de boerderij slechts lage cultuurhistorische waarden bezit. Uit het oogpunt van behoud en bescherming van cultuurhistorische waardevolle elementen behoeven er geen specifieke regels te worden gesteld voor het betrokken pand.
Zoals in hoofdstuk 6 is opgenomen, blijft de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste boerderij' ter plaatse opgenomen. Niet vanwege het beschermen van bestaande cultuurhistorische waarde maar om de borging dat het ter plaatse gaat om twee woningen in één bouwmassa (onder één kap).
Ad e.
In beroep tegen het bestemmingsplan Landelijk Gebied is aangevoerd dat de bestemming voor het perceel Elde 3 niet voorziet in de plannen die de initiatiefnemer op zijn perceel heeft. Voor die plannen is al wel een omgevingsvergunning fase 1 voor de activiteit milieu verleend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeenteraad zich een oordeel had kunnen vormen over de planologische aanvaardbaarheid van de plannen op het perceel Elde 3.
De plannen van betrokkene voor het perceel Elde 3 behelzen het fokken en houden van fretten ten behoeve van de verkoop van deze dieren als huisdier.
Het gemeentebestuur heeft ernstige twijfels over de uitoefening van deze bedrijfsactiviteiten. Deze twijfels betreffen:
Ad 1. De aard van de bedrijfsactiviteiten
In beroep is door de initiatiefnemer gesteld, dat de fretten zullen worden gehouden voor de verkoop als huisdier. Het gemeentebestuur trekt deze stelling ernstig in twijfel en wel om de volgende redenen.
Op 30 oktober 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning fase 1 voor het aspect milieu verleend. Deze vergunning is verleend voor het houden van 800 fretten. In de aanvraag om vergunning is op meerdere plaatsen vermeld, dat het betreft het houden van 800 pelsdieren. Uit de aanvraag van 2 december 2011 blijkt op geen enkele wijze dat er sprake is van het houden en fokken van fretten voor de verkoop als huisdier. Met het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning fase 1 voor het aspect milieu overeenkomstig de aanvraag is derhalve vergunning verleend voor het exploiteren van een pelsdierhouderij.
Uit de bij de aanvraag behorende tekening blijkt, dat de 800 fretten zullen worden gehouden op dezelfde wijze zoals nertsen en andere pelsdieren worden gehuisvest.
Verder heeft initiatiefnemer in 2012 een melding gedaan ingevolge de provinciale verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant. Deze melding is gedaan voor het uitbreiding/wijziging van een rundvee- en pelsdierhouderij.
De adviseur van initiatiefnemer heeft in 2013 per mail verklaard, dat de initiatiefnemer de fretten zal gaan fokken overeenkomstig de voorschriften van de Vereniging Frettenfokkers Nederland.
De Vereniging Frettenfokkers Nederland (VFN) is een vereniging, die zich ten doel stelt om frettenfokkers en frettenliefhebbers die een pup willen aanschaffen te ondersteunen. De VFN verzorgt:
De VFN heeft in het belang van het welzijn van nesten fretten bij hun fokkers en de toekomst van fretten in Nederland en ten behoeve van frettenliefhebbers die een pup willen aanschaffen om hen te ondersteunen bij hun keuze voor een fokker en hen te beschermen, zodat zij niet voor verrassingen komen te staan, voorschriften voor de aangesloten fokkers opgesteld. Deze voorschriften betreffen de minimale eisen waaraan voldaan moet worden.
Uit navraag bij de Vereniging Frettenfokkers Nederland is gebleken, dat ernstig wordt getwijfeld aan de bedoeling van initiatiefnemer zoals deze stelt, dat de fretten worden gehouden en gefokt voor de verkoop als huisdier. Bij het fokken van fretten voor de verkoop als huisdier is een goede opvoeding/socialisatie en goede verzorging van belang. Daarom schrijft de VFN maximaal 4 nesten per jaar per fokker voor. Met een totaal aantal van 800 moederdieren kan de initiatiefnemer zich volstrekt niet houden aan de voorschriften van de VFN. Om die reden ook distantieert de vereniging zich ook van de bedrijfsopzet van initiatiefnemer. Dit is per mail aan het gemeentebestuur medegedeeld.
Ad.2. Bedrijfsvoering
Initiatiefnemer doet het voorkomen, dat hij het houden en fokken van fretten zelf, als nevenactiviteit, gaat uitoefenen.
In 2011 is, ten tijde van de behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het aspect milieu, anders gebleken. In verband met de behandeling van de aanvraag had het gemeentebestuur/bevoegd gezag het houden van fretten gedoogd. Omdat op voorhand vast stond dat de vergunningprocedure een langdurig traject zou worden en in een beroepsprocedure terecht zou komen waarvan de uitkomst onzeker was, heeft het gemeentebestuur besloten de gedoogde situatie te beëindigen en is initiatiefnemer gesommeerd om de fretten af te voeren.
Initiatiefnemer heeft het op dat moment (december 2011) doen voorkomen, dat de fretten waren afgevoerd naar het buitenland. Kort daarop is gebleken, dat de fretten illegaal waren gehuisvest in Oirschot. Daar is gebleken dat de fretten afkomstig van de locatie van de initiatiefnemer niet diens eigendom waren, maar eigendom waren van een andere inwoner van de gemeente Schijndel. Die inwoner, ook woonachtig in het buitengebied van Schijndel, houdt zich al langere tijd bezig met het fokken van fretten. Op diens huisadres is die activiteit al eens met/na toepassing van bestuursrechtelijke dwangmiddelen beëindigd.
Het vermoeden bestaat dan ook, dat de 800 fretten, die initiatiefnemer zegt te gaan houden, in feite zullen worden gehouden door de andere hiervoor bedoelde inwoner van Schijndel, oftewel dat laatstgenoemde op het adres van initiatiefnemer zijn bedrijfsmatige activiteiten zal gaan uitoefenen. Dat betekent, dat er op de locatie van de initiatiefnemer in feite twee verschillende bedrijven zullen worden geëxploiteerd. Er is dan ook geen sprake van een nevenactiviteit, die door initiatiefnemer zal worden uitgeoefend. Gezien de bedrijfsmatige activiteiten, die initiatiefnemer al op zijn huisadres uitoefent (een rundveehouderij met 45 melkkoeien en 55 stuks jongvee en een groentehandel ligt dat zeker in de rede.
Conclusie Ad e.
Op basis van bovenstaande informatie concludeert het gemeentebestuur dat er sprake zal zijn van een pelsdierhouderij. Gezien zijn beleid ten aanzien van deze tak van dierhouderij, dit op basis van de volledige maatschappelijke context (zie hierna de paragraaf 'gemeentelijke visie' in het volgende Hoofdstuk 5), ziet het gemeentebestuur geen ruimte voor de gewenste bedrijfsactiviteiten op het adres Elde 3.
Daarbij is tevens van belang, dat het gemeentebestuur op basis van de beschikbare informatie moet uitgaan van een tweede bedrijf, dat op het betrokken adres zal worden uitgeoefend en niet van een agrarische verwante nevenactiviteit. Een dergelijke ontwikkeling past niet in het beleid voor het landelijk gebied.
De provincie Noord Brabant heeft op 7 februari 2014 de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. De gemeente wil deze verordening verwerken in voorliggende herijking. De Verordening Ruimte 2014 is voor voorliggende herijking op de volgende onderdelen van belang:
Agrarische bedrijven
In de Verordening Ruimte 2014 wordt het volgende onderscheid gemaakt in agrarische bedrijven:
De verordening maakt hierbij geen onderscheid tussen grondgebonden en intensieve veehouderijen.
Veehouderij
Voor het provinciale beleid voor veehouderijen is het onderscheid tussen groenblauwe mantel en gemengd landelijk gebied niet van belang; de toelaatbare ontwikkelingen zijn in beide gebieden identiek.
Uitbreiding van de bebouwing binnen een bouwvlak
Uitbreiding van de bestaande bebouwde oppervlakte (door nieuwbouw ten behoeve van het uitoefenen van een veehouderij (zoals stallen, machinebergingen of mestopslag) dan wel door bestaande bebouwing in gebruik te nemen voor het huisvesten van dieren) op het bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien aan de voorwaarden uit de Verordening Ruimte 2014 wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn:
Op gemengde bedrijven (bijvoorbeeld veehouderij in combinatie met vollegrondsteeltbedrijven of paardenhouderijen) mag worden gebouwd ten behoeve van de niet-veehouderijtak zonder dat aan de bovengenoemde voorwaarden behoeft te worden voldaan. Tot slot moet worden geborgd dat bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op de uitbreiding van een veehouderij, ook aan bovenstaande voorwaarde wordt voldaan.
De Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij is opgebouwd rond diverse thema's en om te voldoen aan het criterium 'zorgvuldig' moet een minimale score van 7 op de BZV worden gehaald. In de loop der tijd zal het aantal thema's worden uitgebreid en de scores worden bijgesteld.
Binnen de zone 'beperkingen veehouderij' hebben intensieve veehouderijen geen ontwikkelingsmogelijkheden (dit is een voortzetting van het beleid zoals dat gold voor extensiveringsgebieden). Hiertoe is in voorliggend bestemmingsplan de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' opgenomen.
Vergroten van agrarische bouwvlakken en omschakeling
Het wijzigen en vergroten van agrarische bouwvlakken alsmede het wijzigen van de bedrijfsvoering naar veehouderij (omschakeling) is toegestaan, maar ook hier gelden de volgende voorwaarden:
Tot slot moet worden geborgd dat bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op de uitbreiding van een veehouderij, ook aan bovenstaande voorwaarde wordt voldaan.
Voor uitbreiding boven 1,5 ha geldt tevens dat bedrijven blijvend moeten beschikken over voldoende gronden om een veebezetting van 2 GVE/ha of minder te garanderen. Deze voorwaarde met betrekking tot de veebezetting geldt niet voor uitbreidingen in combinatie met de sanering van een overbelaste situatie waarbij er elders feitelijk en juridisch een veehouderij wordt opgeheven en er per saldo geen groei plaatsvindt van het vergunde aantal dieren. De uitbreiding van bouwvlak tot een oppervlakte boven de 1,5 ha kan ook worden toegestaan voor een vernieuwend bedrijfsconcept.
Uitzonderingen
Een aantal uitbreidingen valt niet onder de BZV:
Nieuwe agrarische bouwvlakken
Nieuwvestiging (het opnemen van een agrarisch bouwvlak op een locatie waar voorheen geen agrarisch bouwvlak aanwezig was) is alleen toegestaan op een zogenaamde vestigingslocatie: een bestaand bestemmings- of bouwvlak waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat. Ook voor deze nieuwvestiging gelden de voorwaarden zoals genoemd bij de vergroting van bouwvlakken.
Gemeentelijke visie
Hoewel de Verordening Ruimte geen onderscheid meer maakt tussen grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen acht de gemeenteraad dit onderscheid nog steeds van belang (vanwege ruimtelijke uitstraling tot uiting komend in de bebouwingsdichtheid en de milieu-uitstraling tot uiting komend in geurhinder en fijnstof). In het bestemmingsplan wordt dit onderscheid dan ook in stand gehouden (ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk gebied).
Begrip agrarisch bedrijf
In het bestemmingsplan Landelijk gebied wordt nu de volgende definitie van Agrarisch bedrijf gehanteerd:
Bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren.
Met name het gedeelte 'houden van dieren' is erg ruim. Onder deze noemer vallen ook dieren waarvan het houden niet strekt tot menselijke consumptie of die vanuit de traditie en het normale spraakgebruik bezien niet worden aangemerkt als 'agrarisch bedrijf'.
In het planologisch beleid van de gemeente Schijndel wordt al gedurende een lange periode een onderscheid gemaakt tussen de traditionele agrarische bedrijven, waar de bedrijfsactiviteiten verbonden zijn met de gronden die in oorsprong tot het bedrijf behoorden en andere bedrijfsmatige activiteiten, die het fokken en houden van dieren behelzen. Het bestuur van de gemeente Schijndel ziet geen reden om dit onderscheid los te laten. Zeker ook gelet op de toename van de bezwaren uit de maatschappij tegen de intensieve veehouderij, waar meer en meer de verbondenheid met de omliggende agrarische gronden verloren gaat, is er alle reden om dergelijke bedrijven ook uit te sluiten van het begrip 'agrarisch bedrijf' zoals dat in het bestemmingsplan Landelijk Gebied wordt gehanteerd. Het provinciaal beleid, zoals uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014, in acht nemende (zie hiervoor de uitleg van het begrip 'zorgvuldige veehouderij' wil het gemeentebestuur op dit moment niet zo ver gaan met het uitsluiten van intensieve veehouderijen.
Naast het onderscheid tussen grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen maakt het gemeentebestuur ook een uitzondering voor paardenfokkerijen en paardenhouderijen. Hoewel dergelijke bedrijven over het algemeen wel verbonden zijn met de omliggende gronden, is er vanwege de ruimtelijke uitstraling (de benodigde bebouwing in de vorm van rijhallen) voldoende reden om deze bedrijven apart te benoemen en te reguleren als verbijzondering van het begrip 'veehouderij'.
Een andere verbijzondering betreffen pelsdierfokkerijen en - houderijen. Om de volgende redenen is er voor de vestiging van dergelijke bedrijven geen ruimte binnen de grenzen van de gemeente Schijndel.
Al gedurende een groot aantal jaren is er vanuit de maatschappij veel verzet tegen de exploitatie van pelsdierhouderijen. Dat maatschappelijk verzet heeft uiteindelijk geleid tot een initiatief wetsvoorstel dat uiteindelijk heeft geleid tot de Wet verbod pelsdierhouderij. Doel van deze wet is het verbieden van het houden, doden of doen doden van pelsdieren. De werking van deze wet is vooralsnog opgeschort, maar elk initiatief dat het houden van pelsdieren behelst, wordt op dit moment op eigen risico gestart en uitgeoefend.
Met het provinciaal bestuur wil ook het gemeentebestuur in het buitengebied ruimte bieden voor een duurzame en zorgvuldige veehouderij. Het exploiteren van pelsdierhouderijen past niet binnen dat beleid dat het gemeentebestuur voorstaat.
In dat kader is verder van belang, dat binnen de gemeente Schijndel enkele jaren geleden een nertsenfokkerij is beëindigd door toepassing van het beleid 'Buitengebied in ontwikkeling (BIO). Gezien de hele maatschappelijke context en hetgeen via het BIO-beleid is bereikt, is het gemeentebestuur van Schijndel van oordeel dat er voor pelsdierhouderijen geen ruimte is binnen zijn gemeente.
Verder worden ook konijnenfokkerijen en –houderijen uitgezonderd van het begrip intensieve veehouderij omdat deze bedrijven zoals hierboven al is opgemerkt, niet thuishoren in de traditie van (intensieve) veehouderijen in de gemeente Schijndel.
De Verordening Ruimte 2014 maakt een onderscheid in 4 soorten van agrarische bedrijven ((vollegrond)teeltbedrijven, veehouderij, glastuinbouw en overige agrarische bedrijven). Het bestemmingsplan Landelijk gebied is, mede gelet op de hiervoor genoemde overwegingen, op een andere definitie van agrarische bedrijven gebaseerd. Het overnemen van de provinciale begripsbepalingen is niet mogelijk omdat daarmee het gemeentelijke beleid ten aanzien van de intensieve veehouderij niet kan worden geregeld en omdat daarmee te zeer wordt ingegrepen op de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk gebied (begripsbepaling, bestemmingsomschrijving, inventarisatie van bedrijven, aanduidingen op de verbeelding en wijzigingsbevoegdheden). Gezocht is naar definities die aansluiten bij de definities van het bestemmingsplan Landelijk gebied en voldoen aan de Verordening Ruimte. In voorliggende herijking wordt het volgende begrippenkader rond het begrip agrarisch bedrijf gehanteerd:
agrarisch bedrijf
bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren;
intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij, viskwekerijen, slakkwekerijen en wormenkwekerijen.
grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;
grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven / boomkwekerijen, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.
overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van grondgebonden en intensieve veehouderij, grondgebonden agrarisch bedrijf of glastuinbouwbedrijf valt, zoals gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, viskwekerijen, slakkwekerijen en wormenkwekerijen;
paardenhouderij:
een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;
glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;
Het bestemmingsplan behoeft naar de mening van de gemeenteraad evenmin mogelijkheden te bevatten voor de omschakeling van grondgebonden veehouderij naar intensieve veehouderij op bestaande bouwvlakken of de vergroting van bouwvlakken tot een oppervlakte van meer dan 1,5 ha. Indien een dergelijke situatie zich voordoet en toelaatbaar wordt geacht, kan gekozen worden voor een maatwerkoplossing met een aparte planologische procedure. Dit sluit aan bij de uitgangspunten zoals die in het planMER bij het bestemmingsplan Landelijk gebied zijn gehanteerd.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk gebied is gebleken dat de ter voorbereiding van dit bestemmingsplan uitgevoerde cultuurhistorische analyse en waardering op onderdelen niet klopt of niet navolgbaar is. Naar aanleiding van deze constatering is ten behoeve van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan de vraag uitgezet bij RAAP Archeologisch Adviesbureau (RAAP) en het Monumenten Advies Bureau (MAB) om het erfgoedbeleid te herijken. RAAP en MAB hebben een gedeeltelijke herziening van de inventarisatie- en waarderingskaarten op het gebied van de landschapstypen en een beargumenteerde herwaardering van landschapselementen, lanschapsstructuren en gebouwd erfgoed uitgevoerd. Een beschrijving van de aanpak, een rapportage van het resultaat (onder de titel Tussen Aa-dal en Rooiseheide) en de bijbehorende kaarten zijn als bijlage bij deze herijking opgenomen.
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze de cultuurhistorische waarden die zich in het plangebied bevinden in voorliggend bestemmingsplan zijn verwerkt.
Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende cultuurhistorische waarden:
Ten behoeve van een eenduidige raadpleegbaarheid is ervoor gekozen om deze cultuurhistorisch waardevolle aspecten te borgen in 4 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt per dubbelbestemming een korte beschrijving van de wijze van regulering.
Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle gebieden
De landschappen die vanuit cultuurhistorisch oogpunt als zeer hoog en hoog zijn gewaardeerd hebben deze dubbelbestemming gekregen. De waardering van deze gebieden is beschreven in het rapport Tussen Aa-dal en Rooiseheide. De bescherming van deze gebieden krijgt vorm door een vergunningstelsel voor werken en werkzaamheden. De volgende werken en werkzaamheden mogen niet worden verricht zonder daarvoor over een vergunning te beschikken.
Bij de beoordeling of een vergunning voor deze werken en werkzaamheden verleend kan worden, wordt op basis van het rapport Tussen Aa-dal en Rooise heide bezien in hoeverre de werken en werkzaamheden een onevenredige afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van deze gebieden.
Voor de landschappen die een cultuurhistorische waardering van middelmatig hebben meegekregen, zijn niet bestemd als Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Deze gebieden spelen echter wel een rol bij de verschillende afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zoals deze in de Agrarische bestemmingen zijn opgenomen. Zo is in de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten en of veranderen van een agrarisch bouwvlak (bijvoorbeeld in de bestemming Agrarisch met waarden - Kleinschalig landschap) opgenomen dat de wijziging geen onevenredige afbreuk mag doen aan de in de bestemmingsomschrijving beschreven waarden. In de bestemmingsomschrijving is vervolgens een verwijzing naar de cultuurhistorische waarden van de gronden opgenomen. Verder is in de verschillende gebiedsbestemmingen een vergunningstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. In het kader van deze vergunningstelsels wordt ook getoetst of er onevenredige afbreuk aan de genoemde cultuurhistorische waarden wordt voldaan. Bij deze afweging spelen ook de middelmatig gewaardeerde gebieden een rol.
Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle elementen
De elementen (zoals wegen, paden, bospercelen (met rabatten), waterlopen) die vanuit cultuurhistorisch oogpunt als zeer hoog of hoog zijn gewaardeerd, hebben met deze dubbelbestemming bescherming gekregen. De dubbelbestemming omvat het gehele buitengebied maar in de regeling wordt verwezen naar de waarderingskaart zoals die hoort bij het rapport Tussen Aa-dal en Rooise heide.
De waardering van deze elementen is beschreven in het genoemde rapport. De bescherming van deze elementen krijgt vorm door een vergunningstelsel voor werken en werkzaamheden. De volgende werken en werkzaamheden mogen niet zonder vergunning verricht worden:
Bij de beoordeling of een vergunning voor deze werken en werkzaamheden verleend kan worden, wordt op basis van het rapport Tussen Aa-dal en Rooise heide bezien in hoeverre de werken en werkzaamheden een onevenredige afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van de aangewezen elementen.
Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle ensembles
De vanuit een oogpunt van cultuurhistorie waardevolle ensembles zijn bestemd als Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle ensembles. Deze ensembles betreffen de historische structuren (historische kernen van de gehuchten en bebouwingslinten) binnen de gemeente. De bescherming van deze ensembles heeft vorm gekregen door het introduceren van een nadere eis. Een nadere eis is een maatwerkregel die B&W kunnen opleggen op het moment dat een aanvraag om vergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt ingediend. Met de nadere eis kunnen maatwerkregels met betrekking tot de situering en hoogte van gebouwen en aanwezigheid van erfafscheidingen worden gegeven indien dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de waardevolle ensemble waar het aangevraagde bouwwerk onderdeel van is.
Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen
De gebouwen die in het kader van de herijking van het erfgoedbeleid als cultuurhistorisch waardevol zijn aangemerkt, hebben deze dubbelbestemming gekregen. Binnen deze dubbelbestemming is een onderverdeling gemaakt in de gebouwen die (nagenoeg) dezelfde kwaliteiten als een gemeentelijk monument hebben en de gebouwen die deze kwaliteiten niet hebben maar wel als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De eerste categorie is nader aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' en de tweede categorie is nader aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding-2'. De bescherming heeft vorm gekregen door middel van een sloopvergunningsplicht. Daarnaast gelden voor de gebouwen die zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding-1' een (ver)bouwverbod. Dit (ver)bouwverbod kan doorbroken worden door een afwijkingsbevoegdheid. Bij de beoordeling of van het (ver)bouwverbod kan worden afgeweken wordt bezien in hoeverre de bouwwerkzaamheden afbreuk kunnen doen aan de cultuurhistorische waarden van het gebouw.
Naast de hiervoor bedoelde gebouwen die vanuit cultuurhistorisch oogpunt een specifieke regeling en bescherming hebben gekregen, zijn er in het buitengebied van Schijndel diverse (voormalige) boerderijen gelegen die in het verleden gesplitst zijn. Deze voormalige boerderijen hebben geen hoge (cultuurhistorische) waardering gekregen omdat de boerderijen recentelijk (ingrijpend) verbouwd zijn. In het kader van het bestemmingsplan Landelijk gebied wil de gemeente de hoofdvorm van deze voormalige boerderijen en daarmee de (impliciete) verwijzing naar het verleden, behouden. In de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk gebied worden er dan ook ter plekke van deze voormalige boerderijen geen twee bestemmingsvlakken opgenomen maar één bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-gesplitste boerderij'. Deze systematiek heeft niet tot doel om de aanwzige cultuurhistorische waarden te beschermen maar beoogt de bestaande bouwwijze, twee woningen in één gebouw) te beschermen. Hiermee wordt voorkomen dat een helft van een voormalige boerderij wordt gesloopt en als vrijstaande woning wordt teruggebouwd.
Naast de aanpassingen van het bestemmingsplan Landelijk gebied zoals ze in de voorgaande hoofdstukken zijn besproken, is er een restcategorie aanpassingen die aan de ene kant neerkomen op omissies in het bestemmingsplan Landelijk gebied die hersteld worden in deze herijking, wijzigingen door een andere te hanteren gebiedszonering en overige wijzigingen.
In Bijlage 3 bij deze toelichting is een lijst opgenomen van de verschillende wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk gebied.
Sinds de vaststelling op 27 juni 2013 van het bestemmingsplan Landelijk Gebied hebben zich en aantal zaken voorgedaan, die aanleiding geven tot het aanpassen van de gebiedsbestemmingen c.q. de gebiedszonering.
Het gaat daarbij om de volgende ontwikkelingen, die hier niet in een chronologische volgorde worden vermeld.
Reconstructiewet concentratiegebieden.
De Reconstructiewet Concentratiegebieden van 31 januari 2002 vormde de basis voor het vaststellen van reconstructieplannen voor die gebieden, waar de significante aanwezigheid van de intensieve veehouderij had geleid tot een afname van de kwaliteit van het landelijk gebied. Deze wet heeft geleid tot een integrale aanpak van de problematiek in het landelijk gebied in de provincies Limburg, Gelderland, Overijssel, Utrecht en Noord-Brabant.
Voor de inhoud van de reconstructieplannen schreef de Reconstructiewet voor dat het landelijk gebied werd opgedeeld in:
Oftewel de integrale zonering van het landelijk gebied. Deze wet is per 1 juli 2014 komen te vervallen.
Intrekken reconstructieplannen Noord-Brabant
Vooruitlopend op het vervallen van de Reconstructiewet Concentratiegebieden hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant op 2 maart 2012 besloten tot het intrekken van de delen A en B van de reconstructieplannen, waaronder het reconstructieplan Maas en Meierij.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft met haar uitspraak van 27 november 2013 het provinciale intrekkingsbesluit vernietigd. In verband daarmee hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 een hernieuwd besluit genomen tot het wijzigen en intrekken van hun eerdere besluiten betreffende de vaststelling en wijziging van de diverse reconstructieplannen. Daarmee is de rechtstreekse doorwerking van de integrale zonering naar de bestemmingsplannen komen te vervallen.
Structuurvisie Ruimtelijke ordening
Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de partiële herziening van de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 vastgesteld. In deze partiële herziening hebben Provinciale Staten diverse van hun eerdere besluiten verwerkt, zoals:
Verordening ruimte 2014
Gelijktijdig met de partiële herziening van de Structuurvisie RO 2010 hebben Provinciale Staten op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening zijn de regels vastgelegd gericht op 'zorgvuldige veehouderij'. Voor een deel betreft dat rechtstreeks werkende regels, die gelden tot dat gemeentebesturen hun bestemmingsplannen waar dat nodig is daarop hebben aangepast.
In hoofdstuk 6 is reeds ingegaan op de aanpassing van het onderhavige bestemmingsplan aan de regels over 'zorgvuldige veehouderij'. In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de noodzakelijke en/of gewenste aanpassingen in dit bestemmingsplan, die betrekking hebben op de gebiedsbestemmingen / gebiedszonering.
Verzoek aanpassing begrenzing groenblauwe mantel
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied welke in 2013 is vastgesteld, is opgevallen dat de begrenzing van de groenblauwe mantel zeer ongelukkig is gekozen, dan wel niet past binnen de uitgangspunten zoals het provinciaal bestuur deze heeft vastgesteld voor die begrenzing. In het kader van de voorbereiding van de Verordening ruimte 2014 is gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om via de digitale weg opmerkingen over die begrenzing te maken.
Door het provinciaal bestuur zijn deze opmerkingen opgepakt als een verzoek om wijziging van de begrenzing van de groenblauwe mantel, zoals deze in de Verordening ruimte is vastgelegd.
Bij hun besluit van 22 september 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het verzoek grotendeels afgewezen en zijn er slechts kleine aanpassingen in de begrenzing van de groenblauwe mantel aangebracht.
Het provinciaal bestuur heeft het verzoek tot aanpassing van de begrenzing van de groenblauwe mantel afgewezen, omdat het niet zou voldoen aan de eis van areaalbehoud, zoals neergelegd in artikel 6.18 van de Verordening ruimte. Tevens is geattendeerd op het feit, dat een deel van de als groenblauwe mantel aan te wijzen gronden in het geldende bestemmingsplan nog zijn bestemd tot Agrarisch – LOG. Naar het oordeel van het provinciaal bestuur beschouwt de gemeente dit gebied nog als primair agrarisch gebied, wat zich niet verdraagt met de gevraagde begrenzing als groenblauwe mantel.
Naar aanleiding van de Verordening ruimte 2014 moet bij de vaststelling van de onderhavige aanpassing van het bestemmingsplan aandacht worden geschonken aan de gebieden, die zijn aangeduid als 'Beperkingen veehouderij'. De Verordening ruimte 2014 schrijft in artikel 25 voor, dat een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Beperkingen veehouderij' bepaalt dat:
De vertaling van deze bepaling van de Verordening ruimte 2014 en de daarmee direct samenhangende bepalingen naar het bestemmingsplan Landelijk Gebied kan alleen plaatsvinden als de gebiedsbegrenzing van de gebieden die zijn aangeduid als 'Beperkingen veehouderij' in het bestemmingsplan wordt opgenomen.
De aanpassing van het bestemmingsplan Landelijk Gebied komt er op neer dat de begrenzing van de gebieden, die nu zijn aangeduid als 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' wordt overgenomen en dat de gebieden worden aangeduid als 'Beperkingen veehouderij'.
Tevens zal in de regels bij het plan het bepaalde in artikel 25 van de Verordening ruimte worden opgenomen.
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn de gebiedsbegrenzingen van het verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied, zoals afkomstig uit het reconstructieplan Maas en Meierij, opgenomen als gebiedsaanduiding. Vanwege het vervallen van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het intrekken van de Brabants reconstructieplannen kunnen de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' vervallen.
Op 1 juli 2014 is de Reconstructiewet concentratiegebieden vervallen en als gevolg van het intrekken van c.q. het wijzigen van de reconstructieplannen is er geen sprake meer van een integrale zonering van het landelijk gebied, waarbij het landelijk gebied is opgedeeld in extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.
Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, waarin regels zijn opgenomen over zorgvuldige veehouderij. Deze regels komen er op neer, dat uitbreiding van veehouderijen alleen nog slechts is toegestaan als er sprake is van zorgvuldige veehouderij. Deze regels gelden voor alle veehouderijbedrijven.
In verband met deze ontwikkelingen kan er van een landbouwontwikkelingsgebied geen sprake meer zijn. De gronden, die in het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn bestemd tot 'Agrarisch – LOG' zijn in de Verordening ruimte 2014 aangewezen als 'gemengd agrarisch gebied'. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied zoals dat is vastgesteld op 27 juni 2013 zijn de gebieden, die in de Verordening ruimte zijn aangewezen als 'gemengd agrarisch gebied' bestemd tot:
Over de gronden gelegen ten oosten van de Molendijk-Noord en ten noorden van de Dungensesteeg, die nu zijn bestemd tot 'Agrarisch – LOG', is in het in 2005 vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan vastgelegd, dat er sprake is van een open gebied waar ruimte is voor vergezichten. Gestreefd wordt naar het behoud van deze openheid van het landschap. Hier past dan ook de bestemming 'Agrarisch met waarden – Open landschap'. De overige gronden met de bestemming 'Agrarisch – LOG' sluiten qua landschappelijke/ruimtelijke uitstraling aan bij de gronden, die in het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Kleinschalig landschap'.
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn de gronden die in provinciale Verordening ruimte zijn aangewezen als 'groenblauwe mantel' bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschap'. In 2014 hebben Gedeputeerde Staten besloten om de voorgestelde aanpassingen van de begrenzing van de Groenblauwe mantel slechts beperkt mee te nemen in hun besluit tot het doen van kaartaanpassingen.
De vastgestelde kaartaanpassingen van de Verordening ruimte 2014, betreffen kaartaanpassingen in het gebied tussen Dungensesteeg en de Zuid-Willemsvaart inhoudende:
Deze wijzigingen van de begrenzing van de 'groenblauwe mantel' zullen in dit bestemmingsplan worden opgenomen.
Buiten de voorstellen tot aanpassing van de begrenzing van de groenblauwe mantel heeft het gemeentebestuur de afgelopen jaren via de volgende wegen aandacht gevraagd aan het provinciaal bestuur voor een onjuiste begrenzing dan wel onvoldoende onderbouwing van de huidige begrenzing van de groenblauwe mantel in de Verordening ruimte:
Volgens bijlage 4 bij de toelichting bij de Verordening ruimte 2014 is bij het bepalen van de begrenzing van de groenblauwe mantel gekeken naar de belangrijkste doelen van de groenblauwe mantel:
Op basis van deze doelen is binnen de groenblauwe mantel een viertal typen gebieden te onderscheiden. Dit betekent overigens niet dat ieder onderdeel van de groenblauwe mantel eenduidig in slechts één van deze gebiedstypen is onder te brengen: vaak heeft een bepaald onderdeel van de groenblauwe mantel kenmerken van meer dan één gebiedstype.
In de paragrafen 1 t/m 4 worden de onderscheiden typen op systeemniveau kwalitatief beschreven:
Type 3 en 4 komen niet voor binnen het grondgebied van de gemeente Schijndel, daarnaast kan aan de aanwezigheid van type 2 ernstig getwijfeld worden. Over type 1 gebieden wordt in de toelichting op de Verordening ruimte 2014 het volgende vermeld:
De groenblauwe mantel bestaat voor het grootste deel uit gebieden die grenzen aan grote en/of natte natuurgebieden. Deze gebieden dienen als ommanteling van en verbinding tussen deze natuurkerngebieden, waardoor natuur en water in de kerngebieden zelf beter beschermd kunnen worden tegen omgevingsfactoren en uitwisseling van flora en fauna tussen de kernen mogelijk wordt. De volgende al eerder concreet begrensde gebieden zijn een op een overgenomen: 1. de regionale natuur- en landschapseenheden (RNLE) uit de Interimstructuurvisie, zoals op regionaal niveau concreet begrensd in de Reconstructie- en Gebiedsplannen; voorbeelden hiervan zijn onder meer Het Groene Woud, De Brabantse Wal en de Maashorst; 2. de beheergebieden ecologische hoofdstructuur, zoals begrensd in het Natuurbeheerplan EHS. Daarnaast zijn mantelgebieden begrensd rondom en tussen een aantal buiten de RNLE's gelegen, kwetsbare en waardevolle natuurgebieden. Dit geldt met name voor enkele natte natuurgebieden die hydrologisch gevoelig zijn en die vanwege de specifieke omstandigheden van bodem en water hoge natuurwaarden vertegenwoordigen. Voor het robuust maken en versterken van deze gunstige natuur- en watercondities en vanwege de potenties voor de ontwikkeling van natuur- en landschapskwaliteiten zijn ook rondom en tussen dergelijke waardevolle natuurgebieden groenblauwe mantelgebieden aangewezen. |
Voor Schijndel kan uit deze toelichting worden opgemaakt, dat het gebied Wijboschbroek als natte natuurparel is aangewezen als groenblauwe kern en het gebied daaromheen als groenblauwe mantel.
Voor zover de gebieden, die in de Verordening ruimte als groenblauwe mantel zijn aangewezen, een functie moeten vervullen als verbinding (ecologische verbindingszone) bevat de toelichting op de verordening de volgende figuur:
De volgende uitsnede daaruit is van belang voor de begrenzing van de groenblauwe mantel binnen de gemeente Schijndel.
Als deze uitsnede wordt uitgewerkt op een duidelijk leesbare kaart, dan ontstaat het volgende beeld.
De onderbouwing van de begrenzing van de groenblauwe mantel in de Verordening ruimte 2014 en haar toelichting en deze beelden daarbij versterken de twijfel over de juistheid van de begrenzing van de groenblauwe mantel binnen de gemeente Schijndel.
Onderbouwing begrenzing groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel is, zoals is vermeld, als mantel rondom natuurkernen bedoeld ter bescherming en versterking van de natuurwaarden binnen de kernen en voor zover deze niet in de direct omgeving van de natuurkern als mantel kan worden aangemerkt als verbinding (ecologische verbinding) naar andere natuurkernen.
Het provinciaal bestuur heeft in de Verordening ruimte 2014 tevens gronden/gebieden aangeduid als 'ecologische verbindingszone'.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening mag worden verwacht, dat gebieden, die in algemene planologische regels worden aangewezen als groenblauwe mantel, dat deze gronden/gebieden geschikt zijn voor de functies die aan die gronden/gebieden worden toegeschreven op basis van de aanduiding groenblauwe mantel.
Het gemeentebestuur heeft vastgesteld, dat sommige gronden/gebieden die zijn aangewezen als groenblauwe mantel daarvoor in het geheel niet geschikt zijn. Deze gebieden liggen niet in de directe omgeving van een natuurkern en zijn zodanig dicht bebouwd zodat deze gronden/gebieden niet geschikt zijn voor de flora en fauna doeleinden ter verbinding van één of meerdere natuurkernen.
Bezien vanuit een goede ruimtelijke ordening kan er dan ook geen sprake zijn van een bestemming 'Agrarisch met waarde – Natuur en landschap'.
Het provinciaal bestuur heeft het eerdere verzoek om wijziging van de begrenzing van de groenblauwe mantel afgewezen met verwijzing naar artikel 6.18 van de Verordening ruimte. Daarin zou volgens het provinciaal bestuur behoud van areaal zijn vastgelegd.
Daarmee heeft het provinciaal bestuur maar beperkt uitleg gegeven aan het bepaalde in artikel 6.18 en meer specifiek de inhoud van lid 3 van dat artikel. Op basis van het derde lid van artikel 6.18 van de Verordening ruimte 2014 kan wijziging van de begrenzing slechts plaatsvinden mits dit niet leidt tot verlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de aangewezen gebieden met het oog op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kernmerken.
Met andere woorden als gebieden, die nu zijn aangewezen als groenblauwe mantel niet bijdragen aan behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken, dan kan voor die gebieden de aanwijzing vervallen omdat er in feite geen sprake is van verlies aan areaal, samenhang en kwaliteit van de gebieden.
Gezien de functies van gronden/gebieden die liggen binnen de structuur 'groenblauwe mantel' en van de gronden/gebieden, die zijn aangeduid als 'ecologische verbindingszone' ligt het vanuit het uitgangspunt van goede ruimtelijke ordening voor de hand dat de aanduiding 'ecologische verbindingszone' ligt binnen de structuur 'groenblauwe mantel'. Op een aantal punten is daarvan binnen de grenzen van de gemeente Schijndel geen sprake.
De aanduiding 'ecologische verbindingszone', zoals opgenomen op de kaarten van de Verordening ruimte 2014 zijn opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De aansluitende gronden zijn echter niet bestemd tot 'Agrarisch met waarde – Natuur en landschap' (gronden aangewezen als groenblauwe mantel zijn bestemd tot 'agrarisch met waarde – Natuur en landschap') maar bestemd tot 'Agrarisch – LOG' en 'Agrarisch met waarde – Kleinschalig landschap'.
Vooruitlopend op de aanpassing van de begrenzing van de groenblauwe mantel worden in dit plan de gebiedsbestemmingen 'Agrarisch – LOG', 'Agrarisch met waarde – Natuur en landschap', 'Agrarisch met waarde – Kleinschalig landschap' en 'Agrarisch met waarde – Open landschap' gewijzigd. Voor de bestemming 'Agrarisch – LOG' betekent dit dat deze komt te vervallen.
Buiten de correcties van geconstateerde omissies in het op 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan Landelijk Gebied en wijzigingen door een andere te hanteren gebiedscategorie, worden in dit plan de volgende aanpassingen opgenomen.
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is het perceel Rooiseweg 12 bestemd tot 'Bedrijf'. Volgens de Staat van niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in artikel 8.1.2,, is toegestaan om op het adres Rooiseweg 12 een autosloperij te exploiteren.
De eigenaar van het perceel heeft gevraagd om medewerking voor het gebruiken van een bestaand gebouw als zelfstandige kantoorruimte, opdat hij het gebouw aan derden kan verhuren. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing, die als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd, is besloten de gevraagde medewerking te verlenen en zal het betrokken pand op de verbeelding worden voorzien van de aanduiding 'kantoor'.
Het perceel Achterste Hermalen 7 is in het bestemmingsplan Landelijk Gebied bestemd tot 'Agrarisch met waarde – Natuur en landschap' en binnen deze bestemming is een 'agrarisch bouwvlak opgenomen met de aanduiding 'gv'= grondgebonden veehouderij.
Gevraagd is om wijziging van deze bestemming in de bestemming 'Wonen' met daarbij de mogelijkheid van de nevenactiviteit statische opslag. De eigenaar/bewoner heeft gevraagd om deze aanpassing van de bestemming mee te nemen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, Herijking en niet via een aparte planwijziging op grond van artikel 6.9.6 van de regels van het geldende bestemmingsplan (planwijziging als bedoeld in artikel 3.6 Wro).
Het gemeentebestuur heeft besloten aan dat verzoek gevolg te geven. De afbraak van overtollige bebouwing en kwaliteitsverbetering in de vorm van een adequate landschappelijke inpassing zal door middel van overeenkomst worden geborgd.
De eigenaar/bewoner van het perceel Langstraat 50 heeft gevraagd om medewerking voor het hergebruik van bestaande stalruimten met een totale oppervlakte van circa 400 m² voor statisch opslag.
Het perceel is in het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied bestemd tot 'Agrarisch met waarde – Kleinschalig landschap' en voorzien van de aanduiding 'agrarisch bouwvlak'.
In verband met dit verzoek zal de bestemming worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met de nadere aanduiding opslag. De eigenaar/bewoner heeft gevraagd om deze ruimtelijke ontwikkeling op te nemen in deze herijking van het geldende bestemmingsplan in de plaats van een planwijziging als bedoeld in artikel 3.6 Wro. Aan dat verzoek wordt medewerking verleend. De kwaliteitsverbetering zal worden geborgd via de weg van een overeenkomst, waarin het aanbrengen van landschappelijke inpassing zal worden vastgelegd.
Het perceel Boxtelseweg 24 is in het bestemmingsplan Landelijk Gebied bestemd tot 'Horeca'. Tot voor enkele jaren was hier een restaurant met feestzalen gevestigd. Sinds enige jaren worden grond en gebouwen geëxploiteerd als 'pannenkoekenhuis'.
De exploitant van het pannenkoekenhuis heeft gevraagd om medewerking voor het uitbreiden van de activiteiten ter plaatse met recreatieve voorzieningen in de vorm van een skelterbaan en een midgetgolfbaan. Deze speelvoorzieningen zullen worden ingepast in het landschap door middel van het aanbrengen van beplanting rondom en op het terrein dat voor de speelvoorzieningen zal worden gebruikt.
Op basis van het als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegde rapport is besloten medewerking te verlenen aan de uitbreiding van de bestemming 'Horeca' ten behoeve van de gewenste recreatieve voorzieningen. De aanleg en het in stand houden van de landschappelijke voorzieningen zullen via een overeenkomst worden geborgd.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk gebied is een planMER opgesteld en ter inzage gelegd. Deze herijking betreft een herziening op onderdelen van het bestemmingsplan Landelijk gebied. De herijking bevat geen kader voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarnaast is ook uit te sluiten dat deze herijking significante effecten op Natura2000 gebieden heeft. De juridisch-planologische mogelijkheden van functies en activiteiten wordt door deze herijking immers niet verruimd ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk gebied. Voor de veehouderijen worden de directe bouwmogelijkheden zelfs beperkt of in ieder geval aan een nadere toetsing onderworpen.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan Landelijk gebied op onderdelen herzien. Deze onderdelen komen voort uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (inzake het bestemmingsplan en de reactieve aanwijzing), de Verordening Ruimte 2014, een hernieuwde analyse van de cultuurhistorisc he waarden van het plangebied en het herstellen van enkele omissies in het plan. Behalve de kosten in verband met het opstellen van het bestemmingsplan zijn er verder geen kosten verbonden aan het opstellen of uitvoeren van dit bestemmingsplan. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan (inclusief de hernieuwde cultuurhistorische analyse) komen voor rekening van de gemeente.
In het kader van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant, het waterschap Aa en Maas en waterschap De Dommel en de ZLTO. De volgende reacties zijn binnengekomen: ....
In het kader van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn er .....