direct naar inhoud van Regels
Plan: Hulzebraak 3 fase 5 en 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0844.BPHulzebraak3F5en6-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan ‘Hulzebraak 3 fase 5 en 6’ met identificatienummer NL.IMRO.0844.BPHulzebraak3F5en6-VG01 van de gemeente Schijndel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw/uitbouw

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar funtioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw en van daaruit toegankelijk is;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee-aaneen gebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, uiterlijke verzorging of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, in ruimtelijke en visuele zin, kan worden uitgeoefend;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.11 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 bouwwijze

De wijze van bouwen van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of geschakeld, waarbij:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' wordt het hoofdgebouw van een woning niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' wordt het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw begrensd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' wordt het hoofdgebouw van een woning naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' wordt het hoofdgebouw van een woning niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
1.18 carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 erfbebouwing

gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, die door de ligging, constructie of afmeting ondergeschikt zijn aan dat hoofdgebouw, waaronder in ieder geval begrepen aangebouwde gedeelten van het hoofdgebouw, niet voor bewoning bestemde bijgebouwen, carports en overkappingen;

1.21 escortbedrijf

het bedrijfsmatig – of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was – aanbieden van prostitutie die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal 2) wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geschakelde woning

woning, die middels één of meer bijgebouwen is verbonden aan een andere woning;

1.24 gevellijn

de als zodanig aangegeven lijn waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd dan wel in moet worden gebouwd (in de regels is dit nader aangegeven);

1.25 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/ of afmeting dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.26 huishouden

een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormen en als zodanig ook gebruik maken van één woning;

1.27 levensloopbestendige woningen (seniorenwoning)

woning die geschikt is of eenvoudig geschikt is te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners;

1.28 mantelzorg

het bieden van hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald, buiten organisatorisch verband, wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben;

1.29 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.30 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden of worden aangeboden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar. Onder een seksinrichting wordt niet verstaan: een sekswinkel

1.31 sekswinkel

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

1.32 twee-aaneen gebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen;

1.33 voorgevel

de meest gezichtsbepalende, naar de openbare weg gekeerde en meest evenwijdig daaraan liggende gevel(s) van een hoofdgebouw

1.34 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.35 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorzieningen, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.36 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen; alsmede onderhoudsstroken ten behoeve van beheer en onderhoud en andere voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, waarbij gedacht kan worden aan duikers, infiltratievoorzieningen, stuwen, gemalen, inlaten etcetera;

1.37 weg

verkeersweg, inclusief parkeerstroken en parkeerhavens, rijwiel- en voetpaden, alsmede bermstroken, taluds en beplantingen;

1.38 woning

een complex van besloten ruimten, dat, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten,uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 gevelbreedte

de maat, gemeten tussen de hoofdzijgevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

2.5 peil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg, is dat de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet grenst aan de weg is dat de hoogte van het afgewerkte terrein, na voltooiing van de bouw, ter plaatse van de hoofdtoegang;
2.6 afstand tot de perceelsgrens

de afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuindoeleinden behorende bij een hoofdgebouw;

met daarbij behorende

  • b. werken zoals paden, parkeervoorzieningen en dergelijke;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming;
  • d. aanbouw aan de voorgevel;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Overkapping boven de voordeur

Voor het realiseren van een overkapping boven de voordeur, dienen de volgende bepalingen in

acht te worden genomen:

  • a. de overkapping is van een lichte constructie;
  • b. de overkapping dient plat afgedekt te zijn;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan de breedte van de voordeur met eventueel zijlicht, met aan weerszijde 20 centimeter;
  • d. de diepte mag maximaal 80 centimeter bedragen.
3.2.2 Aanbouw/uitbouw

Bij het oprichten van een aanbouw/uitbouw aan de voor-/zijgevel van een hoofdgebouw, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal 3,25 meter bedragen;
  • b. de breedte mag ten hoogste 50% van de voor-/zijgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • c. de breedte van de aanbouw/uitbouw in combinatie met een overkapping mag niet meer bedragen dan 75% van de voor-/zijgevel van het hoofdgebouw, waarbij de breedte van de aanbouw/uitbouw niet meer mag bedragen dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. de diepte mag maximaal 1 meter uit de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. de afstand van de aanbouw/uitbouw tot de aangrenzende bestemming 'Verkeer' moet minimaal 1 meter bedragen;
  • f. de aanbouw/uitbouw moet architectonisch passen en geen afbreuk doen aan zichtlijnen.
3.2.3 Carport of overkapping

Bij het oprichten van een carport of overkapping ten behoeve van het hoofdgebouw tot aan de

zijdelingse perceelsgrens, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de bouw- en goothoogte dient minimaal 2 en maximaal 3 meter te bedragen;
  • b. de carport of overkapping dient plat afgedekt te zijn;
  • c. de carport of overkapping dient ten minste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de carport of overkapping wordt meegeteld bij de bepaling van de bebouwde oppervlakte als bedoeld in artikel 4.2.2 sub a.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient de volgende bepaling in acht

te worden genomen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag maximaal 1 meter bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 sub a voor een erfafscheiding, die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. een open bouwwerk, in de vorm van een gaaswerk, met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  • b. een halfopen bouwwerk, met dien verstande dat het deel van de erfafscheiding dat hoger is dan 1 meter transparant dient te zijn; dat wil zeggen dat de afscheiding hoger dan 1 meter voor minimaal 80% open dient te zijn;
  • c. de verkeersveiligheid dient gewaarborgd te blijven.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. enigerlei vorm van erotische dienstverlening;
  • b. detailhandel;
  • c. horeca;
  • d. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  • e. het stallen van aanhangers, tenten, campers, caravans, voer- en vaartuigen en andere verblijfsmiddelen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

met daarbij behorende:

  • b. praktijk- en kantoorruimte ten behoeve van een beroep aan huis;
  • c. aanbouw aan de voorgevel;
  • d. erfbebouwing;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. erven en tuinen voor zover de gronden onbebouwd blijven;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen, paden en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Bij de bouw van hoofdgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. ''vrijstaand', zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 2. ''twee-aaneen', zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan;
    • 3. 'aaneengebouwd', zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;
    • 4. 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld', zijn uitsluitend geschakelde woningen toegestaan;
  • c. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, uitgezonderd het bepaalde in sub d;
  • d. ter plaatse van de aangeduide gevellijn mag de voorgevel van het hoofdgebouw in of maximaal 3 meter uit de bouwgrens worden gebouwd;
  • e. op de gronden mag maximaal één woning per bouwperceel (dus niet twee of meer hoofdgebouwen boven elkaar en geen woningen achter elkaar) worden opgericht;
  • f. de maximale bouwdiepte van een hoofdgebouw bedaagt 10 meter;
  • g. de minimale gevelbreedte van een hoofdgebouw bedraagt 6 meter, met uitzondering van aaneengebouwde woningen waarvan de minimale gevelbreedte 4,8 meter en van vrijstaande hoofdgebouwen waarvan de minimale gevelbreedte 7 meter bedraagt;
  • h. ten aanzien van de maximale goothoogte gelden de aanduidingen op de verbeelding;
  • i. ten aanzien van de maximale bouwhoogte gelden de aanduidingen op de verbeelding;
  • j. de minimale afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen 3 meter aan beide zijden;
    • 2. bij twee-aaneen gebouwde woningen, geschakelde woningen;
    • 3. bij eindwoningen van het type aaneengebouwd 1,5 meter aan een zijde.
4.2.2 Erfbebouwing

Voor het bouwen van erfbebouwing dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de maximale oppervlakte aan erfbebouwing bedraagt ten hoogste 40% met een maximum van 100 m² van het met de bestemming Wonen bestemde gedeelte van het perceel, gelegen buiten het bouwvlak;
  • b. erfbebouwing is toegestaan zowel binnen als buiten het bouwvlak, waarbij de oppervlakte aan erfbebouwing gelegen binnen het bouwvlak niet wordt meegerekend bij de maximale oppervlakte genoemd in lid a;
  • c. erfbebouwing dient op tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
  • d. de goothoogte mag maximaal 3,25 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen;
  • f. erfbebouwing is slechts toegestaan aan een zijgevel van een hoofdgebouw;
  • g. in afwijking van het bepaalde in sub f is bij vrijstaande woningen aan de andere zijgevel een aanbouw mogelijk, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
    • 1. de breedte van de aanbouw bedraagt maximaal 50% van de zijgevel van de hoofdmassa;
    • 2. de diepte van de aanbouw bedraagt maximaal 2 meter;
    • 3. de afstand tussen de aanbouw en de (zijdelingse) perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
    • 4. de bouw- en goothoogte bedragen maximaal 3 meter;
  • h. het oprichten van erfbebebouwing in de vorm van een caport is toegestaan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
    • 1. de bouw- en goothoogte dient minimaal 2 en maximaal 3 meter te bedragen;
    • 2. de carport of overkapping dient plat afgedekt te zijn;
    • 3. de carport of overkapping dient ten minste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van de woning te worden gebouwd.
4.2.3 Aanbouw aan de voorgevel

Bij het oprichten van een aanbouw aan de voorgevel van een hoofdgebouw, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal 3,25 meter bedragen;
  • b. de breedte mag ten hoogste 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • c. de breedte van de uitbouw in combinatie met een overkapping mag niet meer bedragen dan 75% van de voorgevel van het hoofdgebouw, waarbij de breedte van de uitbouw niet meer mag bedragen dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. de diepte mag maximaal 1 meter uit de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzover gelegen op minimaal 3 meter achter de voorgevellijn, mag maximaal 2 meter bedragen, met in achtneming van het bepaalde sub c;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzover gelegen tot 3 meter achter de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen.
  • c. indien het bouwwerk, geen gebouw zijnde, een erfafscheiding betreft dient dat deel van de erfafscheiding dat hoger is dan 1 meter transparant te zijn; dat wil zeggen dat de erfafscheiding hoger dan 1 meter voor minimaal 80% open dient te zijn.
4.2.5 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan onder gebouwen, tot een diepte van niet meer

dan 3 meter onder plaatselijk maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Vergroten van de bouwdiepte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub f ten behoeve van een grotere bouwdiepte voor het hoofdgebouw, indien:

  • a. de totale bouwdiepte van het hoofdgebouw maximaal 12 meter bedraagt;
  • b. de grotere bouwdiepte mag niet leiden tot een verstoring van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  • c. de grotere bouwdiepte mag niet leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld lichtinval);
  • d. het bevoegd gezag kan voor de beoordeling van een aanvraag advies inwinnen bij onafhankelijke deskundigen.
4.3.2 Dakconstructie en bouwhoogte carport

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 sub h voor de dakconstructie en bouwhoogte van een carport, indien:

  • a. de aansluitende bebouwing een hellend dak heeft en de architectuur van de woning een hellend vlak vereist;
  • b. de carport wordt uitgevoerd in een hellend dak;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 en 5 meter bedragen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen

Voor aan-huis-verbonden beroepen, aan de woonfunctie ondergeschikte nevenactiviteiten, bed & breakfrast en internetverkoop gelden de volgende bepalingen:

  • a. De functie mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de woning.
  • b. Het gebruik blijft in ruimtelijke en visuele zin ondergeschikt aan de woonfunctie.
  • c. De bruto vloeroppervlakte benodigd voor het gebruik bedraagt niet meer dan 25% van de oppervlakte van de woning met een maximum van 25 m2.
  • d. Het gebruik levert geen onevenredige hinder op voor de woonomgeving en doet geen onevenredige afbreuk aan het woonkarakter van de wijk.
  • e. Het gebruik omvat geen verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
4.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.4.1 gelden voor aan-huis-verbonden beroepen de volgende bepalingen:

  • a. Er mag geen sprake zijn van een bedrijf dat wordt aangemerkt als een inrichting in het kader van de Wet Milieubeheer.
  • b. Er vindt geen detailhandel plaats, tenzij ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep.
  • c. Indien het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend in een bijgebouw mag de afstand van het bijgebouw tot de woning niet meer bedragen dan 10 m.
4.4.3 Internetverkoop

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.4.1 gelden voor internetverkoop de volgende bepalingen:

  • a. Er mag geen showroom en/of verkoopruimte aanwezig zijn.
  • b. Er mag geen uitstalling ten behoeve van verkoop plaatsvinden.
  • c. Er mag geen mogelijkheid aan personen worden geboden voor het ter plaatse afhalen van goederen.
  • d. Er mag geen mogelijkheid aan personen worden geboden voor het ter plaatse betalen van goederen.
  • e. Indien de internetverkoop wordt uitgeoefend in een bijgebouw mag de afstand van het bijgebouw tot de woning niet meer bedragen dan 10 m.
4.4.4 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. bewoning in bijgebouwen;
  • b. horeca;
  • c. detailhandel, met uitzondering van detailhandel:
    • 1. bij aan-huis-verbonden beroepen, voor zover ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
    • 2. door middel van internetverkoop;
  • d. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  • e. enigerlei vorm van erotische dienstverlening.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

  • a. De in dit artikel genoemde afwijkingen mogen slecht worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de in deze regels voorgeschreven maten met ten hoogste 10%. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt slechts verleend indien:
    • 1. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
    • 2. deze om esthetische en/of bouwtechnische redenen noodzakelijk is en;
    • 3. de toepasselijke bestemmingsplanregel zelf geen mogelijkheid tot afwijking biedt.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

7.1 Wijzigingsbevoegdheid bouwvlakken, woningtypologie, goot- en bouwhoogte, gevelbreedte en bouwdiepte

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' het plan wijzigen teneinde de bouwvlakken, woningtypologie, goot- en bouwhoogte op de verbeelding alsmede de gevelbreedte en de bouwdiepte aan te passen als gevolg van gewijzigde inzichten en ontwikkelingen op de woningbouwmarkt waarbij het aantal woningen toeneemt, mits:

  • a. de toename van het aantal woningen past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en de behoefte wordt aangetoond overeenkomstig de ladder van duurzame verstedelijking, met dien verstande dat het maximum aantal woning voor fase 5 40 woningen en voor fase 6 42 woningen mag bedragen;
  • b. in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien overeenkomst het bepaalde in artikel 8.1;
  • c. de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 7 en 11 meter;
  • d. de noodzakelijke waterhuishoudkundige voorzieningen worden getroffen;
  • e. uit onderzoek blijkt dat het woon- en leefklimaat in voldoende mate wordt gewaarborgd;
  • f. de aanpassingen stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn in relatie tot het bestaande beeldkwaliteitsplan.
7.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemming 'Tuin'

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' het plan wijzigen teneinde de bestemming 'Tuin' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', indien dit noodzakelijk is om invulling te kunnen geven aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 7.1.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' het plan wijzigen teneinde de bestemming 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Tuin', indien dit noodzakelijk is om invulling te kunnen geven aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 7.1.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Parkeren
8.1.1 Parkeernorm wonen
  • a. De parkeernorm voor auto's voor het gehele plangebied is opgenomen in navolgende tabel:

woningtype/bouwwijze   minimale parkeernorm   waarvan op eigen terrein het volgende aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd  
aaneengebouwd   2,0   1,0 voor hoekwoning  
twee-aan-een/geschakeld   2,0   1,0  
vrijstaand   2,3   2,0  

  • b. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dienen in, op of onder gebouwen binnen de bestemming 'Wonen' dan wel op het daarbij behorende terrein aanwezig te zijn.
  • c. De overige parkeerplaatsen dienen binnen het aangrenzende openbare gebied te worden gerealiseerd.
8.1.2 Afmetingen

De in artikel 8.1.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan: indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten in geval van haaks parkeren ten minste 2,5 x 5 meter en bij langsparkeren 2 x 6 meter bedragen; indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 x 6 meter bedragen.

Verder moet rekening gehouden met de volgende bepalingen:

  • a. De minimale breedte van een inrit, moet 3 meter zijn. Als de ruimte tussen twee wonignen geen 6 meter bedraagt (kan er geen dubbele inrit komen te liggen) telt de ruimte niet mee voor de parkertoets.
  • b. Als de opstelruimte voor een garage mee moet tellen, moet voor die garage minimaal 5 meter onbebouwde opstelruimte aanwezig zijn tussen de garage en de perceelsgrens.
  • c. Op gronden met de bestemming 'Tuin', waar de afstand tot de perceelsgrens minder is dan 5 meter, is onvoldoende ruimte voor het opstellen van een auto c.q. zouden geen carports mogen worden opgericht.
  • d. De bouw van een carport leidt niet automatisch tot een omgevingsvergunning voor een inrit.
  • e. Voor het in- en uitrijden van langsparkeerplaatsen, dient aan de voor- en achterzijde van een parkeerstrook een inrijhoek te worden gerealiseerd van 45o.
8.1.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 8.1.1 of 8.1.2 indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijd gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd wat met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘Hulzebraak 3 fase 5 en 6’