Plan: | Kom Zegge |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.2585M0002-DEF1 |
De gemeente Rucphen is voornemens het vigerend bestemmingsplan voor de kern Zegge, vastgesteld d.d. 25 juni 2013, te actualiseren. Het bestemmingsplan is nog niet noodzakelijkerwijs toe aan een actualisatie. De actualisatiewens van de gemeente Rucphen is ingegeven door de komst van de Omgevingswet. De Omgevingswet is één van de grootste wettelijke veranderingen in Nederland. De historisch gegroeide veelheid aan wetten, regels en afspraken voor de fysieke leefomgeving wordt geïntegreerd in één nieuw stelsel. De Omgevingswet is op onderdelen nog volop in de maak en de wet treedt naar verwachting op 1 januari 2021 in werking. De gemeente Rucphen wil echter niet te wachten tot het moment van inwerkingtreding van de wet. In de gemeente wordt al gewerkt in de geest van de nieuwe wet, bijvoorbeeld met de Toekomstvisie waarin de kaders voor toekomstige ontwikkelingen in de gemeente zijn uiteengezet.
Voor onderhavige actualisatie is het uitgangspunt dat regels die niet toegepast worden uit het bestemmingsplan worden geschrapt. Omslachtige procedures die verworden zijn tot administratieve handelingen en regels waarvan nu geoordeeld is dat het aan eigenaren zelf is om invulling te geven worden eveneens niet meer opgenomen in het bestemmingsplan. Al bij al dient de regeling in onderhavig bestemmingsplan als basis voor het toekomstige omgevingsplan. Daarnaast wordt er op dit moment een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied opgesteld. Ten tijde van het ontwerp bestemmingsplan wordt afstemming gezocht bij het bestemmingsplan voor het buitengebied.
Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan betreft de bebouwde kom van de kern Zegge. De begrenzing van het plangebied is vrijwel gelijk aan het vigerende bestemmingsplan "Kom Zegge" met daaraan toegevoegd de bestemmingsplannen "Herverkaveling binnen project Hooghei I - Zegge" en Hooghei II". Bovendien zijn door de gewijzigde komgrenzen van de kern Zegge enkele gronden die voorheen onderdeel waren van het plangebied behorend tot het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onderdeel geworden van de kom. Deze gronden maken in het vervolg ook onderdeel uit van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. In onderstaande figuur is het plangebied begrensd.
Satellietfoto van Zegge. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode contour. Bron: Streetsmart.nl, 2019. |
Met deze integrale herziening worden enkele vigerende plannen en besluiten samengevoegd en verwerkt tot één plan. Het betreft de navolgende ruimtelijke plannen en besluiten:
Naam plan / besluit | Vastgesteld |
Kom Zegge, Onze lieve Vrouwestraat 165-167 | 28 maart 2018 |
Bebouwde kom Zegge, A.M. de Jongstraat ongenummerd | 18 februari 2014 |
Kom Zegge, Kapelstraat 39 te Zegge | 31 mei 2017 |
Bestemmingsplan bebouwde kom Zegge, Onze Lieve Vrouwestraat 101 (2) |
13 juni 2018 |
Bebouwde kom Zegge afwijking Kapelstraat 12 te Zegge | 19 maart 2014 |
Kapelstraat ongenummerd nabij 14, Zegge | 18 april 2013 |
Hooghei II | 18 september 2013 |
Herverkaveling binnen project Hooghei I - Zegge | 23 september 2015 |
Bestemmingsplan bebouwde Kom Zegge, Schoolstraat 30-32 te Zegge | 19 september 2018 |
Op dit moment lopen er binnen de kom van Zegge twee planologische procedures:
Naam plan |
Kom Zegge, Hoefstraat 12 |
Kom Zegge, Lage Zegstraat naast 8 te Zegge |
De plangebieden van deze twee ontwikkelingen worden uit het plangebied van het vast te stellen bestemmingsplan "Kom Zegge" gehaald.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid besproken. Hierbij komen achtereenvolgens het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid aan bod. In het vierde hoofdstuk worden de diverse milieuplanologische aspecten behandeld. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan de orde en in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het zevende en laatste hoofdstuk behandelt de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Hierbij vindt een beschrijving van de gemeente Rucphen en de kern Zegge plaats.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 22.401 inwoners (CBS, januari 2018). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schijf, St. Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn er verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig; iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.
Ontstaansgeschiedenis
De geschiedenis van de dorpen in de gemeente Rucphen gaat terug tot 1125. In dat jaar werd de omgeving van Zegge aangeduid als 'Thurlicht-ter-venne'. Het Deurlechts Vaartje, ten westen van Zegge, herinnert nog aan deze oude benaming. Met de opkomst van de turfwinning in het gebied ontstond in de 14e eeuw de eerste bewoning. Midden door dit delfstofrijke gebied van West-Brabant, dat als veenzone een natuurlijke eenheid was, werd in 1290 de kunstmatige grens getrokken die West-Brabant in twee delen splitste, te weten Bergen op Zoom en Breda. Eeuwenlang bleef het inwoneraantal van Zegge circa 300 inwoners. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw steeg met een toenemende industrialisatie het aantal inwoners merkbaar en daarmee ook de omvang van het dorp.
Bebouwingsstructuur
In Zegge bestaat er een duidelijk relatie tussen het landschap en het occupatiepatroon. Van oorsprong is de kern Zegge een lintvormige nederzetting. Zegge ontwikkelde zich langs de Onze Lieve Vrouwestraat, een oude verbindingsweg, met de kerk en het kerkhof als spil. De kerk en het kerkhof, met zijn dominante boombeplanting, zijn mede door hun hogere ligging vanuit de omgeving duidelijk aanwezig en bepalen voor belangrijke mate de identiteit van het dorp. De bebouwing langs de Onze Lieve Vrouwestraat is het meest karakteristieke element in de ruimtelijke opbouw van Zegge.
De lange rechte straten van Zegge bieden doorzichten naar het buitengebied. Typerend zijn de variatie in functies, percelering en bebouwingsdiepte en daarnaast de verschillende kapvormen en goot- en bouwhoogten. De bebouwing kenmerkt zich door een gevarieerd bebouwingsbeeld qua bouwperiode, vorm, massa, kleur en materiaalgebruik. De typologie varieert van boerderijtypen, reguliere woningen tot villa's. Ook de onderlinge afstand tussen de bebouwing varieert.
Functionele structuur
Binnen het plangebied is sprake van een grote verscheidenheid aan functies. Deze functies zijn met name geconcentreerd in het centrumgebied, langs de Onze Lieve Vrouwestraat. De meest voorkomende functies in dit gebied betreffen wonen, detailhandel, kantoren, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening en sociale en culturele voorzieningen. Centraal in het dorp is de kerk met aangrenzend de begraafplaats gelegen.
De winkels in Zegge bevinden zich hoofdzakelijk langs de Onze Lieve Vrouwestraat. Er is geen sprake van een aaneengesloten winkelfront. De Onze Lieve Vrouwestraat is vrij lang, waardoor winkels verspreid en solitair voorkomen. De variatie in functies sluit zich volledig aan bij de aanwezige variatie in ruimtelijke zin. Zegge heeft, door haar ligging nabij Roosendaal, een aanvullende verzorgingsfunctie. De functie van de winkels is met name gericht op de eigen inwoners. Het aanbod horeca betreft in Zegge met name café's en een cafetaria. Er is hierbij relatief weinig concurrentie van de andere kernen binnen de gemeente Rucphen door de ligging van de A58 en spoorlijn Roosendaal-Breda tussen Zegge en de rest van de gemeente.
In Zegge wordt, evenals in de andere kernen, een beleid voor het winkelconcentratiegebied gevoerd. Het streven is gericht op het concentreren van detailhandel en horeca in het centrumgebied. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan is dat aangeduid met de bestemming 'Centrum'. Nieuwvestiging van detailhandel of horeca buiten het centrumgebied is niet wenselijk. Binnen de bestemming 'Centrum' is het mogelijk om te wonen. In de regels behorend bij de bestemming 'Centrum' is hierin aansluiting gezocht bij de regels die vigeren voor de andere kernen binnen de gemeente Rucphen.
In de reguliere woongebieden van Zegge heeft de woonfunctie de prioriteit. Desalniettemin komen in de woonwijken enkele verspreide voorzieningen voor, buiten het primaire centrumgebied.
Groenstructuur
Het groen in de kern Zegge is vooral aanwezig in de groenelementen van het kerkhof en de kerk. Daarnaast is door de langgerektheid van het dorp, het landelijk gebied rondom de kern beter waarneembaar dan in Rucphen, Sint Willebrord en Sprundel. De lange rechte straten bieden doorzichten naar het buitengebied waar bermen en grotere bomen de landwegen begeleiden. Open plekken bieden uitzicht over de akkers en weiden en verweven de kern met het omliggende landschap.
Ontsluitingsstructuur
Zegge kenmerkt zich door ruime en rustige straten. De straten binnen de kern hebben een verblijfsfunctie en zijn ingericht als 30 km/u-zone. Uitzondering hierop is het gebied rondom de kerk. Hier geldt een 15 km/u-zone.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebeid van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations
Woensdrecht en Herwijnen. De blauwe aanwijzer toont de ligging van het plangebied.
Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Beoordeling en conclusie
Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied behorend bij radarstation Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gelegd op 90 meer ten opzichte van het NAP. Voor het radarverstoringsgebied behorend bij de radar op het vliegveld Woensdrecht geldt een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van het NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De bestaande maten komen bovendien niet boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat uit en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Desondanks is in onderhavig bestemmingsplan wel een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. De aanduidingen 'luchtvaartverkeerzone-5' en 'luchtvaartverkeerzone-6, zoals opgenomen op de verbeelding, komen hieruit voort. Binnen deze luchtvaartverkeerzones gelden lagere hoogtematen voor op te richten bebouwing.
Luchtvaartverkeerzones rond Breda International Airport, 2019.
De beperkingen in de hoogtematen zijn overgenomen in de regels binnen de aanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone -5' en 'Luchtvaartverkeerzone - 6'. Verder zijn er vanuit het besluit en de regeling geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Beoordeling en conclusie
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Onderhavig plan bevat geen mogelijkheden die voorzien in aanvullende bebouwing (hoofdgebouwen) ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1125). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers-en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame
omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling en conclusie
Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Toekomstige ontwikkelingen dienen te passen binnen de kernwaarden zoals geformuleerd in de provinciale omgevingsvisie.
Toetsingskader
In de SVRO en de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma’s en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet in werking treedt. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Uitsnede van de kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' behorend bij de Interim
omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. De kern Zegge is voor het
overgrote deel gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, aangeduid met de rode kleur.
Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is voornamelijk gelegen binnen de structuur 'Stedelijk gebied', aangeduid als landelijke kern. Verder zijn van toepassing de regels die horen bij de aanduiding 'stalderingsgebied, de structuur 'gemengd landelijk gebied' en de aanduiding 'beperking veehouderij'. Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Aangezien ter plaatse niet in een ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien en in het plangebied geen ruimte wordt geboden aan veehouderijen, zijn de overige aanduidingen en structuren niet van invloed op onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 'het moet', naar samenwerking omdat 'het loont'. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambities van de gemeente, uitgeschreven in de drie perspectieven, zoals hierboven benoemd.
Aantrekkelijk wonen
In de toekomstvisie wordt aangehaald dat de gemeente handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt voor het aantrekkelijk wonen, evenals het inspelen op behoeften van de doelgroepen. Extra aandacht gaat uit naar de jongeren en ouderen, zowel qua voorzieningen- als woningaanbod. Het tegemoetkomen aan de behoeften van deze doelgroepen is van belang voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en vitale gemeenschappen.
Vrijetijdseconomie
Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties in de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. In de kernen stimuleert de gemeente de 'economie van het wonen' met ontwikkeling van lokaal verzorgende beroepen. Het aantrekken van recreanten biedt als voordeel dat het draagvlak onder voorzieningen voor eigen inwoners wordt versterkt, bijvoorbeeld horeca, zwembaden en detailhandel.
Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen
De ambitie is dat alle inwoners op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Dat geldt voor alle kernen, al is ieder dorp verschillend. De insteek is hierbij 'van zorgen voor naar zorgen dat'. Het sociaal domein dient getransformeerd te worden en de manier van ondersteunen verandert. Daarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van burgers, vanuit de regie van burgers, volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur. De gemeente ontzorgt en het normale leven is leidend.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'.
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Visiekaart Structuurvisie Rucphen 2030.
In haar structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan de aantrekkingskracht van de gemeente te willen versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen zijn. De gemeente wenst de relatie tussen de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van groen; een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ten aanzien van de woningvoorraad wordt gestreefd naar afstemming op de wensen van de bewoners. De opgave bestaat uit voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur gaat uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding en naar nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.
Voor de kern Zegge zijn aan de noord-, oost- en westkant gebieden aangemerkt als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Ontwikkeling van woningbouw is ter plaatse mogelijk zodat het bebouwd gebied van Zegge afgerond kan worden. Daarnaast is voor de kern Zegge een dorpsontwikkelingsplan opgesteld. Dit instrument heeft als doel de samenhang in de ontwikkeling op sociaal, ruimtelijk, economisch en ecologisch vlak te bevorderen. Er wordt hierbij nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing van de verlegging van de Rijksweg A58 in het buitengebied. Om overlast voor Zegge te voorkomen, dient de omlegging zo ver mogelijk van de kern te worden gesitueerd.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Structuurvisie Rucphen 2030, 2013.
Toetsingskader
In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.
Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.
In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat aan 500 nieuwe woningen. Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar. Benadrukt wordt een behoefte aan goedkope en middeldure koopwoningen tot € 300.000,-.
De te realiseren 500 nieuwbouwwoningen van 2020-2024 in de gemeente Rucphen zijn gedifferentieerd naar kern en naar woningtype. Dit zijn de ambities per kern, vraag en aanbod bepalen uiteindelijk de concrete invulling per kern.
Woningbouwambitie per kern
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Woonvisie gemeente Rucphen 2013-2018, 2013.
Toetsingskader
Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde van de gemeente Rucphen. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen en houtopstanden opgenomen.
Groene kaart van de kern Zegge.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn houtopstanden aanwezig in zowel gemeentelijk als particulier eigendom. De belangrijkste groene ruimte van de kern Zegge betreft het Dorpsbos Zegge aan de zuidoostzijde van de kern. In onderhavig conserverend plan worden geen ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op de groenstructuur als aangeduid op de Groene Kaart. De belangrijkste structuren zijn bestemd als 'Groen' vergelijkbaar als bij het groenstructuurplan.
Toetsingskader
Het Groenstructuurplan komt voort uit het Visiedocument Groenbeleid en geeft richting aan het behoud en de ontwikkeling van de openbare groenstructuren in het stedelijk gebied. Het plan bevat een groensaldoregeling voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat bij ingrepen in de groene ruimte compensatie plaatsvindt. De bijbehorende Groenstructurenkaart toont de meeste relevante openbare groenstructuren in de gemeente alsmede vormt het een visiebeeld.
Uitsnede van de kaart behorende bij het Groenstructuurplan ter hoogte van de kern Zegge.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het Groenstructuurplan. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of deze passend zijn binnen het Groenstructuurplan.
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 18 september 2019 de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019' vastgesteld. Deze nota vervangt de Welstandsnota 2011, inclusief de herziening van 2014. Met de nota wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan haar inwoners en ondernemers. Welstandsregels zijn enkel nog van toepassing voor rijksmonumenten, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en het Leisuregebied Binnentuin. Overige bouwplannen worden niet meer vooraf beoordeeld op 'redelijke eisen van welstand'. Als bij een bestaand bouwwerk sprake is van ernstige strijdigheid met 'redelijke eisen van welstand' heeft de gemeente de mogelijkheid op te treden middels de excessenregeling.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst dienen te worden aan deze nota. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient beoordeeld te worden of toetsing aan de Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019 plaats moet vinden.
Toetsingskader
In de visie (Vrijetijds)Economie gemeente Rucphen wordt aangegeven hoe economie en toerisme elkaar nog meer kunnen versterken binnen de gemeente. Het doel van de visie betreft een gedragen visie voor (Vrijetijds)Economie zodat economie en toerisme elkaar nog meer kunnen versterken. In de visie wordt ingegaan op de thema's detailhandel en horeca, toerisme, samenwerking economie, arbeidsmarkt, ondernemerschap en het bedrijventerrein Nijverhei. De diverse thema's zijn doorvertaald in beleidsuitgangspunten. Deze zijn bijvoorbeeld toe op een beroep of bedrijf aan huis en op de locatiekeuze van volwaardige bedrijvigheid. Door te sturen op een goede ruimtelijke ordening kan het doel van het beleid beter worden nagestreefd.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst dienen te worden aan dit beleidskader. Zodra zich nieuwe ontwikkelingen voordoen binnen de genoemde thema's dient getoetst te worden aan de Visie (Vrijetijds)Economie van de gemeente Rucphen.
De Visie Duurzaamheid 2019 - 2030 is het kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Rucphen. In dit document staan de ambities van de gemeente in het kader van duurzaamheid. Met deze visie heeft de gemeente duurzaamheid integraal opgepakt. De ambities zien toe op bijvoorbeeld het klimaat, isoleren, energietransitie, duurzaam bouwen, duurzaam ondernemen, groen en water, afval en grondstoffen, landbouw en mobiliteit. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op meer groen en ruimte voor water. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zorgt meer groen voor een betere leefbaarheid en gezondheid in de kernen. Een voorbeeld van een ambitie uit de visie duurzaamheid betreft het streven om binnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen per woning 75 m2 groen in de openbare ruimte te realiseren.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst dienen te worden aan dit beleidskader. Mochten zich in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, dan dienen deze getoetst te worden aan de ambities van de visie duurzaamheid van de gemeente Rucphen.
Onderhavig conserverend bestemmingsplan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Hieronder wordt daarom slechts kort en bondig ingegaan op de planologisch relevante milieuaspecten voor het plangebied. Achtereenvolgens worden de volgende milieuhygiënische en planologische aspecten behandeld:
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd en de bestemmingsregeling geactualiseerd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een onderzoek naar kwaliteit van de bodem en het grondwater uitgevoerd moet worden. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. In de provincie dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Uitsnede van de Cultuurhistorisch Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant.
Bron: kaartbank.brabant.nl, 2019.
Beleid gemeente
De provincie Noord-Brabant gaat ervan uit dat de informatie afkomstig uit de kaartlaag 'overige cultuurhistorische waarden: informatie van CHW 2006' op gemeentelijk niveau wordt geactualiseerd en waar nodig geacht beschermd. De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen, vastgesteld in 2010, biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen.
Uitsnede van de cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied bevinden zich diverse beeldbepalende objecten en rijksmonumenten, evenals karakteristieke bebouwing. De rijksmonumenten zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen, maar genieten een wettelijke bescherming via de Erfgoedwet. De Onze Lieve Vrouwestraat en omgeving zijn gelegen binnen het historisch dorpsgebied 1900 die wordt aangeduid als van lokale waarde. Daarnaast zijn er diverse aanduidingen opgenomen die toezien op de historische bouwkunst, historische geografie en het historisch groen.
Het gehele plangebied valt binnen 'relict veenontginning'. Hier is de ontginningsstructuur die tot stand is gekomen ten tijde van de vervening, goed intact gebleven. De perceelsstructuur van de noordelijke blokken is afwijkend met het omliggende bouwland en grasland en gaan terug op de veenontginning. Vanaf 1380 vond de ontginning van het verveend land tot bouwgrond plaats. Veel relicten van de oude lijnen van de veenontginning vonden een plaats in de agrarisch ontginning en zijn thans nog herkenbaar in het landschap. Door bescherming van de gronden blijft het cultuurhistorische landschap in stand.
Onderhavig conserverend bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk die toeziet op een cultuurhistorisch waardevol object. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van het cultuurhistorisch belang.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is een nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.
Uitsnede Archeologische beleidskaart 2019.
Beoordeling en conclusie
Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming inclusief gebiedsaanduidingen opgenomen. Wanneer zich een ontwikkeling voordoet met een bodemroerende activiteit groter en dieper dan de genoemde maten, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden om de ter plaatse aanwezige archeologische waarden inzichtelijk te maken. Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Om deze reden heeft ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan geen nader archeologisch onderzoek plaatsgevonden.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit ( in m3) = toename verhard oppervlak (in m2)
x Gevoeligheidsfactor x 0,06
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022
De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 opgesteld. De term verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Hierbij is er voor de gemeente sprake van drie zorgplichten;
De gemeente dient zorg te dragen voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken. De uitvoering van werkzaamheden wordt intern integraal afgestemd en bij voorkeur gecombineerd met wegbeheer en reconstructie van de openbare ruimte zodat kosteneffectief 'werk-met-werk' gemaakt kan worden.
Voorgesteld wordt om te kiezen voor risicogestuurd rioolbeheer. Hiermee kan naar verwachting voldoende invulling worden gegeven aan de gemeentelijke zorgplicht en en kan de stijging van de rioolheffing op een aanvaardbaar niveau worden gehouden, conform de ambities van de betrokken overheidsinstanties.
Beoordeling en conclusie
Van belang voor de kern Zegge is de waterberging aan de zuidwestzijde van het plangebied, alsmede de naastgelegen waterloop die zijn opgericht ten behoeve van de projecten Hooghei I en Hooghei II. Deze waterberging is op de verbeelding conserverend bestemd en gelegen binnen de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'waterberging'. Het uitvoeren van een watertoets is niet noodzakelijk doordat het plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Gebiedsbescherming
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wet natuurbescherming, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Een toetsing in het kader van de gebiedsbescherming voortkomend uit de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Een toetsing in het kader van de soortenbescherming voortkomend uit de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
De gemeente Rucphen heeft in haar 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017' uniforme parkeernormen vastgelegd die een duidelijke richting geven aan de mate van faciliteren van parkeervoorzieningen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 is het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Rucphen om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Waar mogelijk wordt hiermee de bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente gewaarborgd. De basis van de Nota is gevonden in de door het CROW in oktober 2012 uitgegeven publicatie 317 over Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Deze publicatie maakt onderscheid in soorten gebieden, te weten: sterk stedelijk, matig stedelijk, weinig stedelijk en niet-stedelijk. De door de CROW gehanteerde gebiedsindeling is voor het gehele grondgebied van de gemeente Rucphen toegepast.
De kencijfers van het CROW zijn een landelijk gemiddelde en hebben een bandbreedte (minimum/maximum). Door de gemeente Rucphen wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd. De gemiddelde parkeernorm per gebied/per functie is in de gemeente Rucphen de vereiste parkeernorm. Geringe afwijkingen van de berekende parkeercapaciteit voor een ontwikkeling tot maximaal 10% zijn bij uitzondering mogelijk.
Voor elke functie geldt een eigen kader van parkeernormen. In de Nota Parkeernormen wordt onderscheid gemaakt naar functies die gegroepeerd kunnen worden naar een zevental hoofdfuncties, namelijk wonen, werken, winkelen/boodschappen, sport/cultuur/ontspanning, horeca/(verblijfs)recreatie, gezondheidszorg/(sociale) voorzieningen en onderwijs. Wanneer er meerdere functies (wonen, medisch etc.) deel uitmaken van een ontwikkeling kan er sprake zijn van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Het is dan niet altijd noodzakelijk om in een gebied de som van de vraag naar parkeerplaatsen van de afzonderlijke functies aan te leggen. Dubbelgebruik wordt bepaald op basis van aanwezigheidspercentages, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Rucphen 2017.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is in de regels opgenomen dat in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of afwijken voldoende parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd conform de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017' of diens opvolger.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De Wet geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. De Wet geluidhinder bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Nieuwe ontwikkelingslocaties met directe realisatiemogelijkheden van geluidsgevoelige objecten zijn niet in het plan aanwezig. Akoestisch onderzoek naar het aspect wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. De geluidscontouren rondom Breda International Airport liggen in het plangebied en zijn door middel van de aanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 5' en 'luchtvaartverkeerzone - 6' opgenomen op de verbeelding.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan is conserverend van aard. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling en conclusie
In het plangebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ontwikkelingen die bij recht (via een reeds doorlopen procedure) zijn toegestaan worden als 'bestaand' beschouwd. Bestaande bedrijven zijn als zodanig juridisch-planologisch geborgd. De bestaande nutsvoorzieningen zijn door middel een specifieke bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' opgenomen. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
Door middel van een omgevingsvergunning is het onder voorwaarden mogelijk om een beroep- of bedrijfsmatige activiteit aan huis in het hoofdgebouw en/of in bijbehorende bouwwerken toe te staan.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor), inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
In het kader van het bovenstaande is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Dit advies en een beperkte verantwoording van het groepsrisico is integraal opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting. Daarnaast is een kwalitatieve risicoanalyse uitgevoerd, waarbij aan de waarde van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico wordt getoetst. In de komende paragrafen worden de resultaten hiervan toegelicht.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van de kern Zegge. Bron: risicokaart.nl, 2018.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen. Ten oosten van de kern Zegge ligt wel een inrichting die van invloed kan zijn op de kern op een afstand van 450 meter. De Standaard Verantwoording Groepsrisico, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting, ziet toe op een verantwoording van dit risico. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze inrichting.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en II van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Wg geldt dat waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand 'o' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Aan de zuidkant van de kern Zegge is aangrenzend de spoorlijn Roosendaal - Breda gelegen. Deze spoorlijn is juridisch-planolgisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' en daarop volgende herzieningen. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Een nadere afweging aan het Besluit externe veiligheid transportroutes is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risico contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. In het zuiden van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie. Deze buisleiding is in het vigerend bestemmingsplan opgenomen met een dubbelbestemming. In het voorliggende bestemmingsplan is deze buisleiding eveneens aangeduid op de verbeelding, door middel van een hartlijn (aangeduid met 'hartlijn leiding - gas') en de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Leidingen die deel uitmaken van een inrichting zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van die inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting. Laatstgenoemde leidingen hebben een zogenaamde functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Relevante kabels en leidingen betreffen:
Beoordeling en conclusie
Binnen het onderhavige bestemmingsplan is een gasleiding gelegen die als planologisch relevant is aan te merken. Dit betreft de gasleiding die is aangeduid op de risicokaart. Deze gasleiding is middels een specifieke bestemming en aanduiding opgenomen op de verbeelding. In het overige deel van het plangebied zijn geen relevante kabels of leidingen gelegen, waardoor een nadere afweging van het aspect kabels en leidingen niet is benodigd.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden door middel van een toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk. Hierbij zijn alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten getoetst en akkoord bevonden.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen voor de overige kernen binnen de gemeente Rucphen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de vigerende rechten ter plaatse. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan de op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Het uitgangspunt bij de totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan is dat de juridische regeling zodanig opgezet wordt, dat er geen sprake is van een planologische verslechtering voor de burger. De bestaande situatie (legaal gerealiseerd) geldt dan ook als uitgangspunt.
Daarnaast is met de herziening van het bestemmingsplan "Kom Zegge" ook vooruit gekeken. Voornamelijk van belang voor de opzet van de regels is de komst van de Omgevingswet. Gelijklopend aan de herziening van dit bestemmingsplan bereidt de gemeente Rucphen zich voor op de komst van de Omgevingswet. Met onderhavig bestemmingsplan is daardoor zorgvuldig gekeken naar de regels en aan de hand van de vigerende regels is bepaald welke regels wel worden toegepast en welke niet. Dit heeft geleid tot het schrappen van diverse regels uit het vigerend bestemmingsplan. Daarnaast is overeenstemming gezocht met het bestemmingsplan Kom Sprundel van de gemeente Rucphen dat recent is geactualiseerd. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, vormen alle vigerende bestemmingsplannen bij recht tezamen één omgevingsplan. Wanneer de regels van de diverse komplannen overeenstemmen, vergroot dit het gebruiksgemak van het omgevingsplan.
Woongebieden
De bestaande ruimtelijke structuur van de woongebieden wordt gerespecteerd en door middel van een conserverende regeling overgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bestaande gevellijnen worden als uitgangspunt genomen voor de bouwmogelijkheden. Door per bestemming wijzigingsbevoegdheden op te nemen bestaat er enige flexibiliteit in de bestemmingsplanregeling. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de mogelijkheden, bijvoorbeeld voor het wijzigen van de typologie, vergemakkelijkt. In plaats van een wijzigingsbevoegdheid is het nu mogelijk om onder voorwaarden door middel van de aanvraag van een omgevingsvergunning de typologie van een woonperceel te wijzigen.
Algemene parkeerregeling
Tot 29 november 2014 was het mogelijk om stedenbouwkundige voorschriften, waaronder het parkeren, op te nemen in de gemeentelijke bouwverordening (artikel 8, lid 5 Woningwet). Voor bestemmingsplannen die voor 29 november 2014 zijn vastgesteld zijn de parkeernormen uit de bouwverordening tot 1 juli 2018 nog steeds van toepassing. Bestemmingsplan die na 29 november 2014 zijn vastgesteld vallen niet onder het overgangsrecht. In deze bestemmingsplan dient voorzien te worden in een passende parkeerregeling. Het niet regelen van het onderwerp parkeren in een bestemmingsplan kan namelijk tot onwenselijke situaties leiden, omdat (bouw)plannen dan niet meer op het aspect parkeren kunnen worden getoetst en dus bij het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid op grond daarvan niet kunnen worden afgewezen. In onderhavig bestemmingsplan is een passende parkeerregeling opgenomen, waardoor geborgd is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd. Tevens is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, onder voorwaarden, binnen de bestemming 'Groen' parkeerplaatsen te realiseren, indien dit noodzakelijk is.
Archeologie
De gemeente Rucphen heeft haar archeologiebeleid herzien. In dit bestemmingsplan is dit nieuwe beleid verwerkt in de regels van het bestemmingsplan.
Mantelzorg
Op basis van hoofdstuk II, artikel 2, onderdeel 22 van Bijlage II van het Bor is het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg vergunningvrij. Om deze reden behoeven geen regels omtrent mantelzorg meer opgenomen te worden in bestemmingsplannen.
Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
In dit bestemmingsplan is de regeling voor aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven aangepast naar de standaardregeling die in alle actuele bestemmingsplannen van de gemeente Rucphen wordt gehanteerd. In de begrippen is één begrip 'beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis' opgenomen. Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn mogelijk als aan de voorwaarden wordt voldaan die genoemd zijn in de afwijking van de gebruiksregels. Als voorwaarden gelden onder meer dat het gebruik een kleinschalig karakter moet hebben en houden, en dat de vloeroppervlakte van de activiteiten in de woning en/of in bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 50 m2 mag bedragen. Een bed and breakfast zien wij als een beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteit en is dan ook met enkel aanvullende regels specifiek binnen de afwijking voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgenomen.
Een overzicht van alle wijzigingen die hebben plaatsgevonden ten opzichte van de vigerende regels is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Artikel 3. Agrarisch
Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' is agrarisch grondgebruik toegestaan. Verder zijn de gronden bestemd voor verhardingen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming 'Agrarisch'.
Artikel 4. Bedrijf
Gronden die bestemd zijn als 'Bedrijf' zijn bedoeld voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van een bouwvlak zijn hoofdgebouwen toegestaan. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen te voldoen aan de genoemde bouwhoogte voor binnen en buiten het bouwvlak. Binnen de regels behorend bij de bestemming 'Bedrijf' bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet is benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of om een bedrijf toe te laten uit maximaal 1 milieucategorie hoger. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bedrijf' onder voorwaarden te kunnen wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen' inclusief de bestemming 'Tuin'.
Artikel 5. Bedrijf - Nutsvoorziening
Binnen deze bestemming zijn de nutsvoorzieningen zoals voorkomend binnen het plangebied opgenomen
Artikel 6. Centrum
Binnen deze bestemming zijn functies, zoals detailhandel, wonen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten vrij uitwisselbaar. Daar waar de uitoefening van horeca-activiteiten is toegestaan is de aanduiding 'horeca' opgenomen. Binnen de bestemming 'Centrum' zijn woningen direct toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht alsmede bijbehorende bouwwerken bij een woning. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering.
Artikel 7. Detailhandel
De detailhandelsbedrijven zijn bestemd tot 'Detailhandel'. Binnen 'Detailhandel' zijn bovenwoningen toegestaan, echter slechts waar op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding bovenwoning is opgenomen. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn in de regels afwijkingen opgenomen. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.
Artikel 8. Dienstverlening
Dienstverlenende bedrijven zijn bestemd tot 'Dienstverlening'. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen. Detailhandel is enkel als ondergeschikte activiteit toegestaan. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.
Artikel 9. Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn grotere en structurele groenvoorzieningen opgenomen, maar ook structuren zoals groenstroken, bermen, wandelpaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en overige tot de bestemming behorende voorzieningen zijn binnen deze bestemming gelegen. Wijziging, aantasting en compensatie van het groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid. Op de gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van speeltoestellen.
Artikel 10. Maatschappelijk
Maatschappelijke bedrijven, zoals educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, worden bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn geen woningen toegestaan. De begraafplaats is apart aangeduid op de verbeelding. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Detailhandel is enkel als ondergeschikte activiteit toegestaan.
Artikel 11. Natuur
De gronden binnen de bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor natuurgebied, groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en sierwater, nutsvoorzieningen in de vorm van een bluswaterput en overige tot de bestemming behorende voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht.
Artikel 12. Sport
De in het vigerende bestemmingsplan bestemde gronden voor recreatieve doeleinden zijn conform het feitelijk gebruik van de gronden bestemd als 'Sport'. Ter plaatse van de aanduiding 'sportvelden' zijn sportvelden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan' zijn tennisbanen toegestaan. Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden opgericht. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarvoor wel andere bouwregels van toepassing zijn.
Artikel 13. Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overkappingen alsmede erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels opgenomen voor deze uitbreidingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 14. Verkeer
De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming geldt voor alle straten, erven en wegen, er is dus geen onderscheid noodzakelijk naar de wegencategorisering. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Wijziging, aantasting en/of compensatie van dit groen en deze bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid.
Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van bijvoorbeeld speelvoorzieningen. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, bewegwijzering, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst. Binnen de bestemming 'Verkeer' is een aanduiding opgenomen daar waar een standplaats of evenementen zijn toegestaan.
Artikel 15. Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging en waterlopen en overige tot deze bestemming behorende voorzieningen. Het is verboden om op de gronden te bouwen.
Artikel 16. Wonen
Woningen bestemd voor de huisvesting van één huishouden zijn in het bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen'.
Algemeen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak, met inachtneming van een eventueel aangegeven maximaal aantal wooneenheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdtypen 'aaneengebouwd', 'gestapeld', 'twee-aaneen' en vrijstaand'. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht binnen en buiten het op de verbeelding opgenomen bouwvlak.
Maatvoeringen
In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering; per bouwaanduiding gelden verschillende maatvoeringen voor breedtes en afstanden tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. De bouwvlakken zijn conform vigerend overgenomen. Het betreffen hier voornamelijk bouwstroken. Daarnaast komen enkele losse bouwvlakken voor.
Vrijstaande woningen zijn minimaal 6,00 meter breed, voor niet-vrijstaande woningen geldt in hoofdzaak een breedtemaat van 5,40 meter. Een woning met bijbehorende bouwwerken wordt in de regel op 2,50 meter van een zijdelingse bouwperceelsgrens gesitueerd. Bijbehorende bouwwerken bij een vrijstaande woning zijn maximaal 6,00 meter breed en bij niet-vrijstaande woningen maximaal 4,00 meter. Goot- en bouwhoogtes voor hoofdgebouwen zijn in het plan niet standaard in de regels bepaald, maar flexibel en op maat op de verbeelding weergegeven per bouwvlak. Dit is anders voor de hoogtes van bijbehorende bouwwerken; die zijn hoofdzakelijk vastgesteld op maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter voor de goot- en bouwhoogte, tenzij anders op de verbeelding aangegeven.
Voor bijbehorende bouwwerken geldt ee een maximum oppervlakte van 100 m² per bouwperceel met een maximum van 50% van de bebouwde oppervlakte. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn alleen in het achtererfgebeid toegestaan tot een hoogte van 2 meter.
Flexibiliteit
Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid om door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden op flexibele ofwel gewenste toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen.
Een voorbeeld van flexibiliteit in dit bestemmingsplan betreft de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden af te wijken van de aangeduide woningtypologie. Onder de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven dat de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis is toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden.
Artikel 17. Leiding - Gas
De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de ondergrondse gasleiding aldaar gelegen. De dubbelbestemming draagt bij aan de bescherming van een goed woon- en leefklimaat in verband met de leiding. De ligging van deze leiding en de bijbehorende regeling zijn gewijzigd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Dit naar aanleiding van de inspraakreactie van de Gasunie.
Artikel 18. Leiding - Riool
De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' zijn mede bestemd voor het beheer en onderhavig van de ondergrondse rioolpersleiding aldaar gelegen. De dubbelbestemming draagt bij aan de bescherming van een goed woon- en leefklimaat in verband met de leiding. Voor wat betreft de opzet van de regeling is aangesloten bij de regeling voor de bestemming 'Leiding - Gas'.
Artikel 19. Waarde - Archeologie
Voor het behoud, bescherming en/of herstel van de voorkomende archeologische (verwachtings)waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn een tweetal gebiedsaanduidingen van toepassing die gekoppeld zijn aan deze dubbelbestemming. De gebiedsaanduidingen verbeelden bij welke oppervlaktemaat en dieptemaat archeologisch onderzoek is benodigd.
5.4.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels
Artikel 20. Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Artikel 21. Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Daarnaast is in de algemene bouwregels een bestaande afstanden en ander maten regeling opgenomen.
Artikel 22. Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het verboden gebruik opgenomen. Hier is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Artikel 23. Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone -5' en 'Luchtvaartverkeerzone -6'. Hierin is aangegeven wat de maximale bouwhoogte van bouwwerken mag bedragen ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak ten aanzien van Breda International Airport. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'. Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' mogen geen windturbines en gebouwen worden opgericht met een hoogte van 90 meter of meer.
Artikel 24. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter. Als laatste is het mogelijk om via een omgevingsvergunning geringe afwijkingen toe te staan, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en de bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.
Artikel 25. Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 26. Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 27. Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 28. Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Kom Zegge".
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
In onderhavige situatie is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Van bouwplannen is geen sprake, waardoor een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Ten aanzien van onderhavig conserverend bestemmingsplan vinden er geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die leiden tot bouwactiviteiten waarvoor een exploitatieplan opgesteld dient te worden. De kosten voor de actualisatie van het bestemmingsplan zijn gedekt door de gemeentelijke middelen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan "Kom Zegge" toegezonden aan de provincie Noord-Brabant, waterschap Brabantse Delta en de Brandweer. De vooroverlegreacties en de behandeling zijn beschreven in de Nota van Beantwoording opgenomen als Bijlage 3 van deze toelichting.
Het voorontwerp bestemmingsplan "Kom Zegge" heeft vanaf 23 april tot en met 4 juni voor iedereen terinzage gelegen. In deze periode heeft iedereen schriftelijk of mondeling een inspraakreactie bij het college van burgemeester en wethouders naar voren kunnen brengen. De inspraakreacties zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de Nota van Beantwoording opgenomen als Bijlage 3 van deze toelichting.
Het ontwerp bestemmingsplan "Kom Zegge" heeft vanaf 24 december 2020 tot en met 4 februari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot één schriftelijke zienswijze. De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. In het vastgestelde plan zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.