direct naar inhoud van 4.3 Water
Plan: Hooghei II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1

4.3 Water

Vanaf 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om in het kader van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) een watertoets uit te voeren. Door middel van de watertoets dient inzicht te worden verkregen in de waterhuishoudkundige consequenties van ruimtelijke plannen en besluiten (zowel kwantitatief als kwalitatief). Als onderdeel hiervan dienen eventuele mitigerende en compenserende maatregelen schetsmatig te worden uitgewerkt. Bovendien wordt een ruimteclaim bepaald van eventuele waterhuishoudkundige maatregelen. De resultaten van de watertoets worden gebruikt bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en voor de invulling van de waterparagraaf in het nieuwe bestemmingsplan. Geohydrologische situatie, de grondwatersituatie en de situatie met betrekking tot het grondwater zijn in onderstaande subparagrafen beschreven. Aan het duurzaam watersysteem is aandacht besteed in planbeschrijving in hoofdstuk 5.

4.3.1 Geohydrologie

Waterdoorlatenheid

Tijdens het bodemkundig onderzoek is de doorlatendheid in de verschillende bodemlagen geschat. Op basis daarvan kan de doorlatendheid van de bodem als volgt worden geschematiseerd:

  • 1. De teelaarde laag heeft een doorlatendheid tussen de 0,05 en 1 m/d.
  • 2. Onder de teelaardelaag neemt de doorlatendheid toe tot 3 m/d.
  • 3. Doorlatendheid van de kleilaag ligt tussen de 0,01 en 1,0 x 10-5 m/d.

Tevens zijn er twee infiltratiemetingen uitgevoerd. Hierbij is de verzadigde doorlatendheid van de bodem bepaald. Bij de eerste proef is voor het bodemtraject tussen maaiveld en 0,8 m -mv een doorlatendheid van 0,8 m/d gemeten. Tijdens de tweede proef is tussen maaiveld en 0,95 m –mv een doorlatendheid van 2,8 m/d gemeten. Volgens de classificatie uit het cultuurtechnisch vademecum (Elsevier 2000) betreft dit een vrij goede tot goede doorlatendheid. De gemeten en geschatte doorlatendheden komen overeen.

4.3.2 Grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland komt ter plaatse van de locatie een grondwatertrap V voor. Met grondwatertrap V is de ontwateringstoestand van het plangebied te categoriseren als vrij ondiep. Bij grondwatertrap V bedraagt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ondieper dan 0,4 m –mv en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) dieper dan 1,20 m –mv.

Tijdens het veldwerk is de GHG in het oostelijk deel van het plangebied op 0,4 m –mv geschat en in het westelijk deel van het gebied op 0,7 m –mv. De GLG is in het oostelijk deel geschat op 1,1 m –mv en in het westelijk deel op 1,6 m –mv.

In september 2009 bevond het grondwater zich in de peilbuizen op circa 1,0 m -mv.

Er staan geen TNO peilbuizen binnen het plangebied of in de directe omgeving.

4.3.3 Oppervlaktewater

De locatie valt voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheergebied van waterschap Brabantse Delta. In het plangebied en in de omgeving daarvan ligt een intensief afwateringsstelsel van schouwwaterlopen (zie figuur 4.2).

Figuur 4.2: Waterhuishouding omgeving plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1_0010.jpg"

In het plangebied ligt een primaire schouwsloot. Verder wordt het gebied ten noorden en ten zuiden begrensd door een primaire schouwsloot. De afwatering vindt plaats in westelijke richting. Volgens het waterschap worden er in het gebied geen zomer- en winterpeilen gehanteerd, maar er heerst een Normaal Water Peil (NWP) van 2,4 m+ NAP.