direct naar inhoud van 4.2 Bodem
Plan: Hooghei II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1

4.2 Bodem

In september en oktober van 2009 is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de bodemsituatie van de Ruimte voor Ruimte locatie Hooghei II. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie. In het verkennend bodemonderzoek is een steekproef van de locatie uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een vooronderzoek, een veldonderzoek, een laboratoriumonderzoek en een evaluatie van de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek. Onderstaand zijn het vooronderzoek en de evaluatie beschreven.

4.2.1 Vooronderzoek

De regionale bodemopbouw is weergegeven in onderstaande tabel. De gegevens uit deze tabel zijn ontleend aan www.dinoloket.nl. De maaiveldhoogte ter plaatse van de onderzoekslocatie komt globaal overeen met NAP +3,5 m.

Tabel 4.1: Regionale bodemopbouw

Globale diepte (m -mv)   Samenstelling   Geohydrologische
eenheid  
Formatie  
0,00 - 3,00   matig tot zeer fijn zand plaatselijk een leemlaagje   eerste scheidende laag   van Boxtel  
3,00 - 70,00   fijn zand met plaatselijk een klei laagje   eerste watervoerend pakket   van Waalre  
70,00 - 87,00   matig grof tot grof zand   tweede scheidende laag   van Maassluis  
87,00 - 117,00   matig fijn zand met plaatselijk een zandig leemlaagje   tweede watervoerend pakket   van Oosterhout  

Op grond van de TNO/DGV gegevens wordt geconcludeerd dat vermoedelijk sprake is van een infiltratiesituatie. De freatische, ondiepe grondwaterstand op de locatie bedraagt circa 1,45 m -mv. De stromingsrichting van het freatische grondwater is in de regel noordwestelijk, echter dit is niet exact aan te geven en kan plaatselijk afwijken door de aanwezigheid van (gedempte) sloten, rioleringen en dergelijke in de directe omgeving.

Op de onderzoekslocatie zijn in het verleden, voor zover bekend, geen bodemonderzoeken uitgevoerd. In de directe omgeving zijn in het verleden wel vier bodemonderzoeken uitgevoerd. In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de onderzoeken die in de omgeving van de locatie zijn uitgevoerd.

Tabel 4.2: Reeds uitgevoerde bodemonderzoeken afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1_0009.jpg"

Uit het vooronderzoek is gebleken dat de locatie onverdacht is met betrekking tot asbest. Opgemerkt wordt dat bij de uitvoering van het veldwerk aandacht is besteed aan het eventueel zintuiglijk voorkomen van asbest op en in de bodem.

Aanvullend op deze informatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze bestaat uit een beschrijving van de bodemopbouw en de grondwatergegevens, zintuiglijke waarnemingen en een monsterselectie.

Bodemkundig onderzoek

In september 2009 heeft Grontmij een bodemkundig onderzoek uitgevoerd. De volgende werkzaamheden zijn door Grontmij verricht:

  • Het uitvoeren van een terreininspectie;
  • Het verrichten van 20 boringen;
  • Het plaatsen van twee peilbuizen met een filterlengte van 1,0 meter;
  • Het uitvoeren van geohydrologische metingen, waaronder het bepalen van het peil van het grondwater.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodemopbouw als volgt geschematiseerd kan worden:

  • De teelaardelaag bedraagt circa 0,65 meter en bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand en is matig humeus.
  • Onder de teelaarde laag tot een diepte variërend van 1,2 m –mv tot 2,1 m –mv bestaat de bodem uit zeer fijn tot matig fijn zand en is zwak humeus. In de diepere boringen is variërend van een diepte van 1,2 m –mv tot 2,1 m –mv een siltige tot zandige kleilaag aangetroffen. Op basis van deze boringen en boringen gedaan voor ontwikkeling van Hooghei I valt te verwachten dat op de hele locatie een kleilaag aanwezig is.
  • In één boring is een veenlaag van 1,6 m –mv tot 1,85 m –mv aangetroffen.
4.2.2 Evaluatie veldonderzoek

Milieuhygiënische kwaliteit van de bodem

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn visueel in de bovengrond resten tot sterk puinhoudende bijmengingen aangetroffen.

In het bovengrond mengmonster MM01 wordt een licht verhoogd gehalte PAK aangetroffen. De overig geanalyseerde parameters worden niet verhoogd ten opzichte van de toetsingswaarde aangetroffen. De aangetroffen lichte puinhoudende bijmengingen hebben geen negatieve invloed op de bodem.

In het bovengrond mengmonster MM02 wordt een licht verhoogd gehalte kwik en lood aangetroffen. De overig geanalyseerde parameters worden niet verhoogd ten opzichte van de toetsingswaarde aangetroffen.

De grondmonsters zijn indicatief getoetst aan het Besluit Bodem Kwaliteit, hieruit is gebleken dat de grond voldoet aan de achtergrondwaarde.

In de ondergrond mengmonsters MM03 en MM04 worden geen verhoogde gehalten ten opzichte van de toetsingswaarde aangetroffen.

In het grondwater van de peilbuizen Pb06 en Pb19 is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen. Tevens is in peilbuis Pb19 een licht verhoogd gehalte nikkel aangetroffen. De overig geanalyseerde parameters bleken ten opzichte van de toetsingswaarden niet verhoogd .

Conclusies en aanbevelingen

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten, welke zijn aangetroffen in de grond en het grondwater, en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van een vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van de locatie als “wonen".

Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast, gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor wordt mogelijk een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor het toepassen van grond.