Plan: | Oisterwijk Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0824.BPbuitengebied2010-0002 |
Beleids-/beoordelingskader
Wat betreft ecologie zijn de volgende toetsingskaders zijn van belang:
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsregels met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsregels van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van ontheffing op grond van de wet. Voor zover deze ontheffing niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsregels ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet niet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.
Differentiatie in beoordelingen Flora- en faunawet
In het kader van de toetsing van het bestemmingsplan Buitengebied aan de Flora- en faunawet is het relevant om onderscheid aan te brengen in de volgende typen ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt:
Ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan
De rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan beperken zich tot bestaande functies. Daarbij kunnen nieuwbouw en uitbreiding van gebouwen, verbouwingen, ondergeschikte bouwwerken en dergelijke aan de orde zijn. Hierbij is nog een onderscheid aan te brengen voor ingrepen waarvoor een (bouw- of andere) vergunning noodzakelijk is en ingrepen die zonder vergunning door de initiatiefnemer kunnen worden uitgevoerd.
Vergunningplichtige activiteiten kunnen betrekking hebben op activiteiten als het rooien van bomen, het slopen van gebouwen of diverse bouwactiviteiten. Een beoordeling van de gewenste ontwikkeling in het licht van de Flora- en faunawet is niet mogelijk en doelmatig in het kader van het bestemmingsplan maar wel bij de aanvraag van de betreffende vergunning. Naast de vergunningaanvraag in het spoor van de ruimtelijke onderbouwing dient altijd onderzoek naar de beschermde dier- en plantensoorten plaats te vinden (rechtstreekse werking Flora- en faunawet). Afhankelijk van de activiteit en de periode dient een ontheffing aangevraagd te worden. Voor een deel betreft dit werkzaamheden die zijn gekoppeld aan een vergunning die door de gemeente verstrekt moet worden: bijvoorbeeld omgevingsvergunningen voor bouwen of slopen. Voor bijvoorbeeld een ontgrondingvergunningen is de provincie het bevoegd gezag.
Diverse activiteiten zijn niet gekoppeld aan een vergunning. Bijvoorbeeld vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen. Dergelijke activiteiten worden niet vooraf getoetst door de gemeente. In het kader van de Flora- en faunawet is het echter noodzakelijk in voorkomende gevallen ontheffing aan te vragen als een activiteit de gunstige staat van instandhouding van soorten in gevaar kan brengen, op grond van de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden houden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in / op of onder daken. Ook in de meeste tuinvijvers zijn amfibieën aanwezig, deze diergroep is beschermd en mag in principe niet verstoord worden.
Ter voorkoming van schade aan de natuurwaarden dienen werkzaamheden altijd buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Daar waar er sprake is van vast broed- of verblijfplaatsen (bijvoorbeeld van gierzwaluw, kerkuil of vleermuizen) is het noodzakelijk om bij sloop of renovatie alternatieve nestlocaties aan te bieden. In die situaties is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Ontwikkelingen die via een nadere toetsing (afwijking, wijziging, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) mogelijk worden gemaakt
In het bestemmingsplan worden diverse ontwikkelingen met behulp van een wijzigingsbevoegdheid, bevoegdheid tot afwijken of vereiste van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden mogelijk gemaakt. Voor een deel hebben deze ontwikkelingen betrekking op bepaalde op de kaart begrensde gebieden (landbouwontwikkelingsgebied). Voor het overgrote deel betreft het algemene wijzigingen die niet zijn beperkt tot bepaalde gebieden.
De beoordeling van effecten op beschermde soorten planten en dieren en een eventuele ontheffingsaanvraag dienen bij de toepassing van de betreffende bevoegdheid te zijn uitgevoerd.
Toetsing
Vanwege de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet is het niet nodig of gewenst om toetsing aan de wet als criterium op te nemen bij afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden of om bij de vaststelling van het bestemmingsplan alle mogelijke rechtstreekse ontwikkelingen uitputtend te toetsen. Los van de regeling in het bestemmingsplan dienen ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de gunstige staat van instandhouding van planten- en dierensoorten rechtstreeks aan de Flora- en faunawet te worden getoetst.
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Wettelijk kader
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van een ontwikkeling in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
De Natuurbeschermingswet 1998 houdt – in hoofdzaak – het volgende in. De minister van LNV gaat over tot aanwijzing van gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (de zogenoemde Natura 2000- gebieden). In een aanwijzingsbesluit wordt de instandhoudingdoelstelling voor een bepaalde soort of habitattype bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.
Vervolgens wordt voor het betreffende natuurgebied een beheerplan opgesteld. In een beheerplan wordt aangegeven hoe de instandhoudingsdoelstellingen bereikt kunnen worden in relatie tot het bestaande gebruik in het gebied en, voor zover relevant voor het bereiken van de instandhoudingdoelstelling, ook daarbuiten. Met de inwerkingtreding van de wet Wijziging Nbwet vanwege regulering bestaand gebruik en andere zaken per 1 februari 2009, is 1 oktober 2005 als peildatum voor het bepalen van bestaand gebruik wettelijk verankerd (artikel 1 lid 1 onder m).
Uitvoeringsaspecten
Het betreft een bestemmingsplan van hoofdzakelijk consoliderende aard. Het huidige (feitelijk bestaande) ruimtegebruik wordt van een positieve bestemming voorzien. Voor zover dit gebruik reeds voor 1 oktober 2005 plaatsvond en mogelijke effecten heeft op in het plangebied gelegen Natura2000-gebieden, worden de mogelijke effecten van dit gebruik meegenomen bij de in ontwikkeling zijnde beheerplannen. Een toetsing is in dit bestemmingsplan derhalve achterwege gebleven.
Voor wat betreft de relatie met de Natuurbeschermingswet is het voorts van belang dat, ten opzichte van 1 oktober 2005, de volgende ruimtelijke ontwikkelingen met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt:
Beoordeling
De mogelijkheden die door een rechtstreekse wijziging mogelijk worden gemaakt betreft een beperkt aantal bedrijven met relatief beperkte ontwikkeling. Initiatiefnemers moeten hierbij ook voldoen aan de randvoorwaarden vanuit de Natuurbeschermingswet, naar verwachting is dit op deze ontwikkelingen van toepassing.
De ontwikkelingen die via een afwijking of wijziging mogelijk worden gemaakt zijn deels kleinschalige ontwikkelingen, met een, ten opzichte van het huidige gebruik, verwaarloosbare kans op verstoring van de beschermde natuurwaarden. De omschakeling en doorgroeimogelijkheden in het LOG en op de duurzame locaties in de verwevingsgebieden zijn ontwikkelingen die op termijn in concrete gevallen afzonderlijk getoetst zullen worden. Deze bedrijven zullen moeten voldoen aan de randvoorwaarden die vanuit de Natuurwetgeving worden gesteld. Verwacht wordt dat nieuwe bedrijven hieraan kunnen voldoen, gelet op de integrale afweging die is gemaakt bij de vaststelling van verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.
De bestaande bouwmogelijkheden voor bedrijven op bouwvlakken betreft geen nieuwe ontwikkeling (bouwvlakken gebaseerd op vigerende bouwvlakken, bestaande bouwrechten) en vraagt ook geen planologische beoordeling. Bij eventuele omgevingsvergunning voor het bouwen dient de aanvrager ook te voldoen aan de Natuurbeschermingswet.
Provinciale ecologische hoofdstructuur (gebiedsbescherming)
De ecologische hoofdstructuur is door de provincie vastgelegd. In Oisterwijk betreft het grote gebieden, grenzend aan de Oisterwijkse bossen en vennen of de Reusel.
Toetsing
De gronden die door de provincie zijn aangewezen als EHS zijn in het bestemmingplan voorzien van een beschermende bestemming of bestemmingsomschrijving waarin natuurwaarden worden onderschreven (Natuur, Agrarisch met waarden, Water), voor zover de betreffende gebieden al een natuurfunctie hebben. Voor zover het gaat om aan te leggen ecologische verbindingszones is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, op grond waarvan de bestemming kan worden aangepast na realisatie. Daarbij is bovendien een waarborgingsbeleid opgenomen, om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen (zoals geen nieuwvestigingsmogelijkheden agrarische bedrijven).