direct naar inhoud van 4.5 Landbouw
Plan: Oisterwijk Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.BPbuitengebied2010-0002

4.5 Landbouw

Huidige situatie

Voor een analyse van de land- en tuinbouw is gebruik gemaakt van de landbouwstatistieken zoals deze door het CBS op basis van de landbouwtellingen worden gepubliceerd. Daarbij is gekeken naar de cijfers voor de gemeente Oisterwijk en in voorkomende gevallen een vergelijking gemaakt met het Zuidelijk veeteeltgebied, het landbouwgebied waarin Oisterwijk is gelegen.

Aantal bedrijven (zie tabel 4.1)

In 2005 telde Oisterwijk 157 geregistreerde agrarische bedrijven. Bij 134 bedrijven is sprake van agrarische bedrijfsvoering als hoofdactiviteit. Vergeleken met 1999 (toen 210 geregistreerde bedrijven) is er sprake van een afname van agrarische bedrijven (25% in 6 jaar). De daling van het aantal bedrijven is hoger dan het jaarlijkse, landelijke gemiddelde van circa. 3 %. Opvallend is dat het aantal nevenberoepsbedrijven in deze periode nauwelijks is gedaald. De daling van het aantal bedrijven is in Oisterwijk wel groter dan in het omliggende vergelijkbare gebied (het Zuidelijke veeteeltgebied).

Bedrijfstype (tabel 4.2)

Oisterwijk is een gemeente met voornamelijk melkveehouderijbedrijven en bedrijven met andere graasdieren. Uit de tabel blijkt dat in 2005 ruim 45% van de bedrijven is gericht op het houden van graasdieren. De afname van het aantal bedrijven was in de periode 1999-2005 onder invloed van beëindigingsregelingen, de marktsituatie in bepaalde sectoren en de hoge melkquotumprijzen het meest omvangrijk in de sectoren graasdieren, hokdieren en combinaties van bedrijven. Bollen- of fruitteelt is in de gemeente nauwelijks aanwezig. Boomteeltbedrijven, aardbeien- en aspergetelers zijn vertegenwoordigd in de categorie tuinbouw en blijvende teelten.

Bedrijfsomvang (tabel 4.3)

De bedrijfsomvang van agrarische bedrijven wordt uitgedrukt in nge (nge staat voor Nederlandse Grootte Eenheid en is een maatstaf voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf; door het hanteren van een dergelijke maatstaf wordt het mogelijk verschillende agrarische sectoren onderling met elkaar te vergelijken).

Tot een omvang van 32 nge wordt gesproken van een klein bedrijf; deze bedrijven hebben weinig toekomstperspectief in de huidige opzet. Zij zullen of op korte termijn worden beëindigd of als nevenberoepbedrijf (hoofdberoep elders) worden voortgezet. De categorie 32 tot 50 nge zal in de komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om volwaardig te worden; de categorie 50 tot 70 zal moeten investeren om volwaardig te blijven. Streefwaarde voor een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is 70 nge.

Van de 157 hoofdberoepsbedrijven in Oisterwijk zijn er 78 groter dan 70 nge (bijna 50%). Voor het gehele Zuidelijke veeteeltgebied ligt het percentage lager op bijna 45 %.

Uiteraard is deze norm niet alleen doorslaggevend voor het toekomstperspectief van een bedrijf. Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, leeftijd, ondernemerscapaciteiten en de marktsituatie, bepalen mede de kans op een duurzaam voortbestaan.

De tabel laat zien dat er sprake is van schaalvergroting; het aantal bedrijven met een bedrijfsomvang van 150 nge of meer is toegenomen.

Grondgebruik (tabel 4.4)

De 157 agrarische bedrijven hebben in 2005 ruim 2.420 ha in gebruik (deze gronden zijn niet per definitie in de gemeente Oisterwijk gelegen). Opvallend zijn de verschuivingen in het grondgebruik. In de sector graasdieren is het aantal bedrijven sterk afgenomen en als gevolg daarvan is ook een daling van het grondgebruik te zien. In de sector hokdieren is het aantal bedrijven in de periode 1999-2005 nog veel sterker gedaald maar nam het grondgebruik in dezelfde periode toe. Er is voorts een duidelijke toename van het aantal hectaren benut voor tuinbouw en blijvende teelten. Hoewel niet rechtstreeks uit de CBS-cijjfers voor tuinbouw en blijvende teelten te herleiden wordt verondersteld dat het met name een toename van het aantal ha in de boomteelt betreft.

Bedrijfsoppervlakte (tabel 4.5)

In dit overzicht is schaalvergroting van bedrijven zo mogelijk nog duidelijker herkenbaar; het aantal bedrijven met minder dan 20 ha is sterk afgenomen, het aantal grotere bedrijven is toegenomen.

Werkgelegenheid

In 2005 waren op de 157 bedrijven 304 gezinsarbeidskrachten werkzaam. Daarnaast waren nog 107 niet-gezinsleden aan het werk. Sinds 1999 is het totale aantal arbeidskrachten afgenomen van 537 naar 411. Naar verwachting is het aandeel tijdelijke arbeidskrachten in deze periode toegenomen (in de periode 1999-2005 werd het aandeel tijdelijke arbeidskrachten niet onderzocht door het CBS).

Nevenactiviteiten

Op de agrarische bedrijven worden steeds meer nevenactiviteiten ontwikkeld (dit wordt overigens niet elk jaar door het CBS onderzocht). De meest recente gegevens dateren van 2003 en geven aan dat in het Zuidelijk veeteeltgebied op ongeveer 15 tot 20 % van de bedrijven één of meerdere vormen van verbrede landbouw wordt bedreven. Meest voorkomend zijn verkoop aan huis en boeren met een beheersovereenkomst. Verbrede landbouw komt met name voor op graasdierbedrijven.

Tabel 4.1. Aantal geregistreerde agrarische bedrijven Oisterwijk en Zuidelijk veeteeltgebied

jaar   geregistreerde agrarische bedrijven   aandeel hoofdberoeps-bedrijven  
1999   210   184  
2005   157   134  
Afname Oisterwijk   - 53 (= - 25%)   - 50 (= - 27%)  
Afname Zuidelijk veehouderijgebied   - 19,5 %   - 20 %  

(Bron: CBS 2005)

Tabel 4.2. Bedrijfstype in Oisterwijk

sector   1999   2005   toe- of afname  
akkerbouw   16   15   - 6 %  
tuinbouw / blijvende teelten1)   29   25   - 13 %  
graasdieren   92   74   -19 %  
hokdieren   45   28   - 37 %  
combinaties   28   15   - 46 %  
totaal Oisterwijk   210   157   - 25 %  

1) Inclusief fruitteelt en boomkwekerijen.

Tabel 4.3. Bedrijfsomvang van hoofd- en nevenberoepbedrijven in Oisterwijk en Zuidelijk veeteeltgebied in nge

gemeente Oisterwijk   jaar   absoluut   <32   32-50   50-70   70-100   100-150   > 150  
  1999   210   36 %   9 %   11 %   18 %   18 %   8 %  
  2002   177   35 %   6 %   11 %   16 %   20 %   12 %  
  2005   157   34 %   8 %   9 %   17 %   18 %   14 %  
regio Zuidelijk veehouderijgebied   2005   15.181   38 %   9 %   9 %   14 %   15 %   15 %  

Tabel 4.4. Grondgebruik cultuurgrond in Oisterwijk in ha

grondgebruik   1999   2005  
akkerbouw   225   247  
tuinbouw / blijvende teelten   107   180  
graasdieren   1.713   1.503  
hokdieren   199   229  
combinaties   349   264  
Totaal cultuurgrond   2.593   2.423  

Tabel 4.5. Bedrijven naar grootte-klasse Oisterwijk

grootte klasse   1999   2005   af-/toename  
< 10 ha   116   73   - 43  
10-20 ha   48   31   - 17  
20-30ha   23   18   - 5  
30-50 ha   21   24   +3  
50-100 ha   2   4   + 2  
Totaal   210   157   - 53  

Toekomstige ontwikkelingen

Gelet op de geschetste bedrijfssituatie van de agrarische sector in het plangebied dient rekening te worden gehouden met een noodzakelijk en doorgaand proces van aanpassing en verandering. Uit de vergelijking 1999-2005 kan geconcludeerd worden dat dit proces zich met name richt op schaalvergroting, intensivering, specialisatie en nevenactiviteiten.

Schaalvergroting en intensivering

Om aan de gevolgen van de voortgaande liberalisering en globalisering op de wereldmarkt en het terugtredende markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieueisen te kunnen voldoen, is de mogelijkheid voor schaalvergroting heel belangrijk. Dit betreft zowel vergroting van het bedrijfsoppervlak als van de bedrijfsbebouwing.

Gezien de huidige omvang van de grondgebonden landbouw in het plangebied en de claims vanuit andere functies (hoge grondprijzen), zijn de schaalvergrotingsmogelijkheden beperkt, tenzij gronden van andere agrarische bedrijven beschikbaar komen en kunnen worden overgenomen. Naast of in combinatie met schaalvergroting zal er derhalve ook sprake zijn van intensivering. Door intensief (arbeids- en / of kapitaalintensief) een relatief beperkte oppervlakte te benutten, kunnen bedrijven toekomstperspectief behouden.

Specialisatie

Specialisatie in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en / of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. Voor wat betreft biologische landbouw verloopt de omschakeling landelijk gezien nog niet op grote schaal. Een hogere prijs voor de producten is namelijk niet op voorhand gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (onder andere arbeidsintensiever). In Nederland verloopt de afzet en verwerking van biologische producten bovendien niet altijd makkelijk en de overheid heeft tot nu toe (in vergelijking met andere landen) weinig gestimuleerd in de vorm van subsidies.

Verbreding

Het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken (bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, verhuur van kano's / fietsen, kampeerboerderij, windenergie, zorgboerderij) kan voor bepaalde agrarische bedrijven kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien is de marktruimte van belang; er kan teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is derhalve noodzakelijk. Daarnaast dient ervoor gewaakt te worden dat kansen voor de één niet omslaan in bedreigingen voor anderen (verkeersoverlast, milieuhinder, verstoring door recreanten).

Uitgangspunt is dat alleen op economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig is voor onderhoud van natuur en landschap. Daarnaast is vrijwilligheid in het verweven van natuur- en landschapsbeheer met de agrarische bedrijfsvoering op bedrijfsniveau een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam evenwicht tussen deze verschillende functies.

Herinrichting van de agrarische ruimte

In Oisterwijk zullen ingrijpende herinrichtingen plaatsvinden van de ruimte die door de agrarische ondernemers wordt gebruikt. Landinrichting de Hilver, de inrichting van de Landbouwontwikkelingsgebieden, de realisatie van de EHS en de waterbergingsgebieden kunnen zowel in positieve als in negatieve zin gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven.

Sectorale bouwstenen voor beleid

Voor de landbouw geldt dat schaalvergroting en flexibiliteit in de bedrijfsvoering voorwaarden zijn voor de continuïteit van agrarische bedrijven. Dit houdt in dat agrariërs voldoende ruimte moeten krijgen om in te kunnen spelen op marktontwikkelingen en op de eisen die milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving stelt. Dit betekent dat er voldoende bouw- en grondgebruiksmogelijkheden moeten worden geboden. Er dienen ruime hergebruiksmogelijkheden te worden geboden voor voormalige agrarische bebouwing. Wel staat voorop dat dit hergebruik niet ten koste mag gaan van de omringende agrarische bedrijvigheid.

Per sector zijn de volgende bouwstenen aan de orde:

  • voor de veeteelt (rundvee): verkaveling, omvang van het bedrijf en mogelijkheden om te groeien, de locatie van het bedrijf nabij natuurgebieden, beregeningsmogelijkheden, waterkwaliteit en waterbeheersing, staat van de gebouwen en bouwmogelijkheden op het bouwvlak;
  • voor de intensieve veehouderij: voldoen aan mest- en milieuregelgeving; groeimogelijkheden in relatie tot natuurwaarden en burgerwoningen; bouwmogelijkheden en noodzakelijke aanpassingen voor dierenwelzijn;
  • voor de tuinbouw en blijvende teelten: beregeningsmogelijkheden, waterkwaliteit en waterbeheersing, wildschade, ziekte- en onkruiddruk, lozing afvalwater, verkaveling, mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen en huisvesting van seizoenarbeiders.

Samenvattend zijn de volgende sectorale bouwstenen van belang:

  • ontwikkelingsmogelijkheden voor alle agrarische productietakken, inclusief boomteelt;
  • voldoende ruimte binnen de agrarische bestemming voor:
    • 1. schaalvergroting;
    • 2. mogelijkheden om te voldoen aan milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidseisen;
    • 3. bedrijfsbebouwing en teeltondersteunende voorzieningen;
    • 4. erfverharding;
    • 5. een doelmatige inrichting van bouwpercelen (situering bebouwing ten opzichte van opslag-, parkeer- en manoeuvreerruimte);
  • doelmatige bebouwingsvoorschriften (bouwhoogtes);
  • inspelen op actuele knelpunten en kansen zoals huisvesting van seizoensarbeiders, mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie en mestverwerking;
  • een flexibele, maar zorgvuldige regeling voor neven- en vervolgactiviteiten;
  • een zorgvuldige regeling voor eerste en tweede agrarische bedrijfswoningen;
  • geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen;
  • behoud van geschikte productielocaties wegens geringe mogelijkheden tot nieuwsvestiging;
  • ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren (verkaveling, ontsluiting).