direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Oisterwijk Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.BPbuitengebied2010-0002

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale ruimtelijk beleid is in de loop van het planproces aangepast. Uitgangspunt voor het opstellen van het voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan is het provinciale beleid zoals vastgelegd in de Interimstructuurvisie "Brabant in ontwikkeling" en de nota "Buitengebied in ontwikkeling". Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening Ruimte vertaald. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening zoals vastgesteld op 1 oktober 2010 en in werking sinds 1 januari 2011 is grotendeels een voortzetting van eerder geformuleerd beleid. In deze paragraaf wordt zowel het oude als nieuwe provinciale beleid beschreven.

Interimstructuurvisie "Brabant in ontwikkeling", 2008

Met de inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft de provincie Noord-Brabant een interimstructuurvisie vastgesteld die vooralsnog een voortzetting en op onderdelen actualisering betreft van het Streekplan "Brabant in Balans" uit 2004.

De Interimstructuurvisie van de provincie Noord-Brabant werkt vanuit een zogenaamde "lagenbenadering". In de eerste laag zijn de natuurlijke bodemtypologie en de watersystemen bepalend, de tweede laag betreft de infrastructuur en de derde laag het occupatiepatroon (deze indeling wordt ook gehanteerd in de beschrijving van de functies in hoofdstuk 4).

Het landelijk gebied is in vier zones verdeeld:

  • de groene hoofdstructuur (GHS), onderverdeeld naar GHS-natuur en GHS-landbouw (beide verder onderverdeeld in subzones);
  • de agrarische hoofdstructuur (AHS), onderverdeeld naar AHS-landschap en AHS-landbouw (met onderverdeling in subzones).

Naast deze ruimtelijke zonering zijn de volgende onderwerpen uit de Interimstructuurvisie relevant voor het plangebied: Regionale natuur- en landschapseenheden (RNLE), zoekgebied regionale waterberging, cultuurhistorie en aardkundige waarden, niet-agrarische bedrijvigheid, waterwinning en boringsvrije zone. Op figuur 3.2 is ter verduidelijking een voor het plangebied van toepassing zijnde kaartfragment uit de Interimstructuurvisie opgenomen.

Groene Hoofdstructuur (GHS)

Het uitgestrekte gebied van de Oisterwijkse bossen en vennen alsmede het stroomgebied van de Reusel zijn gelegen in de GHS. Het bossen- en vennencomplex is aangeduid als GHS-natuur (met de subzone "natuurparel" en "overig bos en natuurgebied") en GHS-landbouw (subzones "leefgebied kwetsbare soorten", "leefgebied struweelvogels" en "natuurontwikkelingsgebied"). Het stroomgebied van de Reusel is opgenomen als GHS-natuur ("natuurparel") en GHS-landbouw ("leefgebied kwetsbare soorten"). De Voorste Stroom en Achterste Stroom zijn aangewezen als ecologische verbindingszone alsmede het gedeelte van de Reusel, gelegen ten noorden van de kern Moergestel.

GHS-natuur-"Natuurparel"

Natuurparels zijn alle begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die een bijzondere natuurwaarde hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. Het beleid voor de natuurparels is gericht op maximale rust en ruimte voor de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

GHS-natuur-"Overig bos- en natuurgebied"

De overige bos- en natuurgebieden bevatten minder hoge natuurwaarden dan de natuurparels. Ook hier geldt het streven naar rust en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

GHS-landbouw-"Leefgebied kwetsbare soorten"

Het leefgebied kwetsbare soorten omvat met name landbouwgronden waarop zeldzame planten of dieren voorkomen (of wordt nagestreefd) die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Rust, beslotenheid, hoge waterpeilen en stabiliteit in de inrichting en het beheer zijn belangrijke voorwaarden voor deze dieren en planten.

GHS-landbouw-"Leefgebied struweelvogels"

Het leefgebied struweelvogels omvat met name landbouwgronden waarop struweelvogels kunnen gedijen. Deze vogels hebben rust en ruimte nodig maar zijn minder gevoelig voor ruimtelijke ingrepen door onder andere landbouw. Het gaat met name om handhaving van een besloten of halfopen landschap met een kleinschalige percelering, houtwallen, ruige perceelsranden en slootkanten, overhoekjes, solitaire bomen, dijken en onverharde wegen en paden.

GHS-landbouw-"Natuurontwikkelingsgebieden"

Natuurontwikkelingsgebieden bestaan uit landbouwgronden die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur en waar ruimtelijke ingrepen die deze natuurontwikkeling in de nabij of verre toekomst kunnen frustreren, achterwege blijven.

Ecologische verbindingszones

Ecologische verbindingszones (EVZ) zijn veelal langgerekte (deels nog aan te leggen) landschapselementen langs bijvoorbeeld waterlopen, wegen, spoor- en vaarwegen, door middel waarvan natuurgebieden met elkaar kunnen worden verbonden. In Oisterwijk zijn delen van de Voorste en Achterste Stroom en delen van de Reusel aangemerkt als EVZ. De Beerze is aangemerkt als 'robuuste verbinding'.

Agrarische hoofdstructuur (AHS)

Een relatief klein deel van het plangebied is aangeduid als Agrarische hoofdstructuur, landbouw (AHS-landbouw). Het betreft hier de gebieden globaal gelegen ten noorden van Oisterwijk, ten zuid-westen van Moergestel (omgeving Heuvelstraat) en ten zuiden van de A58 (omgeving Hertgangseweg). Als doelstelling geldt het in standhouden en versterken van de landbouw, waarnaast ruimte wordt geboden voor toerisme en recreatie. Deze functies worden beschouwd als een nevengeschikte activiteit in het buitengebied, welke de economische vitaliteit bevorderen in de vorm van verbrede landbouw.

In het plangebied komen ook drie gebieden voor die zijn aangemerkt als AHS-landschap, subzone RNLE-landschapsdeel. Het betreft een klein gebied ten zuiden van de kern Oisterwijk, een gebied ten noordoosten van Moergestel en een relatief groot gebied ten noorden van de Oirschotseweg. Deze gronden, grenzend aan belangrijke bos- en natuurgebieden, zijn aangewezen om de ontwikkeling van natuur en landschap in de regionale eenheid als geheel te ondersteunen.

RNLE's

De regionale natuur- en landschapseenheden (RNLE's) zijn gebieden van ten minste enkele duizenden hectaren die voor circa tweederde uit bos en natuur bestaan met daaromheen landbouwgronden. Door versterking van de onderliggende relaties kunnen ze zich op termijn ontwikkelen tot zelfstandige eenheden waar natuur, landschap en landbouw centraal staan. Deze gebieden moeten groen en landelijk blijven. De Oisterwijkse bossen en vennen zijn gelegen in een RNLE. De RNLE omvat daarbij gebieden die zijn aangeduid als GHS en AHS-landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPbuitengebied2010-0002_0005.jpg"

Figuur 3.2.A Fragment Interimstructuurvisie

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPbuitengebied2010-0002_0006.jpg"

Figuur 3.2.B Fragment Paraplunota

Zoekgebied regionale waterberging

Een gedeelte van het stroomgebied van de Reusel is aangewezen als regionaal waterbergingsgebied. Voorts zijn de stroomgebieden van de Voorste Stroom, de Reusel en de Rosep aangewezen als "reserveringsgebied waterberging".

Cultuurhistorie en archeologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met aanwezige (hoge en zeer hoge) cultuurhistorische waarden. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezige archeologische monumenten en met de (hoge of middelhoge) archeologische (verwachtings)waarden. Het gedeelte van de Oisterwijkse bossen en vennen ten oosten van de Reusel is aangewezen als aardkundig waardevol gebied. Hier is het uitgangspunt "behoud door ontwikkeling", waarbij in het geval van een ruimtelijke ingreep hoogwaardige inpassing moet worden verzekerd.

Infrastructuur

De provincie is van mening dat de infrastructuur meer dan in het verleden sturend moet zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen, bestaande infrastructuur beter benut moet worden en nieuwe infrastructuur duurzaam moet worden ingepast. Voor de langere termijn dient rekening te worden gehouden met een eventuele capaciteitsvergroting van de A58.

Bedrijvigheid, voorzieningen en kantoren

In principe hoort deze vorm van bedrijvigheid niet thuis in het buitengebied maar in de kern of op een bedrijventerrein. Reeds gevestigde bedrijvigheid wordt uitbreidingsruimte geboden.

Voormalige agrarische bedrijven

Buiten de locaties waarvan de agrarische bestemming kan worden gehandhaafd voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven, is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfswoningen voor burgerbewoning aanvaardbaar.

Speciale regels gelden voor de agrarisch-technische en agrarisch aanverwante bedrijvigheid. Vestiging van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven in voormalige agrarische bedrijfslocaties is mogelijk waarbij voor de agrarisch verwante bedrijven geldt dat deze thuis horen in de kernrandzone. Locaties waar met de ruimte-voor-ruimte regeling stallen zijn gesloopt komen niet voor (her)vestiging van deze niet- agrarische bedrijven in aanmerking.

Voorts is het in bebouwingsconcentraties buiten de GHS mogelijk dat vrijkomende agrarische bebouwing wordt benut voor niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid, bijvoorbeeld startende bedrijven. Hiervoor gelden echter een aantal voorwaarden.

Het bedrijf mag in beginsel niet meer ruimte in beslag nemen dan het voormalig agrarisch bouwblok. Buitenopslag is niet toegestaan, tenzij deze rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf.

Teneinde een passend antwoord te kunnen geven op ontwikkelingen in het landelijk gebied hebben Gedeputeerde Staten het verwoorde beleid inzake vrijkomende agrarische bedrijfslocaties nader beoordeeld in het licht van actuele vragen en geconstateerde knelpunten. Zie hiervoor de beschrijving van de nota Buitengebied in ontwikkeling.

Burgerwoningen

Bestaande burgerwoningen in het buitengebied worden uitbreidingsmogelijkheden geboden. Toevoegingen van burgerwoningen in het buitengebied is toegestaan door splitsing van boerderijgebouwen en gebouwen voor zorg of religieuze doeleinden. Voorwaarde is dat het hier karakteristieke gebouwen betreft dan wel de splitsing bijdraagt aan het behoud van het karakter van het buitengebied.

Ruimte-voor-ruimte

De regeling ruimte-voor-ruimte heeft tot doel de toename van ruimtelijke kwaliteit door de bouw van (burger)woningen mogelijk te maken, in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik waren voor de intensieve veehouderij. Deze regeling is aan een aantal voorwaarden verbonden. Van belang is dat de sloop plaatsvindt in de reconstructiegebieden (Midden- en Oost-Brabant), maar dat de woning in de hele provincie mag worden teruggebouwd. Deze woning mag alleen in de bebouwde kom of in de kernrandzone worden geplaatst. Bouw van een woning in de GHS is niet toegestaan. In het kader van deze ruimte-voor-ruimteregeling zijn in Oisterwijk (peildatum augustus 2007) plannen (in verschillende stadia van ontwikkeling) voor de bouw van circa 25 woningen. Naar schatting is er binnen de gemeentegrenzen voor meer dan 3 ha aan stallen gesloopt (peildatum januari 2010).

Windturbines

Het provinciaal beleid is gericht op het bevorderen van windenergie. Bundeling van windturbines bij bedrijventerreinen of langs infrastructuur in de stedelijke regio's heeft de voorkeur. Voor de oprichting van windturbineparken en het plaatsen van windturbines in lijnopstelling in een RLNE of in de GHS geldt het "nee, tenzij"-principe. Solitaire windturbines zijn niet toegestaan in de RLNE en in de GHS. De provincie is verder terughoudend als het om solitaire windturbines in de AHS gaat.

Waterwinning en boringsvrije zone

Het waterpompstation aan de Heibloemdijk-Broekstraat is buiten het plangebied gelegen. De bijbehorende boringsvrije zone ligt gedeeltelijk in het plangebied. Het beleid voor de waterwingebieden is gericht op het garanderen van een zodanige grondwaterkwaliteit dat zuivering tot een minimum beperkt kan blijven. In de boringsvrije zones gaat het erom dat fysieke aantastingen van de bodem worden vermeden. Dit is geregeld middels de Provinciale Milieuverordening. In bijzondere situaties kan het nodig zijn om ook door middel van het ruimtelijk beleid bepaalde bouwwerken of werkzaamheden geheel te weren. In de vigerende plannen is een dergelijke regeling voor de boringsvrije zone niet opgenomen.

Buitengebied in ontwikkeling (juli 2004)

Deze beleidsnota is gericht op het bieden van ruimte aan een vitaal platteland en daarbij passende economische dragers voor het buitengebied. Bestaande economische dragers krijgen daarbij ontwikkelingsmogelijkheden en alternatieve economische functies worden gestimuleerd. Deze verruiming van activiteiten heeft een duidelijk doel: bijdragen aan duurzaam beheer en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.

In de nota is een ten opzichte van het toenmalige Streekplan verruimd beleid ontwikkeld voor kernrandzones en andere bebouwingsconcentraties. Daarnaast is het provinciale beleid inzake hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfslocaties op onderdelen aangepast waarbij mede een koppeling is gelegd met specifieke gebiedsdoelen die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn opgenomen. Specifieke aspecten voor vertaling in het bestemmingsplan zijn de volgende.

Binnen bebouwingsconcentraties

Uitgangspunt bij verruimde mogelijkheden is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Er worden vanuit de provincie geen beperkingen gesteld aan functies en / of maximale maten. De ontwikkelingsmogelijkheden worden gekoppeld aan een door de gemeente op te stellen gebiedsgerichte visie. Van de gemeente wordt wel verwacht dat zij een maximaal bouwvolume vaststelt, verruiming alleen bij verbeteringen met rood-voor-groen toestaat en verruiming van bouwmogelijkheden uitsluit voor bouwblokken waar met ruimte-voor-ruimte- regeling stallen zijn gesloopt. Deze visie moet vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing waarin meerdere aspecten aan de orde moeten komen: onder andere beschrijving van gebied, na te streven doelen en de wijze waarop de gemeente deze wil bereiken (ontwikkeling, versterking, behoud, sanering), inrichtingsschets en onderbouwing. De visie moet door GS geaccordeerd worden. Zonder goedgekeurde visie gelden de bepalingen uit de Interimstructuurvisie.

Buiten de bebouwingsconcentraties

Hergebruiksmogelijkheden voor voormalig agrarische bedrijfsbebouwing (VAB's) buiten de bebouwingsconcentraties moeten passen binnen de functies die het buitengebied vervult (landbouw, natuur, recreatie en stedelijk uitloopgebied) en zijn daarom beperkt. Verruiming van mogelijkheden is niet toegestaan op bouwblokken die nodig zijn voor de opvang van te verplaatsen bedrijven en op bouwblokken waar stallen zijn gesloopt met ruimte-voor-ruimte-regeling. Er wordt door de provincie een verruiming voorgestaan van recreatieve voorzieningen (niet in de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG) zoals deze in het kader van de reconstructie zijn vastgesteld), hergebruik cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (eventuele woningsplitsing) en opslag (niet in GHS of LOG). Sloop van overtollige, niet waardevolle bebouwing wordt voorgestaan. Paardenhouderijen worden speciaal genoemd; de noodzaak om verschillende vormen van paardenhouderij te onderscheiden is in de opvatting van de provincie niet meer aanwezig. Het heeft de voorkeur om de mogelijkheden voor paardenhouderij in AHS en bebouwingsconcentraties te vergroten. Paardenhouderij is ook toegestaan in GHS-landbouw (maar niet met grote rijhal en publieks- en verkeersaantrekkende werking); maneges met een recreatieve functie zijn ook buiten bebouwingsconcentraties toegestaan, echter niet in GHS-natuur en LOG.

Nevenfuncties (activiteiten die niet rechtsreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen) op agrarische bedrijven

Nevenfuncties op agrarische bedrijven worden beoordeeld als zijnde vervolgfuncties; toelaatbaar als nevenfunctie zijn derhalve alleen de toelaatbare vervolgfuncties. Toelaatbare vervolg- en nevenfuncties zijn recreatieve functies, agrarisch verwante bedrijvigheid, agrarische technische bedrijvigheid en statische binnenopslag. Het opnemen van een passende maximale maatvoering is gewenst en er mag geen vergroting plaats vinden van het bouwblok. Een wijzigingsbevoegdheid mag worden opgenomen voor de doorgroei van een nevenfunctie naar een hoofdfunctie. De ontwikkeling van nevenfuncties in landbouwontwikkelingsgebieden is in principe niet mogelijk.

Verbrede landbouw

Verbrede landbouw wordt gedefinieerd als een specifieke nevenfunctie, direct gerelateerd aan het in stand houden van het bedrijf of de agrarische bedrijfsvoering (bijvoorbeeld minicampings, agrarisch natuurbeheer, verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen). Verbrede landbouw is in principe op alle agrarische bouwblokken toelaatbaar mits de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt. Voor de inpasbaarheid van een activiteit dienen voorts de effecten op natuur, landschap, cultuurhistorie en mobiliteit inzichtelijk te worden gemaakt. Niet elk gebied heeft derhalve dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden voor verbrede landbouw (zonering aansluitend op de reconstructie). Er dient een passende maximale maatvoering te worden gesteld, noodzaak tot vergroting van het bouwblok moet worden voorkomen en er mag een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor doorgroei naar hoofdfunctie.

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) vraagt van overheden om in een structuurvisie hun belangen helder te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. Met de Interimstructuurvisie (2008) heeft de provincie hierin een eerste stap gezet. De Interimstructuurvisie was een voortzetting van het Streekplanbeleid.

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SRO) wordt het nieuwe provinciale beleid vastgelegd. Samen met de Verordening Ruimte vervangen ze de Interimstructuurvisie, de Paraplunota, de uitwerkingsplannen van het streekplan en het beleidsdeel van de reconstructieplannen.

Het buitengebied van Oisterwijk is in de SRO aangeduid als 'kerngebied groenblauw', 'groenblauwe mantel', 'waterberging' en 'gemengd agrarisch gebied'. Deze indeling komt in grote lijnen overeen met de 'oude' indeling uit het Streekplan in AHS en GHS.

Kerngebied groenblauw

Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur (EHS), inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones en waterstructuren. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de EHS. De ontwikkeling van extensieve recreatie die zich richt op de beleving van de natuurgebieden, is goed mogelijk. De ontwikkeling moet passen binnen de natuurdoelstellingen van het gebied en bijdragen aan de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

De toegankelijkheid van de natuur is van belang. De ontwikkeling van recreatieve poorten nabij de EHS draagt bij aan beleving van de natuur en spreiding van de recreatiedruk.

Alle vanuit het Rijk en de EU te beschermen gebieden zijn opgenomen in het kerngebied groenblauw.

Ecologische verbindingszones vormen de groene schakels die de natuurgebieden in de EHS met elkaar verbinden. Ze functioneren als trekroutes en ook als leef- en voortplantingsgebied. Verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen langs waterlopen (de zogenaamde natte verbindingszones) of door het agrarische gebied (de zogenaamde droge verbindingszones). De breedte en de inrichting van de ecologische verbindingszones is afhankelijk van de natuurfunctie die zij moeten vervullen. De provincie streeft naar een gemiddelde breedte van 25 meter.

Binnen de waterstructuren ligt de focus op de gebieden met ruimte voor watersysteemherstel (Provinciaal Waterplan 2010-2015). Hier is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang. Maatregelen zijn nodig op het gebied van de morfologie zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel.

Door het zo lang als mogelijk vasthouden van water kunnen natuurwaarden zich optimaal ontwikkelen en wordt verdroging van natuur en agrarisch gebied tegengegaan. Ook het behoud en het herstel van de kenmerkende natte natuur in beken, kreekrestanten, vennen en wielen vraagt aandacht. Voor een goed functioneren van de natuur is een goede koppeling aan het bodem- en watersysteem van groot belang.

De Oisterwijkse bossen en vennen, de Kampina en de beken waaronder het grote heringerichte gebied langs de Reusel zijn aangemerkt als kerngebied groenblauw.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd agrarisch gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied.

Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden. De ontwikkelingsmogelijkheden voor (kapitaal)intensieve vormen van landbouw en recreatie zijn beperkt.

In de groenblauwe mantel biedt de provincie ruimte aan de groeiende vraag naar 'diensten' die het landelijke gebied aan de samenleving kan bieden. Agrarisch natuurbeheer, groene en blauwe diensten, vormen van agrarische verbreding die zijn gericht op de beleving van rust en ruimte, energiewinning met een directe koppeling aan de agrarische bedrijfsvoering, zonne-energie en de ontwikkeling van met name grondgebonden melkveehouderijen zijn als economische drager in dit gebied gewenst.

In Oisterwijk is de beschermingszone van de natte natuurparel aangemerkt als groenblauwe mantel.

Waterberging

Binnen de waterbergingsgebieden kunnen functies als landbouw, natuur en recreatie zich binnen grenzen ontwikkelen. Er kunnen beperkingen gelden ten aanzien van in het buitengebied voorkomend (agrarisch) grondgebruik. De ontwikkeling van kapitaalintensieve functies is in principe uitgesloten.

In Oisterwijk is een gebied langs de Reusel aangemerkt als waterberging alsmede kleinere gebieden langs de Voorste Stroom/Essche stroom en de Beerze.

Gemengd agrarisch gebied

Binnen het gemengd agrarisch gebied is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, bijvoorbeeld op vrijkomende locaties. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe mantel is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden. Binnen gemengd agrarisch gebied zijn sterke agrarische clusters aanwezig zoals voor de intensieve veehouderij (LOG's en sommige delen van het verwevingsgebied), glasconcentratiegebieden (vestigings- en doorgroeigebieden), boomteelt en vollegrondsgroente.

In het gemengd agrarisch gebied is beleid geformuleerd per agrarische bedrijfstak.

In Oisterwijk is het gehele overige, agrarische gebied is aangemerkt als gemengd agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPbuitengebied2010-0002_0007.jpg"

Figuur 3.3. Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Debat Megastallen 19 maart 2010

Op 19 maart 2010 is in Provinciale Staten een debat gehouden rondom het Burgerinitiatief Megastallen. Provinciale Staten hebben besloten om het beleid voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen op de volgende onderdelen bij te stellen:

  • in verwevingsgebieden zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor bouwvlakken beperkt tot maximaal 1,5 hectare inclusief 10% groen;
  • in extensiveringsgebieden worden geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor de intensieve veehouderijen ('slot op de muur');
  • in landbouwontwikkelingsgebieden zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor bouwvlakken beperkt tot maximaal 1,5 hectare inclusief groen; in specifieke situaties is ontheffing mogelijk tot 2,5 hectare (inclusief 20% groen);
  • nieuwe bouwvlakken ten behoeve van de vestiging van intensieve veehouderijbedrijven zijn uitgesloten;
  • van bedrijfsgebouwen voor de intensieve veehouderij mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor de huisvesting van dieren;
  • de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen wordt – voorlopig – gecontinueerd voor heel de provincie Noord-Brabant.

Het vastgestelde beleid zoals neergelegd in de reconstructieplannen is daarmee los gelaten. De resultaten van het debat zijn opgenomen in de Verordening Ruimte.

Verordening Ruimte

In de Wet ruimtelijke ordening is ook vastgelegd hoe de bevoegdheden voor de ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen gemeenten, provincies en rijk.

Zo kan de provincie regels opstellen waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen: de provinciale planologische verordening.

De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. De provincie heeft de Verordening Ruimte op 17 december 2010 vastgesteld. De verordening is op 1 maart 2011 in werking getreden en kent, op onderdelen een overgangstermijn tot 1 juli 2011.

Relevante onderdelen uit de Verordening Ruimte:

  • de ecologische hoofdstructuur (EHS): het bestemmingsplan strekt tot het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en stelt regels ter bescherming hiervan; het bestemmingsplan respecteert het huidige gebruik/de geldende niet-natuurbestemming;
  • de groenblauwe mantel: de groenblauwe mantel vormt een buffer ten opzichte van de EHS en is opgebouwd uit de volgende deelgebieden:
    • 1. gebieden die vanuit het bodem- of watersysteem essentieel zijn voor het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden van Noord-Brabant en/of;
    • 2. van belang zijn voor het opvangen van omgevings- en klimaatsinvloeden op de EHS (kerngebied groen blauw) en/of;
    • 3. zelf hoge actuele of potentiële natuurwaarden hebben en/of;
    • 4. van belang zijn voor de geleding tussen steden, de groenblauwe verbinding en dooradering door het stedelijk netwerk en het agrarisch cultuurlandschap;
  • het agrarische gebied: het gebied waar een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd; een in hoofdzaak agrarisch economie wordt nagestreefd in de landbouwontwikkelingsgebieden, vestigingsgebieden voor de glastuinbouw en gebieden waar teeltondersteunende kassen zijn toegestaan;
  • de ecologische verbindingszones: het bestemmingsplan strekt tot verwezenlijking, het behoud en beheer van de ecologische verbindingszones en stelt beperkingen aan agrarische, stedelijke en recreatieve ontwikkelingen voor wat betreft bebouwing; het bestemmingplan stelt ook regels met betrekking tot verhardingen van meer dan 100 m2;
  • de attentiegebieden EHS: het bestemmingplan stelt regels aan werken en werkzaamheden die een negatieve invloed hebben op de waterhuishouding in de natte natuurgebieden;
  • regionale waterberging: het bestemmingsplan strekt tot behoud van het waterbergend vermogen en stelt regels aan werken en werkzaamheden die een negatief effect hebben op het waterbergend vermogen;
  • de reserveringsgebieden waterberging: gebieden die gereserveerd worden voor de waterberging op de langere termijn;
  • de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij: beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij (onder andere geen nieuwe bouwvlakken voor intensieve veehouderij, vergroting van bouwvlakken tot maximaal 1,5 ha in verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden, geen ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen ('slot op de muur') in extensiveringsgebieden, maximaal één bouwlaag in gebruik voor intensieve veehouderij).

Kenmerkend voor de Verordening is dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn mits sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze verbetering van de kwaliteit van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie dient financieel, juridisch en feitelijk verzekerd te worden indien een bestemmingsplan na 1 juli 2011 wordt vastgesteld.

Overweging

Het planproces van het bestemmingplan Buitengebied van Oisterwijk heeft verschillende fases doorlopen waarbij onder andere de inbreng van een klankbordgroep is gevraagd, bewoners zijn uitgenodigd voor inloopbijeenkomsten, de gemeenteraad een kadernota met de uitgangspunten van beleid heeft vastgesteld en een officiële inspraak- en overlegprocedure is gevolgd. In het vast te stellen bestemmingplan Buitengebied van Oisterwijk wordt derhalve zoveel mogelijk rekening gehouden met het nieuwe provinciale beleid (Verordening Ruimte) maar ook met de inbreng en besluitvorming binnen de gemeente in eerdere fases van het planproces.