direct naar inhoud van 5.4 Beschrijving op onderdelen
Plan: Bestemmingsplan Lubberstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST

5.4 Beschrijving op onderdelen

5.4.1 Woningen

Naast ruimtelijke karakteristieken bepalen ook de woningen het karakter van een dorp. De bebouwing langs de Spoordonkseweg is zeer divers, door de langzame (organische) invulling van woningen langs dit lint. Waar voorheen agrarische bouwvormen het karakter bepaalden, wordt dit nu bepaald door een veelheid aan bouwstijlen die in de loop der jaren een plek hebben gekregen langs het lint. De agrarische bebouwing vormt nog relicten in deze structuur. De gemeenschappelijke deler van de bebouwing is de dorpse uitstraling. De bebouwing heeft een beperkte massa en een ingetogen uitstraling.

De verschillende structuurdragers in het plangebied en het diverse woningbouwprogramma zorgen voor verschillende sferen in het plangebied. De verschillende kavelgroottes leveren een divers spel op. De Ruimte voor Ruimte kavels zijn de grootste kavels in het plangebied met een grootte van ongeveer 1.000 m². De kleinste kavels bestaan uit het sociale programma van ongeveer 175 m². De kavelgrootte is niet alleen bepalend voor het totaalbeeld, maar ook voor de schakelingen die binnen het programma mogelijk zijn. De halfvrijstaande woningen zorgen voor extra massa.

De gemeente ontwikkelt 22 woningen.

Op eigendommen van particulieren worden 21 vrije sector woningen ontwikkeld. Aan de Lubberstraat worden twee agrarische bedrijven gesaneerd. Hiervoor komt een zestal woningen in de plaats (waarvan twee bestaande woningen die worden herbouwd). De Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte ontwikkelt 21 kavels.

5.4.2 Openbaar gebied

De L-vormige ontsluitingsweg vormt de hoofdontsluiting van het plan. Aan de noord- en de oostzijde takt de hoofdontsluitingsweg aan op de bestaande linten.

In het westen van het plan ligt een doorsteek voor langzaam verkeer naar de Merodelaan. In de ontsluiting wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdontsluiting en woonstraten met groenstrook.

5.4.2 Openbaar gebied

De L-vormige ontsluitingsweg vormt de hoofdontsluiting van het plan. Aan de noord- en de oostzijde takt de hoofdontsluitingsweg aan op de bestaande linten.

In het westen van het plan ligt een doorsteek voor langzaam verkeer naar de Merodelaan.

In de ontsluiting wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdontsluiting en woonstraten met groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0013.png"

Profiel 1: hoofdontsluitingsweg

Profiel 1 laat een 4,6 m brede rijweg zien met aan beide zijden een strook waarin afwisselend in geparkeerd kan worden of grasstroken met bomen de rijweg verfraaien. Aan de hoofdontsluitingsweg is aan beide zijden een voetpad van 1,50 meter opgenomen. Hier kan verlichting geplaatst worden en kunnen kabels en leidingen een plek krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0015.png"

Profiel 2a: centrale groenstrook met woonstraat

Profiel 2b: centrale groenstrook met lv-verbinding

profiel 2c: centrale groenstrook als wadi

De profielen 2a, 2b en 2c laten de centrale groenstrook zien, die tevens als waterberging dient, respectievelijk met en zonder ontsluitingweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0016.png"

5.4.3 Parkeren

Het parkeren wordt voor een groot deel opgelost op eigen terrein. Met name bij de geschakelde woningen is het noodzakelijk om parkeerplaatsen in het openbaar gebied te realiseren. Het aantal benodigde parkeerplaatsen volgt uit de gemeentelijke parkeernorm (randvoorwaarde) gerelateerd aan het woningbouwprogramma. Om te berekenen hoeveel parkeerplaatsen ten minste in het openbare gebied gerealiseerd moeten worden, is uitgegaan van de volgende rekensom:

  • Voor de twee-onder-een kap woningen (250 en 350 m²) geldt een parkeernorm van 1,8. Hiervan wordt 1,5 parkeerplaats op eigen terrein verwezenlijkt (garage = 0,5, oprit = 1). Per woning dient 0,3 parkeerplaats in het openbaar gebied gerealiseerd te worden.
  • Voor rijwoningen (150 m²) geldt een parkeernorm van 1,5. Hiervan worden geen parkeerplaatsen op eigen terrein verwezenlijkt. Per woning wordt 1,5 parkeerplaats in het openbaar gebied gerealiseerd.
  • Voor de 'Ruimte voor Ruimte'-kavels geldt dat 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Er worden geen parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd.

Het plan dient tenminste 23 parkeerplaatsen te realiseren aan de hoofdontsluiting, het plan voorziet in 25 openbare parkeerplaatsen.

5.4.4 Groenstructuur

De kern van Spoordonk bestaat van oorsprong uit lintbebouwing aan een doorgaande weg. Vanuit deze situatie zijn in de oksels van de (landbouw-ontsluitings)wegen veelal kleinere uitbreidingsplannen gerealiseerd. Zowel de ontsluitingsweg van Spoordonk als de betreffende zijwegen zijn van oorsprong beplant met (meestal) eiken.

Om aan te sluiten bij de laanbeplanting in de directe omgeving van het plangebied wordt de (hoofd-) ontsluitingsweg in het plan ook van laanbeplanting voorzien.

In het noorden van het plan vormen de bestaande bomen die langs de nieuwe ontsluitingsweg zijn gelegen een versterking van het verruimde profiel. Ze dragen bij aan een aantrekkelijke entree van het gebied.

5.4.5 Duurzaam watersysteem
5.4.5.1 Proces

In eerste instantie is bij het waterschap geïnformeerd naar de beschikbare informatie en randvoorwaarden en uitgangspunten. Op basis van deze informatie is invulling gegeven aan het mogelijke watersysteem voor deze locatie. Het watersysteem is op 25 mei 2008 besproken met het waterschap. Op grond van deze bespreking is de toelichting verduidelijkt en uitgebreid.

Voor de verwerking van het hemelwater is een duurzaam gescheiden watersysteem ontwikkeld. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt in de verwerking van het water van de 6 kavels in de nabijheid van de Lubberstraat (deelgebied B) en het overig gedeelte van het plangebied (deelgebied A). In figuur 11 zijn deze twee deelgebieden en het bijhorende watersysteem weergegeven.

5.4.5.2 deelgebied A

Voor de verwerking van het hemelwater binnen deelgebied A kan een onderscheid worden gemaakt in twee gebieden. Eén deel van het gebied watert via een hemelwaterriool af op de centraal gelegen bergingssloot. Het andere deel van het gebied watert via een hemelwaterriool af op de zuidelijk gelegen bergingsloot. De wegen worden met behulp van kolken en leidingen op het hemelwaterriool aangesloten. De hemelwaterafvoer van de kavels vindt plaats met behulp van een huisaansluiting die wordt aangesloten op het hemelwaterriool.

In de twee sloten wordt het hemelwater geborgen en vertraagd afgevoerd naar de leggerwatergang ten westen van het plangebied. Bij de aansluiting van de sloten op de leggerwatergang wordt een stuw met knijpconstructie geplaatst. De knijpconstructie mag een afvoer krijgen van 0,67 l/s/ha (conform afvoercoëfficiëntenkaart Waterschap).

De bovenkant van de stuw bepaald het maximaal waterpeil en de onderkant van de knijpconstructie bepaald theoretisch gezien het minimale peil voor de waterberging. Tijdens droge perioden kan het waterpeil dieper wegzakken. De knijpconstructie wordt gelijk aan de GHG gelegd, zodat (weinig tot) geen grondwater wordt afgevoerd. De ruimte tussen het minimale en maximale waterpeil is beschikbaar voor de berging van hemelwater.

Het maximaal waterpeil wordt alleen bereikt tijdens een regenbui die statistisch gezien 1 keer in de 100 jaar (T=100) voorkomt. Bij grotere buien stort het water over de stuw. Tijdens de bui die statistisch gezien 1 keer in de 10 jaar (T=10) voorkomt is een waking aanwezig. Bij kleinere buien zal de stijging aanzienlijk minder zijn. Na een regenbui zakt het waterpeil weer tot aan de onderkant van de knijpconstructie. Op deze wijze is geen beïnvloeding van aangrenzende percelen te verwachten. Het Waterschap heeft aangegeven in de eerste twee jaar de stuw te willen monitoren om te bezien of deze naar behoren functioneert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0017.png"

Figuur 11: Watersysteem op hoofdlijnen

Vanwege de matige doorlatendheid van de bodem en de relatief hoge grondwaterstanden dienen de hemelwaterriolen hoogstwaarschijnlijk als een dichte buis te worden uitgevoerd. In de uitwerking van de waterhuishouding (advies waterhuishouding en bouwrijp maken) wordt dit nader uitgewerkt.

5.4.5.3 deelgebied B

Deelgebied B bestaat uit de zes kavels gelegen aan de Lubberstraat. Het hemelwater afkomstig van de ontsluitingsweg en drie kavels kan worden afgevoerd naar de bergingssloot E1 (zie figuur 11 en 12). In deze sloot wordt het water geborgen en via een stuw met knijpconstructie vertraagd afgevoerd naar de zuidelijk gelegen sloot (E2). De knijpconstructie mag een afvoer krijgen van 0,87 l/s/ha (conform afvoercoëfficiëntenkaart Waterschap).

De bovenkant van de stuw bepaald het maximaal waterpeil en de onderkant van de knijpconstructie bepaald theoretisch gezien het minimale peil voor de waterberging. De knijpconstructie wordt gelijk aan de GHG gelegd, zodat (weinig tot) geen grondwater wordt afgevoerd. De ruimte tussen het minimale en maximale waterpeil is beschikbaar voor de berging van hemelwater.

Het maximaal waterpeil wordt alleen bereikt tijdens een regenbui die statistisch gezien 1 keer in de 100 jaar (T=100) voorkomt. Bij grotere buien stort het water over de stuw. Tijdens de bui die statistisch gezien 1 keer in de 10 (T=10) jaar voorkomt is er nog een waking aanwezig. Bij kleinere buien zal de stijging aanzienlijk minder zijn. Na een regenbui zakt het waterpeil weer tot aan de onderkant van de knijpconstructie. Op deze wijze is geen beïnvloeding van aangrenzende percelen te verwachten. Het Waterschap heeft aangegeven in de eerste twee jaar de stuw te willen monitoren om te bezien of deze naar behoren functioneert.

De openbare verharding in het hofje, ter hoogte van de drie zuidelijke kavels, wordt uitgevoerd in doorlatende verharding met een waterbergende fundering. Vanwege de slechte infiltratie krijgt de fundering een geknepen afvoer op sloot F, gelegen naast de Lubberstraat (zie figuur 11).

Het water afkomstig van de twee meest noordelijke kavels en het meest zuidoostelijke kavel kan niet naar de bergingssloot E1 worden getransporteerd en wordt daarom direct op de aangelegen sloten (D en F) afgevoerd (zie figuur 11 en 12). Gezien de sloop van de agrarische bedrijven en de beschikbare berging neemt de afvoer van hemelwater uit het plangebied niet toe. Hiermee wordt het regionale afwateringsstelsel niet meer belast dan in de huidige situatie.

De ontsluitingsweg kan via kolken en leidingen direct worden aangesloten op de bergingssloot E1. Of de weg kan op één oor richting het noorden worden gelegd, zodat het water oppervlakkig kan afstromen naar de sloot. De hemelwaterafvoer van de kavels richting de sloten kan oppervlakkig (via bijvoorbeeld een goot of een ondiepe greppel) of met een buis (eventueel met sifonconstructie) worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0018.png"

Figuur 12: Aanpassingen watersysteem deelgebied B (tekening is indicatief)

Om de afwatering van het slotenstelsel te behouden en waterberging in enkele sloten mogelijk te maken wordt het slotenstelsel aangepast (zie figuur 12). In de huidige situatie sluit sloot D aan op sloot E (E1). In de nieuwe situatie vervalt de aansluiting van sloot D op sloot E door een klein deel van sloot E1 te dempen. Ter plaatse van de zuidoosthoek van het gebied wordt sloot D op sloot F aangetakt. Via sloot F en E2 watert het slotenstelsel vervolgens af in de richting van de leggerwatergang.

5.4.5.4 Dimensionering watersysteem

Ook voor de dimensionering van de bergingssloten is het plangebied opgedeeld in de deelgebieden A en B (figuur 11). Voor de dimensionering van de waterberging en de sloten is de toename aan verhard oppervlak van belang. Per m2 toename dient 40 mm water geborgen te worden.

Naast het Waterschapsbeleid en het berekende verhard oppervlak zijn voor de uitwerking en dimensionering van een duurzaam watersysteem de volgende uitgangspunten vastgesteld:

  • 1. De waterberging op het verhard oppervlak bedraagt 0 mm tijdens de regenbui T=10.
  • 2. Alleen de berging boven de GHG (12,0 m +NAP) kan worden gezien als waterberging.
  • 3. Er dient een noodoverlaat gerealiseerd te worden.
  • 4. Maximale peilstijging bij de regenbui T=10 is 0,5 m.
  • 5. Minimaal talud 1:1-1:1.5.
  • 6. Bij planaanpassingen dient het Waterschap op de hoogte te worden gesteld.
  • 7. Tijdens de regenbui T=10 een waking van circa 0,2 m.

Deelgebied A

Het toekomstige verhard oppervlak en de hiervoor benodigde berging is weergegeven in tabel 4.1. Voor het totale plangebied komt de benodigde berging uit op circa 585 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0019.png"

De beschikbare berging in de twee bergingssloten is circa 630 m3. Hiermee hebben de sloten voldoende ruimte voor het opvangen van de benodigde berging. Hieronder is de beschikbare berging per sloot aangegeven en is ingegaan op de verdeling van de hemelwaterafvoer richting de twee sloten.

Uitgaande van de profielen is in de centrale bergingssloot in totaal circa 260 m3 waterberging beschikbaar. In figuur 13 zijn de profielen weergegeven. In afstemming met het stedenbouwkundig plan is de sloot opgedeeld in drie profielen. Het gaat daarbij om het deel ten westen van het westelijk hof, het deel tussen de twee hoven in en het deel ten oosten van het oostelijk hof. Dit laatste genoemde deel wordt uitgevoerd als een droogvallende laagte (wadi).

Bij het bepalen van de waterberging zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • GHG van 12,0 m + NAP is normaal waterpeil waterberging;
  • Peilstijging van 0,45 m (geeft waking van 0,25 m);
  • Lengte sloot:
  • Deel ten westen van het westelijk hof: 25 m;
  • Deel tussen de twee hoven in: 114 m;
  • Deel ten oosten van het oostelijk hof: 31 m.

Om een peilstijging tot 12,45 m + NAP (of hoger tijdens zeer extreme buien) mogelijk te maken, dient het afwateringsstelsel aangepast te worden (zie figuur 12). In de huidige situatie is sloot C gekoppeld aan sloot B middels een pvc buis (zie figuur 8). De pvc buis wordt verwijderd. Sloot C is tevens gekoppeld, middels een pvc buis, aan sloot D. Om verdere afwatering via sloot D mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0022.png"

Figuur 13: Profielen centrale bergingssloot deelgebied A

Uitgaande van het profiel is in de zuidelijk gelegen bergingssloot in totaal circa 370 m3waterberging beschikbaar. In figuur 14 is het profiel weergegeven. Bij het bepalen van de waterberging zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • GHG van 12,0 m + NAP is normaal waterpeil waterberging;
  • Peilstijging van 0,40 m (geeft waking van 0,10 m t.o.v. bestaand maaiveld weiland en 0,30 m t.o.v. nieuw maaiveld plangebied);
  • Lengte sloot: 260 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0023.png"

Figuur 14: Profiel bergingssloot zuid deelgebied A

Om de beschikbare waterberging te kunnen benutten en daarmee voldoende ruimte te hebben voor de benodigde berging dient de afvoer van hemelwater op de juiste manier verdeeld te worden (zie figuur 11).

Hierna is per sloot aangegeven welk deel van het gebied er op gaat afwateren:

  • Centrale sloot: de hoofdweg en aanliggende kavels gelegen ten noorden van de centrale sloot en het oostelijk hof en aanliggende kavels gelegen ten noorden van de centrale sloot. Deze delen bevatten bij elkaar 6.250 m2 verharding dat een benodigde berging van 250 m3betekend;
  • Zuidelijke sloot: het gehele westelijke hof en aanliggende kavels, de hoofdweg en aanliggende kavels gelegen ten zuiden van de centrale sloot en het oostelijk hof en aanliggende kavels gelegen ten zuiden van de centrale sloot. Deze delen bevatten bij elkaar circa 8.350 m2verharding dat een benodigde berging van circa 335 m3 betekend.

Deelgebied B

In de huidige situatie zijn ter plaatse van deelgebied B twee agrarische bedrijven aanwezig. De bedrijven lozen het water, afkomstig van het verhard oppervlak van circa 2.270 m2, direct op het stelsel van sloten. In de nieuwe situatie worden de agrarische bedrijven gesloopt. Binnen het gebied komen 6 kavels (12.660 m2), een hofje (650 m2) en een deel van de ontsluitingsweg (260 m2) te liggen. De toekomstige verharding heeft een oppervlak van circa 4.700 m2.

Voor de te realiseren waterberging mag worden uitgegaan van de toename aan verharding. De toename bedraagt 2.430 m2 (4.700-2.270). Dit betekent een vereiste berging van circa 100 m3 (2.430 m2 * 40 mm).

Een deel van het afstromende hemelwater wordt geborgen in sloot E1. In figuur 15 is het profiel van de sloot weergegeven. In de sloot is circa 100 m3 waterberging beschikbaar. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • GHG van 12,0 m + NAP (= normaal waterpeil waterberging);
  • Peilstijging van 0,40 m (geeft waking van 0,20 m t.o.v. bestaand maaiveld);
  • Lengte sloot: 150 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPSPLUBBERST201000-VAST_0024.png"

Figuur 15: Profiel bergingssloot E1 deelgebied B

Ter hoogte van het hofje, waaraan de drie meest zuidelijk gelegen kavels ontsluiten, wordt gebruik gemaakt van doorlatende verharding met een waterbergende fundering. In de bergende fundering is voldoende berging aanwezig voor het bergen van hemelwater afkomstig van het hofje. Per m2fundering is namelijk 140 mm berging beschikbaar. Terwijl de te bergen hoeveelheid hemelwater 40 mm betreft.

Zeer extreme neerslagsituaties

Bij neerslagsituaties met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar (T=100+10%) mag geen wateroverlast in de woningen optreden. Door het toepassen van stuwen met een drempel kan het water in dergelijke zeer extreme situatie overstorten op het regionale oppervlaktewaterstelsel. De stuwen hebben een maximaal peil dat gelijk ligt aan het maaiveld, terwijl de woningen 0,2 tot 0,3 m hoger liggen dan het maaiveld. Tijdens een regenbui T=10 of kleiner staat het waterpeil in de sloten minimaal 0,25 m lager dan het aanliggende maaiveld

Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar voor het verwerken van een T=100+10%. Tijdens een dergelijke bui krijgt het totale gebied (deelgebied A en B) circa 1.200 m3 hemelwater te verwerken. Hierbij is uitgegaan van een verhard oppervlak van 19.300 m2 en een landbouwkundige afvoer van 0,67 l/s/ha (conform afvoercoëfficiëntenkaart Waterschap). De te verwerken omvang van hemelwater is berekend met behulp van de HNO-tool (Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen) van het Waterschap.

Wanneer het waterpeil in de bergingsloten (deelgebied A en B) tot aan maaiveld stijgt (0,0 m waking) is in de sloten circa 1.130 m3 waterberging beschikbaar. De overige 70 m3 (1.200 – 1.130) kan zich verspreiden over de wegen, hofjes en groenzones. Het bouwpeil komt 0,2 tot 0,3 m boven de weg te liggen, waarmee voorkomen wordt dat de woningen onderlopen. Afgaand op het oppervlak van de wegen van circa 5.000 m2 betekent de 70 m3 een laagje van circa 1 cm op de wegen.

Fasering

Het plangebied wordt in twee fasen ontwikkeld. Echter alle bergingsloten worden in de eerste fase meegenomen. Hiermee is vanaf het begin voldoende hemelwaterberging aanwezig. Tot dat het laatste kavel wordt ontwikkeld, is er zelfs een overschot aan berging aanwezig.

5.4.5.5 Vuil water

Voor verwerking van het vuil water wordt uitgegaan van aansluiting op het vrijvervalstelsel ter plaatse van de Spoordonkseweg door middel van een rioolgemaal.

De detailuitwerking van het vuil en schoonwatersysteem vindt plaats in het door Grontmij op te stellen 'Advies waterhuishouding en bouwrijp maken'.

5.4.5.6 Ontwatering en afwatering

Om water- en/of vochtoverlast ter plaatse van de nieuwbouw en wegen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 m –mv boven de hoogst voorkomende grondwaterstanden (GHG) noodzakelijk. Ter plaatse van de tuinen kan worden volstaan met een ontwateringsniveau van 0,5 m –mv. Op grond van de optredende hoogste grondwaterstanden van circa 12,0 m + NAP, voldoet de ontwatering niet overal binnen het plangebied. Om een voldoende ontwatering te garanderen wordt het plangebied waar nodig opgehoogd.

Afgaand op de bepaalde GHG en ontwerpgrondwaterstand van 12,0 m + NAP, de ontwateringsnorm van 0,70 m –mv en de ingemeten maaiveldhoogtes van het gebied dienen de wegen en het maaiveld ter hoogte van de woningen tussen de 0 en 0,50 meter opgehoogd te worden. Voor de tuinen geldt een ophoging van 0 tot 0,10 meter.

Voor de afwatering van de woningen komt het vloerpeil tussen de 0,20 en 0,30 m boven het aanliggende wegpeil te liggen.

Bij het bepalen van de aanleghoogten van de woningen en tuinen dient rekening gehouden te worden met de bestaande maaiveldhoogten van het omliggende gebied. Hierbij dient vooral gelet te worden op het ontstaan van knelpunten ten aanzien van de afwatering van de (aangrenzende) percelen.

De noordrand van het gebied sluit aan op bestaande woonkavels van de kern Spoordonk. Kijkend naar de benodigde ophogingen in de noordkant van het gebied lijkt de aansluiting geen problemen te geven: ter hoogte van de woningen is een maaiveldverhoging van circa 0,30 meter nodig en ter hoogte van de tuinen circa 0,10. Vanwege de minimale hoogteverschillen en de grote tuinen zal niet meer hemelwater richting de bestaande kavels gaan afstromen.

De noordhoek van het gebied blijkt in de huidige situatie een vochtige plek te zijn. Omdat de plek iets lager ligt dan de omgeving kan het maaiveld tijdens langdurige neerslag inunderen. Binnen de ontwikkeling van het gebied worden maatregelen getroffen om inundatie te voorkomen. Daarbij zal het waarschijnlijk gaan om een kleine ophoging en/of een afvoermogelijkheid (put plus leiding) richting het hemelwaterriool. Binnen de uitwerking van het plan (advies waterhuishouding en bouwrijp maken) wordt dit nader ingevuld.

5.4.5.7 Onderhoud

De leggerwatergang, gelegen aan de westzijde van het plangebied, wordt op dit moment vanuit beide zijden met behulp van een zogenaamde maaitrein onderhouden. Hiervoor is aan beide zijden van de watergang een onderhoudsstrook aanwezig, die in het bezit is van het Waterschap.

De 1,5 brede onderhoudstroken blijven in de toekomst behouden. In verband met calamiteiten is naast de watergang een obstakelvrije zone van 4,0 meter nodig. Deze zone loopt circa 2,5 m door tot in de naast de watergang te realiseren kavels. Daarom wordt in de koperscontractstukken aan de achterzijde van de kavels een obstakelvrije zone van 2,5 m opgenomen. Een zone waarbinnen onder andere bebouwing, opgaand groen en erfafscheidingen niet zijn toegestaan.

Het onderhoud van de centrale bergingssloot en bijhorende stuw met knijpconstructie komt onder de verantwoordelijkheid van de Gemeente te vallen. De centrale bergingssloot kan grotendeels vanuit de zuidzijde onderhouden worden. Daar ligt een langzaamverkeerroute, voetpad of woonstraat. Het meest oostelijke deel van de sloot (wadi) kan vanuit de sloot zelf worden onderhouden. De bodem van dit deel heeft namelijk een breedte van 4,1 meter en ligt boven de GHG.

De zuidelijke sloot en bijhorende stuw met knijpconstructie wordt vanuit het zuidelijk gelegen weiland onderhouden. Er worden nog afspraken gemaakt over wie het onderhoud gaat uitvoeren. Voor de bergingssloot in deelgebied B geldt dat de aanliggende eigenaren de sloot en bijhorende stuw met knijpconstructie dienen te onderhouden.