direct naar inhoud van Artikel 5 Bos
Plan: Moorland-west
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPOIMRLWEST201000-VAST

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en bebossing;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden;
  • d. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van archeologische waarden;
  • e. extensief recreatief medegebruik; ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik zijn beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan, zoals banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. paden en wegen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen; hieronder wordt in ieder geval verstaan dat de gronden binnen 5 m uit de grens van de bestemming "Water" mede bestemd zijn tot de aanleg en instandhouding van de als "Water" bestemde waterlopen;
  • h. parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren;
  • b. een standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het winnen van bosstrooisel of mos;
  • d. militaire doeleinden;
  • e. een lig- of speelweide.
5.4 Aanlegvergunning
5.4.1 Aanlegvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

ter bescherming van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • e. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
  • f. het graven of dempen, verdiepen of verbreden van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

ter bescherming van de archeologische waarden:

  • g. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • h. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • i. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • j. het verlagen van het waterpeil;
  • k. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • l. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • m. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • n. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • o. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzonderingen

Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

en voorzover het betreft de werken en werkzaamheden genoemd in 5.4.1 onder g. tot en met o. voorts:

  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • f. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd.
5.4.3 Verlening

De in 5.4.1 genoemde vergunning kan:

  • a. voor de werken en werkzaamheden als daar genoemd onder a. tot en met f. slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  • b. voor de werken en werkzaamheden als daar genoemd onder g. tot en met o. slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de archeologische waarden van de gronden. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4.4 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een aanlegvergunning voor werken en werkzaamheden genoemd in 5.4.1 onder g. tot en met o, winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.