9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
b. de maximale oppervlakte aan bebouwing, exclusief de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, per horecabedrijf, mag niet meer bedragen dan is opgenomen in tabel 18 'staat van horecabedrijven':
-
c. tevens mogen hoofdgebouwen in de vorm van trekkershutten worden opgericht, waarbij geldt dat:
-
1. ter plaatse van Oude Grintweg 100 het aantal trekkershutten maximaal 10 mag bedragen;
-
2. ter plaatse van Straten 13 het aantal trekkershutten maximaal 5 mag bedragen;
-
d. de maatvoering en situering van hoofdgebouwen moet voldoen aan het bepaalde in tabel 19 'maatvoering hoofdgebouwen', dan wel de bestaande grotere bouwhoogte en/of goothoogte en de bestaande kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan
overige hoofdgebouwen
|
min.
|
max.
|
goothoogte
|
n.v.t.
|
4 m
|
bouwhoogte
|
n.v.t.
|
10 m
|
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
|
5 m
|
n.v.t.
|
hoofdgebouwen in de vorm van trekkershutten
|
min.
|
max.
|
goothoogte
|
n.v.t.
|
2,5 m
|
bouwhoogte
|
n.v.t.
|
3,5 m
|
dakhelling
|
12°
|
45°
|
oppervlakte per hut
|
n.v.t.
|
30 m2
|
Tabel 19: Maatvoering hoofdgebouwen
-
e. in afwijking van het bepaalde onder d gelden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd dorpsgezicht' voor het bouwen van hoofdgebouwen (niet zijnde hoofdgebouwen in de vorm van trekkershutten) de afwijkende maatvoeringseisen van artikel 26;
-
f. voor de situering van gebouwen dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 34.
9.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
-
a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd;
-
c. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
-
d. ten aanzien van de maatvoering van bedrijfswoningen geldt het bepaalde in tabel 20 'maatvoering bedrijfswoningen', dan wel de bestaande grotere bouwhoogte, goothoogte en/of inhoud, de bestaande kleinere en/of grotere dakhelling en de bestaande kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan
bedrijfswoningen
|
min.
|
max.
|
inhoud
|
n.v.t.
|
750 m3
|
goothoogte
|
n.v.t.
|
4,5 m
|
bouwhoogte
|
n.v.t.
|
10 m
|
dakhelling
|
12º
|
45º
|
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
|
5 m
|
n.v.t.
|
Tabel 20: Maatvoering bedrijfswoningen
-
e. in afwijking van het bepaalde onder c gelden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd dorpsgezicht' de afwijkende maatvoeringseisen van artikel 26;
-
f. voor de situering van gebouwen dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 34.
9.2.3 Bijgebouwen bij de bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
-
a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
b. ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt het bepaalde in tabel 21 'maatvoering bijgebouwen', dan wel de bestaande grotere bouwhoogte, goothoogte en/of oppervlakte en de bestaande kleinere of grotere dakhelling ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan
bijgebouwen
|
min.
|
max.
|
oppervlakte
|
n.v.t.
|
120 m2
|
goothoogte
|
n.v.t.
|
3 m
|
bouwhoogte
|
n.v.t.
|
5,5 m
|
dakhelling
|
12°
|
45°
|
Tabel 21: Maatvoering bijgebouwen
9.2.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:
-
a. de bebouwing mag worden opgericht onder een bedrijfsgebouw, dan wel een bedrijfswoning of bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 2 m buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken;
-
b. de inhoud van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt opgericht;
-
c. de verticale diepte bedraagt maximaal 5 m.
9.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m mag bedragen;
-
c. de bouwhoogte respectievelijk oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 3 m respectievelijk 30 m2 bedragen;
-
d. de bouwhoogte respectievelijk oppervlakte van reclameaanduidingen mag niet meer dan 2 m respectievelijk 1,5 m2 bedragen;
-
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
dan wel de bestaande grotere bouwhoogte en/of oppervlakte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
9.3 Nadere eisen
9.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten gebouwen op een bouwperceel waarop bebouwing, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, aanwezig is, ten einde te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van het pand onevenredig wordt aangetast.
9.4 Ontheffing van de bouwregels
9.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 9.2.2 en 9.2.3 en toestaan dat de dakhelling wordt verkleind .q.
vergroot, mits het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast en mits de maximaal toegestane inhoudsmaat voor een bedrijfswoning zoals bepaald in artikel 9.2.2 onder d niet wordt overschreden.
9.3.3 De in artikel 9.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de woonsituatie;
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de sociale veiligheid;
-
e. de milieusituatie; en
-
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.6 Ontheffing van de gebruiksregels
9.6.1 Doelmatig gebruik
Burgemeester en wethouders verlenen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing van het bepaalde in artikel 9.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
9.6.2 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9.5.1 onder f en g en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
-
a. het betreft een (vrijstaand) bijgebouw behorende bij een woning binnen een bouwvlak waarbinnen een bedrijfswoning is toegestaan blijkens een daartoe opgenomen aanduiding;
-
b. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts of medisch specialist;
-
c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
-
d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
-
e. de bebouwing die wordt gebruikt voor mantelzorg mag op een afstand van minimaal 30 m van de bedrijfswoning staan;
-
f. het bijgebouw vormt een onlosmakelijk geheel met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
-
g. burgemeester en wethouders verlenen de ontheffing zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het (vrijstaand) bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning. Na de beëindiging van het gebruik is de ontheffing per direct vervallen.