Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse aangeduid zoals in tabel 22 'Staat van maatschappelijke voorzieningen' opgenomen;
aanduiding
|
functie/aard bebouwing
|
adres
|
toegestane
oppervlakte
bebouwing m²
|
re
|
religie (kapel)
|
Straten 12
|
50
|
re
|
religie (kapel)
|
Spreeuwelsedijk 1
|
22
|
re
|
religie (kapel)
|
Dr. J. van de Mortellaan 15
|
7
|
sm-kdv en nso
|
specifieke vorm van maatschappelijk -kinderdagverblijf en naschoolse opvang
|
Hoolkot 2a
|
200
|
sm-sct
|
specifieke vorm van maatschappelijk - scouting
|
Konijnenberg 2
|
275
|
on
|
onderwijsvoorzieningen (conferentie/studiecentrum)
|
Montfortlaan 12
|
2945
|
on
|
onderwijsvoorzieningen (school)
|
Montfortlaan 20
|
1125
|
sm-vz
|
verslavingszorg
|
Oerlesedijk 1
|
965
|
sm-pir
|
piëtarots
|
Proosbroekweg
|
-
|
re
|
religie (kapel)
|
Proosbroekweg 11
|
93
|
on
|
onderwijsvoorzieningen (conferentie/studiecentrum)
|
Spreeuwelsedijk 9
|
5160
|
Tabel 22: Staat van maatschappelijke voorzieningen
-
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning;
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'robuuste ecologische verbinding' de realisatie van een robuust duurzaam ecologisch netwerk;
-
d. en de niet in tabel 22 opgenomen bestaande en vergunde bedrijfsmatige nevenactiviteiten ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het bestemmingsplan alsmede de nevenactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij deze regels;
-
e. bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
-
f. het behoud van de volgende cultuurhistorische en landschapswaarden:
-
1. de aangeduide kenmerkende landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschapselement';
-
2. de cultuurhistorische waarde van panden, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels;
met de bij a tot en met f behorende:
-
g. wegen en paden;
-
h. parkeervoorzieningen;
-
i. groenvoorzieningen;
-
j. speelvoorzieningen;
-
k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
l. tuinen, erven en terreinen;
-
m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
a. de oppervlakte gebouwen, exclusief de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, per maatschappelijke voorziening, mag niet meer bedragen dan is opgenomen in tabel 22 'staat van maatschappelijke voorzieningen':
-
b. voor de situering van gebouwen moet rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 34;
-
c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel de bestaande grotere bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
-
d. in afwijking van het bepaalde onder c gelden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd dorpsgezicht' de afwijkende maatvoeringseisen van artikel 26.
10.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
-
a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
-
b. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
c. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
-
d. ten aanzien van de maatvoering van bedrijfswoningen geldt het bepaalde in tabel 23 'maatvoering bedrijfswoningen', dan wel de bestaande grotere bouwhoogte, goothoogte en/of inhoud, de bestaande kleinere en/of grotere dakhelling en de bestaande kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan
bedrijfswoningen
|
min.
|
max.
|
inhoud
|
n.v.t.
|
750 m3
|
goothoogte
|
n.v.t.
|
4,5 m
|
bouwhoogte
|
n.v.t.
|
10 m
|
dakhelling
|
12º
|
45º
|
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
|
5 m
|
n.v.t.
|
Tabel 23: maatvoering bedrijfswoningen
-
e. voor de situering van gebouwen dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 34.
10.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
-
a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
b. ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt het bepaalde in tabel 24 'maatvoering bijgebouwen', dan wel de bestaande grotere bouwhoogte, goothoogte en/of oppervlakte en de bestaande kleinere of grotere dakhelling ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan
bijgebouwen
|
min.
|
max.
|
oppervlakte
|
n.v.t.
|
120 m2
|
goothoogte
|
n.v.t.
|
3 m
|
bouwhoogte
|
n.v.t.
|
5,5 m
|
dakhelling
|
12°
|
45°
|
Tabel 24: maatvoering bijgebouwen
10.2.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:
-
a. de bebouwing mag worden opgericht onder de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen ten behoeve van de functie wonen, met dien verstande dat deze maximaal aan één zijde 2 m buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken;
-
b. de inhoud van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt opgericht;
-
c. de verticale diepte bedraagt maximaal 5 m.
10.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevelrooijlijn maximaal 1 m mag bedragen;
-
b. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen en de oppervlakte niet meer dan 30 m2;
-
c. de bouwhoogte respectievelijk oppervlakte van reclameaanduidingen mag niet meer dan 2 m respectievelijk 1,5 m2 bedragen;
-
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
dan wel de bestaande grotere bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
10.3 Nadere eisen
10.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten gebouwen op een bouwperceel waarop bebouwing, opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, aanwezig is, ten einde te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van het pand onevenredig wordt aangetast.
10.4 Ontheffing van de bouwregels
10.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 10.2.2 en 10.2.3 en toestaan dat de dakhelling wordt verkleind .q.
vergroot, mits het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast en mits de maximaal toegestane inhoudsmaat voor een bedrijfswoning zoals bepaald in artikel 10.2.2 onder d niet wordt overschreden.
10.3.2 De in artikel 10.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de woonsituatie
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de sociale veiligheid;
-
e. de milieusituatie;
en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 In aanvulling op het bepaalde in artikel 7.10 Wro wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:
-
a. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
-
b. het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken voor andere doeleinden dan
-
c. de per perceel aangeduide maatschappelijke voorzieningen;
-
d. het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
-
e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting;
-
f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens detailhandel gericht op de bestemming;
-
g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen, behoudens de toegestane bedrijfswoningen;
-
h. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
-
i. het houden van evenementen.
10.6 Ontheffing van de gebruiksregels
10.6.1 Doelmatig gebruik
Burgemeester en wethouders verlenen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing van het bepaalde in artikel 10.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
10.6.2 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10.5.1 onder g en h en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
-
a. het betreft een (vrijstaand) bijgebouw behorende bij een woning binnen een bouwvlak waarbinnen een bedrijfswoning is toegestaan blijkens een daartoe opgenomen aanduiding;
-
b. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts of medisch specialist;
-
c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
-
d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
-
e. de bebouwing die wordt gebruikt voor mantelzorg mag op een afstand van minimaal 30 m van de bedrijfswoning staan;
-
f. het bijgebouw vormt een onlosmakelijk geheel met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
-
g. burgemeester en wethouders verlenen de ontheffing zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het (vrijstaand) bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning. Na de beëindiging van het gebruik is de ontheffing per direct vervallen.
10.6.3 Houden van evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10.5.1 onder i, voor het houden van evenementen met dien verstande dat:
-
a. maximaal 4 evenementen per kalenderjaar mogen plaatsvinden;
-
b. een evenement maximaal drie aaneengesloten dagen mag plaatsvinden;
-
c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
-
d. geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
10.7 Aanlegvergunning
11.7.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschapselement':
-
a. het verwijderen, rooien en/of kappen van houtwallen en/of houtsingels en/of andere houtopstanden;
-
b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transportleidingen, energie en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
d. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardenbakken;
-
e. het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging van beplanting tot gevolg kunnen hebben.
11.7.2 Het in artikel 11.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
-
a. die het normale onderhoud betreffen;
-
b. waarvoor op het tijdstip van het van kracht van dit plan reeds aanlegvergunning is verleend;
-
c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan op basis van een verleende vergunning.
-
d. met uitzondering voor het vellen van bomen die onder de Boswet vallen
11.7.3 De in artikel 11.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden.