Plan: | Eeneind 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0820.BPNuenEeneind2018-D001 |
De gemeente Nuenen c.a. zet, om aan de wettelijke bepalingen voor herziening van bestemmingsplannen te voldoen, in op actualisatie van de bestemmingsplannen in Eeneind, Nuenen. Het te vervaardigen bestemmingsplan krijgt een beheersmatig karakter, maar zal voldoende flexibel zijn om in te kunnen spelen op te verwachten nieuwe ontwikkelingen. De vigerende bestemmingsplannen vormen de basis en het uitgangspunt voor het te vervaardigen bestemmingsplan. De in deze bestemmingsplannen gehanteerde opbouw en systematiek dient daarbij nog wel vertaald te worden naar de sinds 1 juli 2008 wettelijk verplichte RO-standaarden, zoals de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) en PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP). Het bestemmingsplan wordt opgesteld conform de meest recente versie, de RO-standaarden 2012.
De gemeente Nuenen c.a. bestaat uit de kernen Nuenen, Gerwen, Nederwetten en Eeneind. De gemeente ligt in de provincie Noord-Brabant, ten oosten van Eindhoven en ten westen van Helmond.
Het plangebied beslaat de ten zuiden van de kern Nuenen gelegen dorpskern Eeneind, alsmede de bedrijventerreinen die zich gaandeweg ten zuiden van de spoorlijn Eindhoven - Helmond hebben ontwikkeld, ook het tankstation aan de Collse Hoefdijk valt binnen het voorliggende plan.
Begrenzing plangebied
Voor het plangebied Eeneind 2017 vigeren grotendeels de bestemmingsplannen:
Uitsnede vigerende bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan is een gedetailleerd bestemmingsplan met een beheerskarakter. De keuze voor 'gedetailleerdheid' uit zich vooral in een op perceelsniveau goed uitgewerkte verbeelding. Op perceelsniveau is voor woningen en voorzieningen afzonderlijk aangegeven wat waar gebouwd mag worden en wel op een zodanige wijze dat het belang van de buren daarbij vooraf is meegewogen.
Door een uniforme regeling voor alle inwoners van de kern Nuenen met zijn kern Eeneind ontstaat rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het bestemmingsplan Eeneind 2018 sluit daartoe qua regelgeving aan bij de eerder geactualiseerde bestemmingsplannen. Door de inmiddels van kracht zijnde SVBP en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is wel sprake van het gebruik van andere termen en formuleringen.
Het ontwerpbestemmingsplan Eeneind 2018 heeft een eerste maal vanaf 13 september 2018 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende die periode zijn diverse zienswijzen tegen het plan ingediend. De inhoud van deze zienswijzen is aanleiding geweest tot het uitvoeren van een aantal aanvullende onderzoeken en een heroverweging op enkele onderdelen van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 13 van deze toelichting wordt daar nader op ingegaan. Gelet op de inmiddels verlopen tijd na de tervisielegging en de tussentijds doorgevoerde aanpassingen in het plan is besloten het bestemmingsplan voor een tweede maal als ontwerp ter visie te leggen.
Vanaf 25 september 2020 heeft het ontwerpbestemmingsplan Eeneind 2018 gedurende zes weken voor de tweede maal ter visie gelegen. Gedurende die periode zijn weer zienswijzen tegen het plan ingediend. Deze zienswijzen zijn aanleiding geweest het bestemmingsplan op enkele onderdelen te heroverwegen en aan te passen en het wederom uitvoeren van een aantal aanvullende onderzoeken. Deze zijn ook in hoofdstuk 13 beschreven. Gelet op de tussentijds doorgevoerde aanpassingen in het plan is wederom besloten het bestemmingsplan opnieuw als ontwerp ter visie te leggen.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan zullen zijn.
Op rijksniveau zijn de volgende beleidsdocumenten van belang:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit echter om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.
In de SVIR is tevens de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.16 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Met deze actualisatie van het bestemmingsplan worden slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze zijn echter gebaseerd op bestaande rechten op basis van een vigerend bestemmingsplan. Op grond van jurisprudentie is een toets aan de ladder niet noodzakelijk voor bestaande rechten zonder nieuw ruimtebeslag. Ook bij functiewijziging zonder dat sprake is van nieuw ruimtebeslag is in beginsel geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is toets aan de ladder niet noodzakelijk. Alleen indien sprake is van substantiële functiewijziging, een functiewijziging van een zodanige aard en omvang, kan sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling. Van dergelijke ontwikkelingen is binnen het plangebied geen sprake. Daarnaast zijn voor de binnen het plangebied gelegen ontwikkellocaties reeds separate planologische procedures doorlopen. In dat kader is aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de voorwaarden die door de ladder worden gesteld.
De actualisering en digitalisering van het bestemmingsplan heeft verder geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk. Bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan geen verdere randvoorwaarden vanuit de SVIR gelden.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.
Voor de nationale belangen die kader stellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met bepalingen omtrent de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.
Op onderhavig bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.
In 2003 hebben het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal bestuursakkoord water afgesloten. In het Nationaal bestuursakkoord water is het Waterbeleid 21e eeuw (WB21) vastgelegd. Het beleid is gericht op het op orde brengen en houden van watersystemen in Nederland, ter voorkoming van wateroverlast (mede als gevolg van voorspelde klimaatsveranderingen). Water is een belangrijk ordenend principe, dat een sturend element vormt bij de inrichting van de ruimte: water moet de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dat is de kern van het Waterbeleid 21e eeuw. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Met de actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water in 2008 (het NBW actueel 2008) hebben de verschillende betrokken partijen nogmaals het belang van samenwerking in het kader van duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer onderstreept.
Een zwaarwegend uitgangspunt hierbij is dat afvoer- en andere waterhuishoudkundige problemen niet mogen worden afgewenteld: niet op bestuurlijk niveau, niet op financieel niveau en niet op geografisch niveau. De verschillende partijen hebben in het bestuursakkoord derhalve gekozen voor een strategie welke uitgaat van het principe dat overtollig water wordt opgevangen waar dit ontstaat. Water dient derhalve niet langer zo snel mogelijk te worden afgevoerd, maar zo lang mogelijk ter plaatse te worden vastgehouden, bijvoorbeeld door middel van infiltratie in de bodem. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, mag water worden afgevoerd.
In het akkoord is verder opgenomen dat in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen, waarin de gepleegde afwegingen in het kader van de watertoets worden vastgelegd. In onderhavige plantoelichting is deze waterparagraaf opgenomen in Hoofdstuk 8 Waterhuishouding.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Zo ook navolgende bepaling omtrent de archeologische monumentenzorg.
De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Het archeologiebeleid rust op vier belangrijke pijlers:
Op grond van de Erfgoedwet is de gemeente verplicht bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met het aspect archeologie. De Erfgoedwet gaat daarbij in beginsel uit van noodzaak tot inventariserend archeologisch onderzoek bij bodemingrepen groter dan 100 m2. Gemeenten mogen echter van deze norm afwijken indien zij deze afwijking deugdelijk motiveren. Hiertoe heeft de raad van de gemeente Nuenen c.a. een eigen archeologische beleidsadvieskaart met bijbehorende beleidsregels vastgesteld (zie verder paragraaf 3.3.1).
Op provinciaal niveau zijn de volgende beleidsdocumenten van belang:
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.
De structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.
Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.
Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.
Het plangebied maakt binnen de structuurvisie Ruimtelijke Ordening onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' en 'mozaïeklandschap'. Voor het stedelijk concentratiegebied gelden de volgende belangen:
De belangen van het mozaïeklandschap zijn de volgende:
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan waarin geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Wel onderdeel van het bestemmingsplan zijn de wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden op de bedrijventerreinen. Nieuw ruimtebeslag is echter niet aan de orde. Met het bestemmingsplan wordt voornamelijk ingezet op een planologisch-juridisch regime gericht op het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
De Verordening ruimte 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen.
Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan of andere planologische maatregelen. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Zoals in paragraaf 2.3.1 reeds is aangegeven, is het plangebied binnen de Verordening Ruimte 2014 grotendeels gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Verder is het plangebied aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'.
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent het uitgangspunt van bundeling van verstedelijking dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Deze zijn tezamen met de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking zodanig ruim aangeduid, dat zij voor langere tijd – met het perspectief van 20 à 25 jaar – kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven.
De stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking worden door de provincie gezien als ruimtelijk samenhangende, verstedelijkte gebieden. Daarbinnen liggen mogelijkheden voor verdere concentratie en verstedelijking. Stedelijke concentratiegebieden ontwikkelen zich tot complete stedelijke gebieden. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar verscheidenheid van woonmilieus, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Er liggen tal van mogelijkheden het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik. Tegelijkertijd zal het echter in een aantal gevallen onontkoombaar zijn het landelijke, niet verstedelijkte gebied te benutten om te voorzien in de ruimtebehoefte voor verstedelijking.
Binnen het als zodanig aangewezen stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij, binnen de grenzen van andere wetgeving, te voorzien in stedelijke ontwikkelingen. Wel bevat de Verordening Ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen (artikel 4.3.) en aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.4), regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.5), detailhandelslocaties (artikel 4.8) en leisurevoorzieningen (artikel 4.9).
Het bestemmingsplan voorziet niet in extra woningbouwmogelijkheden. Verder voorziet het bestemmingsplan ook niet in de uitbreiding van het areaal aan bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan voorziet wel in een verbreding van de mogelijke invulling van de bestaande bedrijventerreinen Eeneind I en II. Op basis van de door de gemeente Nuenen opgestelde "Visie bedrijventerreinen" (zie ook paragraaf 5.4) zijn de volgende wijzigingen voorzien:
Eeneind I, noordelijk deel:
Eeneind I, zuidelijk deel, en Eeneind II:
Met deze invulling ontstaat op de bedrijventerreinen een aantrekkelijker werk- en vestigingsklimaat voor Nuenense bedrijven en bedrijven uit de regio. De bedrijventerreinen moeten mogelijkheden bieden voor de economie om te groeien, mogelijkheden bieden de werkgelegenheid te laten groeien en een grotere verscheidenheid bieden in het aanbod van functies en voorzieningen. Met de beschreven verruiming van toegestane functies, een intensiever gebruik van de bestaande ruimte en een versterking van de dorpsverzorgende bedrijvigheid wil de gemeente Nuenen hierin voorzien. Waarbij de gemeente met de dorpsverzorgende bedrijvigheid ook het voorzieningenniveau van het dorp Eeneind op peil wil houden. Naar het oordeel van de gemeente Nuenen is de beschreven invulling passend binnen de in artikel 4.5 van de Verordening Ruimte beschreven mogelijkheden tot herstructurering en zorgvuldig ruimtegebruik.
Op regionaal niveau zijn de volgende punten van belang:
De regionale samenwerking in Regio Eindhoven is in februari 2015 getransformeerd tot de Metropoolregio Eindhoven. Hierin staan de 21 gemeenten zelf aan het roer en geven ze gezamenlijk vorm aan de toekomst van de regio. De focus ligt daarbij op drie thema's: economie, ruimte en mobiliteit, die bestaan uit verschillende opgaven. Verder wordt het begrip 'metropoolvorming' als belangrijk geacht, waarbij de volgende vier speerpunten een rol spelen:
Met de metropoolvorming kan de regio en het stedelijk netwerk blijven concurreren in de Europese top van kennis- en innovatieregio's.
Hiermee ondersteunt de Metropoolregio Eindhoven het realiseren van de ambities van de kennisregio Brainport Eindhoven, zoals verwoord in de agenda Brainport 2020. Brainport Regio Eindhoven is een samenwerkingsverband tussen gemeenten in Metropoolregio Eindhoven, bedrijven en kennisinstellingen die actief zijn in de regio Zuidoost- en Middenoost-Brabant (Metropoolregio Eindhoven en omstreken).
In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) werken de provincie, de 21 gemeenten van de Metropool Regio Eindhoven (MRE) en de waterschappen Dommel, en Aa en Maas samen.
In het RRO maken de gemeenten, waterschappen en de provincie afspraken met elkaar over ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Deze afspraken gaan voornamelijk over:
Het Afsprakenkader wonen 2017 van het Stedelijk Gebied Eindhoven is in juli 2017 vastgesteld. Tijdens het laatste RRO van 13 juli 2017 is hier door de provincie Noord-Brabant mee ingestemd.
De gezamenlijke ambitie van de regio Zuidoost-Brabant is om het gebied te laten uitgroeien tot de best presterende regio van Nederland en tot één van de technologisch meest innovatieve regio's van Europa. Om deze ambitie te kunnen bereiken is onder meer afgesproken om op het gebied van bedrijventerreinen een gezamenlijk regionaal programma te maken. Hierbij wordt ingezet op kwalitatief goede bedrijventerreinen, die optimaal tegemoetkomen aan de wensen van de markt.
In de 'Regionale Programmering werklocaties' van juni 2013, blijkt dat er in de regio minder ruimte nodig is dan de hectaren bedrijventerrein die zijn gepland. Ook ondernemers erkennen in hun 'Ondernemersvisie Bedrijventerreinen Brabant' dat er minder ruimte nodig is voor bedrijventerreinen dan is gepland. Ook zal de kwaliteit van nieuwe en bestaande terreinen in de toekomst steeds belangrijker worden. De regio-gemeenten hebben daarom samen met de provincie bekeken hoe ze het beste met het overaanbod om kunnen gaan. De afspraken tussen de provincie en de regio-gemeenten die volgen uit de notitie 'Regionale Programmering werklocaties', zijn vastgelegd in het document 'Beslis- en procesnotitie regionale afspraken werklocaties'. Één van de belangrijkste afspraken is dat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen meer in evenwicht wordt gebracht met de vraag.
De bedrijventerreinen Eeneind I en II kunnen niet uitbreiden op basis van dit actualiseringsplan. enkel wordt een bijstelling van de invulling van deze bestaande bedrijventerreinen nagestreefd op basis van een opgestelde "Visie bedrijventerreinen" (zie paragraaf 2.5.3).
In de Regionale Agenda Wonen zijn de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwafspraken voor de komende periode vastgelegd. De kwalitatieve opgave richt zich met name op de aspecten 'regionale woningbouwafspraken', 'ladder voor duurzame verstedelijking', 'wonen, welzijn en zorg' (wonen met zorg en welzijn voor de doelgroep ouderen) en 'kenniswerkers en arbeidsmigranten', 'huisvesting vergunninghouders' alsmede op het streven naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied en op het duurzaam vernieuwen en transformeren in de bestaande voorraad.
Als uitwerking van de afspraken over regionale afstemming in de RAW 2016 is met instemming van de provincie Noord-Brabant het Afsprakenkader Wonen 2017 opgesteld. De nieuwe afspraken zijn mede gebaseerd op de nieuwe provinciale prognose (mei 2017). In de nieuwe afspraken wordt gekeken tot 2030. De woningvoorraad in de gemeente Nuenen mag in die periode groeien met 910 woningen. Dit aantal staat naast de woningen die in (een groot deel van) Nuenen-West gepland staan. Op gemeentelijk niveau zijn de regionale afspraken verwerkt in het Addendum Sectorale Structuurvisie Wonen (Woonvisie) 2013-2020 (zie paragraaf 2.5.2)
In juni 2015 is vanuit de Metropoolregio de 'Regionale detailhandelsvisie' opgesteld. In deze visie zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen beschreven. De regionale detailhandelsvisie biedt het kader maar dient lokaal verankerd te worden. Vanuit de visie is bepaald dat:
Voor het plangebied betekent dit dus dat geen nieuwe detailhandelslocaties worden toegestaan.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan opgesteld met de titel 'Waardevol water. Samen meer waarde geven aan water'. Het plan is afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan Maas. Tevens vervangt deze het voorgaande Waterbeheerplan 2010-2015 'Krachtig water'.
In het Waterbeheerplan wil het waterschap zijn kennis en deskundigheid koppelen aan die van derden, zodat er verbindingen ontstaan die tot vernieuwing kunnen leiden. Ook wordt een nieuwe manier van werken omarmd, waarmee de gebruiker centraal wordt gezet. Verder zijn er vier uitgangspunten geformuleerd welke de richting aangeven van alle plannen en oplossingen.
De beekdalbenadering. Het beekdal als grotere geheel voor ogen houden, waarmee alle dorpen/steden deel uitmaken van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Integraal en effectief werken, samenwerking met andere overheden.
De gebruiker centraal. Behoeften en belangen van gebruikers veranderen, het Waterschap heeft daar oog voor en speelt hierop in.
Samen sterker. Belangrijk om handen ineen te slaan met andere partijen en flexibel zijn in samenwerking waardoor de uitvoeringskracht kan worden versterkt.
Gezonde toekomst. Duurzaamheid en het denken in kringlopen is belangrijk om onze toekomstige generaties voldoende, veilig en schoon water te kunnen bieden.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is opgedeeld in de volgende vijf thema's:
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbij beperkt wel nieuwe ontwikkelingen plaats kunnen vinden, die echter geen nieuw ruimtebeslag tot gevolg hebben en daarmee nauwelijks of geen invloed zullen hebben op het aanwezige watersysteem.
Op lokaal niveau zijn de volgende punten van belang:
De gemeente Nuenen is een bruisende gemeente, waar burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen veel initiatieven ontplooien. Om nieuwe ontwikkelingen in goede banen te leiden werkt de gemeente Nuenen aan een groot aantal belangrijke ruimtelijke plannen met grote gevolgen voor de ruimtelijk-functionele structuur van de gemeente.
Om te voorkomen dat binnen de hoeveelheid aan plannen en beleid de samenhang verloren raakt, heeft de gemeente besloten het geheel samen te brengen in één kaderstellend beleidsdocument de Structuurvisie voor Nuenen. Daarmee wordt tevens voldaan aan de verplichting als gevolg van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het document legt de uitgangspunten van de verschillende bestaande beleidsdocumenten op gemeenteniveau vast en vervult een rol als toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.
In een Structuurvisie formuleert de overheid haar ruimtelijke beleidsdoelen en geeft inzicht in de wijze waarop deze tot uitvoering worden gebracht.
Op 5 november 2009 heeft de raad de Structuurvisie deel A 'Ruimtelijk Casco' vastgesteld. Op 23 juni 2010 heeft de raad de Structuurvisie deel B 'Projectenplan' vastgesteld. Op 18 juni 2015 heeft een wijziging van de Structuurvisie plaatsgevonden.
Het uitvoeringsprogramma van het Ruimtelijk Casco bestaat uit de ruimtelijke opgave voor de korte en middellange termijn, inclusief een opsomming van concrete projecten en plannen en wijze van realisatie. In de structuurvisie (Deel A en B samen) zijn diverse thematische en gebiedsgerichte beleidsstukken samengebracht en geïntegreerd. Het document legt de uitgangspunten van de verschillende bestaande beleidsdocumenten op gemeenteniveau vast en vervult een rol als toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.
Het Ruimtelijk Casco vormt binnen de structuurvisie het ruimtelijk toetsingskader en geeft een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.
Voor het gebied Eeneind zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen. Het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen laat slechts beperkte nieuwe ontwikkelingen toe.
Uitgangspunt van de in 2016 herziene en op 10 november 2016 vastgestelde Woonvisie is de realisering van een hoogwaardig, evenwichtig en gevarieerd woonmilieu. Daarbij spelen het bruisende centrum, het groene karakter, de historische bebouwing, de ruime kavels en de recreatieve mogelijkheden buiten de kernen een belangrijke rol.
Qua doelgroepen zijn binnen de gemeente Nuenen de volgende thema's actueel:
In het kader van 'betaalbaar wonen' wil de gemeente prestatieafspraken maken om te komen tot een hoogwaardig en evenwichtig woonmilieu. Daarnaast is verduurzaming van de bestaande voorraad een steeds belangrijker thema. Op basis van het Afsprakenkader Wonen 2017 en de provinciale prognose 2017 mag de gemeente Nuenen tot 2030, naast (een deel van) Nuenen-West, 910 woningen bouwen. Het is daardoor niet zonder meer mogelijk nieuwe projecten toe te voegen aan het woningbouwprogramma.
In de Woonvisie is een afwegingskader voor nieuwe projecten opgenomen voor toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad. Concreet betekent dit dat een woningbouwontwikkeling minimaal een 5 moet scoren volgens de 'matrix verspreide projecten Nuenen'. Dit geldt voor alle toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad.
Behalve in het geval van:
Voor het gebied Eeneind zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen. Het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen laat slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen toe.
Om voor de bedrijventerreinen een aantrekkelijk werk- en vestigingsklimaat te kunnen waarborgen is een visie voor de bedrijventerreinen binnen Nuenen opgesteld (zie bijlage 1). Om het ondernemerschap te faciliteren en versterken is het doel om meer economische functies toe te staan dan alleen de traditionele en te komen tot een intensiever gebruik van de beschikbare ruimte. Een bedrijventerrein moet derhalve ook worden gezien als een werklandschap: 'een gebied waar werken centraal staat'. Met de visie worden keuzes over de mogelijkheden en wensen op een bedrijventerrein c.q. werklocatie gemaakt.
Om een gevarieerd aanbod te kunnen bieden zijn aan de verschillende bedrijventerreinen binnen Nuenen profielen toegekend. Voor het bestemmingsplan relevant zijn het:
Voor Eeneind worden dus twee profielen onderscheiden, het consoliderend profiel voor Eeneind II en het profiel menging met wonen en verruimend voor Eeneind I. Voor Eeneind II houdt dit in dat de functie nadrukkelijk op bedrijvigheid blijft liggen. De nadruk ligt op deze locaties op de behoefte van bedrijven met milieucategorie 2 tot en met 4.2. Dat is ook de reden waardoor menging met wonen op deze locaties niet mogelijk is. Bestaande bedrijfswoningen bij de bedrijven blijven positief bestemd. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan. Ook is er nagenoeg geen ruimte voor andere economische functies. Hiervoor worden dan ook geen mogelijkheden geboden.
Visie bedrijvenlocatie Eeneind in beeld
Binnen Eeneind I ligt de nadruk niet alleen op werken, maar ook op wonen. Een gemengd gebied dus. Diverse functies kunnen op deze locaties gecombineerd worden. Daarbij blijft het mogelijk om binnen die locaties een verdeling van gebieden te maken. Dat wil dus ook zeggen dat menging met wonen of andere functies niet per definitie voor het gehele gebied geldt. Onderscheid wordt gemaakt in een gebied aangewezen voor menging met wonen en andere economische functies en een gebied voor hinder gevende bedrijvigheid.
Visie woonwerklocatie Eeneind in beeld
In 2010 heeft de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten het ´Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg´ vastgesteld. Onderdeel van dit beleidsplan is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. Deze verwachtingskaarten zijn zeer gebiedsspecifiek. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 6 categorieën ontstaan.
De zes categorieën worden weergegeven op de onderstaande archeologische beleidskaart.
Beleidskaart archeologie Nuenen
De onderscheiden archeologische (verwachtings)waarden moeten door middel van dubbelbestemmingen hun vertaling vinden in de diverse bestemmingsplannen van de gemeente Nuenen.
In de gemeentelijke Erfgoedverordening zijn regels opgenomen omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en beschermde dorpsgezichten, de instandhouding van (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische monumenten. Op basis van de Erfgoedverordening zijn binnen het plangebied 4 gemeentelijke monumenten aangewezen, te weten Stationsweg 1, 1a, 6a en 8.
De regio Eindhoven, waarvan Nuenen deel uitmaakt, ligt voor het merendeel binnen een relatief laag gelegen gebied, de zogenaamde Centrale Slenk. De enigszins golvende bodem is grotendeels gevormd tijdens het Pleistoceen en bestaat uit zand met plaatselijk dunne leemlagen, voornamelijk gesitueerd onder dekzanden. In de beekdalen is tijdens het Holoceen klei en leem afgezet en ontwikkelde zich verspreid in de dalen veen. Plaatselijk komen nog kleinschalige veen- en heiderelicten voor. De regio Eindhoven is in haar huidige verschijningsvorm globaal te dateren uit de periode 1300-1940, waarbij de oude ontginningen dateren uit de Middeleeuwen tot ongeveer 1700, en de jonge ontginningen uit de periode 1850-1940. De opvallend sterke verstedelijking in en rond Eindhoven en Helmond dateert voornamelijk uit de periode 1875-1965. Tot omstreeks 1850 heeft het gebied een grote continuïteit gekend. Vandaag de dag is de landschappelijke verscheidenheid, hoewel gefragmenteerd, herkenbaar gebleven, maar de explosieve groei van Eindhoven en Helmond heeft de regio in sterke mate versteend en domineert in ruimtelijk opzicht het gehele gebied.
De kern Eeneind is vermoedelijk ontstaan uit een hoeve-ontginning vanuit de nog bestaande Collse Hoeve, het huidige congrescentrum Collse Hoeve ten zuidoosten van Eeneind. Oorspronkelijk had de kern een sterk agrarisch karakter, hoewel er sinds de late middeleeuwen ook enige industrie was in verband met de nabijheid van een tweetal watermolens in de Kleine Dommel: de Collse en Opwettense Watermolen. In de eerste eeuw maakte de industrie een verdere ontwikkeling door in de omgeving, met name na de aanleg van de spoorlijn Eindhoven-Helmond. De lijn werd midden door het toenmalige Eeneind aangelegd en uitgerust met een station van de Staats Spoorwegen. Het station bediende Nuenen, Tongelre en Geldrop en vormde derhalve het centrale punt voor communicatie en transport. Als gevolg daarvan raakte Eeneind haar agrarische karakter grotendeels kwijt en ontstond bedrijvigheid in handel en industrie. Ten noorden van de spoorlijn en aan de doorgaande weg tussen Nuenen en Geldrop werden diverse woningen gebouwd na de opening van het station. Na definitieve sluiting van het station in 1972 verloor het gebied haar karakter als geïndustrialiseerde stationsbuurt. Het is het plan het gebied aan te wijzen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Formeel moet dit besluit nog genomen worden. In 2018 wordt een erfgoedkaart voor de gemeente Nuenen gemaakt. In het kader daarvan zal ook het besluit tot vaststelling van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht worden genomen. Vooruitlopend daarop wordt nu reeds een beschermende regeling voor het betreffende gebied opgenomen.
Van oudsher was Nuenen een agrarische gemeenschap. De armoede stimuleerde de huisarbeid zoals de klompenmakerij en de huisweverij. Enige industrie ontstond in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw, waaronder houtbewerking, textiel, kousen, baksteen, en landbouwwerktuigen. Deze industrie is goeddeels verdwenen. Daarvoor in de plaats zijn tal van lichte industriële en dienstverlenende bedrijven gekomen, welke voor een belangrijk deel gevestigd zijn op het bedrijventerrein te Eeneind.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, op het moment dat deze in de nabije toekomst in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten, verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie en bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is van belang de bepaling dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).
Van belang is verder de bepaling dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) in het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
Het plangebied betreft een gebied dat zich strekt over meerdere archeologische gebiedscategorieën uit de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Nuenen. Echter is het bestemmingsplan conserverend van aard. Nieuwe ontwikkelingen, anders dan het toestaan van gebruikswijzigingen op de bestaande bedrijventerreinen, worden niet meegenomen, waardoor er geen belemmeringen voor het planvoornemen zullen ontstaan.
De provincie Noord-Brabant heeft in 2011 haar cultuurhistorisch erfgoed vastgelegd op de vernieuwde Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW is in maart 2016 op kleine onderdelen herzien. De CHW bevat 21 cultuurhistorische en 16 archeologische landschappen van provinciaal belang. Binnen deze landschappen zijn waardevolle gebieden en complexen van cultuurhistorisch belang als zodanig aangeduid. Ook de meest recente erfgoedinformatie van het rijk is in de CHW opgenomen, zoals beschermde dorps- en stadgezichten, archeologische verwachtingswaarden en archeologische en bouwkundige monumenten.
De CHW is voor een deel ook opgenomen in de Verordening ruimte. Dit heeft als gevolg dat gemeenten in hun bestemmingsplannen de waarden en kenmerken van de cultuurhistorische vlakken moeten beschermen. De Verordening ruimte biedt mogelijkheden om complexen met een cultuurhistorisch belang te herontwikkelen, met functies en bouwmogelijkheden die elders in het buitengebied niet zijn toegestaan.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant
Aanwezige belangen in het plangebied:
Regio de Kempen
De bewoningsgeschiedenis en de inrichting van het Kempengebied zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. Vooral de beekdalen zijn hier en daar buitengewoon goed bewaard gebleven. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het beekdallandschap van de Dommel ten zuiden van Eindhoven is aangewezen als Belvederegebied, en is dus één van de meest waardevolle cultuurhistorische landschappen van Nederland.
Archeologisch landschap Dekzandeiland Tongelreep-Groote Aa
Het landschap ligt ten oosten en zuidoosten van Eindhoven en omvat het dal van de Kleine Dommel en Groote Aa van Nuenen tot voorbij Leende en het relatief hooggelegen dekzandlandschap ten westen hiervan. In het noorden is het dekzandeiland van Nuenen en het beekdal van de Hooidonkse beek bij dit landschap getrokken. De overgang van het dal van de Groote Aa naar het westelijk gelegen dekzandlandschap bestaat grotendeels uit oude bouwlanden. Westelijk van deze zone zijn uitgebreide stuifzandcomplexen aanwezig. Het dekzandeiland van Nuenen is vrijwel geheel met oude bouwlanden bedekt.
Dit archeologisch landschap is één van de archeologisch rijkere landschappen. Ruim 2% van het oppervlak wordt ingenomen door, vaak bijzonder grote AMK-terreinen. De verdeling van Archis-waarnemingen naar archeologische periode verloopt vrijwel identiek aan de trendlijn voor de gehele provincie. Bij de AMK-terreinen is dat globaal gezien ook zo, al valt op dat het aandeel terreinen met steentijd bovengemiddeld is en dat van terreinen uit de ijzertijd-vroege middeleeuwen juist iets onder het gemiddelde ligt. Verder is weer te zien dat de AMK vrijwel uitsluitend uit nederzettingen en begravingen bestaat, terwijl de waarnemingen een veel gevarieerder beeld laten zien.
Cultuurhistorisch landschap het Groene Woud
Het Groene Woud is aangewezen als Nationaal Landschap. Kenmerkend is de opbouw van het gebied in beekdalen en dekzandplateaus en de inrichting die nauw gerelateerd is aan de terreingesteldheid. Kleinschalige middeleeuwse ontginningslandschappen worden afgewisseld met uitgestrekte bossen, heidevelden, zandverstuivingen en jonge ontginningen. Specifieke elementen zijn laanstructuren, kastelen en buitenplaatsen en watermolens.
Het plangebied bevindt zich voornamelijk tussen de cultuurhistorische waardevolle landschappen in, met een kleine overlap. Gezien het ontbreken van de mogelijkheid tot ontwikkelingen in dit actualisatieplan zullen deze gebieden geen (negatieve) effecten hebben op het planvoornemen.
Beschermd dorpsgezicht Stationsstraat
In het vigerende bestemmingsplan is het beschermd dorpsgezicht Stationsstraat vastgelegd. Het gebied de Stationsweg is in de redengevende beschrijving tot aanwijzing als beschermd dorpsgezicht beschreven als een waardevol gebied met een ruim en groen karakter, dun bebouwd met panden van verschillende types, waarin de historische structuur, de bebouwing en de groenelementen een grote samenhang vertonen die grotendeels is ontstaan in het derde kwart van de 19e eeuw, toen de spoorlijn met het station werd aangelegd. Dit samenspel van onroerende elementen vormt één geheel, dat van algemeen belang is voor de gemeente Nuenen door zijn schoonheid, markant eigen karakter, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde. In dit actualisatieplan wordt het beschermd dorpsgezicht opnieuw vastgelegd.
Gemeentelijke monumenten
Op de cultuurhistorische Waardenkaart zijn ook de aanwezige gemeentelijke monumenten aan de Stationsstraat 1, 1a, 6a en 8 opgenomen. Deze monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening. Daarnaast zijn de gemeentelijke monumenten op de verbeelding aangeduid en van een regeling gericht op instandhouding, bescherming en herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden voorzien.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard, gericht op actualisatie van de vigerende plannen. Gelet daarop brengen de cultuurhistorische en archeologische waarden geen belemmeringen voor het planvoornemen met zich mee. De diverse waarden vanuit de geschiedenis worden met dubbelbestemmingen geborgd. Zo zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoog', '- middelhoog', '- waardevol' en 'Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht' voor daarvoor in aanmerking komende waardevolle locaties opgenomen. Dit wil niet zeggen dat er niets meer kan maar dat veelal een nadere afweging noodzakelijk is.
De ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeente Nuenen c.a. toont een duidelijke geleding van landelijk gebied en bebouwd gebied, waarbij het water een intermediaire factor is. De bewoningskernen met elk een eigen geschiedenis zijn Gerwen, Nuenen, Nederwetten en Eeneind.
Op het niveau van de kernen wordt de hoofdstructuur bepaald door de ligging van functies ten opzichte van elkaar en van de infrastructuur. Nog altijd is het spinvormige wegenpatroon duidelijk herkenbaar. Hieronder wordt nader ingegaan op de ruimtelijke structuur van Eeneind.
Het plangebied Eeneind valt globaal uiteen in een dorpse woonkern ten noorden van de spoorbaan en omvangrijke bedrijventerreinen ten zuiden daarvan. In de naoorlogse periode is - ten noorden van het spoor, aan de oostzijde van Eeneind - in verschillende decennia planmatig woningbouw aan de kern toegevoegd. Deze uitbreidingen zijn gemengd van karakter door de verschillende woningtypen (vrijstaand, geschakeld, en hooguit een korte rij) en bouwstijlen. In Eeneind heeft zich een zeer beperkte dorpse centrumvorming voltrokken met een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.
Direct ten zuiden en zuidoosten van het voormalige stationsgebied zijn in de afgelopen decennia omvangrijke industrieterreinen verrezen - Eeneind I en II - in aansluiting op de rijksweg A270. Het gebied is vanuit de woonkern gegroeid, echter zonder hier in maat of schaal een relatie mee aan te gaan. In structuur, bebouwing en vormgeving is het gebied als grootschalig te karakteriseren en vormt derhalve een sterk contrast met de woonkern. Een uitzondering vormt de omgeving van het station (potentieel beschermd dorpsgezicht) en de weg Eeneind. Dit deel van het bedrijventerrein heeft een gemengd karakter, mede omdat hier veel kleine bedrijven met woningen zijn toegestaan.
Veel van de strategische ambities van Nuenen zijn gerelateerd aan ruimtelijke ontwikkeling, onder andere: het hoogwaardige woonklimaat, de bereikbaarheid en mobiliteit, de groene omgeving en een sterke lokale economie. Vanuit de stedelijke regio is er druk op de ruimte die Nuenen biedt. Daarnaast wordt de ruimtelijke ontwikkeling in de komende jaren op een andere manier gereguleerd door de komst van de Omgevingswet. Er moet meer worden aangesloten bij deze wetgeving en meer worden samengewerkt met betrokkenen.
Het bestemmingsplan voor de bedrijventerreinen (Eeneind I en Eeneind II) en het tankstation geeft weinig ruimte aan nieuwe ontwikkelingen, het is gericht op het actualiseren van de vigerende plannen. Nieuw ruimtebeslag is daarbij niet aan de orde, wel wordt op onderdelen een verruiming van de gebruiksmogelijkheden nagestreefd.
Door de organische structuren binnen de woonbebouwing in Eeneind is sprake van een herkenbare ruimtelijke structuur van de woonomgeving. In deze ruimtelijk structuur zijn de vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen duidelijk herkenbaar afgewisseld door de aanwezige (open) ruimte tussen de woningen. Het is wenselijk dat deze ruimtelijke structuur behouden blijft om het hoogwaardige woonklimaat te blijven waarborgen. Derhalve zijn de bouwvlakken afgestemd op de bestaande ruimtelijke situatie. Wel is als uitzonderingssituatie onder voorwaarden de mogelijkheid geboden om het hoofdgebouw van de woningen in zijwaartse richting uit te breiden, zonder dat dit ten kosten gaat van de ruimtelijke structuur en het hoogwaardige woonklimaat.
In functioneel opzicht valt het plangebied in drie delen uiteen:
Zoals in 5.1 is beschreven betreft het woongebied vooral in het gebied ten noorden van de spoorlijn. Dit is een woonwijk voor circa 800 inwoners met enkele groenvoorzieningen. Ten zuiden van de spoorlijn en ten noorden van de Collseweg zijn ook woningen gelegen, dit zijn (voormalige) bedrijfswoningen in kleinere aantallen.
Qua voorzieningen ten noorden van de spoorlijn is alleen het gemeenschapshuis gevestigd aan de Spijkert, welke een maatschappelijk karakter heeft. Verder is er nog een horeca gelegenheid aanwezig in Eeneind, in de vorm van een bar met bijbehorende zaal (Schellens).
Het grootste gedeelte van Eeneind bestaat uit bedrijven, door de aanwezigheid van de bedrijventerreinen Eeneind I en Eeneind II. Eeneind I is een kleinschalig bedrijventerrein met bedrijven van maximaal milieucategorie 3, waar Eeneind II een grootschalig bedrijventerrein betreft met bedrijven van maximaal milieucategorie 4.
Er zijn enkele kantoren gevestigd op het bedrijventerrein Eeneind I, in het gebied tussen de spoorlijn en de Collseweg. Verspreid over het bedrijventerrein Eeneind II zijn meerdere kantoren gevestigd.
In het openbare gebied is kenmerkend voor een dorp weinig openbaar of buurtgroen. De relatie met het landschap is belangrijker. Ten noorden van het spoor is een groen buffer gevormd tussen het woongebied en de Collse Hoefdijk en Geldropsedijk. Verder zijn er nog enkele groene pleinen verspreid door het gebied. Kenmerkend voor Eeneind is begeleiding van de oude structuur met zware laanbeplanting. Vlakbij Eeneind ligt het Laco strandbad en ook de relatie van Landgoed Gulbergen biedt in toenemende mate recreatieve uitloop mogelijkheden.
Op Eeneind I wordt wonen naast bedrijvigheid toegestaan. Dit moet op zo'n wijze gebeuren dat de naastgelegen bedrijven zo min mogelijk belemmerd worden in het uitoefenen van hun bedrijf en bewoners geen hinder ondervinden. In dit gebied met functiemenging wordt daarbij uitgegaan van de gebruikelijke milieucategorie indeling (1, 2, 3.1, 3.2, 4.1, enz.).
De in dit gebied toegelaten activiteiten uit de Bedrijvenlijst betreffen de milieucategorieën 2, 3.1 of 3.2. Dit betreft bedrijfsactiviteiten, die over het algemeen aanvaardbaar worden geacht in gebieden met een overwegend woonkarakter (milieucategorie 2) of in gemengde gebieden met burger- en bedrijfswoningen of op bedrijventerreinen met bedrijfswoningen (milieucategorieën 3.1 en 3.2). In hoofdzaak gaat het om:
Zie hiervoor ook bijlage 1 bij de regels.
De laatst gerealiseerde uitbreiding van het bedrijventerrein Eeneind, zijnde Eeneind II Zuid, maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Bij de opstelling van het bestemmingsplan voor dit gebied is deenuit de VNG-publicatie gefilterd naar bedrijven die wenselijk zijn binnen de gemeente Nuenen. Deze filtering wordt doorgevoerd naar bedrijventerrein Eeneind II. Dit betekent dat naast bedrijven van categorie 3 of 4 ook beperkt bedrijven van categorie 2 worden toegestaan. Het betreft veelal bedrijven die in een reguliere woonomgeving minder wenselijk zijn en waarvoor een bedrijventerrein als de meest geschikte locatie wordt gezien (zie bijlage 1 van de regels). De toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein, zijnde Business Park Nuenen (Eeneind West), maakt eveneens geen deel uit van het plangebied.
Tevens worden bedrijven van een lichtere milieucategorie met een perceeloppervlak van meer dan 1.000 m2 en een bedrijfsoppervlakte van meer dan 300 m2 toegestaan indien er geen gevolgen zijn voor bedrijven in de omgeving (betreft bijvoorbeeld groothandel of verhuurbedrijf). Dergelijke 'lichtere' bedrijven worden bij voorkeur in het centrum of in een woonwijk gesitueerd, echter wanneer de omvang van deze bedrijven genoemde maten te boven gaat, is vestiging op het bedrijventerrein toegestaan.
Autohandel c.q. autoverkoop vestigt zich bij voorkeur op de perifere detailhandelslocatie in Nuenen-Zuidwest of op reeds bestaande locaties die hiervoor specifiek zijn bestemd. Op deze locaties hebben zich in het verleden verspreid over de bedrijventerreinen diverse autohandelsbedrijven gevestigd. Het is niet wenselijk dat dergelijke bedrijven zich zonder meer kunnen vestigen op de bedrijventerreinen. In veel gevallen levert dit namelijk problemen op zoals een te hoge parkeerbelasting. Nieuwvestiging wordt onder voorwaarden toegestaan zolang de omvang van het bedrijfsperceel meer dan 1.000 m2 bedraagt en voertuigen voor de verkoop bij voorkeur inpandig worden gestald en in ieder geval achter de voorgevelrooilijn. Op het voorterrein is dat ruimte voor parkeren van bezoekers en eventueel personeel.
Gezien het feit dat bij bedrijven op bedrijventerreinen ook steeds vaker gewerkt wordt volgens een 24-uurs economie groeit de behoefte om in de directe nabijheid ook (simpele) lunch- of diner-mogelijkheden te hebben. Gezien het feit dat Eeneind II op grotere afstand van centrumvoorzieningen bestaat hieraan behoefte zonder dat hierdoor het centrum wordt ontwricht. Het voorstel is om catering in combinatie met detailhandel in lunch of diner gerelateerde producten (bijvoorbeeld een broodjeszaak) toe te staan onder de voorwaarden dat sprake is van beperkte openingstijden (bijvoorbeeld van 10 tot 14 uur en van 16 tot 20 uur) en er geen gevolgen zijn voor bedrijven in de omgeving, het verkeer en het parkeren (vrijstelling).
Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. De eerste vorm is de internetwinkel waar de consument niet fysiek naar toe gaat; transacties gaan online en de goederen worden per post bezorgd. Dit type internet - detailhandel past prima binnen bestaande bestemmingen en wordt op het bedrijventerrein zonder meer toegestaan.
De tweede en derde vorm van internetdetailhandel zijn vormen waar bij de consument de winkel daadwerkelijk fysiek bezoekt. De ene gaat om zuivere afhaalpunten (pick-up points). De consument kan daar goederen afhalen en eventueel retourneren, maar er worden geen producten tentoongesteld. Deze afhaalpunten kunnen een winkelgebied versterken, wanneer ze in of bij bestaande centra gevestigd worden.
Afhaalpunten op een bedrijventerrein zijn niet wenselijk, aangezien die locaties meestal niet berekend zijn op en/of niet ingericht zijn voor de bijbehorende verkeersstromen. Binnen Eeneind worden hiertoe dan ook geen mogelijkheden geboden.
In het eerste ontwerpbestemmingsplan zijn de percelen Collse Hoefdijk 21 en 23 evenals in het vigerende bestemmingsplan Eeneind uit 2008 bestemd als Bedrijventerrein, zonder aanduiding voor bedrijfswoning of woning. Ook in voorgaande bestemminsplannen, teruggaande tot 1975, hebben deze percelen steeds een bedrijfsbestemming gehad zonder de mogelijkheid van (bedrijfs)wonen.
Het is niet mogelijk de percelen een woonbestemming te geven. Gezien de bedrijven- en milieuzonering die conform het geldende bestemmingsplan moet worden gehanteerd voor het bedrijventerrein waarop de percelen liggen, zijn hier bedrijven in de categorie 4.2 toegestaan, kan een goed leefklimaat niet worden gegarandeerd en kunnen bestaande bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. De provincie heeft daarom in het verleden aangegeven nieuwe (bedrijfs)woningen op bedrijventerreinen zo veel mogelijk te weren.
Er is een inventarisatie uitgevoerd naar de milieucategorie van de bedrijven in de omgeving van de Collse Hoefdijk 21 en 23. Dat zijn allen bedrijven tot en met categorie 3.2. In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 19 september 2018 no. 201709944/1/R1 is bepaald dat de afstand van bedrijven in categorie 3.2 tot bedrijfswoningen 30 meter mag zijn. Hierbij acht de Afdeling het van belang dat voor een bedrijfswoning op een bedrijventerrein in het algemeen een grotere milieubelasting aanvaardbaar kan worden geacht dan voor een burgerwoning. Hiermee wordt het mogelijk de woningen aan te duiden als 'bedrijfswoning' en wordt (deels) recht gedaan aan de huidige situatie en de ligging op het bedrijventerrein.
Voor de panden Collse Hoefdijk 21 en 23 wordt om die reden op de verbeelding een aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Via het overgangsrecht kunnen deze gebruikt blijven worden als burgerwoning, maar tevens bestaat dan de mogelijkheid dat deze woningen te zijner tijd ook overeenkomstig de bedrijfsbestemming als bedrijfswoning gebruikt gaan worden. Op die manier zou er een einde komen aan de situatie waarin deze woningen steeds onder het overgangsrecht vallen.
Tevens wordt op de verbeelding de maximale toegestane bedrijfscategorie aangepast naar categorie 3.2 voor het gebied gelegen aan De Huufkes 7 tot en met 23 oneven en Collse Hoefdijk 21 tot en met 25.
De lokale ontsluitingsstructuur in de gemeente Nuenen c.a. wordt in hoofdzaak bepaald door de Europalaan, Smits van Oyenlaan en de A270, die elk ook een bovenlokale functie vervullen. De Europalaan fungeert als de belangrijkste verbindingsas met Eindhoven en in de richting van Tilburg en 's-Hertogenbosch. De A270 verbindt Nuenen met zowel Eindhoven als Helmond.
Duurzaam Veilig of eigenlijk Duurzaam Veilig Verkeer is een initiatief van de verschillende Nederlandse overheden om de verkeersveiligheid van het wegverkeer te vergroten. In het kader van Duurzaam Veilig worden geleidelijk door het hele land een aantal maatregelen ingevoerd. Het eerste traject aan maatregelen houdt het volgende in:
Vanuit het duurzaam veilig concept zijn alle wegen in Nederland opnieuw gecategoriseerd:
Vanuit duurzaam veilig zijn de Geldropsedijk, Collse Hoefdijk en de Collseweg (gedeeltelijk) aan te merken als gebiedsontsluitingswegen. De Collseweg (gedeeltelijk), Kruisakker en Eeneind zijn erftoegangswegen type A. De overige wegen in het gebied zijn erf toegangswegen type B. De volgende maatregelen vanuit het verkeersveiligheidsplan zijn van belang bij het opstellen van de nieuwe bestemmingsplannen:
De nieuwe situaties of toekomstige verkeerssituaties dienen op de juiste wijze in het bestemmingplan te worden opgenomen c.q. mogelijk gemaakt.
In de kern Eeneind vallen de langzaamverkeersroutes in 't algemeen samen met het stelsel van erftoegangswegen.
Door het plan gebied lopen geen busroutes en er is geen treinstation.
Ten aanzien van parkeren is in de gemeente Nuenen c.a. geen gemeentelijk parkeerbeleid voorhanden.
Reclame-uitingen zijn uitsluitend toegestaan aan lichtmasten en bij abri's. In het gemeentelijk reclamebeleid is vastgelegd waar deze vormen van reclame zijn toegestaan. Andersoortige reclame-uitingen worden niet toegestaan.
Wegbeheerders worden meer en meer geconfronteerd met verzoeken van burgers om een gedenkteken langs een weg te plaatsen, zo ook de gemeente Nuenen c.a.. De gemeente heeft een beleidskader geformuleerd voor het plaatsen van gedenktekens in de berm van wegen op locaties waar een dodelijk ongeval heeft plaatsgevonden. De gemeente wil het plaatsen van gedenktekens langs de weg onder bepaalde voorwaarden toestaan. De gemeente houdt hierbij rekening met de veiligheid van de weggebruiker. De voorkeur gaat uit naar een gedenktegel. Gedenktekens worden gezien als ‘straatmeubilair’, waarvoor in beginsel geen vergunning noodzakelijk is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):
In de VNG brochure "Bedrijven en milieuhinder" staat voor diverse instellingen vermeld welke afstand tot hindergevoelige bestemmingen gehouden moet worden, teneinde een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Bedrijventerrein Eeneind is van oorsprong geen gezoneerd bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein ten zuiden van de Collseweg komen bedrijven voor tot en met categorie 4. In de zone tussen spoorbaan en de Collseweg, waar een sterke menging met (bedrijfs)woningen aanwezig is, komen bedrijven voor tot en met categorie 3.
In het bestemmingsplan zal voor het bedrijventerrein wel een milieuzonering worden opgenomen tussen mogelijk overlast veroorzakende bedrijfsactiviteiten en woningen. Dit betekent dat nabij woonbebouwing uitsluitend bedrijven in de lichtere categorieën toegestaan zijn. Naarmate de afstand tot de woonbebouwing groter wordt, zijn zwaardere categorieën toegestaan (maximaal categorie 4).
De ten behoeve van voorliggend plan relevante normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. Het betreft normen voor (spoor)wegverkeerslawaai en industrielawaai. In deze wetgeving wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een maximale hoogte mag worden afgeweken.
Wegverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijden van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een onderzoekszone aanwezig.
Tabel: onderzoekszones conform artikel 74 Wet geluidhinder
Indien er in de onderzoekszone van een weg ontwikkelingen plaatsvinden waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen, scholen en verpleegtehuizen) worden geprojecteerd, dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting als gevolg van deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde kan verlenen. Het college mag maximaal een hogere grenswaarde verlenen van 63 dB bij gemeentelijke en provinciale wegen en 53 dB bij autowegen en autosnelwegen.
In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar geldt dat niet voor de volgende wegen:
Het overgrote deel van de lokale wegen is gelegen in een 30 km/zone of woonerf. Voor deze wegen geldt geen zonering. Daarnaast wordt het plangebied doorkruist door enkele 80 km/uur wegen en is de A270 niet ver van het plangebied gelegen.
Bij een vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst te worden (art. 76 lid 3 Wgh). Van een bestaande situatie is sprake als weg en woningen reeds bestaan (of mogelijk zijn gemaakt) op 1 maart 1986 (het tijdstip waarop het onderdeel 'bestaande situaties' in werking is getreden).
5-jaarlijks wordt voor Nuenen de gemiddelde geluidbelasting van de woningen in kaart gebracht op de EU-geluidkaarten. Uit de meest recente kaarten bij deze rapportage (peiljaar 2016) blijkt dat binnen Nuenen Zuidoost deze geluidsbelasting voldoet aan de daarvoor geldende normen. Enkel langs de doorgaande wegen en hoofdontsluitingswegen binnen de wijken vinden overschrijdingen plaats, deze reiken echter niet verder dan de groenvoorzieningen en de voortuinen bij de woningen langs deze wegen.
Het bepaalde in de Wet geluidhinder omtrent wegverkeerslawaai vormt dan ook geen randvoorwaarde ten aanzien van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Spoorwegverkeerslawaai
De spoorlijn Eindhoven-Venlo doorkruist het plangebied. Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijden van verscheidene door de regeling geluidplafondkaart milieubeheer aangewezen spoorwegtrajecten een zone aanwezig. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt:
Tabel Geluidproductieplafond conform artikel 1.4a Besluithinder
Indien er in de zone een bestemmingsplanwijziging plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschrijdt. Is dit het geval dan zal er een hogere grenswaarde procedure doorlopen moeten worden. Het college van B&W kan dan een hogere grenswaarde, tot maximaal 68 dB, verlenen.
Geluidskaart Spoor
De spoorlijn Eindhoven-Venlo doorsnijdt het plangebied. Conform het Geluidregister Spoor bedraagt het geluidsproductieplafond van deze spoorlijn ter hoogte van Nuenen ten hoogste 74,2 dB (referentiepunten 18616 t/m 18678). De onderzoekszone bedraagt derhalve 900 meter, waardoor deze zich over het plangebied uitstrekt. Onderhavig bestemmingsplan voorziet zoals eerder aangegeven verder ook niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies.
Industrielawaai
Hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder bepaalt dat rondom industrieterreinen waarop bepaalde krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (de zogenaamde grote lawaaimakers) een geluidszone moet worden vastgesteld. Deze geluidszone beslaat een gebied rondom het bedrijventerrein waarbuiten door de op het terrein gevestigde inrichtingen gezamenlijk geen hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) op de in de buurt aanwezige gevoelige bestemmingen mogen veroorzaken. Binnen de gemeente Nuenen c.a. is geen sprake van een geluidszonering van de inrichtingen op het bedrijventerrein. Destijds is het bedrijventerrein in combinatie met het aanwezige woon- en leefklimaat gerealiseerd en dit wordt nu geactualiseerd. Het aspect industrielawaai is derhalve niet van toepassing.
Voor nieuwe ontwikkelingen is het van belang te weten of de bodem al dan niet verontreinigd is. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een plan met een beheersmatig karakter. Nieuwe functies (bestemmingen) worden niet direct toegestaan.
Binnen het plangebied zijn geen locaties bekend, waar sprake is van een bodemverontreiniging. Gezien het beheersmatige karakter, waarbij overwegend geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden worden toegelaten, is ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Strabrechtse Heide & Beuven, ligt op meer dan 4 kilometer. Op dit gebied is, gelet op de afstand en op het conserverend karakter van dit bestemmingsplan, geen externe werking te verwachten.
Natuurnetwerk Nederland
Ter behoud, versterking en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden moeten gebieden uit het Natuurnetwerk Nederland beschermd worden. Voor deze gronden geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Daarmee worden werken en werkzaamheden, zoals het kappen van de bomen, het aanbrengen van verhardingen of het vergraven van de bodem, door middel van een omgevingsvergunning afhankelijk gesteld van het oordeel van burgemeester en wethouders.
Natuurbeheerplan Noord-Brabant
Uit het Natuurbeheerplan Noord-Brabant blijkt dat zowel ten oosten als ten westen van Eeneind natuurgebieden liggen. Dit Natuurnetwerk in Brabant (NNB) is gesplitst in een Rijks NNB en een provinciale NNB, welke verschillen op beleidsniveau. Gezien het conserverende karakter van dit actualisatie bestemmingsplan zullen deze gebieden geen uitwerkingen hebben op het planvoornemen.
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Het plangebied omvat naast bebouwde gronden ook enkele groenstroken, met een eventuele ecologische en landschappelijke betekenis. Het bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter, waarbij slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Daarbinnen zijn de nog te bouwen woningen al mogelijk gemaakt in de vigerende bestemmingsregeling. De mogelijk gemaakte gebruikswijzigingen op de bedrijventerreinen hebben nauwelijks of geen ruimtelijke consequenties. De vaststelling van het bestemmingsplan zal geen (negatieve) effecten hebben op eventueel in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied aanwezige waarden.
Qua soortenbescherming geldt in ieder geval dat te allen tijde de algemene zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet van toepassing is. Dit houdt in dat alle handelingen, die nadelig zijn voor de flora en fauna en die niet nodig zijn om het beoogde doel te verwezenlijken, achterwege gelaten moeten worden.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit de aspecten gebieds- en soortenbescherming geen overwegende belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van voorliggend plan.
Door het plangebied lopen de gebruikelijke nutsleidingen, zoals water, gas, elektriciteit en kabeltelevisie. Daarbij zijn verspreid over het plangebied of de directe omgeving de nodige bijbehorende gebouwen, zoals transformatorstations en trafokasten, aanwezig. Voor het overige zijn er binnen het plangebied geen leidingen gelegen die door middel van het bestemmingsplan beschermd moeten worden.
Door het Ministerie van Defensie is aangegeven dat het plangebied zich binnen het radarverstoringsgebied, behorende bij de radar die staat op de vliegbasis Volkel, bevindt. Ter plaatse gelden beperkingen ten aanzien van de maximale hoogte van windturbines. De maximale hoogte van de tippen van wieken bedraagt 114 meter ten opzichte van N.A.P. Binnen het bestemmingsplan wordt de bouw van windturbines niet mogelijk gemaakt en hoeft derhalve niet te worden voorzien in een nadere regeling.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Plaatsgebonden risico
Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6 , die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Groepsrisico
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden door het bevoegd gezag. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Door het ontbreken van nieuwe risicovolle inrichtingen en/of transporten en van nieuwe kwetsbare objecten vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.
Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM) en ‘In betekenende mate’ (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde wordt verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden.
Jaarlijks wordt de luchtkwaliteit voor Nuenen in kaart gebracht via de nsl-monitor. Daarbij is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 berekend voor diverse punten langs de belangrijkste doorgaande en ontsluitingswegen. Voor het plangebied zijn dit de A270, Collse Hoefdijk en Geldropsedijk. Uit de kaarten bij deze monitoring blijkt dat binnen Eeneind de luchtkwaliteit in de berekende jaren 2015, 2020 en 2030 voldoet aan de daarvoor geldende normen. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan Eeneind 2017.
Het voorliggende plan betreft een plan met een beheersmatig karakter. Nieuwe ontwikkelingen die in betekenende mate bij kunnen dragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen zijn slechts in zeer beperkt mate voorzien. De mogelijk gemaakte gebruikswijzigingen op de bedrijventerreinen, leiden niet tot een groter areaal aan bedrijfspercelen.
Voor nieuwe ontwikkelingen is het van belang te weten of al dan niet sprake is van geurhinder en effecten voor de gezondheid veroorzaakt door veehouderijen in de omgeving. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een plan met een beheersmatig karakter. Nieuwe ontwikkelingen betreffen enkel het mogelijk maken van gebruikswijzigingen op de bedrijventerreinen.
Indien in de toekomst toch de ontwikkeling van een geurgevoelige ontwikkeling en/of ontwikkelingen gevoelig op het punt gezondheid aan de orde komt, zal deze via een planherziening mogelijk gemaakt moeten worden, waarbij dan de aspecten geurhinder en gezondheid afgewogen dienen te worden. Overigens is het aantal bedrijven dat geurhinder veroorzaakt in en in de omgeving van het plangebied beperkt. Binnen het plangebied is geen sprake van agrarische bedrijvigheid. Buiten het plangebied is op een afstand van circa 250 m aan de Collseweg een kleinschalige veehouderij gelegen. Gelet op de veebezetting van dit bedrijf en de aanwezige afstand is deze veehouderij niet relevant voor ontwikkelingen binnen het plangebied. Geurhinder en gezondheid zijn derhalve niet relevant voor de planvorming.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D. Er bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
De ontwikkelingen in het onderhavige bestemmingsplan vormen geen activiteit die voorkomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt een stedelijke ontwikkeling van woningen vermeld onder D 11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied betreft en 2000 of meer woningen omvat. Omdat in het onderhavige geval niet wordt voldaan aan deze criteria, is geen m.e.r.-beoordeling nodig.
Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten, daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De in de toelichting van dit bestemmingsplan beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle in de toelichting beschreven onderzoeksresultaten is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van de plannen zijn uitgesloten.
Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal als provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap, in dit geval De Dommel. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Deze plannen worden hieronder besproken.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel. Het waterbeleid van Waterschap De Dommel is neergelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol water - samen meer waarde geven aan water' en is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het waterbeheerplan is een strategisch document, afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Hierin staan de doelen en de wijze om deze te behalen weergegeven. De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn de volgende:
Op 26 februari 2015 heeft het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel in zijn vergadering vastgesteld de 'Keur Waterschap De Dommel', de algemene regels behorende bij de 'Keur Waterschap De Dommel 2015', de beleidsregels voor Waterkering, Waterkwantiteit (inclusief hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater), de beleidsregel Agrarische beregening uit grondwater bij schaarste, de beleidsregel Actualiseren grondwatervergunningen, het model bedrijfswaterplan en de passende beoordeling beregeningsbeleid. De keur, de algemene regels en de beleidsregels zijn met ingang van 1 maart 2015 in werking getreden.
Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap. Binnen het plangebied zijn een aantal gebied aangewezen als beschermd gebied waterhuishouding of attentiegebied.
Uitsnede keurkaart met beschermde gebieden
In het oranje zijn de beschermde gebieden waterhuishouding zichtbaar op de uitsnede keurkaart. Daarnaast is in het blauw het attentie gebied weergegeven. In de omgeving van het plangebied zijn ook enkele A-watergangen gelegen.
De A-watergang, de beschermde gebieden en de attentiegebieden worden in het bestemmingsplan aangeduid en van een passende regeling voorzien met daaraan gekoppeld een vergunningenstelsel. Tevens wordt opgenomen dat het waterschap betrokken wordt bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat. Vuilwater mag daarbij ook niet worden geloosd op de omliggende gronden.
Bij toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 en 10.000 m2 dienen compenserende maatregelen te zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening. Toename of afkoppelen van verhard oppervlak tot 10.000 m2 heeft een beperkte invloed op het waterhuishoudkundig systeem. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.
Het planvoornemen zorgt niet voor de toename van verhard oppervlak, dus de beleidsregel hydrologische uitgangspunten zal niet voor belemmeringen zorgen betreffende dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet verplicht de gemeente om naast haar al bekende taak van rioleringszorg (GRP) ook de zorg voor de afvoer van hemelwater en de zorg voor grondwater in stedelijk gebied op zich te nemen. Dit betekent een verbreding van haar takenpakket. Vóór 2013 moet de gemeente haar nieuwe zorgtaken, hemelwater en grondwater, in een GRP verwerkt hebben. Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is daarom vertaald in een verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP).
Op 23 juni 2011 is de gemeenteraad van Nuenen akkoord gegaan met het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (vGRP). De doelen vastgelegd in het vGRP zijn:
Oppervlaktewater is binnen het plangebied beperkt aanwezig. In de directe omgeving is oppervlakte op grotere schaal aanwezig in de vorm van onder andere de Kleine Dommel. De binnen het plangebied aanwezige A-watergangen worden planologisch beschermd in dit plan.
De meest zuidelijke punt van het plangebied grenst aan het Eindhovens Kanaal. Langs dit kanaal ligt een waterkering, waarop de Keur van het waterschap van toepassing is. De regelgeving in de Keur is erop gericht om alle ontwikkelingen op, in of nabij een kering, die de stabiliteit en/of het waterkerende vermogen kunnen aantasten tegen te gaan. In artikel 3.4 van de Keur staat de navolgende bepaling.
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone A en overige waterkeringen, door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
Het plangebied is op de Grondwaterkaart van Nederland gelegen binnen grondwatertrap V. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. In grondwatertrap V ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand op maximaal 40 centimeter, gemeten vanaf het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt hier dieper dan 120 centimeter.
Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterwingebied, bodembeschermingsgebied of boringsvrije zone. In het plangebied bevinden zich geen zuiveringstechnische voorzieningen van het Waterschap.
Voor de riolering wordt gestreefd naar gescheiden stelsels. Bij het gescheiden stelsel wordt (relatief schoon) hemelwater niet geloosd op de rioolwaterzuivering. Dit heeft een aantal voordelen. Bij een gemengd stelsel zal bij grote neerslag overstort plaatsvinden van vervuild water op oppervlaktewater, bij een gescheiden stelsel zal dit minder vaak voorkomen. Ook kan het schone hemelwater worden geïnfiltreerd in de bodem. Bij nieuwe ontwikkelingen zullen de mogelijkheden voor een gescheiden stelsel onderzocht worden. Daartoe worden de groenzones in het gebied mede bestemd voor waterberging.
Binnen het plangebied zijn twee gemengde overstorten aanwezig, gelegen aan de westkant ten noorden en ten zuiden van het spoor. In verband met de aanwezigheid van deze overstorten bestaat de mogelijkheid dat geurhinder optreedt. In verband daarmee wordt een stankcirkel gehanteerd rond de overstorten met een straal van 50 m. Binnen deze 'milieuzone - geurzone' mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd, alsook moet herbouw en uitbreiding van bestaande geurgevoelige objecten hieraan getoetst worden.
Het bestemmingsplan Eeneind 2018 betreft een actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen. Teneinde een breed draagvlak te creëren voor met name de inhoud en vormgeving van het juridisch plan, zijn, alvorens het bestemmingsplan te ontwikkelen, door verschillende gemeentelijke afdelingen, uitgangspunten geformuleerd. De belangrijkste uitgangspunten voor de vormgeving van het juridisch plan luiden als volgt:
In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast.
Ook over de inhoud van het juridisch plan zijn afspraken gemaakt. Als een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt geldt de gedachte, dat het vigerend bestemmingsplan de basis vormt van de regeling. De inhoud van de vigerende bestemmingsplannen worden uitsluitend aangepast opgenomen in het beheerplan indien, of uit oogpunt van de harmonisatiegedachte of uit oogpunt van gedateerdheid/afwijking bestaande functie, een aanpassing noodzakelijk is.
Over de inhoud van het bestemmingsplan zijn voorts de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels (voorheen: voorschriften) en de verbeelding (voorheen: plankaart) tezamen. De basis voor de verbeelding is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland).
Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
De regels zijn opgebouwd als volgt:
De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van Eeneind 2018 heeft een woonfunctie en is bestemd voor woondoeleinden. In het zuidwesten van het plangebied is het bedrijventerrein gelegen. Dit is ook als zodanig bestemd. De verspreid gelegen overige bedrijvigheid is bestemd als 'Gemengd'. Met deze bestemming wordt een ruimer gebruik toegestaan en uitwisseling van functies mogelijk. Incidenteel komen overige functies voor, zoals maatschappelijke doeleinden, en nutsvoorzieningen. Deze hebben elk hun eigen bestemmingsregeling gekregen.
Naast bovengenoemde bebouwde functies kent het plangebied onbebouwde openbare ruimten, die onderscheiden zijn in de volgende bestemmingen: ‘Verkeer’, ‘Groen’ en ‘Water’.
Er wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen gebouwen en andere bouwwerken. Voor de situering en maatvoering van gebouwen is het belangrijk dat er bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot:
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande situatie op een goede manier dient te worden gereguleerd. Doelstelling is dat woonwijken in hun karakter gehandhaafd blijven. De bestaande bebouwing is dan ook de basis geweest voor het vastleggen van bouwvlakken en aanduidingen ‘bijgebouwen’. De bouwvlakken zijn daarbij om de bestaande woningen heen gelegd, met zo mogelijk uitbreidingsruimte aan de achterzijde.
De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding, daar waar deze afwijken van de algemene regel vastgelegd in de bestemmingsplanregels. In het kader van de harmonisering kunnen de maximale hoogten enigszins afwijken van de vigerende regeling. Daar waar vigerende regelingen onderling zeer verschillen waardoor niet te beargumenteren hoogteverschillen ontstaan, is gekozen voor hoogtematen die afgestemd zijn op de bestaande hoogten.
In het plan zijn een minimale en maximale dakhelling voorgeschreven. In zijn algemeenheid geldt voor woningen dat sprake is van een kap met een dakhelling tussen de 20 en 55 graden.
Teneinde de bestaande situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in tuin (onbebouwd), bouwvlak en een aanduiding ‘bijgebouwen’. Deze zonering biedt de belangrijkste vorm van rechtszekerheid tussen de eigenaren van bouwpercelen onderling. Uitgangspunt hierbij is de bestaande situering van de bebouwing. Dit is immers een aanvaarde situatie en een verkregen recht. Voor uitbreidingsmogelijkheden van of aan het hoofdgebouw zijn minimale afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens opgenomen.
Voor de regulering van de andere functies zijn bouwvlakken op de verbeelding aangeduid. Hierbinnen zijn gebouwen toegestaan. Omdat het onderscheid tussen hoofd- en bijgebouwen bij bedrijven of andere niet-woondoeleinden niet relevant is, is er slechts één bouwvlak opgenomen.
Bij de regeling van andere dan woonfuncties, is zowel voor de situering van de gebouwen als voor het toegestane bebouwde oppervlak, uitgegaan van de vigerende regeling. Dit betekent dat daar waar op de verbeelding een maximaal bebouwd oppervlak is aangegeven, deze oppervlak doorgaans geldt voor het gehele bestemmingsvlak (zie formulering in betreffende bestemming), dus niet voor uitsluitend de gronden gelegen binnen het bouwvlak.
In deze paragraaf worden de bestemmingen – voor zover noodzakelijk – afzonderlijk toegelicht. Voor een goed begrip van de regeling dienen in elk geval de regels tezamen met de verbeelding te worden geraadpleegd.
Binnen het plangebied is het verkooppunt motorbrandstoffen als 'Bedrijf' bestemd met de nadere aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. Het betreft het benzinestation in combinatie met een garagebedrijf aan de Collse Hoefdijk. Ter plaatse is tevens een bedrijfswoning toegestaan, die alleen bewoond mag worden door degene die het bijbehorende garagebedrijf met benzinestation exploiteert.
De binnen het plangebied aanwezige trafostations zijn bestemd voor nutsvoorzieningen.
Voor de gewenste ontwikkelingsrichting van het bedrijventerrein is een gemeentelijke visie opgesteld. Deze visie is als bijlage 1 bijgevoegd. Hierin staan de uitgangspunten voor de bestemmingsplanregeling. Voor het gedeelte dat bestemd is als 'Bedrijventerrein' ligt de nadruk op de bedrijvigheid. Menging met wonen is niet gewenst. De bestaande bedrijfswoningen worden positief bestemd. Nieuwe bedrijfswoningen zijn uitgesloten. Op deze manier zit woningbouw de hinder gevende bedrijven niet in de weg. Dergelijke locaties zijn vaak grootschaliger en liggen met aan de rand van het bebouwd gebied.
Binnen de bestemming is zonering in bedrijfscategorieën van bedrijven van categorie 3 en 4 toegestaan. Grenzend aan de gemengde zone worden maximaal categorie 3.2 bedrijven toegestaan. Voor het overige deel geldt maximaal categorie 4.2.
Een klein gedeelte van het plangebied is onder de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' gebracht. Op dit gedeelte van het plangebied is in het verleden de ontwikkeling van bedrijventerrein voorzien. In het geldende bestemmingsplan was daartoe de bestemming 'Uit te breiden bedrijfsdoeleinden' opgenomen. In tegenstelling tot de omliggende gronden is de ontwikkeling van bedrijventerrein hier nog niet tot stand gekomen, echter is die ontwikkeling nog steeds wel voorstelbaar. Op basis van de uit te werken bedrijventerreinbestemming blijft ontwikkeling in de toekomst mogelijk. In de regeling zijn de voorwaarden, zoals die in de geldende uit te werken regeling waren opgenomen, opnieuw opgenomen.
De bestemming ‘Gemengd’ is toegekend aan het gebied waar naast werken ook sprake is van wonen. Binnen deze bestemming kunnen diverse functies gecombineerd worden waaronder ook kleinschalige voorzieningen. Onder kleine bedrijven worden bedrijven verstaan zoals dienstverlening- en kleine ambachtelijke bedrijven. De ter plaatse toegestane functies worden verruimd waardoor ruimte is voor meer initiatieven. Dit zorgt er voor dat deze locatie langer aantrekkelijk blijft voor een bredere doelgroep. In de mate waarin andere functies worden toegestaan wordt gestuurd. Dit om te voorkomen dat het bedrijventerreinen te veel verkleurt. Bij het verruimen van de toegestane functies wordt het niet mogelijk de toegestane milieucategorieën te verhogen. Er zal dus geen extra hinder voor bewoners optreden. Daar waar wonen naast bedrijvigheid wordt toegestaan, moeten naastgelegen bedrijven zo min mogelijk belemmerd worden in het uitoefenen van hun bedrijf en moeten bewoners geen hinder ondervinden. In een gebied met functiemenging wordt wel uitgegaan van de gebruikelijke milieucategorie indeling (1, 2, 3.1, 3.2, 4.1, enz.). De toelaatbare bedrijfsactiviteiten zijn beperkt tot de categorieën 2, 3.1 en 3.2 uit de bijbehorende Bedrijvenlijst (bijlage bij de regels).
De regeling voor recreatieve voorzieningen, zoals deze is opgenomen in de bestemming ‘Wonen’, is ook binnen deze bestemming opgenomen.
De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden, sport- en spelvoorzieningen, water e.d. is toegestaan. Het onderscheid met de bestemming ‘Verkeer’ is gelegen in het feit dat groenvoorzieningen een daadwerkelijk structureel groen karakter hebben en behouden.
De bestemming is toegekend aan het gemeenschapshuis dat is gevestigd aan de Spijkert. Binnen deze bestemming worden geen woningen toegestaan.
Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbaar gebied van Eeneind 2018. De bestemming is heel breed geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende doeleinden, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etcetera, in dit kader niet relevant blijkt. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat een bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept. Het uitgangspunt is echter niet dat alle binnen deze bestemming vallende groenstroken worden verhard.
De bestemming is toegekend aan de spoorlijn die dwars door het plangebied loopt en het woongedeelte scheidt van de bedrijvigheid binnen Eeneind.
Voor regulering van de woonfunctie kan grotendeels verwezen worden naar paragraaf 9.5. Voor een goed begrip van de regeling voor woningen en bijgebouwen is het volgende van belang: Voor het hoofdgebouw van de woning is de bestaande situatie als uitgangspunt genomen voor het bepalen van het bouwvlak. Dit ter waarborging van de bestaande ruimtelijke structuur en het hoogwaardig woonklimaat. Dit houdt in dat het bouwvlak is begrenst op de bestaande zijgevels van de woningen. Binnen het bouwvlak mogen zowel het hoofdgebouw als bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd Wel is als uitzonderingssituatie onder voorwaarden de mogelijkheid geboden om het hoofdgebouw van de woningen in zijwaartse richting uit te breiden, zonder dat dit ten kosten gaat van de ruimtelijke structuur en het hoogwaardige woonklimaat.
Voor de toetsbaarheid van het plan is geen onderscheid gemaakt tussen aan- en uitbouwen van woningen (zoals bijkeukens of serres) en aangebouwde bijgebouwen (bergingen en aangebouwde garages). De regeling gaat uit van een hoofdgebouw binnen het bouwvlak; de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen de aanduiding bijgebouwen, waar ook de vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd. De al bestaande legale uitbreidingen in de tuin mogen worden gehandhaafd. Daarnaast kunnen nieuwe kleine aanbouwen wel via afwijking met een omgevingsvergunning worden toegestaan.
Uitbreidingen of veranderingen aan de voorgevel zijn niet rechtstreeks mogelijk, maar wel via afwijking middels een omgevingsvergunning. Door de verspringingen in de gevel kan een uitbreiding een onwenselijke situatie voor het naastgelegen perceel opleveren. Daarom wordt bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid een nauwkeurige beoordeling gemaakt of in de betreffende situatie de uitbreiding kan worden toegestaan.
In de regels is voor bijgebouwen naast de zijgevel door middel van de aanduiding ‘bijgebouwen’ een minimale afstand tot de voorgevel aangegeven. Hiervan kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken. De vraag of de omgevingsvergunning wordt verleend is niet alleen afhankelijk van de genoemde voorwaarden, maar ook van de karakteristieken van de betreffende buurt.
Voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen is een maximale bebouwde oppervlakte opgenomen, die geldt voor alle bijgebouwen in het bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ op het bouwperceel tezamen. Met deze beperking van de oppervlakte voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen worden de volgende doelen nagestreefd. Een ruim bouwvlak is primair bedoeld voor enige flexibiliteit in de situering van het hoofdgebouw en niet om het vol te bouwen met bijgebouwen. Daarnaast wordt met deze bebouwingsregeling een duidelijk onderscheid tussen de (dominante) hoofdbouwmassa en de (ondergeschikte) bijgebouwen bevorderd, doordat zoveel mogelijk functies in het hoofdgebouw zullen worden opgenomen. Tot slot wordt de hoeveelheid bijgebouwen in zij- en achtertuinen beperkt tot wat bij een woning redelijkerwijs nodig is. Hiermee wordt voorkomen dat tuinen onnodig dichtslibben. Voor grote bouwpercelen geldt dat de maximale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen toe mag nemen, naarmate het perceel groter is.
De toegestane bebouwde oppervlakte van bijgebouwen kan per bouwperceel verschillen: naarmate de grootte van het bouwperceel toeneemt (vanaf 200 m²), mag de maximale bebouwde oppervlakte oplopen tot een maximum van 90 m². Voor woningen in de bouwwijze vrijstaand geschakeld geldt een afzonderlijke regeling voor het bepalen welke gebouwen worden meegerekend bij het bepalen van de bebouwde oppervlakte. Deze bouwwijze houdt in dat vrijstaande woningen geschakeld worden door een bijgebouw. Door de voorgeschreven bouwwijze bestaat niet de mogelijkheid om de schakelende laagbouw te verhogen tot de hoogte van het hoofdgebouw. Voor deze bouwwijze is nu de regeling opgenomen dat deze schakelende laagbouw niet meetelt bij de berekening van de bebouwde oppervlakte voor zover dit is gesitueerd tussen het verlengde van de voor- en achtergevel.
Opgemerkt dient te worden dat binnen de woonfunctie onder voorwaarde nevenactiviteiten worden toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. In het verleden werd hiervoor vaak het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven. Dit bleek niet altijd op de juiste gronden het onderscheid in activiteiten weer te geven. In dit plan is gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De ‘aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit’ is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De ‘publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis’ is via een omgevingsvergunning mogelijk. Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking / geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers. Uitgangspunt is overigens dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar niet een publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn. Zij dienen echter kleinschalig en in te passen in de woonomgeving te zijn. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid.
Uit diverse bouwaanvragen blijkt behoefte te bestaan aan de aanleg van een zwembad of tennisbaan in de achtertuin bij de woning. In het bestemmingsplan is derhalve een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om hieraan tegemoet te komen. Met recreatieve voorzieningen worden o.a. zwembaden, tennisbanen en golfafslagplaatsen bedoeld.
Gebaseerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nuenen en de daarin aangegeven (te verwachten) archeologische waarden, is over grote delen van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ gelegd. Naar gelang de waarden is een uitsplitsing gemaakt naar Archeologisch waardevol, Archeologie hoog en Archeologie middelhoog.
Onderdeel van de bestemmingsregeling is dat voor het oprichten van bouwwerken of het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die een bepaalde oppervlakte te boven gaan of tot een bepaalde diepte de bodem verstoren, vooraf onderzoek moet worden verricht naar eventuele archeologische waarden.
Deze dubbelbestemming beschermt de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht. Het artikel omvat bouwregels die aanvullend gelden aan de onderliggende (enkel)bestemmingen. Zo zijn karakteristieke eigenschappen van gebouwen, waaronder verschijningsvorm, gevelindeling, gevelbreedte en dakhelling vastgelegd en zijn wijzigingen hieraan uitsluitend via afwijking toegestaan waarbij advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie.
Binnen het plangebied komen waardevolle bomen voor. Ter behoud van deze waardevolle bomen worden deze beschermd in dit bestemmingsplan: de waardevolle bomen zijn op de verbeelding aangeduid en voor deze bomen geldt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Daarmee worden werken en werkzaamheden, zoals het kappen van de bomen, het aanbrengen van verhardingen of het vergraven van de gronden onder de bomen, door middel van een omgevingsvergunning afhankelijk gesteld van het oordeel van burgemeester en wethouders. De waardevolle bomen hebben een dubbelbestemming gekregen, waarin opgenomen het vereiste van omgevingsvergunning.
De op Eeneind aanwezige hoogspanningsverbinding is met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige leidingen zijn werkzaamheden die de leidingen kunnen beschadigen of belemmeren uitsluitend via een omgevingsvergunning toegestaan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualiseringsplan, waarmee slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Daarbij gaat het om het wijzigen van de gebruiksmogelijkheden op bestaande bedrijventerreinen. Hiermee zal dit plan dus geen financiële gevolgen hebben voor de gemeente.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 4 mei 2018 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn twee reacties ontvangen. Deze zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Reactie gemeente
Dit wordt voor kennisgeving aangenomen.
Reactie gemeente
In de Visie Bedrijventerreinen is bepaald dat in het zuidelijk deel van Eeneind I en op Eeneind II bedrijven zijn toegestaan in cat 3 en 4 en in 2 voor zover het bedrijfsactiviteiten betreft die zijn toegestaan binnen het bestemmingsplan Eeneind II Zuid. In bp Eeneind II zuid zijn allerlei soorten cat 2 bedrijven toegestaan volgens de bedrijvenlijst. Dergelijke lichte bedrijven kunnen ook elders gevestigd worden, bijvoorbeeld in gemengd gebied of in een kern. Door cat 2 bedrijven toe te laten wordt de bedrijventerreinvoorraad voor zwaardere bedrijven verminderd. Het vigerend bestemmingsplan laat op een groot deel van het plangebied bedrijven toe in cat 3 en 4. Daarnaast zijn in het vigerend bestemmingsplan bedrijven specifiek aangeduid, waaronder ook lichtere bedrijven. Deze werkwijze wordt nu voortgezet in het nieuwe bp. Er worden dus alleen cat 3 en 4 toegestaan en indien er nu al een lichter bedrijf zit, wordt deze specifiek bestemd door deze aan te duiden. Bij de vaststelling wordt de raad geadviseerd om hiermee in te stemmen en te bepalen dat de vaststelling in afwijking van de Visie Bedrijventerreinen is, om conform de reactie van de provincie oneigenlijk gebruik van het bedrijventerrein tegen te gaan en het terrein vrij te houden voor alleen de zwaardere bedrijven.
Reactie gemeente
De watergangen worden opgenomen op de verbeelding en bestemd als water. Tevens wordt aan weerszijden van de watergang (2 x 5 m) een beschermingszone watergang opgenomen (dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen) met verwijzing naar de Keur.
Reactie gemeente
De verbeelding en regels worden aangepast door de persleiding op te nemen
Reactie gemeente
Het gemaal wordt bestemd als 'Bedrijf-nutsvoorzieningen'.
Reactie gemeente
De overstorten worden benoemd in de toelichting. Verder wordt om de overstorten een geurzone gelegd van 50 m en wordt in de regels een regeling opgenomen waarin bepaald wordt dat binnen de geurzone geen geurgevoelige objecten mogen worden gebouwd.
Reactie gemeente
De waterkering wordt opgenomen.
Reactie gemeente
De aanduidingen worden opgenomen.
Reactie gemeente
De verbeelding en regels worden aangepast waarmee de dubbelbestemming 'overige zone-reservering waterberging' komt te vervallen.
Reactie gemeente
Het toetsingskader in artikel 23.2 wordt hierop aangevuld
Reactie gemeente
De regels worden hierop aangevuld.
Reactie gemeente
De verbeelding en regels worden hierop aangepast.
Reactie gemeente
De regels worden hierop aangepast.
Reactie gemeente
In de bestemming Groen zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen rechtstreeks toegestaan. Een wijzigingsbevoegdheid is derhalve niet nodig. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
Kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben en als dusdanig geregistreerd zijn in de legger.
Reactie gemeente
De regels worden hierop aangevuld
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone A en overige waterkeringen, door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
a. bouwwerken aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of te verwijderen;
b. beplanting in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen;
c. ontgravingen uit te voeren of ophogingen aan te brengen;
d. te boren of te sonderen;
e. kabels en leidingen aan te leggen, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen.
Reactie gemeente
De toelichting van het bestemmingsplan wordt hier op aangevuld.
Het ontwerpbestemmingsplan Eeneind 2018 heeft vanaf 13 september 2018 gedurende zes weken (tot en met 24 oktober 2018) voor de eerste keer ter visie gelegen. Gedurende die periode zijn diverse zienswijzen tegen het plan ingediend. Zienswijzen op de keuze om een deel van het bedrijventerrein de bestemming 'gemengd' te geven, zienswijzen op de in dat ontwerpbestemmingsplan gemaakte keuze om het kavel aan de Kleine Heiakker/Parallelweg in te vullen met twee bouwmogelijkheden en verschillende individuele zienswijzen.
Mede naar aanleiding van de zienswijzen op de invulling van het kavel Kleine Heiakker/Parallelweg heeft de raad in september 2019 het college van burgemeester en wethouders de opdracht gegeven de verplaatsing van het betreffende kavel naar het huidige speelterrein aan de Hoge Mikkert te onderzoeken. Na een eerste onderzoek besloot het college op 30 juni 2020 af te zien van de voorgestelde kavelruil. Dit besluit heeft tot vele reacties geleid en heeft de nodige onrust in de wijk veroorzaakt.
Het college heeft op 21 juli 2020 besloten het bestemmingsplan voor de tweede maal als ontwerp ter visie te leggen, omdat:
Ook gedurende genoemde tweede ter inzage periode zijn bij de gemeenteraad diverse zienswijze ingediend.
Een totaaloverzicht van de in 2018 en 2020 ingediende zienswijzen is weergegeven in de "Nota van zienswijzen Bestemmingsplan Eeneind 2018 Gemeente Nuenen". In deze nota zijn de zienswijzen samengevat weergegeven en is aangegeven of de zienswijzen aanleiding hebben gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan. Bij de beantwoording is uiteraard rekening gehouden met de volledige inhoud van de zienswijzen.
De betreffende Nota van zienswijzen is als bijlage bij de toelichting beschikbaar.
Het ontwerpbestemmingsplan Eeneind 2018 heeft vanaf 1 oktober 2021 gedurende zes weken (tot en met 11 november 2021) ter inzage gelegen. Gedurende die periode bestond de mogelijkheid zienswijzen tegen dit plan in te dienen. In totaal zijn 20 zienswijzen tegen het plan ingediend.
Een overzicht van de ingediende zienswijzen, met daarbij een samenvatting en beoordeling van de inhoud van de zienswijzen, is opgenomen in de "Zienswijzennota bestemmingsplan Eeneind 2018". Tevens is daarbij aangegeven welke wijzigingen in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijzen.
Genoemde Zienswijzennota bevat tevens een overzicht van de ambtshalve wijzigingen die bij de vaststelling van het bestemmingsplan nog worden doorgevoerd.
Het bestemmingsplan Eeneind 2018 is op 17 februari 2022 door de raad van de gemeente Nuenen vastgesteld. Diverse ingediende zienswijzen zijn daarbij voor de gemeenteraad reden geweest om haar eerder ingenomen standpunt om te komen tot een kavelruil voor een nog te bouwen woning van Kleine Heiakker naar Hoge Mikkert te heroverwegen. Om tegemoet te komen aan de wensen van een aantal wijkbewoners zonder daarbij andere wijkbewoners te benadelen, is besloten zowel de kavel aan Kleine Heiakker als aan de Hoge Mikkert te bestemmen als 'Groen' ten behoeve van speelgelegenheid. Hiermee is de bouwmogelijkheid voor één woning aan oorspronkelijk de Kleine Heiakker en later de Hoge Mikkert komen te vervallen. Deze mogelijkheid maakt dan ook niet langer deel uit van het plan.