Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, is het bevoegd gezag bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
-
a. het afwijken van de in het plan voorschreven maatvoering ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten en oppervlakten met ten hoogste 10%;
-
b. geringe afwijkingen in situering, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking van de situering niet meer dan 3 m bedraagt en mits dit binnen de toegekende bestemmingsgrenzen plaatsvindt.
De hiervoor genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien en voorzover:
-
c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
d. dit noodzakelijk is voor de stedenbouwkundige dan wel architectonische inpassing.