direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouwlocatie De Hil
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Als gevolg van het teruglopend leerlingenaantal is de locatie van de, inmiddels voormalige, basisschool De Hil vrijgekomen. Op basis van gemaakte afspraken door de gemeente in het verleden voorziet de invulling van deze vrijgekomen locatie in woningbouw met maximaal 16 woningen, bestaande uit grondgebonden woningen aansluitend op de bestaande ruimtelijke structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0002.png"

Voormalige basisschool De Hil

De concrete invulling van de herstructurering van deze locatie voorziet in maximaal 16 grondgebonden woningen. Het herbestemmen en het realiseren van woningbouw op deze locatie is op grond van de ter plaatse geldende beheersverordening 'Woongebied Kaatsheuvel' niet toegestaan. Om dit planvoornemen mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk, aangezien de beheersverordening conserverend is en geen ontwikkelingen mogelijk maakt.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:

  • project- en gebiedsbeschrijving;
  • toetsing aan het geldende beleid;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving
  • juridische opzet
  • uitvoerbaarheid;
  • procedure.

Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in een woonwijk in het zuidelijk deel van de kern Kaatsheuvel ten westen van de hoofdontsluiting Marktstraat richting het centrum. Het plangebied wordt globaal begrenst door de Oosterwijklaan, de Meierijlaan, de Kemperland en de Brabanthof.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Loon op Zand, sectie L, perceelnummer 2712 (voormalige basisschool), 3635 (doorsteek) en 3981 (gedeelte Brabanthof).

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0003.png"

Luchtfoto van de kern Kaatsheuvel met de ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0004.png"

Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening 'Woongebieden Kaatsheuvel', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 september 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0005.png"

Uitsnede vigerende beheersverordening 'Woongebieden Kaatsheuvel'

Ter plaatse van het plangebied zijn de besluitvlakken 'Maatschappelijk' en 'Verkeer' van kracht. Tevens zijn ter plaatse van het besluitvlak 'Maatschappelijk' de besluit-subvlakken 'onderwijs', 'bouwvlak' en 'maximum goot-/bouwhoogte' van toepassing. Op basis van het besluitvlak 'Maatschappelijk' in combinatie met het besluit-subvlak 'onderwijs' zijn de gronden bestemd voor onderwijs, buitenschoolse opvang en openbare speelvoorzieningen. Tevens zijn deze gronden bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, alsmede parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming. Het aangeduide bouwvlak mag daarbij volledig worden bebouwd tot een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 3 meter. Binnen het besluitvlak 'Verkeer' zijn de gronden bestemd voor verkeersdoeleinden. Bebouwing is hier niet toestaan. Er zijn binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

Wonen in de vorm van grondgebonden woningen is op basis van deze bestemmingsplanomschrijvingen niet toegestaan. Met onderhavig bestemmingsplan wordt het planvoornemen in de vorm van woningbouw planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie, de varianten en het uiteindelijke planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Omgeving plangebied

Het plangebied is gelegen in een woonwijk c.q. -omgeving in het zuidelijk deel van de kern Kaatsheuvel. De directe omgeving van het plangebied is bestaat uit grondgebonden aaneengebouwde en twee-aaneen gebouwde woningen in 2 bouwlagen met kap. Aan de overzijde van de Oosterwijklaan bestaat de bebouwing uit patiowoningen in 1 bouwlaag en plat afgedekt. Tevens is hier een groenplantsoen gelegen. Aan de Brabanthof is recent woningbouw gerealiseerd. De woonbebouwing bestaat naast grondgebonden woningen ook uit gestapelde woningen in de vorm van een appartementencomplex. Dit appartementencomplex is qua bouwhoogte en kapvorm afgestemd op zijn omgeving en bestaat eveneens uit 2 bouwlagen. De kapvorm betreft een piramidedak met daartussen plat dak. Hierdoor heeft dit appartementencomplex de uitstraling van grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0006.png"

Woningen Meierijlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0007.png"

Patiowoningen Oosterwijklaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0008.png"

Woningen Brabanthof

2.2.2 huidige situatie plangebied

De bebouwing van de voormalige basisschool is inmiddels gesloopt. Het terrein ligt momenteel braak. Aan de zijde van de Meierijlaan staat nog een stuk Laurierhaag, die nog gerooid wordt. Aan de zijde van de Brantanthof is de bestaande Beukenhaag gehandhaafd. Deze maakt onderdeel uit van het nieuwe plan als erfafscheiding van aangrenzende tuinen.

De aanwezige Lindeboom blijft in principe gehandhaafd en wordt geïntegreerd in het nieuwe plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0009.png"

Huidige situatie plangebied met aangrenzende bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0010.png"

Aanwezige Lindeboom

2.3 Toekomstige situatie/planvoornemen

2.3.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het is uit ruimtelijk oogpunt wenselijk dat de vrijkomende locatie van de voormalige basisschool herontwikkeld wordt. Een herontwikkeling van de school voor maatschappelijke doeleinden is uitgesloten vanwege de concurrentie met gemeentelijke accommodaties. Een andere herbestemming voor de school is enerzijds niet gevonden en anderzijds zijn er afspraken om de locatie te ontwikkelen als woningbouwlocatie.

Door de gemeente Loon op Zand zijn in een nota van uitgangspunten d.d. 30 januari 2014 de volgende specifieke uitgangspunten benoemd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0011.png"

Nota van uitgangspunten

Deze nota van uitgangspunten heeft als basis gedient voor de uitwerking van de diverse varianten.

2.3.2 Varianten

Om te komen tot een definitieve invulling van het plangebied met woningbouw zijn 3 varianten uitgewerkt. Deze varianten verschillen van elkaar met betrekking tot de soort/aantal woningen en inrichting aan de Oosterwijklaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0012.png"

Variant II bestaande uit: 14 aaneengebouwde woningen en 2 twee-aaneen gebouwde woningen. In totaal 16 woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0013.png"

Variant III bestaande uit: 9 aaneengebouwde woningen en 6 twee-aaneen gebouwde woningen. In totaal 15 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0014.png"

Variant IV bestaande uit: 6 aaneengebouwde woningen en 8 twee-aaneen gebouwde woningen. In totaal 14 woningen.

Deze varianten dienen als uitgangspunt voor de uiteindelijke planbeschrijving, uitgaande van de gewenste differentiatie van de woningen aan de Oosterwijklaan qua soort en aantal. De ontwikkelaar gaat uiteindelijk één van de varianten uitwerken tot een bouwaanvraag. Om in te kunnen spelen op onvoorziene gewijzigde marktomstandigheden wordt het bestemmingsplan dusdanig flexibel ingevuldt dat de varianten II, III en IV allen uitvoerbaar zijn.

Inmiddels heeft er uitwerking van deze varianten plaats gevonden. Op 13 juli 2016 is een omgevingsvergunning aangevraagd waarin is gekozen voor variant IV waarin 14 woningen worden gerealiseerd.

2.3.3 Planbeschrijving

Overgang en bebouwing

De herstructurering van de locatie van de voormalige basisschool voorziet in de realisatie van minimaal 14 woningen en maximaal 16 woningen. De woningen sluiten aan op de bestaande ruimtelijke structuur. Als overgang tussen de woningen aan de Meierijlaan 34 en de Brabanthof 10 is een doorgang voorzien met aan de zijde van de bestaande woningen de situering van de parkeerplaatsen. Op de perceelsgrens is hier een groene haag voorzien en ter hoogte van de Brabanthof in principe de handhaving en integratie van de bestaande Lindeboom in het geheel.

Haaks op deze doorsteek en parkeerplaatsen zijn twee blokken van 3 aaneengebouwde woningen voorzien in het verlengde van de bestaande woningen aan de Meierijlaan en de Brabanthof. De bebouwing wordt nadrukkelijk niet doorgetrokken tot aan de Oosterwijklaan. Aan de Oosterwijklaan worden de woningen met hun voorgevel geörienteerd op deze weg. De bebouwing kan hier bestaan uit twee blokken van 4 aaneengebouwde woningen, een blok van 3 aaneengebouwde woningen met aan weerszijden een blok van twee-aaneen gebouwde woningen of een 3 blokken van twee-aaneen gebouwde woningen. Aan de Brabanthof, achter de woningen Oosterwijklaan 10, 12 en 14 wordt haaks op deze woningen een blok van twee-aaneen gebouwde woningen gesitueerd. Deze woningen zijn niet geörienteerd op de Brabanthof maar gericht op het plangebied. De bestaande Beukenhaag vormt hier de erfafscheiding van deze woningen.

Ontsluiting en inrichting openbaar gebied

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande ontsluitingsstructuur. De nieuwe woningen aan de Oosterwijklaan en Meierijlaan worden rechtstreeks via deze wegen ontsloten. De woningen (blok van 3 woningen en blok van twee-aaneen gebouwde woningen) aan de zijde van de Brabanthof worden via een aansluiting op deze weg ontsloten.

De ontsluiting binnen het plangebied bestaat enerzijds uit een doorgang tussen de Meierijlaan en de Brabanthof ten noorden van de bestaande woningen met huisnummer 34 en 10) en anderzijds uit insteek vanuit de Brabanthof. Aan de doorgang zijn parkeerplaatsen in de vorm van haaksparkeren gesitueerd. De insteek is opgezet als een pleintje met een groenvoorziening. Van uit dit pleintje is een door steek in de vorm van een voetpad naar de Oosterwijklaan.Naast de inrit van de insteek staat de bestaande Lindeboom die in principe gehandhaafd blijft. Daarnaast worden aan de Oosterwijklaan en de Meierijlaan ook parkeerplaatsen aangelegd.

Parkeren en fietsenstalling

Op basis van de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de 'Uitwerking Parkeerbeleid Loon op Zand' d.d. 5 januari 2016 gelden voor de rest bebouwde kom Kaatsheuvel en woning midden (90 - 135 m2 GBO) een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats voor de woning en 0,3 parkeerplaats voor bezoek. Uitgaande van maximaal 16 woningen dienen in totaal 31 parkeerplaatsen (16 x 1,6 parkeerplaatsen = 26 parkeerplaatsen + 16 x 0,3 parkeerplaatsen = 5 parkeerplaatsen) gerealiseerd te worden. Daarnaast worden conform de afspraken in de nota van uitgangspunten 5 extra parkeerplaatsen gerealiseerd ter compensatie van dubbelgebruik. Dit resulteert in een opgave van 36 parkeerplaatsen.

Op 13 juli 2016 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor dit plan, zie bijlage 9. Hierin is gekozen voor variant IV waarin 14 woningen worden gerealiseerd. Dit bouwplan wordt gecoördineerd met het onderhavige bestemmingsplan in procedure gebracht. Vandaar dat er hierbij een aanvulling wordt gedaan op het aspect parkeren. In totaal dienen voor het uiteindelijke bouwplan 28,4 parkeerplaatsen (8 x 1,6 parkeerplaatsen + 6 x 1,9 parkeerplaatsen = 24,2 parkeerplaatsen + 14 x 0,3 parkeerplaatsen = 4,2 parkeerplaatsen) gerealiseerd te worden. Daarnaast worden conform de afspraken in de nota van uitgangspunten 5 extra parkeerplaatsen gerealiseerd ter compensatie van dubbelgebruik. Dit resulteert in een opgave van 33,4 parkeerplaatsen. In totaal worden 34 parkeerplaatsen gerealiseerd, namelijk 12 parkeerplaatsen aan de Oosterwijklaan, 6 parkeerplaatsen op eigen terrein (inritten) aan de Oosterwijklaan, 2 parkeerplaatsen aan de Meierijlaan en 14 parkeerplaatsen aan de doorsteek van de Meierrijlaan naar de Brabanthof. Gezien het aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd wordt in relatie tot het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte.

De aangevraagde omgevingsvergunning maakt niet geheel gebruik van de maximale planologische invulling van 16 woningen. Ook bij een andere invulling dan waarvoor vergunning is aangevraagd dient te worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dit is geborgd in de regels.

Tevens geldt er een gemeentelijke parkeernorm voor de fiets. Dit houdt voor een zelfstandige woning, in rest bebouwde kom Kaatsheuvel , in dat een berging (minimaal 5 m2 met een breedte van ten minste 1,8 meter en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter) bij de woning gerealiseerd dient te worden. In onderhavig planvoornemen wordt hierin voorzien door bij iedere woning een aparte berging te realiseren.

Bestaande Lindeboom.

De bestaande Lindeboom blijft in principe gehandhaafd. Met betrekking tot de inrichting van de groeiplaats wordt geadviseerd binnen de kroonprojectie van de linde geen verharding aan te leggen, maar een situatie met open grond en beplanting te creëren. Het grote voordeel hiervan is dat het afgevallen blad tussen de onderbeplanting kan blijven liggen en zo een natuurlijke strooisellaag vormt, waarmee het bodemleven en de bodem gevoed kunnen worden. Bijkomend voordeel van deze onderbeplanting, in tegenstelling tot het inzaaien met gras, is dat er minder tot geen machinale werkzaamheden om en onder de boom plaats hoeven te vinden. De mogelijkheid tot het beschadigen van de boom, stam en de kroon en verdichting van de groeiplaats wordt hiermee zoveel mogelijk voorkomen.

Ten aanzien van graafwerkzaamheden rondom de boomspiegel wordt gesteld dat niet binnen 4 meter vanaf de stam van de boom gegraven mag worden. Dit om te voorkomen dat er teveel en te zware wortels worden beschadigd. Amputatie van zwaardere wortels (dikker dan 4 cm doorsnee) verzwakt de boom en geeft een sterk verhoogd risico op aantasting door houtrotschimmels, zoals honingzwam, tonderzwam en korsthoutskoolzwam op langere termijn. Dit kan de levensverwachting van de linde aanzienlijk doen verminderen. Wanneer de verharding binnen deze 4 m verwijderd wordt, moet het afgraven met een combinatie van graven en zuigtechniek uitgevoerd worden. De grond op en tussen de wortels direct rondom de boomspiegel moet worden weggezogen. Zo wordt de exacte ligging van de zwaardere en essentiële wortels zichtbaar en wordt grote schade aan de wortels voorkomen. Het is van belang dat deze wortels te allen tijd behouden blijven. Op plaatsen waar geen of nauwelijks wortels meer zijn, kan machinaal verder worden gegraven.

De nieuwbouw van bebouwing in de vorm van woningen, inclusief de benodigde werkruimte, moet 1 m buiten de kroon van de linde blijven (dit is een afstand van minimaal 6 tot 8 m, afhankelijk van welke zijde). Hierdoor kan de kroon in zijn huidige vorm intact blijven en worden er geen grote snoeiwonden gemaakt, met het risico van aantasting door houtrotschimmels.

Bij de herinrichting mag het maaiveld rondom de linde in geen geval opgehoogd worden. Als er grond op de kluit verwerkt wordt, zullen de wortels minder zuurstof kunnen krijgen met wortelsterfte als gevolg. Verder zal, wanneer de omgeving van de boom hoger komt te liggen, het omliggende water naar de boom toe stromen en zal de standplaats van de boom een vergaarbak worden voor het water en zo het zuurstof uit de bodem drukken met het desbetreffende gevolg van zuurstofgebrek bij de boom.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waar binnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Loon op Zand.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan om ter plaatse van een vrijkomende locatie van een voormalige basisschool maximaal 16 woningen te kunnen realiseren binnen bestaand bebouwd gebied. Als gevolg hiervan verandert de beoogde ruimtelijke situatie niet. De ontsluitingsstructuur blijft ongewijzigd. Alleen de maatschappelijke bestemming van de voormalige basisschool wordt omgezet in een woonbestemming. Er zijn hierbij geen rijksbelangen in het geding gezien het ondergeschikte karakter van het aangepaste planologisch-juridisch regime in relatie tot de woonomgeving.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van een vrijkomende locatie van een voormalige basisschool voor maximaal 16 woningen binnen bestaand bebouwd gebied. Als gevolg hiervan verandert de beoogde ruimtelijke situatie niet. De ontsluitingsstructuur blijft ongewijzigd. Alleen de maatschappelijke bestemming van de voormalige basisschool wordt omgezet in een woonbestemming. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Natuur

Natuurbeschermingswet 1998; Natura 2000

De Natuurbeschermingswet 1998 heeft tot doel bijzondere natuurgebieden in Nederland te beschermen en in stand te houden. De wet omvat onder andere de richtlijnen van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn ten aanzien van gebiedsbescherming. Doordat de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn beide zijn opgenomen in de Natura 2000-wetgeving, zijn de termen “Habitatrichtlijngebied” en “Vogelrichtlijngebied” komen te vervallen. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Europese Unie. Handelingen die een negatieve invloed hebben op gebieden die binnen dit netwerk vallen, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door het Ministerie van Economische Zaken (via Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) of door de Provincie.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied en niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. De grenzen van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden 'Langstraat' en 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' bevinden zich nog op respectievelijk circa 2,7 km ten noorden en circa 1,8 km ten oosten van het plangebied. Gezien deze afstand heeft de herontwikkeling van het plangebied geen significante effecten op deze gebieden.

Natuurbeschermingswet 1998; Beschermde Natuurmonumenten

Beschermde Natuurmonumenten zijn gelegen buiten de Natura 2000-gebieden. Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 is het onderscheid tussen Staats- en Beschermde Natuurmonumenten opgeheven en gewijzigd in Beschermde Natuurmonumenten en zijn (delen van) Beschermde Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000- gebieden komen te vervallen. Het beschermingsregime voor Beschermde Natuurmonumenten betreft het verbod om zonder vergunning handelingen te verrichten die schadelijk kunnen zijn voor de te beschermen waarden van een natuurmonument, zoals natuurschoon en de natuurwetenschappelijke betekenis ervan. Ontwikkelingen zijn wel mogelijk als door het Ministerie of de Provincie een vergunning is verleend.

Het plangebied is gezien de ligging in bestaand bebouwd gebied niet gelegen in de nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Beschermd Natuurmonument.

Nationaal natuurnetwerk; Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van gebieden dat planten- en diersoorten in staat stelt zich door en tussen verschillende natuurgebieden te verplaatsen. Het netwerk moet voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat gebieden hun ecologische waarde verliezen. De EHS is onderdeel van een Europees ecologisch netwerk en bestaat uit kerngebieden (in Nederland de Natura-2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en de Wetlands) of verweven gebieden (gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur) die onderling verbonden worden door ecologische verbindingszones. Ecologische verbindingszones zijn stroken en stukjes natuur die de verspreid liggende natuurgebieden met elkaar verbinden. Op deze manier kunnen dieren en planten zich van het ene naar het andere leefgebied verplaatsen. Met name de kleine populaties die met uitsterven worden bedreigd, blijven hierdoor levensvatbaar. Negatieve invloed op de werking van een verbinding of aantasting van een verbinding dient vermeden en gecompenseerd te worden zodat het netwerk niet verslechterd.

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van de EHS. De dichtstbijzijnde gebieden van de EHS liggen op circa 500 meter ten zuiden van het plangebied, in het aangrenzende buitengebied. Het betreffen enkele kleine elementen als een groenstrook of bomenrijen.

Groenblauwe mantel (provinciaal)

De Groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De Groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de Groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de Groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De Groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mits benadering'. De Groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Het plangebied maakt geen deel uit van Groenblauwe mantel. Het dichtstbijzijnde onderdeel behorende tot de Groenblauwe mantel ligt op ongeveer 400 meter ten zuiden van van het plangebied.

Conclusie

Met betrekking tot gebiedsbescherming wordt verwacht dat er geen verzuring en vermesting zal optreden in Natura 2000-gebieden of gebieden die deel uitmaken van de EHS door het beoogde plan. Verder onderzoek naar effecten op beschermde gebieden wordt niet noodzakelijk geacht.

3.2.4 Ladder van duurzame verstedelijking

Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4), 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653).

Stedelijke ontwikkeling

Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen ziet dan ook op herstructuring van de locatie van een voormalige basisschool door de realisatie van woningbouw. Op deze inbreidingslocatie zijn, maximaal 16 grondgebonden woningen voorzien. Gezien het aantal te realiseren woningen is het planvoornemen aan te merken als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing.

Trede 1

In paragraaf 3.4 (regionaal beleid) en paragraaf 3.5 (gemeentelijke beleid) is aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte van de woningbouwontwikkeling, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht.

Trede 2

De locatie van de voormalige basisschool maakt onderdeel uit van bestaand bebouwd gebied. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom van Kaatsheuvel en maakt hier onderdeel uit van de bestaande ruimtelijke structuur. De bebouwing van de voormalige basisschool is inmiddels gesloopt en is nu een open plek tussen de bestaande bebouwing, welke herontwikkeld wordt met reguliere woningbouw. Het planvoornemen voldoet hiermee aan trede 2 aangezien er transformatie en herstructurering van een bestaande locatie plaats vindt.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling op de locatie van de voormalige basisschool voorziet in een actuele behoefte en wordt gerealiseerd op een locatie die onderdeel is van de bestaande ruimtelijke structuur binnen het bestaande bebouwde gebied. Er vindt transformatie en herstructurering van het plangebied plaats. Hiermee wordt voldaan aan zowel trede 1 als trede 2 van de 'ladder van duurzame verstedelijking'.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0015.png"

Structurenkaart structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

(stedelijk concentratiegebied)

De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken.

Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte is het accent in de SVRO daarom verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op inbreiding, herstructurering en transformatie. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen vervult de provincie een regierol. Om het aansnijden van nieuwe ruimte te voorkomen, wordt de ladder van duurzame verstedelijking gehanteerd. Gemeenten en de provincie voeren in regionaal verband overleg om te komen tot een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen de regio.

Voor onderhavig bestemmingsplan speelt het belang van concentratie van verstedelijking een rol. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructurering van gebieden voorkomen.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de ver-schillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt herstructurering en transformatie van bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt op een vrijkomende locatie van een voormalige basisschool. De betreffende school is vrijgekomen en niet meer noodzakelijk. De bebouwing is inmiddels gesloopt en is nu een open plek in de bestaande ruimtelijke structuur. Het terrein wordt ontwikkeld tot wonen voor verschillende doelgroepen. De inrichting en planopzet van het plangebied wijzigt en het terrein wordt onderdeel van het woongebied. In de nieuwe planopzet is duidelijk rekening gehouden met de randen van het gebied zodat er een goede overgang ontstaat met de aangrenzende woningen en structuren. Daarmee is onderhavig bestemmingsplan in lijn met het provinciale beleid aangaande concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden.

De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte is op 17 december 2010 vastgesteld en op 1 maart 2011 in werking getreden en wordt periodiek geactualiseerd. Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De Verordening ruimte 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. Provinciale Staten hebben in hun vergadering op 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 integraal opnieuw vastgesteld. De gewijzigde verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0016.png"

Structurenkaart Verordening ruimte 2014

Het plangebied ligt binnen gronden die op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte zijn aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied.Hoofd-regel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden.

De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn. De gebieden zijn dusdanig ruim dat ze de komende 20 à 25 jaar voorzien in de ruimtebehoefte.

Artikel 4.3 Regels voor nieuwbouw van woningen

  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • 1. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
    • 2. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • Onder harde plancapaciteit voor woningbouw, als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeen-te beschikt:
    • 1. die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
    • 2. die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Het provinciale beleid is gericht op het intensiveren van bestaand stedelijk gebied. Het herstructureren van woningbouwlocaties in bestaand gebied behoort tot de doelstellingen van dit beleid. Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. De locatie is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwbeleid (zie paragraaf 3.5) en maakt indirect onderdeel van de regionale afspraken uit het Regionaal Agenda Wonen 2015.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Agenda Wonen 2015

In de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose, actualisering 2014' is aangegeven wat de omvang van de woningbehoefte is in onder andere de regio Hart van Bra-bant en ook specifiek voor de gemeente Loon op Zand. Voor het maken van regionale woningbouwafspraken is provinciale woningbouwbehoefte specifiek doorgerekend naar de periode 2014 tot en met 2023. De Regionale Agenda Wonen (RAW) 2015 heeft voor de regio Hart van Brabant en de gemeente Loon op Zand de volgende behoefte bepaald:

  • bandbreedte laag Regio Hart van Brabant: 14.460 woningen;
  • bandbreedte hoog Regio Hart van Brabant: 16.735 woningen.

Ten aanzien van de gemeente Loon op Zand komt de provincie uit op een benodigde toevoeging van:

  • bandbreedte laag Regio Hart van Brabant: 605 woningen;
  • bandbreedte hoog Regio Hart van Brabant: 745 woningen.

De provincie geeft in haar Regionale Agenda Wonen 2015 het advies om bij bovenstaande bandbreedte maximaal de onderkant van de bandbreedte planologisch hard te maken en het verschil tussen boven- en onderkant indien nodig 'flexibel' in te zetten.

In het portefeuillehoudersoverleg ROV Midden-Brabant van 11 december 2014 is hier aan toegevoegd: 'maar gemeenten mogen de ruimte in de bestemmingsplancapaciteit benutten tot de maximale woningbouwopgave'.

Zoals blijkt uit paragraaf 3.5 wordt de bandbreedte met de plannen waar prioriteit aan wordt gegeven tot 2023 niet overschreden. Op basis van het gemeentelijk beleid (zie paragraaf 3.5) worden initiatieven benoemd die promotie kunnen maken naar de categorie plannen waar prioriteit aan wordt gegeven (categorie 1 of 2a). Het woningbouwplan waar dit plan in voorziet wordt hiertoe gerekend. Derhalve wordt gesteld dat dit plan in overeenstemming is met de Regionale Agenda Wonen 2015.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Loon op Zand 2030

De Structuurvisie Loon op Zand 2030 (door de raad vastgesteld op 5 maart 2015) legt de missie vast voor de (middel) lange termijn met een planhorizon van 10 tot 15 jaar. De gemeente neemt een regierol op zich. Er wordt veel ruimte gelaten aan de initiatieven van burgers en ondernemers voor de inrichting en het beheer van de wijken en buurten. De visie fungeert als afwegingskader voor de initiatieven en voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. In het afwegingskader is nadrukkelijk aandacht voor het benoemen van hoofdstructuren zoals (bebouwings)linten, groen en verkeer en worden er (woningbouw)projecten verbeeld waarin de komende jaren energie in wordt gestoken.

De gemeente wenst haar drie dorpen vitaal en leefbaar te houden, een evenwichtige bevolkingsopbouw is hierbij van groot belang. Nieuwe woningbouwontwikkelingen zijn een middel om dit te bereiken. De gemeente streeft hierbij naar een gevarieerde woning-voorraad met een diversiteit qua leeftijds-, huishoudens- en inkomensgroepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0017.png"

Uitsnede structuurkaart 'Wonen'

Bij woningbouw legt de gemeente het accent op vernieuwing van binnenuit, op 'inbreiding' (in bestaand bebouwd gebied) in plaats van op uitbreiding. Hiermee wordt aangesloten bij de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Anderzijds is inbreiding (door her-structurering of transformatie) een middel om de ruimtelijke knelpunten in bestaande bebouwde gebieden aan te pakken. Vooral in Kaatsheuvel, maar ook in Loon op Zand, zijn er nog veel inbreidingslocaties beschikbaar

De locatie van de voormalige basisschool betreft een dergelijke in bestaand bebouwd gebied gelegen inbreidingslocatie. Op de structuurvisiekaart 'Wonen' is de locatie aangeduid met nummer 12.

Voor de inbreidingslocaties zijn enkele uitgangspunten voor de gewenste ontwikkelingsrichting geschetst. De in dit kader van belang zijnde uitgangspunten dit betreffen:

  • De ontwikkeling lost bij voorkeur een bestaand ruimtelijk of sociaal-maatschappelijk probleem op.
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding, maar op basis van de huidige verwachtingen blijft de komende jaren ook uitbreiding noodzakelijk.
  • Inbreiding mag niet (in onevenredige mate) ten koste gaan van het dorpse karakter. Vooral door herstructurering of transformatie woningen toevoegen.
  • Rekening houden met de schaal en korrel van de omgeving, structuren (verkeer, groen) en functionele aansluiting (verweving met bestaand netwerk).
  • Vooral grotere inbreidingslocaties niet in één keer ontwikkelen. Altijd gedoseerd en gefaseerd bouwen in kleine stappen, waardoor wijkjes / buurtjes ontstaan die op zichzelf een afgerond geheel vormen, ook als latere planfases niet gerealiseerd (kunnen) worden.
  • Uitgangspunt voor woningbouwplannen vormt de jaarlijks op te stellen 'Quickscan Woningbouwprogramma', die resulteert in conclusies en aanbevelingen voor bijstelling van het woningbouwprogramma en het toekennen van een prioritering aan projecten.

In onderhavige situatie is sprake van een inbreidingslocatie ter plaatse van een voormalige basisschool, die zijn functie als zodanig heeft verloren. De woningen worden gesitueerd aan de bestaande infrastructuur en afgestemd op de bestaande ruimtelijke structuur. De woningen worden daarbij in dezelfde voorgevelrooilijn dan de bestaande woningen in de omgeving gesitueerd. Ook qua bouwmassa en kapvorm wordt aangesloten bij de woningen in de directe omgeving (2 bouwlagen met kap). De nieuwe woningen kennen een zekere mate van differentiatie van woningtypologie (aaneengebouwd en twee-aaneen gebouwd). Een en ander vastgelegd door middel van bouwvlakken in combinatie met aanduidingen en maatvoering. Alleen in het bouwvlak gesitueerd aan de Oosterwijklaan wordt flexibilteit geboden qua woningtypologie. Dit sluit ook aan bij het beleid dat is ingezet met de quickscan woningbouwprogramma.

3.5.2 Woningbehoefteonderzoek 'Hart van Brabant'

De regio 'Hart van Brabant' heeft in september 2014 een woningbehoefteonderzoek uit-gevoerd. Het onderzoek geeft inzicht in de vraag- en aanbodbalans voor de regio op het gebied van de woningen en de woonmilieus. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er in de gemeente Loon op Zand vraag is naar de volgende woonmilieus:

  • Levendige stadswijk (tekort van 2%);
  • Rustige stadswijk (tekort van 5%);
  • Luxe woonwijk (tekort van 4%);
  • Landelijk wonen (tekort van 12%).

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0018.png"

Tabel woningbehoefteonderzoek met vraag en aanbod woonmilieus Loon op Zand

Uit het onderzoek blijkt eveneens dat de bewoners in Kaatsheuvel ontevreden zijn over de ontwikkelingen in hun buurt/ dorp. Ook is een veelgenoemde associatie met Kaatsheuvel van zowel bewoners als niet-bewoners 'onaantrekkelijk'. Bewoners refereren hierbij aan het niet-bruisende stadscentrum, het matige onderhoud aan het groen en aan de bewoners zelf. Ook lijkt het woningaanbod niet helemaal aan te sluiten op de wensen van de bewoners. Zo wordt onder andere aangegeven dat er sprake is van een overaanbod aan eengezinswoningen in een rij, met name in de zogeheten bloemkoolwijken.

De woningbouwontwikkeling op de locatie van de voormalige basisschool kan hoofdzakelijk worden getypeerd als een rustige stads-/woonwijk. Het planvoornemen voorziet in een beperkt gedifferentieerd woningaanbod van aaneengebouwde en twee-aaneen gebouwde woningen in een woonomgeving met overwegend aaneengebouwde woningen. Er wordt hiermee specifiek ingespeeld op de actuele vraag uit de markt.

3.5.3 Woonvisie-plus 2009 + quickscan woningbouwprogramma 2015

Voor wat betreft het gemeentelijk woningbouwbeleid zijn de Woonvisie-plus 2009 en de meest actuele quickscan, in dit geval de Quickscan woningbouwprogramma 2015, de belangrijkste beleidsdocumenten.

De Woonvisie-plus (vastgesteld op 29 mei 2009) geeft een doorkijk naar de ontwikkelingen en de visie daarop tot 2015. Er wordt ook een doorkijk gegeven naar 2020. De gemeente Loon op Zand zet in op versterking van het woon- en leefklimaat in de dorpskernen. De drie centrale doelstellingen van de woonvisie zijn: complete en robuuste kernen en wijken, Loon op Zand profileren als een recreatie gemeente en keuzemogelijkheden voor alle bevolkingsgroepen.

De woonvisie is echter vastgesteld in een periode waarin de woningmarkt sterk veranderend van karakter was. Al met al heeft dit geleid tot een woningmarkt die in de huidige situatie is 'omgeturnd' van een aanbodmarkt naar een vragersmarkt. De woonconsument stelt zich daarin kritisch op en is eigenlijk niet meer te verleiden met standaardoplossingen. Men zoekt naar antwoorden op maat, passend bij de eigen situatie. Bovendien zijn 'moet'-verhuizingen steeds belangrijker geworden en 'wens'-verhuizingen steeds minder belangrijk. Al met al is de woningmarkt daarmee in plaats van tweedimensionaal drie- of vierdimensionaal geworden. Standaardoplossingen voldoen niet meer. Om die reden heeft de gemeente Loon op Zand besloten om vanaf 2012 jaarlijks een zogenoemde quickscan uit te voeren naar alle woningbouwinitiatieven in de gemeente en daarin een prioritering van de woningbouwinitiatieven aan te brengen.

In de meest actuele quickscan, de quickscan 2015, is rekening gehouden met de voornoemde beleidsstukken en bijbehorende onderzoeken. De quickscan heeft als doel te bevorderen dat het te realiseren bouwprogramma zo goed mogelijk inspeelt op de woningbehoefte. De quickscan hanteert daarbij de criteria 'hardheid', 'markt', 'urgentie' en 'uitvoerbaarheid'.

  • 'Hardheid' heeft betrekking op de planologische status of dat er een overeenkomst met de gemeente is gesloten. Bij een hoge hardheid wordt een '1' gescoord en als een bouw-initiatief nog niet verder is dan een geringe voorbereiding, dan wordt een '3' toegekend.
  • Bij 'markt' wordt bezien of de woningtypen/prijzen aansluiten bij de huidige vraag van de woonconsument. Hoe beter wordt aangesloten bij de vraag van de consument, des te groter is de kans dat het project wordt afgezet en wordt gerealiseerd Hoe groter de kans van realiseren, hoe hoger de score.
  • Bij 'urgentie' wordt bezien of er maatschappelijke [en/of beleidsmatige], stedenbouwkundige (ruimtelijke kwaliteit), volkshuisvestelijke (woningbehoefte) en financiële noodzaak is om het project te realiseren. Als een plan weinig of nagenoeg geen stedenbouwkundige kwaliteiten heeft en/of verwacht kan worden dat het plan de leefbaarheid aantast, dan scoort het laag.
  • Bij toetsing op 'uitvoerbaarheid' wordt bezien of de grondaankoop is geregeld, of er bezwaren zijn van omwonenden, of milieubelemmeringen oplosbaar zijn e.d. Als spoedige uitvoering kan worden verwacht, scoort het bouwinitiatief hoger.

Op basis van de score op alle opgenomen criteria wordt ieder bouwplan binnen de gemeente ingedeeld in een bepaalde 'klasse':

  • Classificatie 1: Kansrijke plannen. Score op alle criteria maximaal.
  • Classificatie 2a: Onzekere plannen. Echter wel plannen met (nagenoeg) uitsluitend woningen die goed aansluiten op de huidige woningmarkt.
  • Classificatie 2b: Onzekere plannen. Nadere toets op 'markt'. Plannen waarvoor de aansluiting op de markt (nog) niet zeker is en om uitwerking vraagt.
  • Classificatie 3: Risicovolle plannen/rode lijst. Initiatieven waarvoor geldt: Gebrek aan urgentie, ontbreken concrete initiatieven, ongeschikt qua programma, geen bijdrage aan evenwichtige spreiding over de kernen of bijvoorbeeld vanwege slechte bereik-baarheid of ontsluiting.

Zoals hiervoor aangegeven, heeft de provincie de behoefte tot en met 2023 als volgt geprognotiseerd (peildatum 1-1-2014): Bandbreedte laag: 605 woningen en Bandbreedte hoog: 745 woningen. Het gemeentelijke woningbouwprogramma tot en met 2023 voor bouwplannen ingedeeld in de categorie 1 of 2a bedraagt in totaal 479 woningen. Daarnaast geldt bovendien nog dat er diverse plannen zijn die een planologische hardheid van 1 kennen. Dit betekent dat deze locaties in potentie snel in ontwikkeling genomen kunnen worden. Dit betreft in totaal 117 woningen. Indien de woningen als genoemd in classificatie fase 1 en 2 en de overige harde plancapaciteit bij elkaar worden opgeteld komt dit neer op een toevoeging van 596 woningen. Ook dit aantal blijft onder de bandbreedte laag.

Echter in de categorie 2b is een aantal initiatieven die getalsmatig aanzienlijk zijn en die makkelijk 'promotie' kunnen maken richting 2a zonder dat hierdoor de maximale bandbreedte wordt overschreden. In dit verband wordt bijvoorbeeld specifiek de woningbouwontwikkeling waarin dit plan voorziet genoemd, hierbij wordt opgemerkt dat qua woningbouwprogramma is uitgegaan van maximaal 16 woningen.

De quickscan betreft in feit de kwantitatieve onderbouwing (woningbouwaantallen) van het gemeentelijk woningbouwbeleid. Het stedenbouwkundig planconcept is juridisch vertaald in dit bestemmingsplan (verbeelding en regels), de woningtypen die worden weergegeven zijn echter juridisch vertaald in dit plan. In de bouwvlakken is het aantal woningen en het woningtype vastgelegd. Alleen in het bouwvlak aan de zijde van de Oosterwijklaan zijn zowel aaneengebouwde als twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan. Op deze wijze kan nog adequaat en flexibel worden ingespeeld op de actuele vraag vanuit de markt.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

Hierna worden de verschillende aspecten in relatie tot de woningbouwontwikkeling op deze vrijkomende locatie van de voormalige basisschool besproken. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.

4.2 MER-beoordeling

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., nummer 11.2. In geval van woningbouw is een (indicatieve) drempelwaarde opgenomen van >2000 woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 16 woningen, ter plaatse van een locatie van een voormalige basisschool, omringd door woningen (binnenstedelijk gebied). Deze woningbouwontwikkeling ligt met maximaal 16 woningen ver beneden de genoemde drempelwaarde. Ook gezien de in deze toelichting beschreven aspecten in navolgende paragrafen. wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

In dat kader is voor het gehele plangebied een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 1217.001, 8 april 2016) uitgevoerd. Uit dit bodemonderzoek is het volgende gebleken:

  • Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
  • De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand en is bovendien plaatselijk zwak humeus. Plaatselijk komt in de ondergrond een zwak zandige leem- en kleilaag voor. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
  • Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
  • De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met zink. Deze metaalverontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
  • De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, formeel verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
  • Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Derhalve vormt het aspect bodem verder geen belemmering

4.4 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (verder: Wgh) van toepassing.

De Wet geluidhinder voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in (geluid)zones. Een zone rond een industrieterrein moet tezamen met het bestemmingsplan dat de vestiging van geluidszoneringsplichtige bedrijven mogelijk maakt worden vastgesteld op basis van een akoestisch onderzoek. Het industrieterrein zelf maakt geen deel uit van de zone. De zones langs wegen en spoorwegen volgen uit de Wet geluidhinder in samenhang met het Besluit geluidhinder en de Regeling Zonekaart spoorwegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorlijn of de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai zijn derhalve niet aan de orde.

Het plangebied is wel gelegen binnen de geluidzone van de Markstraat. De overige wegen in de directe omgeving van het plangebied, namelijk de Meierijlaan, Kempenland, Brabanthof en Oosterwijklaan, zijn aangemerkt als wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Hiervoor is vanuit de Wet geluidhinder geen geluidzone bepaald, waardoor hiervoor ook geen hogere waarden verleend kunnen worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen ten gevolge van 30 km/uur wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB.

Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen te realiseren binnen de geluidzone van een weg, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Voor de 30 km/uur wegen geldt geen onderzoeksplicht vanuit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen ten gevolge van de omliggende 30 km/uur wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB.

Voor onderhavig planvoornemen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Tritium, documentkenmerk 1602/117/RV-01, 10 maart 2016) uitgevoerd. Uit dit akoestisch onderzoek is gebleken dat voor alle gemodelleerde wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Voor de Marktstraat geldt derhalve dat een hogere waarde procedure niet aan de orde is. Voor de 30 km/uur wegen geldt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In onderhavige situatie is geen sprake is van een hogere waarde procedure. Ook de geluidbelasting afkomstig van de 30 km/uur wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet. Derhalve, is voor de woningen geen aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Voor wat betreft het aspect geluid (Wet geluidhinder alsmede Bouwbesluit 2012) zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Er zijn nu meer mogelijkheden om kleine bouwprojecten door te laten gaan.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit niet in betekenende mate bijdragen) is een AMvB die vastlegt, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling niet in betekenende mate bijdragen valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen(luchtkwaliteitseisen);
  • op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt, is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is.

Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Dus als een planvoornemen uitgaat van de realisatie van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg zal een plan mogelijk in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging van de omgeving. Concreet wordt met dit planvoornemen de bouw van maximaal 16 woningen mogelijk gemaakt. Daarnaast is de maatschappelijke functie van school komen te vervallen waardoor de verkeersaantrekkende werking van deze functie niet meer aan de orde is. Aangenomen wordt dat luchtkwaliteit dan ook geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inleiding

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas en vloeibare brandstof). Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

De gemeente Loon op Zand hanteert een Beleidsvisie Externe Veiligheid (april 2010) waarin is aangegeven welke risico's de gemeente acceptabel vindt en op welke wijze ze deze risico's wil beheersen. De acceptatie van de risico's wordt gestuurd door:

  • de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners;
  • de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in Loon op Zand te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0019.png"

Uitsnede risicokaart

4.6.2 Risicovolle inrichtingen

In de direct omgeving, binnen een staal van 200 meter, van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelegen. Wel is aan de noordzijde van het plangebied, aan de Berndijksestraat 3, op een afstand van ongeveer 600 meter een LPG tankstation gelegen. Het invloedsgebied van 150 meter van dit tankstation is niet van invloed op het plangebied. Hetzelfde geldt voor het LPG tankstation aan de Dreefseweg 54. Dit tankstation ten zuidwesten van het plangebied is op meer dan 1 kilometer van het plangebied gelegen.

Tevens is de Efteling op een afstand van ongeveer 700 meter van het plangebied aangemerkt als een risicovolle inrichting. Het betreft hier opslag van propaan (8000 liter) in een bovengrondse tank met bijbehorende opstelplaats voor de tankwagen. Gezien de afstand van ongeveer 700 meter is deze propaantank niet van invloed op het planvoornemen.

4.6.3 Transport van gevaarlijke stoffen

Transport van gevaarlijke stoffen vindt in de directe omgeving niet plaats. Ook niet over de provinciale weg N261 (Midden-Brabantweg). Wel ligt parallel aan deze weg een aardgasleiding van Vermilion Oil & Gas Netherlands. Deze leiding is op een afstand van meer dan 1,5 kilometer gelegen. Gezien de gegevens van de leiding (diameter leiding 273 mm, wanddikte 6 mm, maximale werkdruk 42,5 bar en diepteligging leiding 1 meter beneden maaiveld) wordt aangenomen dat het invloedsgebied van deze leiding niet van invloed is op het plangebied.

Gezien de afstand van de risicovolle objecten en de aardgasleidig tot het plangebied mag geconcludeerd worden dat voor de nieuwe woningen sprake is van een veilige woonomgeving. Het woon- en leefklimaat wordt in voldoende mate gewaardborgd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van woningen op de locatie van de voormalige basisschool.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Inleiding

Het is verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig worden beschouwd.

4.7.2 Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta. Het beleid van het waterschap is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021 ’grenzeloos verbindend’. Het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta heeft in haar vergadering van 14 oktober 2015 dit Waterbeheerplan vastgesteld.

Het waterschap richt zich op een goede uitvoering van de wettelijke taken rondom waterveiligheid, waterkwaliteit en watersysteembeheer. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de toekomstbestendigheid van het watersysteem (met oog voor klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging). Dit wordt gedaan voor de burgers, bedrijven en organisaties in het werkgebied van het waterschap. Vanuit een open bestuurscultuur worden zij volop bij het waterbeleid, de planontwikkeling en de uitvoering betrokken. Eigenaren en gebruikers van (landbouw en natuur)gronden spelen hierbij een belangrijke rol.

Bij de uitvoering van de wettelijke kerntaken geven het waterschap ruimte aan (samenwerkingsverbanden van) individuele burgers, bedrijven en organisaties. Ook worden burgerinitiatieven die passen bij de plannen van het waterschap gefaciliteerd. Het waterschap zoekt nadrukkelijk samen naar mogelijkheden om de uitvoering van haar wettelijke taken te combineren met taken en wensen van anderen; de zogenoemde meekoppelkansen. Er worden veel mogelijkheden gezien om functies slim te combineren. Een randvoorwaarde is dat dit niet leidt tot hogere waterschapsbelastingen dan het geval zou zijn zonder combinatie met andere functies.

Waterschap Brabantse Delta zorgt er samen met burgers, ondernemers en overheden in Nederland en Vlaanderen voor dat water voor iedereen een toegevoegde waarde blijft hebben. Het waterschap voert daarbij het beheer over het watersysteem en de afvalwaterketen. Het gaat dan over verschillende onderdelen:

  • het watersysteem, bestaande uit het samenhangende geheel van oppervlaktewater en ondiep grondwater, inclusief kunstwerken zoals pompen en stuwen; het beheer gaat dan over de waterkwaliteit en de waterkwantiteit: over de stoffen in het water, de planten en dieren in en langs het water en over aan- en afvoer van water en het regelen van de waterstanden.
  • de dijken (waterkeringen) langs de grote en kleine rivieren;
  • de rioolwaterzuiveringsinstallaties, inclusief de bijbehorende pompen en transportleidingen (samen met de gemeentelijke riolering onderdeel van de afvalwaterketen);
  • de regionale vaarwegen voor beroeps- en recreatievaart.

De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema’s, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding. Zo vaart het waterschap een toekomstbestendige koers. Daarnaast geven diverse ontwikkelingen aanleiding tot nieuwe accenten, waaronder het Deltaprogramma.

Nieuwe accenten in dit waterbeheersplanplan zijn:

  • de versterking van de primaire en regionale keringen (de dijken langs de Rijkswateren en langs de regionale rivieren);
  • inzet op waterbewustwording van watergebruikers: het waterschap wil investeren in het vergroten van inzicht in eigen handelingsperspectief van burgers en ondernemers;
  • helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties;
  • een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van optimaliseren peilbeheer en inrichtingsmaatregelen);
  • dynamisch waterbeheer: flexibel beheer op basis van actuele informatie over de situatie in het gebied en de regionale verschillen daarin.

Anders dan het vorige waterbeheerplan beschrijft het plan voor de periode 2016-2021 niet alleen het beheer van het watersysteem, maar ook het beheer van de zuiveringen en de bijbehorende transportstelsels. De algemene term ‘waterbeheer’ dient daarbij dus breed worden opgevat.

4.7.3 Watertoets

Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen is overleg met het waterschap verplicht. De resultaten van dat overleg en een beschrijving van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het watersysteem, moeten in de toelichting vermeld staan. Waterschap Brabantse Delta blijft inzetten op een vroegtijdige inbreng van het waterbelang in alle vormen van ruimtelijke plannen en op uitbouw van de samenwerking met gemeenten op dit vlak.

 

Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk waterpositief. De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen.

Vanuit het waterschap is er bij toename van meer dan 2.000 m2 verhard oppervlak een bergingseis. Bij het afkoppelen van meer dan 10.000 m2 dan dient er voorzien te worden in extra retentie. Ondanks dat onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling neemt het verhard oppervlak zeker niet toe maar naar verwachting zelfs af. Het verhard oppervlak ten tijde van de aanwezigheid van de school bedroeg in totaal 3.335 m2 (openbaar verhard oppervlak 3.335 m2, opnbaar groen oppervlak 865 m2). In de nieuwe situatie wordt het terrein verhard met 3.077 m2. (openbaar verhard oppervlak 1.232 m2, openbaar groen oppervlak 333 m2, particulieren percelen: 2.635 m2 x 70% = 1.845 m2 verhard oppervlak) Dit houdt in dat het verhard oppervlak met 258 m2 afneemt. Gezien deze afname van het verhard oppervlak wordt voldaan aan de eisen van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0020.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0021.jpg"

Verharding oude en nieuwe situatie

Het plangebied wordt volledig afgekoppeld. Gezien het oppervlak van 4.200 m2 wordt minder dan 10.000 m2 afgekoppeld. Er hoeft dus niet voorzien te worden in extra retentie.

4.7.4 Water in het plangebied

In de 'oude' situatie en na de sloop van de voormalige basisschool is er geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. Ook in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied is te klein van omvang om in de nieuwe situatie oppervlaktewater dan wel waterhuishoudkundige voorzieningen binnen het plangebied te realiseren.

De nieuwe woningen worden wel voorzien van een gescheiden rioolstelsel waardoor het hemelwater gescheiden opgevangen kan worden. Alleen de Brabanthof heeft een geschieden stelsel. Voor de woningen in het verlengde van het Brabanthof zal een gescheiden rioolstelsel worden ontworpen en worden aangesloten op de bestaande riolering in het Brabanthof.

De nieuwe woningen aan de Oosterwijklaan en Meijerijlaan bieden hun vuil- en regenwater gescheiden aan door middel van twee aparte huisaansluitingen per woning, en worden beiden aangesloten op het bestaand gemengd stelsel. Op het moment dat het rioolstelsel in de Oosterwijklaan en Meierijlaan vervangen wordt door een gescheiden rioolstelsel zijn de te realiseren woningen hierop voorbereid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPWBLDeHil-VG01_0022.png"

Aansluiting riolering (blauw HWA, oranje VWA)

Het plangebied was in het verleden reeds (volledig) verhard en ter plaatse was een basisschool gevestigd, welke aangesloten was op het bestaande gemengde rioolstelsel. De capaciteit van het aanwezige gemengde rioolstelsel is dan ook voldoende groot om de nieuwe woningen hierop aan te sluiten.

Indien alsnog besloten wordt om eventuele infiltratievoorzieningen aan te leggen om het hemelwater binnen het plangebied te infiltreren zijn binnen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Wonen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor is het mogelijk om overal in het plangebied water aan te leggen of voorzieningen voor wateraanvoer, waterafvoer en waterberging te treffen. Het bestemmingsplan biedt daardoor maximale flexibiliteit voor wat betreft de waterhuishoudkundige invulling van het plangebied.

4.7.5 Riolering

Zoals in voorgaande paragraaf aangegeven wordt gekozen voor een gescheiden rioolstelsel dat aangesloten wordt op het bestaande gemengde rioolstelsel van de Oosterwijklaan en Meierijlaan.Het (vuil)water zal via een rioolstelsel worden afgevoerd naar een vuilwaterpomp. Het (vuil)water worden vervolgens via een persleiding verpompt tot de dichtstbijzijnde punt nabij het rioolgemaal aan de Sweenstraat. Vanaf het rioolgemaal Sweenstraat van het waterschap Brabantse Delta wordt het afvalwater vervolgens verpompt naar de rioolwaterzuivering De Roei in Kaatsheuvel.

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Inleiding

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden (paragraaf 2.3) moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009, 617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

4.8.2 Soortenbescherming

Het plangebied was in het verleden in gebruik als basisschool. Inmiddels is de bebouwing gesloopt en de beplanting gerooid met uitzondering van de Laurierhaag aan de Meierijlaan, de Beukenhaag aan de Brabanthof en de bestaande Lindenboom aan de zijde van de Brabanthof. De Laurierhaag wordt te zijner tijd gerooid. Dit zal buiten het broedseizoen gebeuren, waarbij te allen tijde de zorgplicht in acht genomen dient te worden. De Beukenhaag blijft gehandhaafd als erfafscheiding van de achtertuinen van de nieuwe woningen aan de Brabanthof.

De Lindenboom aan de zijde van de Brabanthof wordt in principe ingepast in het planvoornemen. Met de inrichting van de openbare ruimte wordt hiermee rekening gehouden. In dat kader is voor deze waardevolle boom binnen de bestemming 'Verkeer' een beschermende regeling opgenomen in de vorm van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De verwachting is dat de beoogde planontwikkeling gezien het voorgaande uitvoerbaar is. Met betrekking tot de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. In het kader van de Flora- en faunawet dienen overtredingen ten aanzien van broedvogels te worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Tevens is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- of verblijfplaatsen. Daarnaast is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 gezien de ligging binnen bestaand bebouwd gebied.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Cultuurhistorie

Het landschap van de gemeente Loon op Zand heeft de afgelopen eeuwen grote veranderingen ondergaan. Oorspronkelijk bestond het grootste gedeelte van de gemeente uit heide en stuifzand. De kern Kaatsheuvel is ontstaan op een oude dekzandrug. Het plangebied is na de sloop van de voormalige basisschool inmiddels bouwrijp gemaakt. Er is derhalve geen cultuurhistorische bebouwing binnen het plangebied aanwezig.

Ook is in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische bebouwing aanwezig. Het plangebied maakt onderdeel uit van een recente complexgewijze uitbreiding van de kern Kaatsheuvel uit de jaren '70-'80 van de vorige eeuw.

4.9.2 Archeologie

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat voor de bebouwde kom van Kaatsheuvel sprake is van een onbekende archeologische verwachtingswaarden. Ondanks dat de gronden ter plaatse van het plangebied als gevolg van de realisatie en sloop van de bebouwing van de voormalige basisschool de gronden reeds geroerd zijn is een archeologisch onderzoek, bestaande uit een bureauonderzoek met een verkennend booronderzoek (Econsultancy, rapportnummer 1217.002, 30 maart 2016) uitgevoerd.

Gespecificeerde archeologische verwachting

De landschappelijke ligging van het plangebied op een uitgestrekte dekzandrug maakt dat het voor met name landbouwers een mogelijke interessante locatie was. Het plangebied heeft een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum en een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van een groot uitgegraven laagte op een deel van de nieuwbouwlocatie, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.

Advies

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven. De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Loon op Zand). Het bevoegd gezag neemt vervolgens een besluit. Er is getracht een gefundeerd advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Indien er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, geldt er conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Selectieadvies Gemeente Loon op Zand

Vanwege de verstoringen die hebben plaatsgevonden tijdens de sloop (en mogelijk ook tijdens het bouwen) van het gebouw, is de bodem niet meer intact. De gemeente Loon op Zand kan daarom instemmen met het advies dat geen vervolgonderzoek nodig is in het plangebied. Daarmee kan het plangebied worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Hoewel klein kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. Indien toch archeologische sporen of resten worden aangetroffen dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) of zoals gangbaarder is bij de gemeente Loon op Zand conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als een woonomgeving. Binnen een straal van meer dan 300 meter zijn geen bedrijven gelegen. Gezien deze afstand tot het dichtstbijzijnde bedrijf wordt het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen in voldoende mate gewaarborgd. Omgekeerd vormden de nieuwe woningen eveneens geen belemmering voor dit bedrijf.

Wat betreft de nieuwe functie die mogelijk wordt gemaakt met dit plan, de functie ‘wonen’, wordt opgemerkt dat deze functie niet wordt aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van dit plan is dan ook geen sprake

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische bescherming behoeven. De reguliere leidingen voor gas, water en elektra dan wel overige voorzieningen (telefonie/glasvezel, cai) zijn aanwezig binnen het bestaande straatprofiel van de Oosterwijklaan, de Meierijlaan en de Brabanthof. De nieuw te realiseren woningen worden hierop aangesloten. Dit heeft verder geen planologisch-juridische consequenties.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan 'Woningbouwlocatie De Hil' bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Woningbouwlocatie De Hil' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit de vigerende beheersverordening. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijden, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting. In onderhavig bestemmingsplan is dit niet aan de orde omdat de gronden worden uitgegeven als bedrijventerrein.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling binnen het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een ongewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

5.4.1 Bestemming Verkeer

Voor de openbare ruimte is er voor gekozen om één bestemming op te nemen waarin zowel het doorgaand verkeer als ook het bestemmingsverkeer geregeld zijn. In de bestemming 'Verkeer' is daarom de mogelijkheid voor wegen, voet- en fietspaden, groen en parkeervoorzieningen opgenomen.

Herinrichting van de openbare ruimte is mogelijk binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

5.4.2 Bestemming Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor wonen. Onder voorwaarden is de uitoefening van aan huis gebonden beroepen toegestaan. Voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijven voor het exploiteren van een bed & breakfast zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bebouwingstypologie en het aantal toegestane wooneenheden is per bouwvlak op de verbeelding aangeduid. Tevens is de maximum goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangegeven.

In de regels zijn nadere bepalingen opgenomen voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.

In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Tevens is hier een regeling opgenomen voor het parkeren. Dit houdt in dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente Loon op Zand.

5.5.3 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

5.6 Overgangs- en slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Particulier initiatief

Het betreft hier een ontwikkeling van de gemeente Loon op Zand met een projectontwikkelaar. Het risico wordt geheel gedragen wordt door de projectontwikkelaar. De gemeente Loon op Zand levert de grond en draagt zorg voor planologische-juridische procedure van onderhavig bestemmingsplan en voor de inrichting van de openbare ruimte.

Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het onderhavige plan maakt een bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten toepassing verklaring van een beheersverordening zijn.

De gemeente kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in die gevallen zoals vermeld in artikel 6.12 tweede lid Wro met een verwijzing naar artikel 6.2.1a Bro. Een van die gevallen is de situatie, waarin het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. De gemeente is volledig eigenaar van de grond. Met de projectontwikkelaar is een koopovereenkomst gesloten. Hierin is naast een verkoopprijs ook een afspraak ten aanzien van het kostenverhaal vastgelegd. Daarnaast is er geen noodzaak tot fasering of locatie eisen. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet vereist.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 16 grondgebonden woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen worden gerealiseerd tussen de bestaande woningen aan de Oosterwijklaan/Meierrijlaan ter plaatse van de voormalige basisschool De Hil. Hierdoor wordt invulling gegeven aan deze vrijkomende locatie en de bestaande bebouwingsstructuur ter plaatse afgerond.

De bouwmogelijkheden zijn geconcretiseerd op de verbeelding door middel van bouwvlakken met woningtypologie en een bijbehorend matrix voor de maatvoering. De afmeting van de percelen en de afmetingen van de nieuwe woningen zijn hiermee afgestemd op de bestaande bebouwing en ruimtelijke structuur uit de omgeving.

Aangezien het planvoornemen ruimtelijk gezien aansluiting maakt op de bestaande bebouwingsstructuur, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan. Het planvoornemen is namelijk in samenspraak met omwonenden tot stand gekomen. Het bestemmingsplan is conform de gemeentelijke inspraakverordening in het kader van de inspraak gedurende 4 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het planvoornemen en zijn of haar inspraakreactie in te dienen. Tevens is gedurende deze termijn een inloopavond georganiseerd en zijn de omwonende nader geïnformeerd over het bestemmingsplan en de verder procedure. Hieromtrent en voor de verder procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 8.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van deze vrijkomende locatie en afronding van de bestaande bebouwingsstructuur ter plaatse.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Voorontwerpbestemmingsplan:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)

b. Ontwerp:

2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)

c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

d. Reactieve aanwijzing

e. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.

7.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 30 mei kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Woningbouwlocatie De Hil'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de realisatie van maximaal 16 woningen mogelijk maakt ter plaatse van deze voormalige basisschool.

7.3 Informatieavond

Op 18 juni 2015, 19 november 2015 en 26 mei 2016 hebben een drietal informatieavond plaatsgevonden met de omwonende van het plangebied over de stand van zaken en de verdere voortgang van het planvoornemen voor de woningbouwlocatie De Hil. Tijdens deze informatieavond zijn de volgende zaken besproken:

  • het proces tot nu toe
  • de belangen van de gemeente
  • de (plaatsspecifieke) uitgangspunten
  • verkenningen (varianten) woningbouwplan

Per onderdeel zijn de vragen van de omwonenden, tijdens de informatieavond, beantwoord. De omwonende zullen tijdens de verdere voorgang van het project op de hoogte worden gehouden over de verdere voortgang.

De verslagen van deze informatieavonden zijn respectievelijk als bijlage 4, 5 en 6 bijgevoegd.

7.4 Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.

In het kader van dit vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan gezonden naar:

  • Provincie Noord-Brabant (gemeld via website);
  • Waterschap Brabantse Delta;
  • PPS-pipelines;
  • Brandweer Midden- en West-Brabant;
  • Commissie Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Loon op Zand;
  • Archeoloog gemeente Den Bosch;
  • Monet;
  • Gasunie;
  • Enexis;
  • Brabantwater;
  • SOL;
  • Kamer van Koophandel.

Naar aanleiding van voornoemde verzoeken om advies in het kader van het vooroverleg is één reactie ontvangen, namelijk van het Waterschap Brabantse Delta. Deze reactie is samengevat en van commentaar voorzien in een verslag van vooroverleg dat als bijlage 8 bij de ze toelichting op opgenomen.

7.5 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 8 september tot en met 19 oktober ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel is het bestemmingsplan ambtshalve gewijzigd. Op de verbeelding zijn de bouwvlakken in overeenstemming gebracht met de maatvoering van de woningen in het bouwplan van de aangevraagde omgevingsvergunning. In de regels is in artikel 4.2.4 sub a de minimale afstand van de portiek of de erker tot de bestemming 'Verkeer' van 2 meter naar 1,0 meter gewijzigd. Het bestemmingsplan is vervolgens in de raadsvergadering van 14 december 2016 door de raad van de gemeente Loon op Zand gewijzigd vastgesteld.