direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Gorsen Elshout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Elshout wordt aan de zuidzijde uitgebreid met een nieuwe woonwijk 'De Gorsen'. In de Structuurvisie van de gemeente Heusden (2009) is deze locatie (Elshout V) benoemd als te ontwikkelen locatie voor woningbouw. Een ontwikkelaar geeft hier invulling aan en is voornemens maximaal 100 woningen te realiseren op deze locatie.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden voor toekomstige woningbouw en voldoende inzicht geven in de rechtszekerheid van de bestaande bewoners en gebruikers.

De wijk wordt per fase gerealiseerd. Ondanks dat de ontwikkeling in fasen wordt gerealiseerd, wordt er rekening gehouden met het grotere geheel van de ontwikkeling. Dit wordt onder andere gedaan door de hoofdstructuur van de openbare ruimte van alle fasen samen een samenhangend geheel te geven.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Elshout, binnen de gemeente Heusden. Het plangebied is als volgt globaal begrensd: aan de westzijde door het perceel Elshoutseweg 25, aan de zuidzijde grenzen de woningen aan de Mayweg, de woningen aan de Kerkstraat (13 t/m 31) vormen de noordgrens. De oostelijke rand wordt begrensd door de begraafplaats (en parkeersplaatsen) en de agrarische percelen in het verlengde ervan.

Het plangebied heeft een omvang van circa 5 ha.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0001.png"

Ligging plangebied ten zuiden van de kern Elshout (Luchtfoto 2015)

1.3 Geldende planologische regeling

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Heusden Buitengebied (2012) en latere herzieningen. Op de navolgende afbeelding zijn de geldende bestemmingen en de plangrens weergegeven. De rode contour vormt de plangrens van het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0002.png"

Geldende situatie plangebied met ligging plangebied (rode contour)

Bestemmingsplan Heusden Buitengebied

Het plangebied ligt voor het grootste deel binnen het bestemmingsplan Heusden Buitengebied, vastgesteld op 18 december 2012. De bestemming 'Agrarisch' heeft geheel betrekking op dit bestemmingsplan. Daarnaast gelden er de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Eén agrarisch bouwvlak is opgenomen.

De bouw van woningen en daarbij behorende voorzieningen is strijdig met dit geldende bestemmingsplan.

1.4 Planvorm

Voorliggend bestemmingsplan betreft een zelfstandig bestemmingsplan met een complete set planregels en verbeelding. Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelend karakter en wordt in verschillende fases gerealiseerd.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie van het plangebied omschreven. In dit hoofdstuk is daarnaast ingegaan op de beoogde situatie en toelaatbaarheid van de ontwikkeling op deze locatie. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid opgenomen. De uitvoeringsaspecten, zoals archeologie, water en geluid komen terug in hoofdstuk 4. De uitleg van de regels is te vinden in hoofdstuk 5. Tenslotte komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid ten aanzien van het bestemmingsplan aan bod.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en beoogde ontwikkeling

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit agrarische grond dat in gebruik is als akkerland.

Aan de noordzuidzijde grenst het plangebied aan de lintstructuur van Elshout. Aan deze zijde is sprake van voormalige (agrarische) bedrijvigheid en vrijstaande woningen. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Mayweg. Ter plaatse is voornamelijk sprake van agrarische bedrijvigheid. Aan de oostzijde is de meer planmatige woningbouw van Elshout gelegen. Aan de westzijde grens het plangebied aan een kwekerij met bijbehorende gronden.

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Locatiekeuze

Op de betreffende percelen, is vanuit de Structuurvisie (2009) voorzien in een woningbouwontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt met dit plan mogelijk gemaakt. De ontsluiting is voorzien middels een aansluiting op de Mayweg.

2.2.2 Stedenbouwkundige invulling

De beoogde uitbreiding van Elshout achter het historische lint vraagt om een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.

Het lintdorp Elshout is gelegen op de hoge grens van zand- naar kleigronden. Karakteristiek aan deze situatie is het slagenlandschap met een noord-zuid oriëntatie en structuur van watergangen en groenstructuren, haaks op het lintdorp. De nieuwe structuur sluit aan op dit orthogonale patroon en versterkt de relatie met lange doorzichten en noord-zuid gerichte groen- en waterstructuren. De overgang tussen de historische lintstructuur en het ontwikkelingsgebied wordt vormgegeven als een groene tussenzone met diverse bouwvolumes zoals schuren en weides. Oude historische lijnen en verbindingen worden opgepakt om de wijk te verweven met de oude lintstructuur.

Het dorpse karakter van Elshout is vertaald in diverse woonsferen. Diverse woningtypes wisselen elkaar af. De straten kennen een ruim profiel met genoeg ruimte voor groen en bomen. Centraal in de wijk is een grote groenplek geprojecteerd die aanleiding geeft voor spelen en ontspanning. De bebouwing in de noordrand zorgt voor een geleidelijke overgang met het historische lint.

De grote groenblauwe structuur aan de westzijde, noodzakelijk voor de waterberging van de wijk, vormt naast een groene afronding van de wijk ook een recreatief gebied voor de wijk en het dorp.

Ruimtelijk concept

Dit ruimtelijk concept met landschappelijke hoofdstructuur ligt vast en is uitgangspunt voor een nadere invulling van het plangebied.

Een mogelijke uitwerking van deze hoofdstructuur is weergegeven aan de hand van een stedenbouwkundig plan, hierna afgebeeld. Hierin is een voorbeeld gegeven van de verkaveling en nadere inrichting van De Gorsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0003.png"

Stedenbouwkundig plan De Gorsen (mogelijke verkaveling)

Uitwerking noordzijde plangebied

Naar aanleiding van het uitgevoerde steenuilenonderzoek, zie paragraaf 4.3 is een nadere verfijningslag uitgevoerd aan de noordzijde van het plangebied. De bebouwing is aan deze afgestemd op de maatregelen uit het steenuilenonderzoek. In onderstaande afbeelding is een voorbeeld gegeven van de verkaveling en nadere inrichting van de noordzijde van De Gorsen. Daarbij is ter hoogte van de Kerkstraat 29-31 een woning geprojecteerd aan de achterzijde. Het parkeerterrein als onderdeel van de nieuwe woningbouwontwikkeling wordt door deze woning afgeschermd van het lint. De nieuwe woning wordt alleen vanaf De Gorsen bereikbaar. De woning vormt hierdoor een logische afronding van het ontwikkelingsplan De Gorsen ten zuiden van de Kerkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0004.png"

Stedenbouwkundig plan noordzijde plangebied De Gorsen (mogelijke verkaveling)

Omdat nog niet duidelijk is hoe het exacte programma eruit komt te zien, is het stedenbouwkundige plan in hoofdlijnen vertaald in het bestemmingsplan, zie paragraaf 2.2.4.

2.2.3 Randvoorwaarden beoogde ontwikkeling

Flexibiliteit in toe te laten woningen

Voor wat betreft het aantal woningen wordt er in het voorliggend bestemmingsplan alleen een maximum aantal woningen gesteld. Er worden 100 woningen mogelijk gemaakt.

Ten aanzien van flexibiliteit en aanpasbaarheid is het wenselijk een breder scala aan woningtypen mogelijk te maken in het bestemmingsplan.

Toelaatbare bouwmassa

De gemeente hanteert als uitgangspunt voor de bouwregeling de standaard modelregels voor de toelaatbare woningen, van de gemeente Heusden. Deze modelregels zijn tevens van toepassing op de omliggende woonomgeving (actualisatie bestemmingsplan Elshout). Per nieuwbouwlocatie wordt bekeken of aanvullende eisen gewenst zijn. Er wordt uitgegaan van een maximum goothoogte van 7 m en een maximum bouwhoogte van 11 m.

Verkeersafwikkeling

De ontsluiting van het plan De Gorsen vindt plaats via de Mayweg. Deze weg wordt nader ingericht voor de beoogde functie. Aan de oostzijde van het plangebied kan mogelijk op termijn een ontsluiting gerealiseerd worden. Het bestemmingsplan maakt deze ontsluiting evenwel niet mogelijk. Nader onderzoek naar de verkeerseffecten en afzonderlijke besluitvorming is dan noodzakelijk.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de verkeersaantrekkende werking.

Verkeersveiligheid

Gelet op de inrichting van de wegen, de geldende maximale snelheid en de beperkte toename van de verkeersbelasting als gevolg van de ontwikkeling worden geen problemen verwacht voor de verkeersveiligheid van De Gorsen en omliggende wegen. De wegen zijn voldoende gedimensioneerd. Alle wegen in het plangebied worden opgenomen in een 30 km-zone.

Parkeren

Bij de realisatie van woningen moet parkeeroverlast worden voorkomen door voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan, is er een parkeerbalans opgesteld op basis van de Nota parkeernormen Heusden 2016. Er is voldoende ruimte beschikbaar, gelet op de mogelijke verkaveling, zoals opgenomen in paragraaf 2.2.2. Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Voor onderhavig plan is niet exact duidelijk wat voor type woningen en aantallen gerealiseerd worden. Zodoende zal bij het indienen van het bouwplan ten behoeve van de omgevingsvergunning getoetst moeten worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de genoemde nota.

De parkeernormen zijn tevens vastgelegd, door middel van een verwijzing naar het parkeerbeleid, in de regels bij dit bestemmingsplan.

Waterberging

Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente moet hydrologisch neutraal worden gebouwd. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de voorwaarde om hydrologisch neutraal te bouwen.

2.2.4 Juridisch-planologische vertaling stedenbouwkundig plan

Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Daarbij is zorgvuldigheid in acht genomen. In de ruimtelijke afwegingen zijn alle voorkomende belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend.

Door het in acht nemen van deze zorgvuldigheid is in het kader van de rechtszekerheid rekening gehouden met de belangen van omwonenden. Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij het grootste deel van het gebied de bestemming ‘Woongebied' heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, onder meer: maximaal 100 woningen met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Aan de westzijde is een bestemming 'Groen' toegekend ten behoeve van de groene afronding en waterberging.

Door de globale opzet is het plangebied voldoende aantrekkelijk en flexibel om te ontwikkelen. Te veel en te strakke regelgeving maakt het gebied minder aantrekkelijk voor ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Deze aspecten zijn mede van belang om de rechtszekerheid van omwonenden te regelen. Het betreft regels met betrekking tot:

  • De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de landschappelijke afronding van het plangebied. Verkeersontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is hier niet toegestaan.
  • Aan de zuidzijde is een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend ten behoeve van de verkeersontsluiting naar de Mayweg.
  • Op de verbeelding is aan de randen van het plangebied het bouwvlak in de bestemming 'Woongebied' bepaald in aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur.
  • Er moet voldoende waterberging gerealiseerd worden in het plangebied, zie paragraaf 4.4.
  • Voor de te realiseren woningen is bepaald:
    • 1. De goot- en bouwhoogtes van de toe te laten woningen.
    • 2. De maximale breedte en diepte van hoofdgebouwen bedraagt 15 m, met uitzondering van patiowoningen, waar de maximale diepte 20 m bedraagt.
    • 3. Het maximum aantal woningen bedraagt 100.
    • 4. Een parkeernorm is vastgelegd in de regels.
  • Het college van Heusden kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
    • 1. Voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld.
    • 2. Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    • 3. Ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid.
    • 4. Ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

In de SVIR zijn nationale belangen geformuleerd. Een aantal van deze nationale belangen is juridisch geborgd via het Barro, dat in december 2011 in werking is getreden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De SVIR beschrijft de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder'). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen.
  • 2. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Er is geen overgangsrecht opgenomen bij de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening op 1 juli 2017. Bij gebruik van de oude laddersystematiek wordt voldaan aan de nieuwe motiveringsvereisten.

Hierna wordt een onderbouwing van de drie treden van de ladder gegeven:

Trede 1

De woningen in het plangebied behoren tot de zogenaamde zachte plancapaciteit. Er bestaat volgens de regionale woonagenda gezien het tekort aan plannen afgezet tegen de woningbehoefte geen aanleiding tot het bijstellen van de zachte plancapaciteit. De planontwikkeling past binnen de regionale kwantitatieve woningbouwplanning en is afgestemd op de de bevolkings- en woningbouwbehoefteprognose. In de 'Monitor Wonen De Langstaat' (oktober 2016) zijn de woningbouwontwikkelingen van de gemeenten Heusden, Waalwijk en Loon op Zand in beeld gebracht en vergeleken met de regionale vraag. Deze monitor is een product van de regionale afstemming tussen de drie Langstraatgemeenten Loon op Zand, Waalwijk en Heusden en gaat achtereenvolgens in op:

  • de uitgangspunten van de Ladder van Duurzame verstedelijking. Deze ziet toe op een zorgvuldig ruimtegebruik;
  • het kwalitatief en kwantitatief programma en de woningvraag zoals geformuleerd in de meest recente woningbehoeften onderzoeken;
  • vergelijking van de drie gemeentelijke woningbouwplanningen. Jaarlijks stellen de Brabantse gemeenten in opdracht van de provincie Noord-Brabant hun woningbouwplanning op. Woningbouwinitiatieven (hard en zacht) worden hierin nader getypeerd;
  • conclusies over de drie bovenstaande lijnen in hun onderling verband, voor de drie gemeenten afzonderlijk en in Langstraatverband;
  • de uitgangspunten voor de toekomst. Welke belangrijke aandachtspunten voor de toekomst halen we uit deze monitor.

Hierin is de ontwikkeling van De Gorsen met 100 woningen meegenomen. Ten gunste van een goede spreiding van woningen binnen de gemeente Heusden is naar voren gekomen dat voor de kern Elshout tot en met 2026 behoefte is aan 100 woningen.

Daarbij is uitgegaan van een gefaseerde ontwikkeling waarbij tot 2020 30 woningen worden gebouwd (Gemeente Heusden, Woningbouwplanning 2016 en verder). Verder is uitgegaan van een divers woningbouwprogramma. Uit de monitor komt een beeld naar voren dat het woningbouwaanbod in de drie gemeenten in de huidige situatie complementair aan elkaar is: dit geldt in geografische zin (spreiding), naar marktsegment en naar fasering. Hiermee wordt geconcludeerd dat sprake is van een actuele regionale kwantitatieve behoefte. Trede 1 van de Ladder kan voor de kwantitatieve toets voor woningbouw positief worden beantwoord.

Trede 2

  • Bestaand stedelijk gebied

Uit de onderstaande afbeelding van de kaart 'stedelijke ontwikkeling' uit de Verordening ruimte blijkt dat een klein deel van het plangebied binnen het aanduidingsvlak 'Bestaand stedelijk gebied' ligt (donkerpaars).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0005.png"

Uitsnede Verordening Ruimte 2014


Het overgrote deel van het plangebied ligt binnen het aanduidingsvlak 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied'. Het plangebied heeft momenteel een agrarisch grondgebruik en een agrarische bestemming. Het grootste deel van het plangebied is onbebouwd. Gezien de geldende bestemming en de feitelijke inrichting van het terrein is geen sprake van een bestaand samenstelsel van bebouwing en daarmee geen 'bestaand stedelijk gebied', zoals benoemd in het Bro. Er is bij het woningbouwplan sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag op een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

  • Uitbreiding ruimtebeslag

Bij het plan is sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag buiten bestaand stedelijk gebied. Er zijn geen reële alternatieve om de actuele regionale behoefte voor de gemeente te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan komt voort uit de regionale woningbouwafspraken die de gemeente gemaakt heeft en is nodig om binnen de gemeente te kunnen voldoen aan deze woningbouwopgave. Om die reden is het niet zinvol te beoordelen c.q. te onderzoeken of er elders in de regio een binnenstedelijke locatie beschikbaar is die ruimte kan bieden aan het genoemde programma en met het genoemde ruimtebeslag. Het realiseren van het woningbouwprogramma elders in de regio zou immers tegen de regionale woningbouwafspraken ingaan.

Binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente zijn meerdere woningbouwlocaties in ontwikkeling dan wel recent tot ontwikkeling gebracht. Al deze locaties voorzien in de opvang van een deel van de regionale behoefte. Andere grotere braakliggende locaties binnen bestaand stedelijk gebied, die kunnen voorzien in de realisatie van woningen, zijn momenteel niet beschikbaar. De nog beschikbare ontwikkellocaties betreffen kleine inbreidingslocaties waarop wellicht in de toekomst een klein aantal woningen kan worden gerealiseerd. Deze locaties zijn echter onvoldoende groot c.q. in aantallen te klein om de voorliggende woningbouwopgave te realiseren. Bovendien is Heusden een gemeente van veel redelijk compacte kernen, waardoor nieuwbouwplannen al snel uitbreidingsplannen zijn. Het voorgaande betekent dat een gedeelte op uitbreidingslocaties gerealiseerd moet worden. Eén van deze locaties betreft het plangebied.

Specfiek voor Elshout geldt dat het dorp zich kenmerkt als een dorpslint met aaneengesloten bebouwing en ten zuiden een uitbreidingswijk waarop nu (gefaseerd) wordt aangesloten. Er zijn verder geen inbreidingslocaties aanwezig die vallen in bestaand stedelijk gebied van Elshout om in deze behoefte te voorzien. In feite ligt elke toekomstige woning(bouwlocatie) in de kern Elshout buiten bestaand stedelijk gebied.

Tenslotte kan worden gesteld dat een plan van deze omvang zich moeilijk laat inpassen in het bestaand stedelijk gebied van de kernen binnen de gemeente. Dit zou te veel bestaande woon- en leefkwaliteiten teniet doen. De gemeente wil ervoor waken dat kleine open groene plekken of speelvoorzieningen, die soms ook horen bij maatschappelijke voorzieningen, uit de reeds compacte kernen verdwijnen.

  • Leegstand

In de kernen van de gemeente is geen leegstaand vastgoed beschikbaar dat kan worden ingezet voor de woningbouwopgave die voorzien is. Het leegstaand vastgoed, niet zijnde woningen, betreft overwegend, winkel- of bedrijfspanden, waarbij op voorhand al duidelijk is dat geen goed woonmilieu te realiseren is.

Conclusie

Het beoogde programma kan niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.


Trede 3

Bij de toets aan trede 2 is gebleken dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Trede 3 vergt vervolgens een onderbouwing in hoeverre sprake is van een locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?

  • Doelgroepen
    Het project zal vooral uiteenlopende soorten doorstromers, senioren, starters en gezinnen trekken. Huishoudens met een zorgindicatie worden niet verwacht.
  • Ligging locatie
    Het plangebied ligt aangrenzend aan de bebouwde kom van Elshout. De afstand en rijtijd tot de A59 is beperkt. Het plangebied wordt daarmee goed ontsloten voor het autoverkeer. Voor hoofdzakelijk grondgebonden woningen, zoals op deze locatie, is dit een passende ontsluiting.
    De ontsluiting per OV is redelijk voor een kleine kern. Buslijn 233/ 633 rijdt gemiddeld 2 keer per uur tussen Waalwijk en Wijk en Aalburg, via Drunen. Van het plangebied is het, loodrecht gemeten, ongeveer 320 meter tot de eerste bushalte die door beide buslijnen wordt aangedaan.
    De ontsluiting voor langzaamverkeer is goed, met aansluitingen op omliggend woongebied ten oosten van het plangebied.
    Voor voorzieningen voor de dagelijkse levensbehoefte zijn de toekomstige bewoners aangewezen op het nabijgelegen Drunen. Drunen ligt op fietsafstand van Elshout. Per buslijn 233/ 633 is het centrum van Drunen met haar voorzieningen ook goed bereikbaar, evenals per auto. De dagelijkse voorzieningen zijn gezien de korte afstand goed bereikbaar vanuit Elshout. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele sociaal-maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals een basisschool.

Conclusie

De locatie is goed bereikbaar voor langzaamverkeer en per auto en voor een kleine kern vrij goed bereikbaar per openbaar vervoer. Een dergelijk ontsluitingstype past bij een landelijk woonmilieu en bij de doelgroepen. Dagelijkse voorzieningen zijn zowel per fiets, auto als per openbaar vervoer goed bereikbaar.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AMvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het bovengenoemde Barro. In titel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De onderhavige ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van dergelijke aangewezen terreinen, gebieden, objecten of zones. Het Rarro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld.

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

  • Deel A
    Dit deel bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
  • Deel B
    In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

In onderstaande figuur is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0006.png"

Uitsnede structurenkaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl) met ligging zoekgebied verstedelijking (rode arcering) en stedelijk concentratiegebied (rood)

Toetsing

Op de structurenkaart van de structuurvisie valt het plangebied in hoofdzaak in het 'zoekgebied verstedelijking'.

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002.

In het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Het stedelijk concentratiegebied bestaat onder andere uit het 'kralensnoer' van steden en kernen afgewisseld door groene geledingszones op de overgang van zand- naar kleigebied van Bergen op Zoom, via Roosendaal, Etten-Leur, Breda, Oosterhout, Waalwijk, 's-Hertogenbosch tot Oss.

Regionale afstemming voor stedelijke ontwikkelingen vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.

Het voorliggende plan wordt ontwikkeld direct grenzend aan de bestaande woonwijk en ligt grotendeels in zoekgebied verstedelijking. De ontwikkeling is op regionaal niveau afgestemd. Zie hiervoor ook de onderbouwing van de ladder duurzame verstedelijking zoals opgenomen in paragraaf 3.1.1.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Op kaart 2 'Stedelijke ontwikkelingen' is het plangebied aangeduid als 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling' en in beperkte mate als 'bestaand stedelijk gebied', zie figuur hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0007.png"

Uitsnede kaart 2 Verordening Ruimte 2014 met ligging Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling (lichtpaars) en Bestaand stedelijk gebied (donkerpaars)

Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant: ruimtelijke kwaliteit (3.1) en Bestaand stedelijk gebied (4.2 en 4.3). Hierna zijn schuingedrukt de relevante artikelen opgenomen en is aangegeven in hoeverre het plan hieraan voldoet.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

  • het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

In paragraaf 2.2.2 is een verantwoording van de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd.

  • toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het projectgebied valt grotendeels in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

  • in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

In hoofdstuk 2 en 4 wordt ingegaan op deze aspecten. Hieruit blijkt dat de bovengenoemde regels de ontwikkeling niet in de weg staan. De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie passen in de omgeving.

In paragraaf 2.2.2 is aandacht besteed aan de inpassing van de locatie in de omgeving. Bij de uitwerking van bouwplannen dient hier rekening mee te worden gehouden. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat de locatie De Gorsen dusdanig vorm wordt gegeven dat sprake is van een dorpse invulling: een kleinschalig woonmilieu met 'lucht' tussen de woningen. In de wijk zelf wordt door middel van de elementen water, groen en verkeer gezorgd voor een robuuste inpassing.

  • een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Er wordt gebruik gemaakt van de reeds aanwezige infrastructuur ter ontsluiting van het project. In paragraaf 2.2.3 is uiteengezet dat sprake is van een goede ontsluiting.

Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Een bestemmingsplan moet aangegeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap.

Voor planmatige stedelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied (zoals dit is aangewezen in de Verordening Ruimte) is, op grond van artikel 3.2. van de Verordening Ruimte, kwaliteitsverbetering van het landschap altijd noodzakelijk. In artikel 3.2. Verordening Ruimte is in lid 4 de mogelijkheid geboden om door middel van een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds aan deze verplichting te voldoen. In regionaal verband is de afspraak gemaakt om bij stedelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied, maar in het zoekgebied voor verstedelijking, per m2 een vast bedrag af te dragen. Deze vaste (passende) afdracht is ten minste 1% van de uitgifteprijs. In de grondexploitatie van De Gorsen is rekening gehouden met een storting in het gemeentelijk Rood voor Groenfonds. De storting is ruim voldoende om te voldoen aan de genoemde 1%. Hiermee wordt voldaan aan het regionaal afsprakenkader en daarmee aan artikel 3.2. van de Verordening Ruimte.

Artikel 4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

De ontwikkeling is in beperkte mate gelegen in bestaand stedelijk gebied. Op het gedeelte dat ligt in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling is artikel 8 van de verordening ruimte van toepassing.

Artikel 8 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

In afwijking van artikel 4.2 kan een bestemmingsplan voorzien in een stedelijke ontwikkeling ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Hierbij wordt rekening gehouden met:

  • de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
  • bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken

Het plangebied maakt grotendeels deel uit van het zoekgebied stedelijke ontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan artikel 8 van de Verordening Ruimte. Waarbij de ontwikkeling eveneens aansluit op het bestaand stedelijk gebied dat direct aan de ontwikkeling grenst.

De ontwikkeling van De Gorsen past bij de aard en schaal van de gemeente. De gemeente wil haar identiteit van landelijke, groene gemeente dichtbij de stad koesteren. Om dit te creëren wordt een forse groen- en waterstructuur aangelegd. De Gorsen zet in op een dorps karakter met hoofdzakelijk grondgebonden woningen. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het bestaande stedelijk gebied en de bebouwingsstructuur van het overige deel van de kern.

Het gedeelte dat buiten het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling ligt is voorzien van een bestemming Groen en Tuin. In de bestemming Tuin is geen bebouwing toegestaan.

Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

  • de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4 onder b, worden nagekomen;
  • de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • 1. wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
    • 2. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied past binnen de planning van woningbouw en de gemaakte afspraken met de regio. Zie hiervoor ook de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in paragraaf 3.1.1.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Verordening Ruimte 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Heusden "Ideeën voor een plek"

In juli 2009 is de Structuurvisie ‘Ideeën voor een plek’ door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende jaren.

Het plangebied ligt binnen de zone voor gebiedsontwikkeling ‘uitbreiding wonen’ (de oranje zone in onderstaande afbeelding). In de structuurvisie is de taakstelling voor de woningbouwopgave beschreven. De gemeente kent een grote taakstelling, wat goede perspectieven biedt om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Daarnaast wil de gemeente duurzame bouw stimuleren, aantasting van het buitengebied voorkomen en het woonklimaat optimaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0008.png"

Uitsnede structuurvisie met ligging plangebied (oranje vlak)

Conclusie

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als 'uitbreiding wonen' en derhalve passend binnen het beleid van de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Heusden 2014-2024

Met het vaststellen van de Woonvisie Heusden 2014-2024 “Dromen waarmaken” is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode 2014-2018 met een doorkijk van tien jaar. De Woonvisie is op 14 januari 2014 vastgesteld.

De woonvisie heeft als titel 'Dromen waarmaken'. Deze verwoordt de opvatting dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij is bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten en benut de kans die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt de gelegenheid om bij te dragen aan de regionale woonopgaven.

In de woonvisie zijn de volgende speerpunten van beleid genoemd:

  • bewoners maken Heusden (zelf initiatief);
  • waarborging van de betaalbaarheid;
  • inspelen op groeiende vraag naar wonen met zorg;
  • nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners;
  • benutten kracht bestaande wijken.

De ontwikkeling van het plangebied is een uitwerking/ invulling van de woonvisie.

3.3.3 Woningbouwplanning 2016 en verder

De onderligger voor de gemeentelijke woningbouwplanning is de bevolkings- en woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant van 2016. Volgens die prognose blijft Heusden qua inwoneraantal groeien en zal de woningvoorraad in de gemeente Heusden relatief zelfs meer moeten groeien. De beoogde groei van het aantal woningen is vooral om de voorziene eigen bevolkingsgroei op te vangen en het grotere aantal kleine huishoudens, waardoor de woningbezetting daalt. Daarnaast heeft Heusden ook een taak in de regionale woninggroei.

In onderstaande tabel is de meest recente planning opgenomen voor de kern Elshout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0009.png"

Basis zijn de lopende woningbouwprojecten en de toekomstige en potentiële woningbouwlocaties. In het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in de planologische mogelijkheid om 100 woningen op de locatie De Gorsen mogelijk te maken.

3.3.4 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) zijn hoofdpunten uitgewerkt ten aanzien van het oplossen van bestaande problemen en het voorkomen van het ontstaan hiervan. Het plan heeft een beoogde werkingsduur van 10 jaar. De gemeente Heusden is volop in beweging. (Grootschalige) ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in regio en de gemeente Heusden in het bijzonder zullen het verkeersbeeld doen veranderen. Dit vraagt om een herijking van het gemeentelijk verkeersbeleid en de vigerende verkeersstructuren, zoals de wegencategorisering, fietsnetwerk en openbaar vervoernetwerk. In het vervoersplan staat duurzaamheid centraal.

Voorliggend plangebied ligt in Elshout. Concrete actiepunten uit het verkeers- en vervoersplan hebben geen direct verband met het plangebied. De uitgangspunten afkomstig uit het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan behoeven geen doorvertaling in dit bestemmingsplan.

3.3.5 Groenstructuurplan

Op 21 juli 2009 is het Groenstructuurplan Heusden 2009-2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Heusden heeft de ambitie een "groene gemeente" te zijn, die voor de eigen burgers en voor bezoekers (toeristen) kan fungeren als buffer tussen de verstedelijkte gebieden van 's-Hertogenbosch en Waalwijk. Het groene karakter en de duurzaamheid daarvan berusten in hoofdzaak op de groene 'kaders' van de gemeente. Deze kaders worden gevormd door de groenstructuur van de gemeente. In feite is het Groenstructuurplan een vervolg op/herziening van het in 2001 opgestelde Groeninstrumentarium Heusden, waarin voor het eerst werd vastgelegd hoe de groenstructuur van de gemeente zich manifesteert.

In het plangebied komt geen groen voor, zoals aangewezen in het Groenstructuurplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 1 Bodemonderzoek) en een nader bodemonderzoek asbest (Bijlage 2 Nader bodemonderzoek asbest) is uitgevoerd voor het plangebied. Uit de resultaten blijkt dat de bodemkwaliteit voldoende is voor uitvoering van het bouwplan.

Conclusie

De bodemgesteldheid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0010.png"

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Heusden

In het plangebied zijn geen waardevolle monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig, met uitzondering van de aanwijzing als slagenlandschap en historische zichtrelatie (noord-zuid). Met de uitwerking van het plan is rekening gehouden met een noord-zuid gerichte verkaveling.

Zodoende vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Onderzoek

Archeologische bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd (zie Bijlage 3). Op basis van het veldonderzoek is de archeologische verwachting bijgesteld naar laag voor alle perioden en wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Conclusie

Vanwege de resultaten van het booronderzoek en de bodemkundige situatie, kan de gemeente Heusden zich vinden in het advies het plangebied vrij te geven voor wat betreft archeologie.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 30 januari 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

4.3.2 Soortbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna www.natuurloket.nl (NDFF) via Quickscanhulp.nl  (© NDFF - quickscanhulp.nl 30-01-2017 13:44:35) blijkt dat in de omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om amfibieën, zoogdieren en vogels.

Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het plangebied verwacht.

De genoemde broedvogels in Quickscanhulp betreffen allen broedvogels met een jaarrond beschermde nestplaats (zoals buizerd, huismus en ransuil). Jaarrond beschermde nesten van deze broedvogels zijn niet aangetroffen en gezien de inrichting van het plangebied ook niet te verwachten.

Net ten noorden van het plangebied is wel een steenuilkast in een boom aanwezig. Vanuit het plangebied is tijdens het veldbezoek geen waarneming van steenuil gedaan. Ook waren geen uitwerpselen bij de nestkast zichtbaar. Het terrein met de nestkast kon echter niet betreden worden, zodat niet gezocht kon worden naar braakballen of andere sporen onder de nestkast. De aanwezigheid van steenuil kan niet met zekerheid uitgesloten worden, te meer aangezien de soort bekend is binnen een straal van 1 kilometer om het plangebied (Quickscanhulp.nl). Indien steenuil broedt vlak buiten het plangebied, kan de noordrand van het plangebied een essentieel onderdeel vormen van het foerageergebied van steenuil.

Mogelijk vormt het plangebied ook onderdeel van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen als buizerd en kerkuil.

In het plangebied kunnen enkele algemene vogelsoorten tot broeden komen als houtduif, merel, meerkoet en wilde eend. Akker- en weidevogels worden hooguit incidenteel broedend binnen het plangebied verwacht, aangezien het plangebied ingeklemd ligt tussen bestaande wegen en bebouwing vanwaar een verstorende werking uitgaat.

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet in het plangebied aanwezig. Bebouwing ontbreekt en in de opgaande beplanting zijn geen voor vleermuizen geschikte ruimten als holten of loszittende schors aanwezig. Het plangebied vormt door het grotendeels ontbreken van opgaande beplanting ook geen hoogwaardig foerageergebied voor vleermuizen. Te verwachten zijn soorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger die uit de omgeving van het plangebied bekend zijn (Quickscanhulp.nl).

Verblijfplaatsen van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren als steenmarter, das en eekhoorn zijn niet aangetroffen en gezien inrichting en gebruik van het terrein ook niet te verwachten binnen het plangebied.

Het plangebied vormt mogelijk wel onderdeel van het foerageergebied van steenmarter, hermelijn, wezel of bunzing. Gezien de openheid van het plangebied betreft het echter geen hoogwaardig en onmisbaar leefgebied voor deze soorten.

In het plangebied en de directe omgeving zijn daarnaast enkele algemene beschermde zoogdiersoorten zoals huisspitsmuis, veldmuis en haas te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Noord-Brabant bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.10 eerste lid Wnb, zodat het aanvragen van een ontheffing niet nodig is.

De sloten in en om het plangebied vormen geen geschikt leefgebied voor beschermde vissoorten als grote modderkruiper vanwege het intensieve beheer (gelijktijdig schonen van alle watergangen) en de matige waterkwaliteit (onder meer door bemesting van de (maïs-)akkers).

De sloten vormen geen geschikt leefgebied voor schaarse amfibieënsoorten als kamsalamander en poelkikker vanwege de steile oevers, de matige waterkwaliteit en het intensieve beheer.

In het plangebied en de directe omgeving zijn wel enkele algemene beschermde amfibieënsoorten gewone pad en bastaardkikker en bruine kikker te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Noord-Brabant bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.10 eerste lid Wnb, zodat het aanvragen van een ontheffing niet nodig is.

Beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen en ongewervelden zijn niet binnen het plangebied te verwachten door het ontbreken van geschikt biotoop.

Toetsing

Een aanvullende inventarisatie naar de aanwezigheid van de steenuil in het kader van de soortenbescherming (Wnb) is uitgevoerd (zie bijlage 5). Op basis van dit veldonderzoek is duidelijk dat een territorium van de in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde steenuil aanwezig is aan de rand van het plangebied.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in de omgeving worden verstoord, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het plangebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen.

Het plangebied vormt hoogstens een klein onderdeel van het foerageergebied van buizerd, kerkuil, bunzing, hermelijn, wezel en steenmarter. In de omgeving van het plangebied is bovendien in ruime mate alternatief foerageergebied voor deze soorten aanwezig, zodat negatieve effecten naar aanleiding van de plannen niet te verwachten zijn.

4.3.3 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland 

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Noord-Brabant uitgewerkt in het Natuurbeheerplan 2015 en de Provinciale Omgevingsverordening. Om de omgevingsverordening wordt gesproken over het Natuurnetwerk Brabant (NNB), dat wordt onderverdeeld in gebieden die zijn aangewezen als NNB of als groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel vormt de verbinding tussen de ecologische hoofdstructuur en het landelijk gebied.

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen dat gelegen is op ruim 3 km afstand ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als NNN. Op ruim 1 km van het plangebied liggen de dichtstbijzijnde NNB-gebieden. Gronden die zijn aangewezen als groenblauwe mantel liggen op circa 700 meter ten noorden van het plangebied.

Toetsing

In het kader van de plannen is een AERIUS-berekening uitgevoerd om een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te toetsen. Hieruit komt naar voren dat de toename van stikstofdepositie minder dan 0,05 mol/ha betreft (zie Bijlage 4 Memo stikstofdepositie), zodat negatieve effecten door de toename van stikstofdepositie niet aan de orde zijn.

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan zijn verder ook geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid te verwachten.

4.3.4 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan nog een onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Dit heeft uitsluitend betrekking op de aanwezigheid van de steenuil.

Op basis van Steenuilonderzoek is duidelijk dat een territorium van de in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde steenuil aanwezig is aan de rand van het plangebied. De inventarisatie biedt nog geen duidelijkheid over de functie van de nestkast net ten noorden van het planbied als nest- en/of verblijfplaats voor de steenuil. Dit dient nog nader te worden onderzocht. Zodra duidelijk is welke functie het plangebied heeft voor steenuil, kan een activiteitenplan worden opgesteld, waarin onder meer wordt aangegeven hoe het plan wordt uitgevoerd en welke maatregelen worden genomen om een effect op steenuil te voorkomen. Dit activiteitenplan kan ter beoordeling worden voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant, die als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming kunnen besluiten of het plan kan worden uitgevoerd. Het benodigde activiteitenplan ten behoeve van steenuil is opgesteld, zie paragraaf 4.3.5.

Bij de planning van de werkzaamheden moet verder rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Nader onderzoek in het kader van de gebiedenbescherming (Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning van de Wnb voor de beoogde activiteiten is niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van het NNN niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.3.5 Activiteitenplan Steenuil

Het activiteitenplan geeft de maatregelen weer die worden genomen om de functionaliteit van de nest- en verblijfplaats voor steenuil te behouden, waardoor er geen negatief effect op de aanwezige steenuilen en op de populatie van de betreffende soort plaatsvindt. Schadelijke effecten op de steenuil als gevolg van het plan kunnen voorkomen worden door het werken volgens de in het activiteitenplan voorgestelde werkwijze en het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen. De ruimtelijke maatregelen voor de diverse deelgebieden zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0011.png"

Kaart deelgebied (Activiteitenplan)

Dit betreffen de volgende maatregelen:

  • geen bebouwing in deelgebied 2, 3 en 6;
  • hoofdingang aan de zuidzijde van hoofdgebouwen in deelgebied 7;
  • een open corridor van tenminste 20 meter in deelgebied 9;
  • uitsluitend bestaand gebruik in deelgebied 3;
  • geen buitenverlichting en straatverlichting in deelgebieden 2 en 6;
  • uitsluitend buitenverlichting en straatverlichting met gerichte armaturen die lichtuitstraling voorkomen in deelgebied 7 en 9;
  • voor deelgebied 7, 8 en 9 geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden indien de groenstroken 5a en 5b aangelegd zijn en in stand gehouden worden.

Voor deelgebied 3 geldt dat van bestaand gebruik kan worden afgeweken, indien vaststaat dat de functionaliteit van de nest- en verblijfplaats voor steenuil niet wordt aangetast.

Conclusie steenuil

Door het waarborgen van de functionaliteit van de nest- en verblijfplaats door het werken buiten het broedseizoen conform het activiteitenplan en het waarborgen van de ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan, wordt de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd.

4.4 Water

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het beleid speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    • 1. Vasthouden-bergen-afvoeren.
    • 2. Schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied.

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Hiervoor geldt het beheersplan 2016-2021 en de acht beleidsuitgangspunten voor de watertoets. Het Waterschap Aa en Maas en De Dommel en de betreffende gemeenten, waaronder gemeente Heusden hebben een Waterplan opgesteld op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water, de 4e Nota Waterhuishouding, Nota Waterbeheer 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Wet gemeentelijke watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor hemelwater, grondwater en afvalwater.

Het waterplan is kaderstellend en hierin zijn zeven doelen geformuleerd:

  • 1. veerkrachtig duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • 2. optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • 3. effectieve waterorganisatie;
  • 4. veilig en gezond watersysteem;
  • 5. optimale recreatie en educatie;
  • 6. water als ordenend principe;
  • 7. maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en communicatie.

Waterkwantiteit

Langs de zuidelijke grens van het plangebied liggen A-watergangen (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0012.png"

Overzicht watergangen, bron: Waterschap Aa en Maas

Op grond van de beoogde inrichting is de toename van het verhard oppervlak en de benodigde waterberging berekend, zie bijlage 6 Waterbergingsberekening, Op basis van de Keur van het waterschap Aa en Maas moet een ontwikkelingsplan voldoen aan de eis ‘Hydrologisch neutraal ontwikkelen’. Voor de ontwikkeling van het plan De Gorsen is berekend hoeveel water geborgen dient te worden binnen het plangebied, zowel in het rioleringsstelsel als in een waterbergingsvijver. Het waterschap Aa en Maas heeft op 28 oktober 2016 goedkeuring gegeven aan de waterbergingsberekening.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.

Waterveiligheid

Het plangebied grenst niet aan waterkeringen en ligt niet in het winterbed van een rivier. In de omgeving zijn geen problemen met wateroverlast bekend.

Riolering

De nieuwe bebouwing en de wegen worden voorzien van een gescheiden riolering. Dit wil zeggen dat het hemelwater en afvalwater gescheiden worden afgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas. Op 28 augustus 2017 is het plan besproken met initiatiefnemer en het Waterschap naar aanleiding van enkele opmerkingen van het Waterschap. De opmerkingen zijn verduidelijkt en verwerkt in Bijlage 6 Waterbergingsberekening.

4.5 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden.

Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.

Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0013.png"

Uitsnede risicokaart

Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden.

Transport van gevaarlijke stoffen via water en spoor vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied is een buisleiding en de Rijksweg A59 gelegen.

Buisleiding

De dichtstbijzijnde buisleiding (Z-517-12) met een werkdruk van 40 bar en uitwendige diameter van 8,62 inch heeft volgens het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen (Ministerie I&M) een 1%-letaliteitscontour van maximaal 120 meter. Het plangebied is op circa 400 meter gelegen. Een verdere toetsing kan achterwege blijven.

Rijksweg A59

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Basisnet Water of Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlagen in de regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

Voor sommige transportassen moet tevens rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.

Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

De A59 ligt op ca. 325 meter. Er geldt voor deze risicobron gelet op de afstand geen verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Wel is in relatie tot het vervoer van gevaarlijke stoffen het scenario toxisch relevant. In het kader hiervan is advies gevraagd en is de concept verkaveling toegestuurd aan de Veiligheidsregio (Regionale brandweer Brabant Noord). Zij heeft in reactie hierop aangegeven in te kunnen stemmen met het plan. Nieuwe woningen, zoals het bestemmingsplan mogelijk maakt, worden vanwege de huidige isolatie eisen en afstand ten opzichte van de weg in voldoende mate beschermd. Bij uitwerking dient wel rekening gehouden te worden met de inrichting en maatvoering van wegen volgens de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Indien deze richtlijnen gevolgd worden is de hulpverlening in voldoende mate geborgd.

Conclusie

Het college van Heusden heeft kennis genomen van de inhoud van deze Externe Veiligheids-paragraaf en acht het groepsrisico en het restrisico aanvaardbaar. De externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering beoogt het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (VNG, 2009) zijn richtafstanden opgenomen tussen hinderlijke functies, in de vorm van gevaar, geluid, geur en stof, en gevoelige functies. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Van de volgende bedrijven ligt de richtafstand/hindercontour over het plangebied van De Gorsen. De richtafstand is volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. Deze afstand is indicatief, waarvan gemotiveerd (o.b.v. onderzoek) kan worden afgeweken. Er gelden ook vaste afstanden waarvan niet worden afgeweken, zoals een geurcontour of de afstand met betrekking tot gevaar.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven gelegen:

  • Elshoutseweg 25 - Dienstverlening t.b.v de landbouw: er geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid (maatgevende aspect).
  • Mayweg 4 - Bedrijf tot categorie 2: in het geldend bestemmingsplan “Heusden buitengebied”, is een bestemming Bedrijf met bouwvlak en aanduiding bestaand bedrijf opgenomen. Een bedrijf tot en met categorie 2 (richtafstand 30 m) is toegestaan. In het verleden was hier een vleeswarenfabriek gevestigd (cat. 3.1) op basis van overgangsrecht. Vleesverwerking is inmiddels beëindigd (controle 6 april 2016). Er kan derhalve rekening gehouden worden met een richtafstand van 30 m.
  • Mayweg 8 -10 (perceel K696), Mayweg 10b (perceel K699) en Mayweg 16 - bestemming glastuinbouw: in het geldend bestemmingsplan “Heusden buitengebied” is een bestemming Agrarisch – Glastuinbouw met bouwvlak opgenomen. Er geldt een richtafstand van 50 m vanaf het bouwvlak.
  • Kerkstraat 33a (perceel scouting, K1334): in het bestemmingsplan Elshout is een bestemming Gemengd,opgenomen. Hier is een bedrijf toegestaan tot en met categorie A met een richtafstand van 10 m. Verder is een aanduiding clubhuis voor scouting opgenomen, waarvoor eveneens een richtafstand geldt van 10 m (stap lager vanwege gemengd gebied).
  • Kerkstraat 35 (perceel van de kerk, K2257): direct ten zuiden van het scoutinggebouw is een parkeerterrein voor de kerk aanwezig. Gelet op het beperkte aantal voertuigenbewegingen is geen milieucontour van toepassing.
  • Kerkstraat 35 (perceel naast begraafplaats achter de kerk, K2257): in het geldend bestemmingsplan “Heusden buitengebied” is een bestemming Agrarisch – Glastuinbouw zonder bouwvlak opgenomen. Een strook van 10 m direct gelegen langs de bestaande begraafplaats heeft een wijzigingsbevoegdheid naar Maatschappelijk (aanduiding begraafplaats) ten behoeve van de uitbreiding van de begraafplaats. Er geldt een aanbevolen richtafstand 20 m van de begraafplaats.

Met de toekenning van het bouwvlak in de bestemming Woongebied is rekening gehouden met de richtafstanden zoals voorgaand beschreven.

Spuitzones

Bij de ontwikkeling van gevoelige functies (woningen) dient rekening gehouden te worden met spuitzones ten behoeve van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn echter geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden tussen de gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, inclusief het milieubelang, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop de gewassen worden geteeld en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse aanwezig zal zijn. Een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit staat er echter niet aan in de weg dat een gemeenteraad een kortere afstand in een bepaalde situatie niet toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.

Aan de west en oostzijde van het plangebied zijn agrarische gronden gelegen. Op grond van het bestemmingsplan is aanleg van een boomgaard, met bijbehorende spuitzones, hier toegestaan. Gezien de bodemopbouw, de grondwaterstand en het beschikbare oppervlakte zijn deze gronden echter niet geschikt voor een boomgaard. Er zal dan ook geen sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de afstand van 50 meter van het plangebied.

Conclusie

Op basis van het aspect milieuzonering, zoals behandeld in de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering', voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de richtafstanden van aanwezige bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied.

4.7 Verkeer

De verkeersproductie van de woningbouwontwikkeling De Gorsen bedraagt circa 500 verkeersbewegingen per etmaal. De extra verkeersbewegingen zorgen niet voor nieuwe knelpunten op het gebied van doorstroming op wegvakniveau. De huidige inrichting van de Mayweg voldoet qua verkeersintensiteiten aan de functie van de weg. De Mayweg wordt ten behoeve van de verkeersontsluiting voor een woonwijk met 100 woningen aangepast en ingericht als 30 km/h zone. De kruispunten Elshoutseweg - Mayweg en Mayweg - De Gorsen kunnen het verkeer in de ochtend- en avondspits vlot verwerken in de plansituatie 2030 (rekening houdend met de vastgestelde en nog minder zekere ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in de regio). De afweging voor een extra ontsluiting aan de oostzijde is niet noodzakelijk voor de doorstroming en verkeersveiligheid op de ontsluiting Mayweg. Vanuit de doorstroming en veiligheid op het kruispunt, Mayweg - De Gorsen kan een extra oostelijke ontsluiting echter wel gewenst zijn. Een oostelijke ontsluiting ontlast dit kruispunt namelijk.

4.8 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Zones

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek

Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd (zie Bijlage 7 Akoestisch onderzoek).

Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van de locatie een te hoge geluidsbelasting kent vanwege de A59 en de Mayweg.

De maximale hogere waarde die kan worden verleend vanwege de A59 is 53 dB. De woningen in de eerste lijn (Mayweg) overschrijden die waarde op de 2e en 3e bouwlaag. In het bestemmingsplan is daarom in de regels vastgelegd dat de woningen in de eerste lijn worden voorzien van een dove gevel aan de zuidzijde van de woning.

Voor de woningen wordt verder vanwege de A59 gemotiveerd een hogere waarde bij het college van de gemeente Heusden aangevraagd.

De geluidsbelasting vanwege de Mayweg is wat betreft de eerstelijnsbebouwing eveneens hoger dan 48 dB. Het betreft hier echter de gevels aan de zuidzijde van de woningen. Op grond van de geluidsbelasting veroorzaakt door de A59 worden deze gevels reeds uitgevoerd als dove gevels en zijn derhalve niet geluidsgevoelig. Deze gevels behoeven derhalve niet meegenomen te worden in het onderzoek. Wat betreft de overige gevels wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder.

De geluidsbelasting vanwege de Elshoutseweg is lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB.

Ten behoeve van de procedure dient, bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen, uit aanvullend onderzoek te blijken op welke wijze in het bouwplan gevoelige ruimten aan de geluidluwe worden gepositioneerd en op welke wijze geluidwerende voorzieningen aan de gevel worden getroffen.

Conclusie

De Wet geluidhinder verzet zich, met inachtneming van de genoemde maatregelen, derhalve niet tegen de komst van deze woningen. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft, op voorstel van de minister van VROM, ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Degorsen-VG01_0014.png"

Conclusie

Door onderhavige ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met circa 500 autoritten per weekdag toe. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.10 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen bovenlokale leidingen, straalpaden of bijhorende beschermingszones. Derhalve zijn er geen leidingen of beschermingszones waarmee in het plan rekening moet worden gehouden.

4.11 Conventionele explosieven

In het kader van de (grond)werkzaamheden is vooronderzoek (zie Bijlage 8) vanwege het aantreffen van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in dit gebied uitgevoerd.

Gezien de vermoedelijk beperkte omvang van naoorlogse ontwikkelingen, de relatief geringe diepteligging van de aan te treffen CE, alsmede overwegingen qua tijd en kosten, wordt aanbevolen detectiewerkzaamheden (oppervlaktedetectie) uit te laten voeren ter plaatse van het gehele onderzoeksgebied voorafgaande aan de voorgenomen werkzaamheden.

Conclusie

Bij uitvoering van grondwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de resultaten van het rapport. In het kader van het bestemmingsplan is de uitvoerbaarheid in voldoende mate aangetoond. Het aspect explosieven vormt, met inachtneming van de onderzoeksresultaten, geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

5.1 Plansystematiek

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke manier voorliggend plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling bindt burgers en overheid.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting, inclusief bijlagen;
  • de verbeelding;
  • de regels.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en ontheffing. De verbeelding geeft de bestemmingen weer met de daarbij behorende harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Om duidelijkheid te verschaffen richting burgers en belanghebbenden bij bestemmingsplannen worden de regels en de verbeelding zo toegankelijk mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt bij ontwikkelingsplannen zoveel mogelijk aangesloten op de standaardregels van de gemeente. Daarnaast hanteert de gemeente het uitgangspunt om te dereguleren waar mogelijk. Daarom worden er zo weinig mogelijk binnenplanse flexibiliteitsregels, waarmee afgeweken kan worden van het bestemmingsplan, opgenomen.

5.2 Toelichting op de regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn conform de SVBP2012 als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In de bestemmingsomschrijving wordt omschreven voor welke doelen/functies de gronden mogen worden gebruikt. In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 Groen

In de bestemming zijn naast groen- en watervoorzieningen, voorzieningen met een karakter van algemene nutte zoals speel- en nutsvoorzieningen en voorzieningen voor langzaam verkeer (fiets- en voetpad) en calamiteitenontsluiting toegestaan. Uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen gebouwen tot maximaal 20 m² worden gebouwd. Voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De bestemming Tuin is opgenomen overeenkomstig de gemeentelijke plansystematiek. In de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan en voorzieningen voor langzaam verkeer om het naastgelegen groengebied te bereiken.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming is opgenomen voor functies die gerelateerd zijn aan de verkeersbestemming, zoals erftoegangswegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Hiermee wordt geborgd dat de ontsluiting op deze locatie komt te liggen. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om gebouwen op te richten. Alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Artikel 6 Water

Deze bestemming geldt voor het water (A-watergangen) gelegen in het plangebied. Deze bestemming geldt voor de A-watergang aan de zuidzijde van het plangebied.

Artikel 7 Woongebied

Daar waar de nieuwe woningen gebouwd gaan worden, is een bestemming 'Woongebied' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn tevens erftoegangswegen, water, fiets- en voetpaden en groenvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is alleen verkeer- en verblijfsgebied toegestaan. Hiermee wordt geborgd dat de noord-zuid oriëntatie van het gebied gewaarborgd blijft. Er is één groot bouwvlak opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen gerealiseerd dienen te worden. Het maximum aantal woningen bedraagt 100. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 m en 11 m.

De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 60 m². Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn ook gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. Hierbij geldt een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Er gelden voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Conform de wetgeving is het voorgeschreven artikel voor overgangsrecht opgenomen. Hierin zijn voorwaarden voor de omvang, het onderhoud en de herbouw opgenomen voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing of bestaand gebruik.

Artikel 12 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in deze paragraaf verslag gedaan.

Kostenverhaal

Het bestemmingsplan waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, leidt tot de planologische mogelijkheid om nieuwe woningen te bouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Met de projectontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Door de projectontwikkelaar is voor omwonenden en geïnteresseerden een presentatie gegeven van de plannen.

Het bestemmingsplan is conform de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het bestuurlijk overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de overleg- instanties, waaronder de provincie Noord-Brabant en het waterschap. De resultaten zijn opgenomen in de Nota inspraak en overleg.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 21 september 2017 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.