direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Nieuwkuijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.BPbedrijven6-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (verder Wro) is de plicht opgenomen om voor het gehele grondgebied van de gemeente actuele ruimtelijke plannen, dat wil zeggen plannen niet ouder dan 10 jaar, te hebben. De gemeente spant zich ervoor in om de actualiseringsopgave tijdig voor alle afzonderlijke bestemmingsplannen af te ronden. Voor een deel van de plannen is dat om uiteenlopende redenen niet haalbaar gebleken. Voor die plangebieden, waaronder voor een gedeelte van het Bedrijventerrein Nieuwkuijk, heeft de gemeenteraad een verordening Bedrijventerreinen vastgesteld (18 juni 2013) waarin het beheer van dat gebied, in overeenstemming met het bestaande feitelijke of planologisch toelaatbare gebruik, is geregeld.

In de beheersverordening is het niet mogelijk om nadere eisenbepalingen op te nemen en flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast is nadere afstemming gewenst met onder meer het gemeentelijk beleid en de Verordening Ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant.

De gemeente acht het daarom wenselijk om over een actueel en digitaal bestemmingsplan te beschikken conform de landelijke standaarden (SVBP 2012), waarin afstemming plaatsvindt met de laatste beleidsinzichten en wet- en regelgeving. Hiervoor is de beheersverordening Bedrijventerreinen minder geschikt.

Om deze reden heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden besloten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het Bedrijventerrein Nieuwkuijk.

1.2 Doelstelling van het plan

Met het nieuwe bestemmingsplan wordt voorzien in een eenduidige regeling voor de bedrijventerreinen conform de Wro. Daarnaast maakt het nieuwe bestemmingsplan in ruimtelijke zin de uitvoering mogelijk van het beleid dat in het Masterplan Nieuwkuijk in hoofdlijnen is beschreven. Het plan dient meer ruimte te bieden voor intensiever gebruik van de kavels (bouwhoogte en bebouwingspercentage).

1.3 Het plangebied

In dit bestemmingsplan is het bedrijventerrein Nieuwkuijk voorzien van een juridische regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven6-VG01_0001.jpg"

1.4 Geldende plannen

Het nieuwe bestemmingplan Bedrijventerrein Nieuwkuijk vervangt de Beheersverordening Bedrijventerreinen voor wat betreft het plangebied Nieuwkuijk.

Een beheersverordening is een document waarin de voortzetting van bestaande bestemmingsplannen wordt vastgelegd. Die geldende bestemmingsplannen zijn dan ook nagenoeg integraal opgenomen in de beheersverordening.

Niet alle regels uit de geldende bestemmingsplannen zijn nog geldig in de beheersverordening. Dit vanwege het conserverende karakter. De volgende artikelen zijn buiten de werking van de beheersverordening gelaten:

  • nadere eisenbepalingen;
  • wijzigingsbevoegdheden;
  • uitwerkingsbevoegdheden.

In gebieden waar goedkeuring onthouden is door Gedeputeerde Staten en/of de Kroon aan het geldende bestemmingsplan, is het voorgaande plan geldend. Dit is ook zo opgenomen in de beheersverordening. Besluiten die genomen zijn na inwerkingtreding van de geldende bestemmingsplannen, zoals wijzigingsbesluiten en ontheffingen blijven van kracht. Voor deze stukken wordt verwezen naar het gemeentelijke archief.

In de beheersverordening is de volgende regeling van kracht:

  • Bedrijventerrein Nieuwkuijk, vastgesteld op 29 maart 1993 en goedgekeurd op 13 oktober 1993.

1.5 Karakter en inhoud van het bestemmingsplan

In eerste instantie regelt het plan het bestaande gebruik door middel van bestemmingen die het huidige en/of gewenste gebruik bevestigen en op grond waarvan direct bouwvergunning kan worden verleend. De gemeente Heusden streeft naar het verminderen van de regeldruk. Daarom is kritisch gekeken naar de toepassing van afwijkingen bij een aantal omgevingsvergunning- en wijzigingsbevoegdheden. Indien mogelijk zijn deze in de nieuwe regelgeving opgenomen.

De belangrijkste bestemming in het bestemmingsplan heeft betrekking op de bedrijfsfunctie. De regelgeving van deze functie bouwt voort op de geldende regelgeving, maar speelt ook in op veranderingen in de maatschappij. Belangrijke elementen daarvan in het plan zijn:

  • een heldere definiëring van bedrijven en een passende categorisering van deze activiteiten;
  • de aanwezigheid van bedrijfswoningen;
  • de aanwezigheid van andersoortige bedrijven, zoals detailhandel en maatschappelijke voorzieningen;
  • het bieden van uitbreidingsruimte binnen de bestaande kavels. Dit in het kader van de provinciale wens om zuinig om te gaan met de ruimte op bedrijventerreinen. De uitbreiding wordt gevonden in het bebouwingspercentage en de hoogte.

Daarnaast is er een aantal kleinere nieuwe ruimtelijke mogelijkheden en ontwikkelingen die van belang zijn voor de toekomstige ontwikkeling van het bedrijventerrein en die in het plan een plek krijgen. Hier wordt in hoofdstuk 3 nader op ingegaan.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplannen bedrijventerreinen bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 volgt kort het belangrijkste beleidskader voor het bedrijventerrein;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoeringsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • de juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Daarmee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Hierbij wordt aandacht besteed aan zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Dit hoofdstuk omvat de beschrijving van relevante ruimtelijke beleidsdocumenten. Per document zijn de hoofdlijnen opgenomen voor zover van belang voor de bedrijventerreinen. Het sectorale beleid is beschreven in het hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (beter bekend als de Amvb Ruimte).

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen verdere invloed of consequenties op voorliggend plan.

2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De provincie heeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijke beleid tot 2025 vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Daarnaast heeft de provincie op 17 december 2011 de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld, die op 1 maart 2011 in werking is getreden.

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven6-VG01_0002.jpg"

Uitsnede Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant

Op de structurenkaart van de structuurvisie zijn voor het plangebied vooral de zones stedelijk concentratiegebied en kernen in landelijk gebied van belang.

Ten aanzien van bedrijvigheid is geldt dat het merendeel van de ruimtebehoefte van bedrijven wordt opgevangen in het stedelijk concentratiegebied, op het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk en op het toekomstige Logistiek Park Moerdijk. Het stedelijk concentratiegebied biedt ruimte voor de groei van de eigen bedrijvigheid, voor de vestiging van bedrijven van buiten Noord-Brabant en voor bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in de kernen in het landelijk gebied. Regionale afstemming vindt plaats via de regionale agenda´s voor werken. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende aanbod is voor bedrijven die hinder kunnen veroorzaken naar hun omgeving in de vorm van geluid-, stof-, geur- of verkeershinder en voor bedrijven met een extern veiligheidsrisico. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende terreinen geschikt blijven of geschikt worden gemaakt voor de vestiging van dit soort bedrijven. Hierbij wordt expliciet rekening gehouden met de (toekomstige) ruimtevraag van deze bedrijven. Per locatie wordt de hoeveelheid ruimte met de daarbij horende inrichtingseisen, het uitgifteprotocol en de manier waarop dit wordt veilig gesteld, vastgelegd om conflicterende situaties te voorkomen. Het is daarom belangrijk dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de beschikbare ruimte op de (middel)zware bedrijventerreinen. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 passen in beginsel in woon- en gemengde gebieden.

Verordening ruimte

Provinciale Staten hebben op 17 december 2010 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld. De Verordening ruimte is op 8 maart 2011 in werking getreden. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de (Interim)structuurvisie Ruimtelijke Ordening en paraplunota en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen.

In de Verordening Ruimte wordt onderscheid gemaakt in bedrijventerreinen in de landelijke regio en in de stedelijke regio. Het Bedrijventerrein Nieuwkuijk ligt in de stedelijke regio. Voor dit bedrijventerrein zijn met name de volgende regels van belang:

De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik, wordt bevorderd, betreft in het bijzonder:

  • a. de wijze waarop de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
  • b. voor zover van toepassing, regels inzake een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag ten behoeve van bedrijven in de verschillende milieucategorieën;
  • c. regels inzake de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels;
  • d. regels inzake een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte;
  • e. regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan.

Onder oneigenlijk ruimtegebruik wordt voor wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:

  • a. bedrijfswoningen;
  • b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
  • c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m2.


Bedrijventerrein Nieuwkuijk is geen (middel)zwaar bedrijventerrein zoals genoemd in de Verordening Ruimte. Derhalve is ook volgens provinciaal beleid ruimte voor genoemde functies.

Op het bedrijventerrein Nieuwkuijk zijn diverse andersoortige functies aanwezig. Het wegbestemmen van dergelijke functies zal echter leiden tot financiële claims. Bestaande legale situaties zijn in dit bestemmingsplan daarom positief bestemd.

Op bedrijventerrein Nieuwkuijk is geen fysieke ruimte voor zeer grootschalige perifere detailhandel en maatschappelijke locaties. Dergelijke bedrijven worden doorverwezen naar andere locaties in de regio, zoals Waalwijk en 's-Hertogenbosch. In regionaal verband zijn daar ook afspraken over gemaakt.

Voor kleinschalige bedrijven in volumineuze goederen en voor grootschalige detailhandel is geen ruimte aanwezig in de kern zelf. Juist op een kleinschalig gemengd bedrijventerrein als bedrijventerrein Nieuwkuijk is wel ruimte voor dergelijke bedrijven. Daar komt bij dat sinds lange tijd dergelijke bedrijven aanwezig zijn op het terrein. Bij de vestiging van alle bedrijven op het terrein, ook die met eerder genoemde functies, gelden er regels ten aanzien van bebouwingspercentage, parkeerruimte en dergelijke. Derhalve is er sprake van duurzaam ruimtegebruik.

Daarnaast is het vanuit milieuzonering wenselijk om vast te houden aan een inwaartse zonering waarbij langs de randen alleen milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan, zie ook paragraaf 4.1.

Ontwerpverordening ruimte 2014 en Ontwerpstructuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014

Op 2 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten de Ontwerpverordening ruimte 2014 vastgesteld. De commissie Transitie stad en platteland heeft dit ontwerp op 30 augustus vrijgegeven voor inspraak. Ten opzichte van de Verordening ruimte 2012 omvat de ontwerpverordening diverse wijzigingen.

Deze hebben in hoofdzaak betrekking op:

  • vereenvoudiging en verduidelijking: de opbouw van de Ontwerpverordening ruimte 2014 is gewijzigd waardoor ze beter aansluit bij de systematiek van de bestemmingsplannen. Daarnaast is er gekozen voor een directer taalgebruik met meer opsommingen, eenvoudigere zinnen en herkenbare formuleringen.
  • wijzigingen vanwege het rijksbeleid: met de vaststelling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het rijksbeleid gewijzigd. Dat heeft ook gevolgen voor de kaders die in de provinciale verordening zijn opgenomen.
  • wijzigingen vanwege het landbouwbeleid: deze hebben in hoofdzaak betrekking op het beleid voor veehouderijen en de transitie naar zorgvuldige veehouderij en het beleid rond mestverwerking.
  • wijzigingen vanwege het natuurbeleid: deze wijziging heeft met name betrekking op het compensatiebeleid.
  • overige wijzigingen: er zijn diverse wijzigingen doorgevoerd vanuit praktijkervaringen.

De voorgestelde beleidsaanpassingen zijn gebaseerd op de Ontwerpstructuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014. In de Structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet. De verordening is daarbij een van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen te realiseren. De Ontwerpverordening ruimte 2014 bevat ten opzichte van onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe inzichten.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie

Op 21 juli 2009 is de Structuurvisie door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende tien jaren. De structuurvisie bevat onder meer de volgende actiepunten ten aanzien van bedrijvigheid:

  • Uitbreiding van bedrijventerrein Het Hoog, voor bedrijven met een regionale uitstraling en voor bedrijfsverplaatsingen van lokale bedrijven.
  • Uitbreiding noordkant van de locatie Verdoorn in Heesbeen.
  • Benutten van een inbreidingslocatie aan de Tongerloostraat (Elshout).
  • Herstructurering bedrijventerrein Groenewoud en revitalisering Nieuwkuijk.
  • Mogelijk transformatie van de voormalige vuilstort aan de Bakkersdam op langere termijn tot bedrijventerrein.
  • Lichte vormen van bedrijvigheid in als intermediair tussen bestaande bedrijventerreinen en nieuwe woningbouwlocaties: ten zuiden van de Middelweg in Nieuwkuijk en ten westen van de Lipsstraat in Drunen (in combinatie met maatschappelijke voorzieningen.
  • Ten aanzien van de zone van de Jonker Frislocatie aan de Maas bij Heusden. Dit buitendijks gelegen gebied heeft de potentie om een aanvulling te kunnen vormen voor de onder meer de dag- en verblijfsrecratieve functie van de Vesting Heusden en omgeving. Hoewel het ruimtelijk programma voor deze locatie niet is uitgekristaliseerd, is wel duidelijk dat er gezocht wordt naar een transformatie die beter aansluit bij Heusden Vesting dan het huidige bedrijfsterrein.

Sociaal-economisch plan 2007-2011

Op 23 januari 2007 is door de gemeenteraad van Heusden het Sociaal-Economisch Plan vastgesteld.

Door middel van het bevorderen van ondernemerschap, werken en genieten van vrije tijd zou een bloeiende economische ontwikkeling in Heusden bewerkstelligd moeten worden. Binnen het kader 'Industrie, bouwnijverheid en groothandel' wordt gestreefd naar diversiteit van bedrijvigheid en versterking van het midden- en kleinbedrijf, om zo grote schokken in de ontwikkeling van bedrijvigheid en arbeidsmarkt en afhankelijkheid van grote bedrijvigheid te vermijden. Een belangrijk deel van de werkgelegenheid in Heusden wordt namelijk in de industrie geboden. Ook de bouwnijverheid en groothandel zorgen voor de nodige werkgelegenheid. De gemeente Heusden heeft de volgende drie ruimtelijke uitgangspunten voor deze bedrijven geformuleerd:

  • Concentratie van bedrijvigheid in de rode zone rondom de A59.
  • Binnen de rode zone concentratie en intensivering van bedrijvigheid op bedrijventerreinen.
  • In principe geen industrie, groothandel of bouwnijverheid in de groene zone.

Er zijn twee uitgangspunten leidend voor het economisch beleid in deze sector:

  • de gemeente streeft naar diversiteit van bedrijvigheid om grote schokken in de ontwikkeling van bedrijvigheid en de arbeidsmarkt te vermijden;
  • de versterking van het midden- en kleinbedrijf staat voorop. Hiermee wordt de afhankelijkheid van enkele grote bedrijven beperkt.

Dit algemeen beleid is vormgegeven langs de volgende vier belangrijke beleidslijnen:

  • verbetering van vestigingsmogelijkheden voor kleine bedrijven; Ten eerste wordt werk gemaakt van een aantal potentiële vestigingslocaties zoals het Hoog II. Ten tweede zijn locaties aangewezen waar een bedrijfsverzamelpand kan komen.
  • stimuleren van de maakindustrie; De gemeente Heusden kiest expliciet voor het behouden van ruimte voor de maakindustrie, in het bijzonder de metaal- en machine-industrie. Er wordt gezocht naar mogelijkheden om de sector kennisintensiever te maken en werknemers hierin verder te scholen. Bij de herstructurering van het bedrijventerrein Groenewoud wordt gestreefd naar behoud van ruimte voor de maakindustrie.
  • industrie, bouw en groothandel in de 'rode zone'; Er zijn beperkte uitbreidingsmogelijkheden bij bestaande bedrijventerreinen. Daarom wordt het beleid sterk gericht op revitalisering, intensivering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
  • recreatie, toerisme en landbouw in de 'groene zone'; Het vestigingsklimaat zal onder andere worden verbeterd door de bereikbaarheid te vergroten en de aansluitingen op de A59 te verbeteren, de realisatie van de parallelstructuur en een beter openbaar vervoer. Verder kan de intergemeentelijke en regionale samenwerking op het praktische niveau worden verbeterd.

Masterplan Nieuwkuijk

Voor het bedrijventerrein Nieuwkuijk, is een Masterplan opgesteld, waarin de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein is opgenomen. In hoofdstuk 3 zijn de hoofdlijnen van dit masterplan opgenomen.

Windenergie

Op bedrijventerrein Nieuwkuijk is geen plaatsing van windturbines mogelijk omdat:

  • risicocontouren en veiligheidsaspecten windturbines zijn niet te verenigen met aanwezige functies;
  • niet passend in de regels van de Verordening Ruimte (bedrijventerrein is te klein).

Vestigingsmogelijkheden: Ruimte voor bedrijvigheid in Heusden

Op 30 oktober heeft de raad van Heusden de beleidsnota: 'Vestigingsmogelijkheden: Ruimte voor bedrijvigheid in Heusden' vastgesteld. In het kader van zuinig ruimtegebruik en de wens om ruimte te bieden voor groei en nieuwvestiging van bedrijven, is voor de gehele gemeente Heusden een integraal raamwerk opgesteld voor de vestigingsmogelijkheden van bedrijven. In het beleid zijn tevens bestaande beleidsnota's verwerkt.

De uitgangspunten voor de vestigingsmogelijkheden van bedrijven zijn:

  • er wordt gestreefd naar zuinig en effectief ruimtegebruik;
  • binnen bepaalde ruimtelijke randvoorwaarden, biedt de gemeente Heusden een 'waaier' aan vestigingsmogelijkheden ter bevordering van het ondernemingsklimaat en de leefbaarheid.

De uitwerking van de bovenstaande twee uitgangspunten betekent in de praktijk dat:

  • bedrijvigheid hoofdzakelijk geconcentreerd wordt rondom de A59 en op bedrijventerreinen;
  • voor vestiging van nieuwe omvangrijke logistieke bedrijven of andere bedrijven die niet bij de schaal en aard van de gemeente passen, de gemeente Heusden ondernemers verwijst naar andere mogelijkheden in de Langstraat. Een en ander op basis van daartoe gemaakte afspraken op basis van wederkerigheid met de beide
  • andere gemeenten in de regio De Langstraat.
  • er gestreefd wordt naar flexibele inpassing van lichte bedrijvigheid in gemengde gebieden en centrumgebieden;
  • voor lichte bedrijvigheid onder voorwaarden ruimte in woongebieden gevonden kan worden;
  • het bestaande areaal aan bedrijventerreinen voor de nabije toekomst voldoende ruimte biedt om Heusden verder te profileren als een werkgelegenheidsgemeente;
  • detailhandel wordt geconcentreerd in de centra van Drunen, Vlijmen, Oudheusden en Heusden.

Verder bepaalt een aantal ruimtelijke randvoorwaarden de vestigingsmogelijkheden op een kleiner schaalniveau.

Belangrijk is de verdeling van de vestigingsmogelijkheden naar verschillende gebieden. Bedrijventerreinen zijn in het beleid verdeeld in twee typen: zware en gemengde bedrijventerreinen. Zware bedrijventerreinen zijn bedrijventerreinen voor de bedrijfsmatige uitoefening van zware industriële activiteiten en/of grootschalige logistieke activiteiten. Deze bedrijventerrein zijn speciaal voor de meest milieubelastende bedrijven ontwikkeld. Voor sommige (lichte) bedrijvigheid is de vestiging in de kernen of op zware bedrijventerreinen niet ideaal. Daarom zijn de zogenaamde gemengde bedrijventerreinen ontwikkeld.

Bedrijventerrein Nieuwkuijk is zo'n gemengd bedrijventerrein. Gemengde bedrijventerreinen zijn bij uitstek geschikt voor andersoortige bedrijven, zoals grootschalige detailhandel en internetbedrijven. Dit zijn bedrijven waarvoor op andere locaties in de gemeente niet altijd ruimte is en die soms verweven zijn met de reguliere bedrijvigheid. In de regels van dit bestemmingsplan zijn mogelijkheden geschapen voor:

  • volumineuze en grootschalige detailhandel;
  • ondergeschikte detailhandel;
  • internetbedrijven;
  • 'maatschappelijke functies' (fitness, sportschool, dansschool, discotheek, etc.);
  • leisure (speelhal, kartbaan, paintball, etc.).

Waterplan

De gemeente Heusden en haar waterpartners (waterschappen Aa en Maas en De Dommel, provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant Water) hebben een integraal waterplan opgesteld, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2008. De aanleiding hiervoor was een omslag in het denken en beleid rond water gedurende de afgelopen jaren: 'In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem (duurzaamheidprincipe)'. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het wateraspect.

Groenstructuurplan

Op 21 juli 2009 is het Groenstructuurplan Heusden 2009-2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Heusden heeft de ambitie een 'groene gemeente' te zijn, die voor de eigen burgers en voor bezoekers (toeristen) kan fungeren als buffer tussen de verstedelijkte gebieden van 's-Hertogenbosch en Waalwijk. Het groene karakter en de duurzaamheid daarvan berusten in hoofdzaak op de groene 'kaders' van de gemeente. Deze kaders worden gevormd door de groenstructuur van de gemeente. In feite is het Groenstructuurplan een vervolg op/herziening van het in 2001 opgestelde Groeninstrumentarium Heusden, waarin voor het eerst werd vastgelegd hoe de groenstructuur van de gemeente zich manifesteert.

Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerreinen Groenewoud I en II, Nieuwkuijk

Het Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerreinen Groenewoud I en II, Nieuwkuijk is verankerd in de Welstandsnota Heusden 2012, vastgesteld op 14-02-2012. Waar nodig heeft vertaling plaatsgevonden in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke en functionele aspecten van het bedrijventerrein nader beschreven.

3.1 Bedrijventerrein Nieuwkuijk

Ruimtelijke beschrijving

Bedrijventerrein Nieuwkuijk beslaat een grootte van 25 ha bruto en 19 ha netto. Het terrein wordt ontsloten via een aantakking van een ontsluitingsweg aan de snelweg (A59). In economisch opzicht functioneert het bedrijventerrein uitstekend. De gevestigde bedrijven kunnen bedrijfseconomisch prima uit de voeten.

Masterplan Nieuwkuijk

In het Masterplan Nieuwkuijk is het volgende opgenomen over het bedrijventerrein:

Functies
Bedrijventerrein Nieuwkuijk heeft een gunstige ligging nabij de A59. Revitalisatie van het bedrijventerrein is reeds ingezet, zodat voorkomen wordt dat het terrein in verval raakt.

Zorgvuldig ruimtegebruik
Ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik zouden in het bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gehanteerd moeten worden: minimum en maximum bebouwingspercentage (60-70%), minimum en maximum bouwhoogte (9 tot 12 m), vaste afstand van de bebouwing tot de rooilijn en een kavelgrootte tussen de 1.500 m² en 4.500 m².

Openbare ruimte
De openbare ruimte dient gevrijwaard te blijven van oneigenlijk gebruik als open opslag en parkeren. Open opslag blijft toegestaan op Nieuwkuijk, mits het gebeurt op het eigen terrein en uit het zicht, bijvoorbeeld achter het bedrijfspand. Parkeren, laden en lossen van vrachtauto's dient in principe plaats te vinden op het eigen terrein.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • een maximum bebouwingspercentage van 70% is bij recht opgenomen. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het vergroten van het bebouwingspercentage tot 80%, mits er voldoende laad- en losvoorzieningen op eigen terrein aanwezig zijn en voldaan wordt aan de parkeernormering uit de meest recente versie van het ASVV (aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen) uitgegeven door het CROW.

3.2 Functionele beschrijving

3.2.1 Bedrijfswoningen

Wonen op een bedrijventerrein levert doorgaans conflicten op met de aanwezige bedrijfsactiviteiten. Wetgeving op het gebied van milieu en beleid op het gebied van ruimtelijke ordening is erop gericht een bepaalde afstand aan te houden tussen gevoelige functies als wonen en (potentieel) hinderlijke activiteiten zoals bepaalde vormen van bedrijvigheid. Daarom is de keuze gemaakt om een onderscheid aan te brengen in bedrijfswoningen en burgerwoningen. Rond burgerwoningen zal de milieuzonering worden toegepast, rond bedrijfswoningen zal dit niet het geval zijn. Het toestaan van burgerwoningen past ook niet binnen de wens van provincie en gemeente om zuinig om te gaan met de ruimte op bestaande bedrijfsterreinen.

Bewoners van bedrijfswoningen hebben zich bewust gevestigd op het bedrijventerrein, wetende dat hierbij hinder door bedrijven kan optreden. De bouw van bedrijfswoningen is toegestaan op grond van de vigerende bestemmingsplannen. Het zou onrechtvaardig zijn om bedrijven te beperken in de bedrijfsvoering vanwege een bedrijfswoning die op eerder of later moment op het bedrijventerrein is of wordt gevestigd en waarop het betrokken bedrijf geen invloed kan of kon uitoefenen. Tegelijkertijd is de gemeente zich ervan bewust dat moet worden voorkomen dat meer bewoners van bedrijfswoningen worden gehinderd, dan wel meer bedrijven worden beperkt in de bedrijfsvoering. Dat komt doordat in het kader van de milieuvergunningverlening (dus los van de milieuzonering op basis van dit bestemmingsplan) een woning beperkingen kan opleveren voor de bedrijfsvoering van een naastgelegen bedrijf.

De nieuwvestiging van bedrijfswoningen is naar de mening van de gemeente in principe dan ook ongewenst. Daarbij speelt eveneens een rol dat bedrijfswoningen niet meer als passend op het bedrijventerrein worden gezien. In dit bestemmingsplan zal de nieuwvestiging van bedrijfswoningen worden uitgesloten. De bestaande bedrijfswoningen worden gehandhaafd en aangegeven op de verbeelding. Voor zover blijkt dat de bedrijfswoning niet langer als zodanig wordt gebruikt, kan de gemeente de aanduiding bedrijfswoning van de kaart verwijderen, waarmee het gebruik als woning niet langer is toegestaan. Ook als de bedrijfswoning duurzaam aan de functie wonen wordt onttrokken, bijvoorbeeld door het in gebruik te nemen als kantoor, zal de aanduiding 'bedrijfswoning' van de locatie verwijderd worden.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • geen nieuwvestiging van bedrijfswoningen;
  • bestaande legaal aanwezige bedrijfswoningen hebben een aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen;
  • een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de aanduiding 'bedrijfswoning' te verwijderen.

3.2.2 Detailhandel en maatschappelijke functies

Het huidige vestigingsbeleid in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is voor een belangrijk deel gebaseerd op de Handleiding voor ruimtelijke plannen, Beleidsbrief bedrijventerreinen, zelfstandige kantoorvestigingen, detailhandel en voorzieningen (Provincie Noord-Brabant, vastgesteld 20 juli 2004). Dit beleid is ook de afgelopen jaren als leidraad gebruikt in de dagelijkse praktijk van de gemeente Heusden. Dit is ook de reden dat deze handleiding, voor zover dit past binnen de verordening ruimte, is gebruikt als basis voor de uitwerking van het vestigingsbeleid op bedrijventerreinen in de gemeente Heusden.

Volumineuze detailhandel op bedrijventerreinen

In een aantal specifieke branches mogen bedrijven / winkels zich buiten de bestaande winkelcentra en woongebieden vestigen. De bedrijven in deze specifieke branches stellen zodanige bijzondere vestigingseisen in verband met de aard en omvang van de goederen en de verkeersaantrekkende werking dat deze zich niet altijd in winkelcentra en woongebieden kunnen vestigen of niet meer gevestigd kunnen blijven. De hoofdactiviteit van het bedrijf moet zich in één van de onderstaande branches bevinden:

  • detailhandel in auto's;
  • detailhandel in boten;
  • detailhandel in caravans en tenten;
  • detailhandel in grove bouwmaterialen;
  • detailhandel in keukens, badkamers en sanitair;
  • bouwmarkten;
  • detailhandel in woninginrichting waar onder meubelen;
  • detailhandel in volumineuze dierbenodigdheden;
  • detailhandel in volumineuze tuinartikelen.

Dergelijke bedrijvigheid dient zich, bij voorkeur geconcentreerd, te vestigen op specifiek door het gemeentebestuur aangewezen gebieden op bedrijventerreinen, goed ontsloten en gelegen binnen of direct aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. Detailhandel in de vorm van supermarkten of soortgelijke formules zijn niet gewenst op bedrijventerreinen.

Internetbedrijf op bedrijventerrein

  • het bedrijf verhandelt uitsluitend goederen aan particulieren door middel van 'indirect contact' met deze particulieren. Onder indirect contact worden contacten verstaan die uitsluitend verlopen via post, fax, telefoon, e-mail of het internet;
  • het bedrijf verzendt uitsluitend goederen per post, dan wel bezorgt de goederen aan huis;
  • een afhaalruimte/servicepunt van goederen van maximaal 100 m² is toegestaan;
  • uitstalling ten verkoop evenals een toonzaal zijn niet toegestaan;
  • het pand heeft geen uitstraling als winkelpand, maar oogt als een magazijn c.q. opslag van goederen, hetgeen feitelijk ook het geval is. Reclame-uitingen zijn hier op afgestemd. Tevens is de reclame afgestemd op de bedrijfsvoering, zoals tevens is verwoord in het gemeentelijke reclamebeleid. Het aanprijzen van de verkoop aan particulieren op locatie is verboden.

Maatschappelijke functies

Een ander type bedrijvigheid, zoals fitnesscentra, sportscholen, dansscholen en discotheken, is niet bij recht gewenst op bedrijfsterreinen. Dit type bedrijvigheid vereist een grote parkeervoorziening, die veelal in de avonduren wordt benut. De huidige CROW parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o. is niet toereikend. Een parkeernorm van 8 à 10 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o. is daarom noodzakelijk. Deze categorie bedrijven dient bij voorkeur te worden gevestigd als dubbelbestemming in het winkelgebied (boven winkels) of aan de rand van een winkelgebied. Ze zorgen voor levendigheid in het winkelgebied, ook in de avonduren. De parkeerdruk ontstaat met name in de avonduren, wanneer er gebruik gemaakt kan worden van de voor de winkelcentra aangelegde parkeerplaatsen. Vestiging op een bedrijventerrein is voor deze functies alleen mogelijk als de aard en schaal van het bedrijf vestiging op of bij een winkelcentrum niet toelaat. Richtlijnen zijn hiervoor voor fitnesscentra, sportscholen en dansscholen meer dan 250 m² bvo en voor discotheken meer dan 3.000 m². Op het bedrijventerrein zijn bestaande maatschappelijke functies specifiek bestemd. Zodra de functie duurzaam wordt opgeheven, valt de locatie qua bestemming terug op de categoriale bestemming.

Gevoelige objecten

Gevoelige objecten kunnen een belemmering opleveren voor omliggende bedrijven ten aanzien van geur en gevaar. Hierbij valt te denken aan een kinderdagverblijf, tandarts, tandtechniek, dierenkliniek of een filiaal van een ziekenhuis. Vestiging van gevoelige objecten op een bedrijventerrein is niet gewenst. Bestaande gevoelige functies worden specifiek bestemd. Zodra deze functies duurzaam worden opgeheven, valt de locatie terug op de categoriale bestemming.

Functies als een speelhal (voor kinderen), kartbaan, paintball, et cetera, kunnen vanwege het benodigde volume op een bedrijventerrein geplaatst worden, mits genoegzaam is aangetoond, dat hiervoor in een woongebied niet de juiste locatie voor een gebouw met toereikende parkeervoorziening te vinden is.

Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit

Detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomstenwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd (productie, ambachtelijk of groothandelsactiviteit) qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft. Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit kan alleen op een gemengd bedrijventerrein plaatsvinden als het maximaal 15% van de omzet omvat.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • bestaande legaal aanwezige detailhandel in volumineuze goederen is toegestaan, daarbuiten kan het worden toegestaan middels een afwijking;
  • bestaande en vergunde legale andersoortige functies hebben op de verbeelding een aanduiding gekregen;
  • indien bedrijfswoningen duurzaam zijn beëindigd, kan de aanduiding worden verwijderd door middel van een wijzigingsbevoegdheid van het college van Burgemeester en Wethouders;
  • internetbedrijven zijn onder voorwaarden toegestaan;
  • detailhandel is als ondergeschikte nevenactiviteit bij bedrijven toegestaan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheidsaspecten

4.1 Milieuzonering

In en rond de bedrijventerreinen wordt zowel gewoond als gewerkt. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan problemen geven. Daarom wordt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijvigheid in de nabijheid van woningen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (geactualiseerde uitgave 2009). In deze uitgave is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de richtafstanden tussen bedrijfstypen en het omgevingstype waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Er worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Categorie   Richtafstand (in meters) tot omgevingstype  
  Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  

Op de bedrijventerreinen in onderhavig bestemmingsplan kunnen bedrijven zich vestigen die in de VNG-lijst zijn opgenomen in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2. Ten gunste van een goede milieuzonering ten opzichte van de aanwezige (bedrijfs)woningen op de terreinen alsmede de woningen in de nabijheid van de terreinen, zijn langs de randen van het bedrijventerrein alleen de categorieën 1 en 2 toegestaan. Gezien het gemengde karakter van het bedrijventerrein zijn bedrijven met activiteiten hoger dan milieucategorie 3.2 onwenselijk en kunnen zich niet meer vestigen op het bedrijventerrein.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In onderhavig bestemmingsplan is daartoe een zonering toegepast, waarbij een onderverdeling is gemaakt in een aantal verschillende milieuzones. Deze zonering is afgestemd op de zonering zoals die is toegepast in de geldende bestemmingsplannen en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012. Voor het plangebied is mileucategorie 1 t/m 3.2 toegestaan in het middengebied en milieucategorie 1 en 2 langs de randen, tenzij de bestaande legaal aanwezige bedrijfsactiviteit hoger is. In een dergelijk geval is deze bedrijfsactiviteit specifiek aangeduid.

4.2 Geluid

Verkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, dient binnen deze zone een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Voor dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Om die reden kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven. Daarom kan worden geconcludeerd dat aan de eisen van de Wgh wordt voldaan.

Industrielawaai

In de Wet geluidhinder is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. Het bedrijventerrein Nieuwkuijk is niet gezoneerd. Hier zijn dan ook geen grote lawaaimakers toegestaan.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer. De verwachting is dat er in de toekomst geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zal plaatsvinden. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.4 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Binnen het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit in het plangebied varieert per locatie. De meeste bodemonderzoeken zijn te oud om een juiste uitspraak te doen over de kwaliteit van de bodem.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de vergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden in overeenstemming met de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een functiewijziging in het plangebied en dus bestaat er geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.

4.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het (externe) veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De overheid stelt grenzen aan de grootte van externe veiligheidsrisico's, die de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gebieden beïnvloeden.

Gevaarlijke stoffen komen voor bij risicovolle bedrijven, waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) inclusief de bijbehorende regeling van toepassing is en bij vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor, weg of buisleiding. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, het binnenwater of het spoor is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 4 augustus 2004 (cRNVGS) van toepassing.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van 24 juli 2010 van toepassing. Het besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden.

De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Dit zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor het plaatsgebonden risico (PR) geldt een normwaarde van 10-6 per jaar. Deze norm wordt doorgaans grafisch weergegeven als een isocontour op een kaart (PR10-6 contour). Kwetsbare objecten (gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub 1 onder m) moeten aan deze norm voldoen. Voor beperkt kwetsbare objecten (Bevi artikel 1 sub 1 onder a) is deze norm een streefwaarde, waarvan alleen gemotiveerd kan worden afgeweken.

In de wet- en regelgeving is het groepsrisico (GR) niet vervat in een vaste grenswaarde of norm. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht, waarbij de oriëntatiewaarde moet worden gezien als richtlijn.

Inrichtingen

De risicovolle bedrijven binnen de gemeente Heusden zijn opgenomen op de provinciale risicokaart. Enkele inrichtingen die vallen onder het Bevi, liggen in het plangebied of hebben hun invloedsgebied over het plangebied liggen (Bron: www.risicokaart.nl).

Transport van gevaarlijke stoffen over de autosnelweg A59

Plaatsgebonden risico: Over de autosnelweg A59 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In de cRNVGS is deze weg aangeduid zonder veiligheidszone. Dat betekent, dat deze transportroute geen plaatsgebonden risico veroorzaakt hoger dan 10-6 per jaar. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde.

Groepsrisico: Het invloedsgebied van de snelweg reikt tot een afstand van 310 meter (vanaf het hart de weg). Het groepsrisico is berekend met behulp van RBMII. Uit de resultaten blijkt, dat het groepsrisico met de huidige bebouwing en met de groei lager is en blijft dan de oriëntatiewaarde.

Ten zuiden van de autosnelweg A59 bevindt zich het tracé van een ondergrondse hogedruk aardgasleiding (Z-517-12) Een gedeelte van Bedrijventerrein Nieuwkuijk ligt binnen het invloedgebied.

Wanneer uitgegaan wordt van het nieuwe externe veiligheidsbeleid gelden de volgende veiligheidsafstanden:

Leidingnr.
   
Diameter
   
Ontwerp
druk  
Belemmerde strook *   1 %
Letaliteitsgrens *  
 Z-517-12    8 inch    40 bar    4 m    140 m  

* Afstanden zijn ter weerszijden van de hartlijn van de leiding gemeten.

 

Zoals blijkt uit de tabel ligt de 1% letaliteitgrens (9,8 kW/M2 contour) van deze leiding op 140 m. Het plangebied ligt daardoor binnen de invloedssfeer van deze leidingen.

Het groepsrisico van deze leidingen is berekend m.b.v. het voorgeschreven rekenprogramma Carola (SRE Milieudienst, Bestemmingsplan Buitengebied Heusden, externe veiligheid hogedruk aardgasleidingen, 27 april 2012). Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde (0,01 keer de oriëntatiewaarde).

Het voorontwerpbestemmingsplan Bestemmingsplan bedrijventerreinen Het Hoog, Vliedberg, Nieuwkuijk en Steenfabriek (waar het plangebied onderdeel van uitmaakt) is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant-Noord. Dit advies is op 14 april 2011 uitgebracht.

De gemeente Heusden heeft de ambitie om haar inwoners een veilige omgeving te bieden. Het beleid is erop gericht om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een snelweg en van een ondergrondse aardgasleiding. De hoogte van het groepsrisico wordt uitsluitend bepaald door meerdere mogelijke rampscenario's. De verantwoording heeft dan ook betrekking op meerdere risicobronnen.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In de het bestemmingsplan zijn maatregelen getroffen ter beperking van de risico's. Het betreft:

  • bedrijventerreinvreemde activiteiten, zoals (bedrijfs-) woningen, maatschappelijke functies (zoals winkels, kinderdagverblijf of fitnesscentrum) zijn alleen onder voorwaarden toegestaan, mits voldaan wordt aan de eisen inzake externe veiligheid;
  • nieuwe functies voor verminderd zelfredzame personen worden in principe niet binnen het invloedsgebied van een risicobron gesitueerd.

4.6 Archeologie

In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld (conform het Verdrag van Malta en het Verdrag van Valletta). Deze wet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Voor de gemeenten Haaren, Heusden, Loon op Zand en Vught is een gemeentelijke Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een Archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (Vestigia, rapportnr. V834).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven6-VG01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven6-VG01_0004.jpg"

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied geldt voor een groot deel geen archeologische verwaching of is reeds verstoord door bebouwing. Voor een beperkt gedeelte geldt een middelhoge of hoge verwachtingswaarde. Deze gronden zijn echter inmiddels verstoord door bebouwing en leidingstelsels (ligging gasleiding).

Er is daarom geen archeologische dubbelbestemming opgelegd op de gebieden met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde, aangezien de kans daar aanzienlijk is dat deze gronden reeds verstoord zijn. De ondergrond is reeds geroerd ten tijde van het oprichten van de gebouwen en bouwwerken en daarmee is de kans op het aantreffen van archeologische resten zeer klein. Om die reden is geen dubbelbestemming opgenomen.

Conclusie

Archeologie vormt geen belemmering.

4.7 Waterparagraaf

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder meer aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren" staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter te worden vastgehouden. Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a

en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Hiervoor geldt het beheersplan 2010-2015 en de acht beleidsuitgangspunten voor de watertoets. Het Waterschap Aa en Maas en De Dommel en de betreffende gemeenten, waaronder gemeente Heusden hebben een Waterplan opgesteld op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water, de 4e Nota Waterhuishouding, Nota Waterbeheer 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Wet gemeentelijke watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor hemelwater, grondwater en afvalwater.

Het waterplan is kaderstellend en hierin zijn zeven doelen geformuleerd:

  • veerkrachtige duurzame (grond)watersysteem in 2015;
  • optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • effectieve waterorganisatie;
  • veilig en gezond watersysteem;
  • optimale recreatie en educatie;
  • water als ordenend principe;
  • maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en communicatie.

Het onderhavige plangebied heeft betrekking op bestaand stedelijk gebied. Er zullen geen ingrijpende veranderingen in het waterhuishoudingsysteem als gevolg van dit bestemmingsplan plaatsvinden.

Oppervlaktewater

Voor een bescherming van watergangen beschikt het waterschap over een Keur oppervlaktewater. Bescherming door middel van het bestemmingsplan wordt als een complementaire aanvulling van de keur gezien. Het bestemmen als 'Water' van de oppervlaktewateren in het bestemmingsplan biedt als voordeel dat belangen en eventuele beperkingen eerder en beter in beeld zijn. Belangrijke watergangen dienen door middel van het bestemmingsplan te worden beschermd. Dit geldt met name voor de primaire of hoofdwaterlopen, ook wel leggerwatergangen genoemd. Ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit en de natuurdoelstelling van voornoemde watergangen zijn in het plangebied (aanleg) vergunningsplichtig, zoals het bouwen en het uitvoeren van tal van werken en werkzaamheden (vergraven, egaliseren, dempen enzovoort).

Riolering

Op basis van het activiteitenbesluit wordt hemelwater van bedrijven in situaties van ver- en nieuwbouw niet meer op het gemeentelijk vuilwaterriool geaccepteerd. Het oppervlaktewater in de directe omgeving kan het water niet aan. Het betreffende hemelwater zal door het bedrijf zelf worden verwerkt.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • De leggerwatergangen zijn als zodanig bestemd.

4.8 Natuur

De natuurwaarden worden op twee wijzen beschermd: middels de soortenbescherming (Flora- en faunawet) en middels de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998).

Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen. Voor de uitvoering van alle ruimtelijke plannen moet worden onderzocht welke natuurwaarden aanwezig zijn en of verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet zullen worden overtreden.

De beschermde gebieden bestaan uit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Natura 2000-gebieden (de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden) en beschermde Natuurmonumenten, voorheen de Staatsnatuurmonumenten en beschermde Natuurmonumenten. Ten zuiden van het bedrijventerrein Vliedberg ligt de EHS, een deel hiervan valt zelfs binnen de plangrens van dit bestemmingsplan. De afstand van de zuidgrens van Bedrijventerrein Nieuwkuijk tot het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek (Habitatrichtlijn) bedraagt ruim 1 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven6-VG01_0005.png"

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Er hoeft geen flora- en faunaonderzoek te worden verricht, aangezien in het bestemmingsplan geen nieuwe directe bouwmogelijkheden zijn opgenomen. Voor het terrein geldt dat hier geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden worden opgenomen. Er is daarom geen nader onderzoek nodig naar de invloed op het Natura 2000-gebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wro in werking getreden. Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Nieuwkuijk van de gemeente Heusden voldoet aan de vereisten die de wet aan het bestemmingsplan stelt. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling Standaarden ruimtelijke ordening 2012.

5.2 Toelichting op de regels

Het hoofdstuk inleidende regels omvat de artikelen met betrekking tot de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. In artikel 1 'begrippen' worden begrippen uit de planregels verklaard. In artikel 2 'wijze van meten' wordt beschreven hoe de maatvoering (bijvoorbeeld de goothoogte en de bouwhoogte) moet worden gemeten. In de bestemmingsregels worden de regels voor de verschillende bestemmingen beschreven. In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Bedrijf
  • Verkeer
  • Water

Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' omvat de meeste gronden van het 'bestemmingsplan Bedrijventerrein Nieuwkuijk'. Binnen deze bestemming zones aangewezen waar bedrijven mogelijk zijn uit de volgende milieucategorieën:

  • milieucategorieën 1 en 2;
  • milieucategorieën 1 t/m 3.2.

Door middel van aanduidingen zijn bestaande volumineuze detailhandel, kantoren, sportcentra, maatschappelijke functies en bedrijfswoningen toegestaan in het bestemmingsplan.

De aanduiding 'bedrijfswoning' kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden verwijderd. Het gebruik van deze gronden overeenkomstig de aanduiding moet dan wel duurzaam zijn beëindigd.

Afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen voor het realiseren van nieuwe gemengde functies op bedrijventerrein Nieuwkuijk. Bij de afweging van het toestaan van dergelijke functies geldt het beleid zoals beschreven in paragraaf 3.2.2. Tevens moet bij de aanvraag worden aangetoond, dat het plan voldoet aan de bestaande milieurichtlijnen en richtlijnen voor Externe veiligheid.

Naast het gebruik zijn ook regels omtrent het bouwen opgenomen in de bestemming 'Bedrijf'. Zo zijn bouwvlakken opgenomen om de ligging van gebouwen vast te leggen en mag bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 70% mag bedragen.

Verkeer

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en fiets- en voetpaden. Binnen deze bestemmingen zijn ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, alsmede parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.

Water

Voor de bestaande hoofdwatergangen is de bestemming 'Water' opgenomen.

Dubbelbestemmingen

In het bestemmingsplan is ook een dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Leiding – Gas'.

Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Deze bepaling met deze formulering is verplicht gesteld in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening).

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Algemene gebruiksregels

In deze bepalingen zijn enkele gebruiksvormen aangegeven, die in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt. Het gebruiksverbod zelf is geregeld in artikel 7.10 van de Wro.

Algemene aanduidingsregels

Langs de A59 is een 'vrijwaringszone - weg 1' opgenomen om zeker te stellen dat daar alleen wordt gebouwd, indien de wegbeheerder daarover is gehoord.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene mogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen bij toepassing van de in dit plan opgenomen bevoegdheden tot het verlenen van een afwijking bij een omgevingsvergunning en het stellen van nadere eisen. De procedureregels vloeien voort uit de bepaling in artikel 3.6, lid 5 Wro: 'belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen afwijking bij een omgevingsvergunning of nadere eis naar voren te brengen'.

Overgangs- en slotregels

In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Deze bepalingen met deze formulering zijn verplicht gesteld in het Bro.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Handhaving

Bij het opstellen van een bestemmingsplan voor de bedrijventerreinen speelt handhaving een belangrijke rol. Een goed bestemmingsplan kenmerkt zich niet alleen door middel van een goede beheerslaag en ontwikkelingsmogelijkheden maar ook door middel van heldere regels en concreet gemeentelijk handhavingsbeleid.

Handhaving van bestaande regels is ook van steeds groter belang. Hierbij wordt de praktijk van gedogen steeds vaker omgezet naar minder regels met een betere handhaving. Om deze reden is het noodzakelijk de bestaande situatie in het plangebied goed te inventariseren. Deze gegevens zijn, naast de geldende rechten op grond van vigerende bestemmingsplannen een belangrijke onderlegger geweest voor het bestemmingsplan.

Het strikt handhaven van vergunningen, regels en procedures geeft duidelijkheid en maakt de samenleving veiliger. Het gedogen moet worden tegengegaan. Overbodige regels en onduidelijke regelgeving zijn daarom getracht zoveel mogelijk achterwege te laten.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wro inwerking getreden met daarin opgenomen een afdeling omtrent grondexploitatie, afdeling 6.4. Het doel van deze afdeling is om de mogelijkheden voor gemeentebesturen om kosten te verhalen, eisen te stellen aan de inrichting, de kwaliteit of de realisatie van bouwlocaties te verbeteren. Dit brengt met zich mee dat de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan, een wijziging als bedoelt in artikel 3.6 lid 1 Wro, een projectbesluit of een beheersverordening kosten moet verhalen. Deze verplichting is vastgelegd in artikel 6.12 Wro.

Bouwplan

In artikel 6.12 Wro is bepaald dat een exploitatieplan vastgesteld dient te worden voor gronden waarvoor men voornemens is een bouwplan op te stellen. In artikel 6.2.1 Bro is het bouwplan gedefinieerd. De nieuwbouw of uitbreiding van een woning of een hoofdgebouw zijn onder meer bouwplannen.

Nieuwe hoofdgebouwen

In dit bestemmingsplan worden mogelijkheden geboden om bedrijfsgebouwen te vergroten. Door het vergroten kunnen nieuwe hoofdgebouwen gerealiseerd worden. Gezien het voorgaande zijn ook hoofdgebouwen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro. In de Nota van toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening wordt gesteld dat de eerste bouwaanvraag, die tot gevolg heeft dat het perceel in gebruik wordt genomen, wordt aangemerkt als de aanvraag voor een hoofdgebouw. Dat er in een later stadium op hetzelfde perceel nog een gebouw wordt gebouwd dat zal fungeren als hoofdgebouw doet niet ter zake. De exploitatiebijdrage voor het kostenverhaal dient te worden verbonden aan de eerste bouwaanvraag, dus als het bouwperceel in gebruik wordt genomen. Dit heeft tot gevolg dat voor bouwmogelijkheden die ontstaan doordat bouwpercelen vergroot worden geen kostenverhaal nodig is. Er worden immers geen nieuwe bouwpercelen gerealiseerd. Deze gebouwen zijn niet aan te merken als hoofdgebouwen in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Overige ontwikkelingen

Overige ontwikkelingen die zich voordoen in het plangebied zullen uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Uit het voorgaande blijkt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan nog niet hoeft vast te staan dat deze kosten worden verhaald. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden zal eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen.

Conclusie

Voor het Bestemmingsplan bedrijventerrein Nieuwkuijk is het niet nodig om een exploitatieplan op te stellen. De te verhalen kosten zijn anderszins verzekerd of de bouwmogelijkheden zijn niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

6.3 Planschade

Bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn de risico's op planschade voorafgaand ingeschat. Als een belanghebbende door het nieuwe bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, kan hij bij de gemeente 'planschade' claimen.

Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend plan, waarin de bestaande rechten zoveel mogelijk zijn gerespecteerd. Daarnaast worden er vrijwel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen planschade te verwachten als gevolg van dit bestemmingsplan.

Bij iedere nieuwe aanvraag wordt bezien of er planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.

6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingplan bedrijventerrein Het Hoog, Nieuwkuijk, Vliedberg en Steenfabriek waar Nieuwkuijk onderdeel van uitmaakt, lag in de periode van 16 december 2010 tot en met 27 januari 2011 voor een ieder ter inzage. Gedurende vier weken kon een ieder schriftelijk en/of mondeling een inspraakreactie bekend maken bij de gemeente. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van vooroverleg verzonden naar de overlegpartners. De inspraak en vooroverlegreacties die betrekking hebben op het plangebied van NIeuwkuijk zijn verwerkt in de reactienota, die bijgevoegd is bij dit bestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Nieuwkuijk’ heeft vanaf 22 mei 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal vijf zienswijzen ingediend. In Bijlage 3 is aangegeven in hoeverre de zienswijzen aanleiding hebben gegeven voor bijstelling van het plan. Daarnaast zijn enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd in het plan. Deze zijn opgenomen in Bijlage 4.