direct naar inhoud van Regels
Plan: Geerpark fase 2B-2
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.BPUfase2B2-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Geerpark fase 2B-2 met identificatienummer NL.IMRO.0797.BPUfase2B2-VG01 van de gemeente Heusden.

1.2 aaneengebouwd hoofdgebouw:

het hoofdgebouw van een woning in een rij/blok van minimaal 3 woningen, al dan niet beneden-bovenwoningen zijnde. Het hoofdgebouw van de tussenwoningen in de rij/blok is aan twee zijden begrensd door scheidsmuren van de naastgelegen hoofdgebouwen en het hoofdgebouw van de eindwoningen van de rij/blok is aan één zijde begrensd door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw.

1.3 achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.4 benedenwoning:

een woning op de begane grond in een pand met meer verdiepingen met een (gemeenschappelijke) voordeur die op straat uitkomt.

1.5 bovenwoning:

een woning gelegen boven een benedenwoning met een eigen opgang.

1.6 geschakeld vrijstaand hoofdgebouw:

een vrijstaand hoofdgebouw dat door een aanbouw is verbonden met een naastgelegen woning.

1.7 grondgebonden woning:

woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.8 halfvrijstaand hoofdgebouw:

het hoofdgebouw van een woning dat naar één zijde is begrensd door de scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw.

1.9 vrijstaand hoofdgebouw:

het hoofdgebouw van een woning dat niet is begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Wonen

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. tuinen, erven en verhardingen;
  • h. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
2.2 Bouwregels
2.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. uitsluitend grondgebonden woningen en beneden- en bovenwoningen zijn toegestaan;
  • c. voor het bouwen van hoofdgebouwen, geen patiowoningen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de diepte van een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, bedraagt maximaal 15 m;
    • 2. de breedte van een vrijstaand of een halfvrijstaand hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, bedraagt maximaal 15 m;
    • 3. de breedte van een aaneengebouwd hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 4. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m;
    • 5. bij het bepalen van de goothoogte dient minimaal ¾ van de totale gootlengte te voldoen aan de goothoogte;
    • 6. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m;
    • 7. de afstand van een aaneengebouwd hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m;
    • 8. de afstand van een vrijstaand of een halfvrijstaand hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
    • 9. de afstand van een hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter;
    • 10. een halfvrijstaand hoofdgebouw en een geschakeld vrijstaand hoofdgebouw dienen minimaal 2 meter uit één van de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd;
    • 11. een niet geschakeld vrijstaand hoofdgebouw dient minimaal 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd;
  • d. voor het bouwen van patiowoningen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de diepte van een patiowoning bedraagt maximaal 20 m;
    • 2. de breedte van een patiowoning bedraagt maximaal 15 m;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,3 m, met dien verstande dat een dakopbouw van maximaal 50 m2 tot een bouwhoogte van 7 m is toegestaan;
    • 4. de oppervlakte van de patio bedraagt minimaal 25 m²;
    • 5. de afstand van een aaneengebouwde patiowoning tot de voorste perceelsgrens mag niet minder dan 1 m;
    • 6. de afstand van een vrijstaande of halfvrijstaande patiowoning tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
  • e. voor aaneengebouwde woningen, al dan niet patiowoningen zijnde mogen per woning niet minder dan 1,8 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan niet minder dan 1,0 parkeerplaats in de openbare ruimte;
  • f. voor halfvrijstaande woningen, al dan niet patiowoningen zijnde, op een kavel kleiner dan 275 m2 mogen per woning niet minder dan 2,0 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan maximaal 0,5 parkeerplaats in de openbare ruimte;
  • g. voor vrijstaande woningen en halfvrijstaande woningen op een kavel groter dan 275 m2, al dan niet patiowoningen zijnde, mogen per woning niet minder dan 2,0 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein, met dien verstande dat de parkeerplaatsen afzonderlijk bereikbaar dienen te zijn.
2.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  • c. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 300 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 150 m²;
  • d. de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • e. bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken over een breedte van 2 m vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
2.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvak;
  • b. de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. met betrekking tot overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
2.2.4 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  • a. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
  • d. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.
2.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 2.2.1 ten behoeve van een grotere diepte en breedte van hoofdgebouwen mits:

  • a. de maximale breedte en diepte met niet meer dan 5 meter wordt vergroot;
  • b. afwijken geen ernstige of onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • c. afwijken er niet toe leidt dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
2.5 Specifieke gebruiksregels
2.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik gebruik in strijd met deze bestemming wordt verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van hoofdgebouwen zonder instandhouding van de erfafscheidingen zoals bedoeld in lid 2.5.2.
2.5.2 Voorwaardelijke verplichting erfafscheidingen

Een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van het bouwen, zoals bedoeld in lid 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten behoeve van een hoofdgebouw, zoals bedoeld in lid 2.2 wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat binnen 3 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning de erfafscheidingen overeenkomstig bijlage 1 worden gerealiseerd.

2.5.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Een omgevingsvergunning voor bouwen, zoals bedoeld in lid 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten behoeve van het bouwen van een hoofdgebouw, zoals bedoeld in lid 2.2, wordt niet verleend indien op eigen terrein niet wordt voorzien in minimaal 1,5 m³ waterberging.

2.5.4 Aan-huisverbonden beroep of bedrijf

Voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • b. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  • c. detailhandel is niet toegestaan;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 3 Bepalingen van het bestemmingsplan Geerpark welke van toepassing zijn

Het bepaalde in de volgende hoofdstukken van het bestemmingsplan Geerpark en Geerpark planherziening 1 van de gemeente Heusden is onverkort van toepassing op het uitwerkingsplan Geerpark fase 2B-2:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

4.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking lid 4.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 4.1 onder a met maximaal 10%;
  • c. Het in lid 4.1 onder a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 4.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het in lid 4.2 onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het uitwerkingsplan Geerpark fase 2B-2'.

 

Bijlagen bij regels