direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Engelenhoef, Biezenmortel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Engelenhoef, Biezenmortel" van de gemeente Haaren.

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Kloosterstraat in het dorp Biezenmortel ligt een onbebouwd terrein met een oppervlakte van circa 2.600 m², dat thans wordt gebruikt als paardenweide.

Van Wanrooij Projectontwikkeling uit Geffen heeft het perceel verworven met als doel ter plaatse maximaal 14 grondgebonden woningen te realiseren. Het project heeft de naam Engelenhoef gekregen.

In het vigerende bestemmingsplan "Kom Biezenmortel" heeft het perceel de bestemming 'Maatschappelijk'. De woningen kunnen derhalve niet op basis van het vigerende bestemmingsplan gerealiseerd worden. Daarom wordt een procedure voor herziening van het bestemmingsplan doorlopen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie G, nummers 1024 en 1025 (beiden gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2.700 m².

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Biezenmortel", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 december 2008. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het plangebied ligt binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn onder meer toegestaan maatschappelijke voorzieningen, parkeer- en speelvoorzieningen. Het plangebied is nader aangeduid als 'volkstuin'.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Onderstaande afbeelding en foto's geven de bestaande situatie van het plangebied en omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING EN PLANGEBIED

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01_0005.jpg"

PLANGEBIED VANAF DE HOEK CAPUCIJNENSTRAAT-KLOOSTERSTRAAT

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01_0006.jpg"

PLANGEBIED VANAF DE HOEK KLOOSTERSTRAAT-ENGELENHOEF

Het plangebied ligt binnen de dorpskom van Biezenmortel, met circa 1.400 inwoners de kleinste kern van de gemeente Haaren.

Biezenmortel heeft overwegend een woonfunctie. Ten noorden van het plangebied ligt het voormalige klooster van de Minderbroeders Capucijnen dat thans dienst doet als conferentieoord. In de omgeving van het klooster liggen enkele dorpse voorzieningen, zoals een basisschool, horeca, detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid.

Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door openbare wegen. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een begraafplaats.

Het plangebied zelf is onbebouwd en thans in gebruik als paardenweide. Langs de Kloosterstraat staan een aantal volwassen bomen.

Hoofdstuk 3 Plan

Na voorgaande analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan.

3.1 Indicatieve inrichtingsvoorstellen

Initiatiefnemer Van Wanrooij Projectontwikkeling heeft twee indicatieve inrichtingsvoorstellen uit laten werken, waarvan het ene 14 woningen bevat en het andere 12 woningen. Beide inrichtingsvoorstellen zijn in bijlage 1 opgenomen. Hierna worden deze afzonderlijk beschreven. Beide voorstellen zijn uitvoerbaar. Het definitieve inrichingsvoorstel wordt te zijner tijd bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen gemaakt.

3.1.1 Inrichtingsvoorstel 1

Woningen en woonpercelen
Inrichtingsvoorstel 1 bevat 14 aaneengebouwde woningen die in drie bouwblokken worden gerealiseerd. Evenwijdig aan de Capucijnenstraat betreft het een bouwblok van vier woningen, langs de Kloosterstraat zes woningen en vier woningen langs de Engelenhoef.

De woningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen en voorzien van een zadeldak evenwijdig aan de straat. In elk blok wordt een hoekwoning voorzien van een topgevel. Samen met de gelede gevelindeling ontstaat een afwisselend, dorpsachtig beeld.

De nieuwe woonpercelen zijn smal en diep, en hebben een gebruikelijke invulling van voortuin, woning en achtertuin. De perceeloppervlakten variëren van 140 m² tot 200 m².

In de achtertuinen worden vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd. Bij enkele hoekwoningen is ruimte voor het bouwen van een aangebouwde garage/berging.

De zes hoekwoningen behoren tot het middeldure segment; de acht tussenwoningen tot het goedkope segment.

Openbare ruimte
De openbare ruimte rond de woonpercelen wordt ingericht conform het profiel van de bestaande straten, te weten voetpad - berm voor parkeren en groen - rijbaan. De bomen langs de Kloosterstraat worden opgenomen in een extra brede berm.

Het plan omvat geen nieuwe straten en heeft geen effect op het beloop van de bestaande straten.

Verkeer en parkeren
De verkeersaantrekkende werking van een woning bedraagt gemiddeld zes motorvoertuigbewegingen per etmaal (bron: "ASVV 2012", CROW). De 14 nieuwe woningen leiden tot 84 extra verkeersbewegingen. Het verkeer wordt afgewikkeld op de bestaande straten. Deze hebben hiervoor voldoende capaciteit.

De gemeente Haaren hanteert de volgende parkeernormen:

  • dure woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • middeldure woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning;
  • goedkope woningen: 1,7 parkeerplaatsen per woning.

Deze normen zijn gerelateerd aan de kencijfers uit de CROW-publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (nr. 317) en het ASVV 2012.

Voor inrichtingsvoorstel 1 zijn (6x1,8 + 8x1,7 =) 24,4 (afgerond 25 parkeerplaatsen nodig. Door het plan verdwijnen bovendien zes bestaande parkeerplaatsen: twee parkeerplaatsen aan de Capucijnenstraat en vier aan de Engelenhoef. Derhalve moet het plan voorzien in tenminste 31 parkeerplaatsen.

Inrichtingsvoorstel 1 omvat de aanleg van 30 openbare parkeerplaatsen langs de randen van het plangebied. Daarnaast is op één nieuw woonperceel ruimte voor het aanleggen van een parkeerplaats op eigen terrein. Hiermee wordt voorzien in 31 parkeerplaatsen, zodat aan de norm wordt voldaan.

Het aanleggen en in stand houden van de parkeerplaatsen is middels een voorwaardelijke verplichting in de planregels vastgelegd.

Groen en water
Inrichtingsvoorstel 1 omvat geen openbaar groen, behoudens de bomen aan de zuidzijde van de Kloosterstraat en de Capucijnenstraat.

Inrichtingsvoorstel 1 omvat geen oppervlaktewater.

3.1.2 Inrichtingsvoorstel 2

Woningen en woonpercelen
Inrichtingsvoorstel 2 bevat tien aaneengebouwde woningen en twee halfvrijstaande woningen. De stedenbouwkundige opzet is gelijk aan inrichtingsvoorstel 1. Het verschil is dat het bouwblok van vier aaneengebouwde woningen aan de Engelenhoef wordt vervangen door één blokje van twee halfvrijstaande woningen, die op de Kloosterstraat zijn gericht.

De perceeloppervlakten variëren van 130 m² tot 310 m².

Inrichtingsvoorstel 2 omvat twee woningen in het dure segment, vier woningen in het middeldure segment en zes in het goedkope segment.

Openbare ruimte
De inrichting van de openbare ruimte komt overeen met die in inrichtingsvoorstel 1.

Verkeer en parkeren
Twaalf nieuwe woningen leiden tot 72 extra verkeersbewegingen, hetgeen zonder problemen op de omliggende straten kan worden afgewikkeld.

Op basis van de gehanteerde normen zijn voor inrichtingsvoorstel 2 (2x2,0 + 4x1,8 + 6x1,7 =) 21,4 (afgerond 22) parkeerplaatsen nodig. Opnieuw geldt dat het plan leidt tot het verdwijnen van zes bestaande parkeerplaatsen, waardoor in ten minste 28 parkeerplaatsen moet worden voorzien.

Inrichtingsvoorstel 2 omvat de aanleg van 29 openbare parkeerplaatsen langs de randen van het plangebied. Daarnaast is op twee nieuwe woonpercelen ruimte voor het aanleggen van een parkeerplaats op eigen terrein. Hiermee wordt voorzien in 31 parkeerplaatsen, zodat aan de norm wordt voldaan.

Groen en water
Evenals inrichtingsvoorstel 1 omvat inrichtingsvoorstel 2 beperkt openbaar groen, maar blijft de bomenrij behouden, en wordt er geen oppervlaktewater aangelegd.

3.2 Beeldkwaliteit

Onderdeel van het bestemmingsplan vormt het stedenbouwkundige beeldkwaliteitskader. De behoefte aan een beeldkwaliteitskader komt voort uit de wens te komen tot een stedenbouwkundig harmonisch geheel. De kwaliteit van een stedenbouwkundige ruimte wordt bepaald door de samenhang tussen de inrichting van enerzijds de openbare ruimte en anderzijds de aangrenzende particuliere percelen.

Het plan ligt in een gebied dat in de Welstandsnota Gemeente Haaren is omschreven met bebouwingstype: G4 Grootschalige bebouwingscomplexen. Het gebied is aangeduid als beheergebied. De voor dit gebied opgenomen welstandseisen zijn niet meer passend, omdat het gebied van karakter veranderd. Daarom is voor het plangebied een afzonderlijk beeldkwaliteitskader opgesteld (zie bijlage 2), dat door de gemeenteraad afzonderlijk wordt vastgesteld en daarmee als aanvulling op de welstandsnota fungeert.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het betreffen:

  • 1. Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 2. Militaire terreinen en objecten
  • 3. De Wadden
  • 4. De kust (inclusief primaire kering)
  • 5. De grote rivieren
  • 6. De Werelderfgoederen
  • 7. Reserveringen uitbreidingen weg en spoor
  • 8. Veiligheid vaarwegen
  • 9. Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening
  • 10. De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer
  • 11. Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen
  • 12. Reservering voor rivierverruiming Maas
  • 13. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Noord-Brabant 'vertaald' in de Verordening ruimte 2014. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan. Als het plan voldoet aan de provinciale Verordening, wordt tevens aan het Besluit ruimtelijke ordening voldaan.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.4 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte 2014.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Analyse
Biezenmortel is aangeduid als een 'kern in het landelijk gebied'. Kernen in het landelijk gebied moeten conform het provinciale beleid voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte voor wonen, werken en voorzieningen. Hierbij moet zoveel mogelijk gezocht worden naar locaties binnen het bestaande ruimtebeslag van de kernen.

Onderhavig plan betreft de bouw van maximaal 14 woningen op een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom van Biezenmortel.

Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte 2014

Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart Structuren behorende bij de Verordening. De overige kaarten geven geen nadere gegevens op deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BPBZM14ENGELENHOEF-VA01_0007.jpg"

UITSNEDE KAART STRUCTUREN

Analyse
Het plan omvat nieuwe woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Biezenmortel. Derhalve zijn de artikelen 4.2 en 4.3 van toepassing.

Artikel 4.2 bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen uitsluitend binnen bestaand stedelijk gebied mogen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het plan omvat een stedelijke ontwikkeling en ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Derhalve wordt aan dit artikel voldaan.

Artikel 4.3 bevat regels ten aanzien van de toetsing van het plan aan de regionale afspraken voor woningbouw. Dit komt overeen met trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De gemeente Haaren is onderdeel van de regio Noordoost-Brabant en maakt afspraken binnen de subregio 's-Hertogenbosch. De bestuursovereenkomst tussen de provincie Noord-Brabant en de gemeente Haaren van 29 februari 2008 maakt onderdeel uit van de regionaal gemaakte woningbouwafspraken. Door deze afspraken is de gemeente Haaren in staat een inhaalslag uit te voeren, nadat eerder jarenlang nauwelijks is gebouwd. Voorliggend plan past binnen de woningbouwafspraken.

Conclusie
Het plan voldoet aan de Verordening ruimte 2014.

4.2.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Haaren

In de Structuurvisie Haaren, vastgesteld op 22 januari 2015, is opgenomen dat er een balans moet zijn tussen de woningvoorraad en woningbehoefte. Elke inwoner moet bovendien in staat zijn binnen het eigen dorp een geschikte woning (naar aard, bereikbaarheid, voorzieningenniveau en betaalbaarheid) te vinden.
Daarnaast acht de gemeente zich medeverantwoordelijk voor huisvesting van de doelgroepen:

  • lagere inkomens (waaronder starters en jongeren);
  • jonge gezinnen;
  • actieve senioren;
  • zorgbehoevenden.

Onderhavig plan bevat maximaal 14 woningen waarvan het merendeel geschikt is voor personen in de doelgroepen 'lagere inkomens' en 'jonge gezinnen'. Daaraan is in Biezenmortel behoefte. Het plan past daarmee in de Structuurvisie Haaren.

Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de Structuurvisie Haaren.

4.3.2 Woonvisie 2011-2015

Op 7 juli 2011 heeft de gemeente Haaren de "Woonvisie 2011-2015 - Jouw kruiwagen naar mooi wonen" vastgesteld. Hierin is het gemeentelijke woonbeleid beschreven. De Woonvisie geeft inzicht in de actuele vraag naar en het aanbod van woningen en in de woningbouwplannen die in ontwikkeling en voorbereiding zijn.

Het streven is in de gemeente tot 2015 circa 540 nieuwe woningen te realiseren, waarbij de focus op de juiste en niet het aantal woningen ligt.

Het huidige woningaanbod is niet evenwichtig. De gemeente Haaren heeft weinig goedkope en middeldure huur- en koopwoningen. In de dure prijsklasse is het aanbod groot. De gemeente Haaren staat voor groen wonen met als bouwstenen contrastrijk, flexibiliteit, continuïteit en differentiatie. Als je jong bent, een starter op de woningmarkt of een smalle beurs hebt, dan is er onvoldoende aanbod in de gemeente. Dit geldt ook voor senioren die op zoek zijn naar een woning met alle voorzieningen op de begane grond.

De Woonvisie kent prioriteiten toe aan de doelgroepen starters, jongeren, jonge gezinnen en senioren. Binnen de doelgroepen krijgt de toename van één- tot tweepersoonshuishoudens extra aandacht. De prioriteit ligt daarom bij de bouw van goedkope en middeldure huur- en koopwoningen. Juist in die prijsklassen concentreert zich in de huidige markt de vraag naar woningen.

In de woonvisie zijn de volgende prijsklassen opgenomen:

  • goedkoop: < € 185.000,-
  • middelduur: € 185.000,- tot € 275.000,-
  • duur: > € 275.000,-

Inrichtingsschets 1 bevat 6 middeldure en 8 goedkope woningen (totaal 14). Inrichtingsschets 2 bevat 2 dure, 4 middeldure en 6 goedkope woningen (totaal 12).

In de woonvisie is het uitgangspunt opgenomen dat alle nieuwe woningen levensloopbestendig moeten worden gebouwd, of relatief eenvoudig levensloopbestendig kunnen worden gemaakt. De woningen van voorliggend plan voldoen hieraan.

Conclusie
Voorliggend plan past binnen het beleid van de Woonvisie 2011-2015.

4.3.3 Groenbeleidsplan

De gemeente Haaren profileert zich met de slogan "Haaren, een moderne gemeente in een groene omgeving" nadrukkelijk als groene gemeente. Het groen in de kernen van de gemeente bepaalt in hoge mate de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Het zorgt voor een aangename en dorpse sfeer, het geeft een beleving van natuur, groei en seizoenen, het verbindt de kernen met het omliggende landschap en herbergt gebruiksfuncties zoals wandelen, spelen, uitzicht geven of afschermen van ongewenste beelden.

In het groenbeleidsplan is de bomen- en blokhagenstructuur langs de Capucijnenstraat als belangrijk element aangeduid, omdat deze de rechtlijnigheid van de straat benadrukt. De bomenrij langs de Kloosterstraat is eveneens in het Groenbeleidsplan opgenomen.

Bomenrooi & Verzorgingsbedrijf Arie Arts uit Sint Agatha heeft een beknopt onderzoek uitgevoerd naar de bomenrij langs de Kloosterstraat. De bomenrij bestaat uit 7 tamme kastanjes en 2 Amerikaanse eiken. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.
Arie Arts concludeert dat met het kappen van de Amerikaanse eiken de kastanjes meer ruimte krijgen, hetgeen gunstig is voor de levensduur van deze bomen. Voorts beveelt hij aan de stam en de wortels van de bomen te beschermen tijdens de bouwwerkzaamheden.

Met de aanbevelingen van Arie Arts kunnen de bomen behouden blijven.

Conclusie
Het plan leidt niet tot aantasting van de in het Groenbeleidsplan opgenomen groenstructuren.

4.3.4 Welstandsnota

De welstandsnota van de gemeente Haaren (februari 2013) bevat de basiscriteria, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst worden. Het legt voor een bepaald gebied een beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit enerzijds een beeld van de aanwezige waarden en anderzijds een visie op de toekomst van het gebied.

Conclusie
De welstandsnota werkt aanvullend op voorliggend bestemmingsplan.

4.3.5 Overig gemeentelijk beleid

Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de bodemkwaliteit te bepalen heeft Inpijn-Blokpoel uit Son een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek aan de Kloosterstraat te Biezenmortel" (18 september 2014, 14P001038-ADV-01). Het onderzoekrapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

Inpijn-Blokpoel concludeert dat bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld kan worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
In de directe omgeving van het plangebied liggen meerdere inrichtingen.

Op het adres Capucijnenstraat 25 is een broodfabriek gevestigd. Een kleine broodfabriek (SBI-code 1071.1) is een categorie 2-bedrijf met een richtafstand van 30 meter. De werkelijke afstand tussen het plangebied en de bedrijfsbestemming van de broodfabriek bedraagt circa 45 meter. Het plangebied ligt buiten de richtafstand, waardoor er geen sprake is van een belemmering. Een nader onderzoek is niet nodig.

Het voormalige klooster op adres Capucijnenstraat 46 is thans in gebruik als groepsaccommodatie met buitenspeelvelden. In de VNG-handreiking is een vakantiecentrum (SBI-code 552) opgenomen als een categorie 3.1-inrichting met een richtafstand van 50 meter.

De werkelijke afstand van de bestaande voorzieningen tot het plangebied bedraagt circa 60 meter. Daarmee is de werkelijke afstand groter dan de richtafstand. De kloostertuin direct ten noorden van de Kloosterstraat is bebost en wordt extensief gebruikt voor wandelen. Dit heeft geen milieutechnische uitstraling op het plan.

Ten zuiden van het plangebied ligt een begraafplaats. Begraafplaatsen (SBI-code 96031.2) zijn in de VNG-handreiking opgenomen als categorie 1-inrichtingen met een richtafstand van 10 meter. Maximaal twee nieuwe woningen liggen binnen deze richtafstand.

Het is wenselijk dat er in en om de nieuwe woningen geen overlast wordt ervaren van begrafenisceremonies en omgekeerd dat een ceremonie of bezoek aan een graf in alle rust kan verlopen.

De begraafplaats wordt thans van het plangebied gescheiden door middel van een haag met een hoogte van circa 1,5 meter. Om een goede ruimtelijke en functionele scheiding te krijgen is het wenselijk de haag door te laten groeien tot een hoogte van ten minste 2 meter.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Hierop is te zien dat in de omgeving van het plan geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geluid
5.1.4.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere beoordeling van het aspect geluid is derhalve aan de orde.

Verkeerslawaai
Op de omliggende straten is het 30 km/uur-regime van toepassing. Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

De Capucijnenstraat heeft het karakter van een verzamelstraat. De verkeersintensiteiten zijn daarom hoger dan gemiddeld. Omdat er tevens sprake is van een klinkerverharding is er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Engelenhoef te Biezenmortel" (DPA Cauberg-Huygen, 9 december 2014, nr. 20141344-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.

Uit het onderzoek volgt dat de belasting van de voor- en zijgevels van alle nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde (48 dB) overschrijdt, maar lager is dan de maximaal te ontheffen grenswaarde (63 dB). Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is, is het verlenen van een hogere waarde echter niet aan de orde.

Conform het Bouwbesluit bedraagt het hoogst toelaatbare binnenniveau in de woning 33 dB. Een standaard gevel van een woning heeft een geluidwering van 20 dB. Voor alle gevels waarop de belasting maximaal 53 dB bedraagt volstaat de standaard gevel. Voor de overige woningen moeten (beperkte) voorzieningen worden getroffen om aan het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Het betreft hier enkel het blok aan de Capucijnenstraat.

Alle woningen beschikken over en geluidluwe achtergevel.


Een nadere beoordeling van het aspect geluidhinder in relatie tot het Bouwbesluit vindt plaats in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.

De resultaten van het akoestisch onderzoek vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van industrielawaai. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Luchtkwaliteit
5.1.5.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat maximaal 14 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 60 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2 tot 2015;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2012, 2015 en 2020 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Milieueffectrapportage
5.1.6.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.

5.1.6.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Omdat de omvang van het plan ruimschoots onder de drempelwaarde van 2000 woningen voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten ligt en gelet op de resultaten van de in hoofdstuk 5 uitgevoerde milieu-analyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.6.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

De gemeente Haaren heeft geen eigen archeologiebeleid vastgesteld, maar de archeologische waardering gebaseerd op de provinciale waardenkaart. Geheel Biezenmortel ligt in een zone met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde.

Vestigia uit Amersfoort heeft een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd om de archeologische verwachtingswaarde nader vast te stellen: rapport "Archeologisch vooronderzoek ten behoeve van de nieuwbouw van woningen aan de Kloosterstraat te Biezenmortel, gemeente Haaren" (30 september 2014, nr. V1193). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.

Vestigia concludeert dat, gezien de aangetroffen bodemopbouw en het ontbreken van archeologische indicatoren in de boringen, kan worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats klein is. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied daarom bijgesteld naar 'laag'. Vestigia adviseert dan ook geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg.

Omdat het aantreffen van archeologische resten niet volledig is uit te sluiten, wordt gemeld dat te allen tijde de meldplicht, genoemd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988, van toepassing is.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Flora en fauna
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:

  • de Natuurbeschermingswet 1998, deze beschermt waardevolle natuurgebieden;
  • de Flora- en faunawet, die een soortenbescherming bevat.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 kent tevens een zogenaamde 'externe werking', wat betekent dat ook projecten buiten Natura 2000-gebieden vergunningplichtig zijn wanneer zij een negatief effect hebben op deze gebieden.
Het plangebied ligt op ruim 400 meter afstand van het Natura 2000-gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen". Het plan is beperkt van omvang en de milieutechnische uitstraling op de omgeving is uiterst beperkt. Het plan is derhalve niet van invloed op het Natura 2000-gebied.

Soortenbescherming
Het plangebied is thans in gebruik als paardenweide en wordt volledig omgeven door het 'stedelijke' gebied van Biezenmortel.

Het plangebied kan worden gebruikt door algemeen voorkomende soorten, die hun leefgebied hebben in agrarisch gebied. Voor deze soorten zal met de voorgestane ontwikkelingen weliswaar leefgebied verloren gaan, maar er worden geen biotopen aangetast.

Te allen tijde is de zorgplicht, zoals genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet, van toepassing.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid.
Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap De Dommel

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2010-2015
    Het waterbeheerplan 'Krachtig Water' is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2010-2015 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Dit waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2010-2015.
  • Handreiking Watertoets (versie maart 2015)
  • Algemene regels bij de Keur
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen heeft Inpijn-Blokpoel uit Son een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd als onderdeel van het eerder genoemde verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 4). Daarnaast heeft Inpijn-Blokpoel een aanvullende notitie hieromtrent beschreven: notitie "Infiltratie hemelwater bp Kloosterstraat Biezenmortel" (14P001038-adv-02). De notitie is als bijlage 7 bijgevoegd.

Uit het onderzoek volgt dat de waterdoorlatendheid van de bodem (k-waarde) 0,46 tot 1,34 meter per etmaal bedraagt. Omdat bij een infiltratiecapaciteit van minder dan 0,5 m/etmaal bij dimensionering van de voorziening niet wordt meegerekend, is niet het gehele gebied geschikt voor toepassing van een infiltratievoorziening.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt meer dan 0,8 meter onder maaiveld (bron: bodemkaart). Ten tijde van het geohydrologisch onderzoek is een grondwaterstand van 1,7 meter onder maaiveld aangetroffen.

5.3.3.4 Keur- en grondwaterbeschermingsgebieden

Het plangebied ligt binnen het Keurattentiegebied. In de omgeving van het plangebied liggen geen grondwaterbeschermingsgebieden.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

De berekening van de verharde oppervlakte is gebaseerd op inrichtingsvoorstel 1 (14 woningen), omdat dat de grootste oppervlakte bevat.

Blok 1   220 m²
36 m²
24 m²
100 m²  
  woningen
garage
bergingen
terrassen (25 m² per woning)  
Blok 2   320 m²
36 m²
150 m²  
  woningen
bergingen
terrassen (25 m² per woning)  
Blok 3   220 m²
24 m²
100 m²  
  woningen
bergingen
terrassen (25 m² per woning)  
Openbare ruimte   254 m²     trottoir / achterpaden  
Totaal   1.484 m²      

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de drie Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun beleid sinds 1 maart 2015 geharmoniseerd. In de Keur 2015 zijn nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen voor hydrologisch neutraal bouwen. De nieuwe beleidsregels zijn opgenomen in de regeling "Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen".

De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. De grenswaarden waaraan getoetst wordt zijn: minder dan 2.000 m², tussen de 2.000 m² en 10.000 m², en meer dan 10.000 m².

Met een verhardingstoename van 1.484 m² vanuit het nieuwe stedenbouwkundige ontwerp valt de planontwikkeling onder de grenswaarde van 2.000 m². In de beleidsregels wordt voor deze categorie geen compensatie geëist.

Ter voorkoming van overlastsituaties moet het hemelwater wel worden afgevoerd. Voor een verhardingstoename geldt de rekenregel uit de Algemene Regel om de bergingscapaciteit te berekenen. In formulevorm luidt deze regel:

Benodigde bergingscapaciteit (in m³) =
Toename van verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactoer * 0,06 (in meter)  

De Gevoeligheidsfactor binnen de bebouwde kom is 1, zodat de vereiste bergingscapaciteit kan worden berekend door de toename van het verhard oppervlak te vermenigvuldigen met een waterschijf van 0,06 meter. Daaruit volgt de omvang van de vereiste bergingscapaciteit van (1484 x 0,06 =) 89 m³.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • 1. hergebruik;
  • 2. infiltratie;
  • 3. buffering;
  • 4. afvoer.

ad 1.   Hergebruik van het hemelwater is niet structureel aan de orde.  
ad 2.   Uit het geohydrologisch onderzoek volgt dat infiltratie van het hemelwater niet binnen het gehele plangebied mogelijk is, gezien de beperkte infiltratiecapaciteit van de bodem.
Het aanbrengen van boven- of ondergrondse infiltratievoorzieningen binnen het plangebied is bovendien niet wenselijk. De locatie ligt nabij een begraafplaats waarbij 'dubbel' wordt begraven. Infiltratie van hemelwater leidt tot een kunstmatige verhoging van de grondwaterstand, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat er sprake is van onvoldoende drooglegging.
Voorts vindt de gemeente Haaren het aanleggen van infiltratievoorzieningen op particuliere kavels minder gewenst, omdat er dan weinig toezicht/invloed is op het functioneren van de voorzieningen.  
ad 3.   In de Capucijnstraat ligt een gescheiden rioolstelsel. Het hemelwaterdeel (HWA) komt met een overstort uit in een watergang ten noorden van het dorp (nabij de rotonde). Het afwateringsstelsel vanaf de overstort bij de rotonde richting de Zandleij is echter kwetsbaar. Ter ontlasting van het afwateringsstelsel geniet het de voorkeur zoveel mogelijk hemelwater te bergen in het HWA-riool alvorens dit afstroomt richting de Zandleij.Omdat sprake is van een overstortsituatie blijft het riool echter continue vol met water staan.
Het hemelwaterstelsel kent in totaal drie overstorten. De laagstgelegen overstort van het stelsel ligt op 6,76 m +NAP (Slijkhoef). Een groot deel van het HWA-riool in de Capucijnenstraat ligt onder deze overstorthoogte. De hoogteligging van het HWA-riool (binnenkant onderkant buis) tussen de rotonde en het plangebied ligt tussen de 5,93 m +NAP en de 6,23 m +NAP. De diameter van dit HWA-riool is 500 mm. De lengte van bovengenoemd deel bedraagt circa 500 meter, zodat de onderdrempel berging van dit deel van het HWA-riool circa 100 m³ bedraagt (500 m1 x 0,19 m²/m1 oppervlak doorsnede buis). Door het aanbrengen van een pomp ter plaatse van de overstort bij de rotonde kan het riool worden leeggepompt, waarmee het riool weer beschikbaar komt voor de buffering van het hemelwater. Middels een installatie van een airliftgeyserpomp op een zonnecollector kan 2 m³ water per uur uit het riool worden gepompt. Binnen 45 uur is de benodigde berging van 89 m³ weer beschikbaar. Het opgepompte hemelwater wordt afgevoerd naar de bestaande watergang bij de rotonde. Hiermee wordt in de benodigde berging voorzien.  
ad 4.   Rechtstreekse afvoer van hemelwater is niet aan de orde.  

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op het vuilwaterdeel van het gescheiden stelsel in de Capucijnenstraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan betreft een aantal aspecten. Eerst moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond; is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd. Dat wil zeggen, beschikt de gemeente over voldoende financiële middelen om de plannen te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid blijkt uit de gemeentelijke grondexploitatie. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid Wro, is onderdeel van de grondexploitatie.

6.1 Behoefte

Het plan betreft het bouwen van maximaal 14 grondgebonden woningen, waarvan het merendeel geschikt is voor personen in de doelgroepen 'lagere inkomens' en 'jonge gezinnen'. Uit de gemeentelijke woonvisie volgt dat er in Biezenmortel behoefte is aan dit type woningen.

Deze behoefte wordt bevestigd door het feit dat meerdere inwoners van Biezenmortel tijdens een eerder gehouden informatieavond hun nadrukkelijke belangstelling hebben getoond.

Doordat de nieuwe woningen levensloopbestendig worden uitgevoerd of als zodanig kunnen worden aangepast, zijn de woningen tevens geschikt voor ouderen.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden binnen het plangebied in bezit. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan.

De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Conclusie

Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Verkeer (artikel 3)
Het openbare gebied is opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Deze bestemming sluit aan op de verkeersbestemming in het bestemmingsplan "Biezenmortel".

Wonen (artikel 4)
De nieuwe woonpercelen zijn binnen deze bestemming vervat. Er zijn maximaal 14 grondgebonden woningen mogelijk. Het bouwvlak is zodanig vormgegeven dat beide inrichtingsvoorstellen uitgevoerd kunnen worden.
Dit artikel bevat een voorwaardelijke verplichting voor het voorzien in voldoende parkeercapaciteit. Daarbij gelden de tijdens de ingebruikname geldende gemeentelijke parkeernormen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 6)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
Dit artikel bevat een wijzigingsbeveoegdheid voor geringe aanpassingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels (artikel 10)
In dit artikel is de aanvullende werking van de bouwverordening, zoals bedoeld in artikel 9 lid 2 van de Woningwet, uitgesloten, met uitzondering van een aantal genoemde onderwerpen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen.
Het gebruik van de bebouwing daarentegen wordt indien mogelijk positief bestemd of indien noodzakelijk door handhaving aan de gebruiksregels van de betreffende bestemming aangepast.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties.

8.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Op grond van artikel 3.8 Wro heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 12 februari tot en met 25 maart 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een zienswijze van Waterschap De Dommel ingekomen. Het waterschap maakt enkele opmerkingen over de waterparagraaf in de toelichting van het bestemmingsplan. Naar aanleiding van ambtelijk overleg dat hieromtrent heeft plaatsgevonden en de aanpassingen die in de waterparagraaf zijn aangebracht, heeft het waterschap de zienswijze ingetrokken.