direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grave, 'Wonen aan de vesting'
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noordwesten van de kern van Grave is Grond- en Bouw Bureau voornemens om tot realisatie en ontwikkeling te komen van het plangebied Waterlinie Grave.


Ten behoeve van de ontwikkeling van Waterlinie Grave (voorheen Koninginnedijk genaamd) is een overwegend globaal bestemmingsplan opgesteld, het Bestemmingsplan Koninginnedijk, Grave. Dit plan is op 7 november 2005 vastgesteld door de gemeenteraad en op 13 juni 2006 in zijn geheel goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Over de planontwikkeling zijn tussen de gemeente Grave en Grond- en Bouw Bureau afspraken gemaakt in de ‘Beëindigings- en ontwikkelovereenkomst’ van 17 maart 2015. Inmiddels zijn/worden de verschillende deelgebieden van het plangebied Waterlinie Grave ontwikkeld.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het gebied gelegen tussen de Koninginnedijk, Industriestraat, Handelstraat en Baronesstraat, dat wordt aangeduid met de plannaam 'Wonen aan de Vesting'. Het concrete planvoornemen bestaat in dit deelgebied uit de realisatie van 51 woningen, bestaande uit diverse woningtypes. Omdat de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Koninginnedijk de voorgenoemde ontwikkeling niet geheel mogelijk maken, zal het planvoornemen met een separate bestemmingsplanprocedure mogelijk worden gemaakt. Voorliggende toelichting vormt een integraal onderdeel van dit bestemmingsplan.

1.2 Doelstelling

Het doel van onderhavige bestemmingsplanprocedure is tot een juridisch-planologische verankering te komen van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie 'Wonen aan de Vesting', zijnde een deelgebied van het globale bestemmingsplan Koninginnedijk.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Momenteel vigeert voor het onderhavige plangebied bestemmingsplan Koninginnedijk, Grave (vastgesteld 07-11-05). Voor een klein deel van het plangebied is het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Wisseveld en Nieuwe Haven' vigerend (vastgesteld 05-07-2016).

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0001.png"

Figuur 1 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Koninginnedijk, met plangebied in rood kader

Het deel van het plangebied gelegen in het bestemmingsplan Koninginnedijk is gelegen in deelgebied 3. Op dit gebied zijn de uitwerkingsregels uit artikel 4 Woondoeleinden (uit te werken) van toepassing. Voor deelgebied 3 zijn de volgende regels opgesteld:

  • a. In deelgebied 3 zijn zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen (appartementen) toegestaan.
  • b. De verkaveling in deelgebied 3 moet zodanig zijn dat zichtlijnen door deelgebied 3 naar de Maas zijn gewaarborgd, in de richting van de als zodanig op de kaart aangeduide zichtlijnen.
  • c. De bebouwing mag uit niet meer dan 4 bouwlagen bestaan en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat aan de dijkzijde over de breedte van één woning één bouwlaag meer is toegestaan als bebouwingsaccent.

Regel b is op het plangebied niet van toepassing omdat in dat specifieke deel van deelgebied 3 geen zichtlijnen op de kaart zijn vermeld. Het planvoornemen is niet strijdig met de overige regels maar omdat het totaalplan voor Waterlinie Grave wezenlijk afwijkt van de plannen die de basis vormden voor het bestemmingsplan Koninginnedijk, is er voor gekozen een regulier bestemmingsplan op te stellen voor Wonen aan de Vesting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Wisseveld en nieuwe Haven'

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0003.png"

Figuur 3 Uitsnede enkelbestemmingen bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Wisseveld en nieuwe Haven' met in rood kader het plangebied

Randen van het plangebied overlappen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Wisseveld en nieuwe Haven'. Dit deel heeft de bestemming 'verkeer' met de dubbelbestemmingen 'Leiding - gas', 'Waarde - archeologie', en 'Waterstaat - waterkering'. Daarnaast gelden voor dit deel van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied', en 'overige zone - archeologie categorie 3'.

Deze 'overlappende' bestemmingen laten de voorgenomen ontwikkeling op zich toe maar aangezien het gewenst is om duidelijk herkenbare plangrenzen te hanteren, zijn de betrokken gedeelten aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt het stedenbouwkundig plan beschreven;
  • in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten;
  • in hoofdstuk 5 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
  • in hoofdstuk 6 is de economische uitvoerbaarheid toegelicht;
  • en tot slot beschrijft hoofdstuk 7 de bij het bestemmingsplan behorende procedure.

Hoofdstuk 2 Stedenbouwkundig plan

2.1 Bestaande situatie en ligging plangebied

Het plangebied is ten noordwesten van Grave gelegen en ligt ingeklemd tussen de Koninginnedijk, Industriestraat, Handelstraat en Baronesstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0004.png"

Figuur 4 Ligging plangebied in rood kader (links) en ligging plangebied in omgeving aangeduid met rode cirkel (rechts)

Het plangebied is momenteel gedeeltelijk braakliggend en voor het overige deel in gebruik als (tijdelijk) parkeerterrein. Daarnaast is het plangebied ook deels in gebruik als wadi ten behoeve van het Catharinahof. De ruimtelijke structuren worden in de directe omgeving van het plangebied in sterke mate bepaald door de functionele structuren in het gebied (die voornamelijk bestaan uit een schakering tussen kleinschalige bedrijvigheid, het woon-, zorg- en gemeenschapscomplex Catharinahof en woningbouw die reeds in een eerder stadium van de totale ontwikkeling van het gebied is ontwikkeld) en de geofysieke ligging tussen de Maas en de 'Graafsche Raam'. Op geringe afstand van het plangebied is ook de plezierhaven 'Nieuwe haven' gelegen.

2.2 Beoogde ruimtelijke en functionele structuren

2.2.1 Bebouwing

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 51 woningen op de planlocatie. Grofweg zal het stedenbouwkundig plan worden ingericht conform onderstaande figuur:.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0005.png"

Figuur 5 Verkaveling met aanduiding verschillende woningtypes

De beoogde indeling van het plangebied leidt tot de volgende verdeling van wooneenheden:

36 rijwoningen in verschillen beukmaten (geel omlijnd)

4 twee-onder-een-kapwoningen (rood omlijnd)

8 levensloopbestendige woningen (blauw omlijnd)

3 specials (paars omlijnd)  

51 wooneenheden totaal.

Het planvoornemen leidt daarmee tot een variabel woningbouwprogramma waarmee een breed spectrum van de vraagmarkt zal kunnen worden bediend. In dit kader is ook gekozen voor een variabele kavelgrootte van 115 m2 - 300 m2 , waardoor het plan mogelijkheden biedt voor zowel starters, gezinnen alsook senioren.

De verscheidenheid in woningtypes, kavelgrootte en bouwvormen zorgt tevens voor een zekere 'luchtigheid' ten aanzien van de ruimtelijke structuren van het plangebied.

De voorgevels van de woningen aan de Baronesstraat vallen samen met de - naar de Baronesstraat gekeerde - grens van het bouwvlak waarmee een duidelijk ruimtelijke structuur wordt gewaarborgd.

Het plangebied krijgt, door de verscheidenheid in woningtypes, kavelgrootte en bouwvormen, een eigentijds en speels karakter, zonder daarbij in te boeten op de ruimtelijke samenhang.

Hoewel het voorstaande planvoornemen met betrekking tot de te realiseren bebouwing grotendeels is uitgewerkt, is het wenselijk in juridisch-planologische zin enige beweegruimte en flexibiliteit mogelijk te maken. Dit met name in relatie tot de exacte situering van de bouwtypen, de bijgebouwen en de goot- en bouwhoogten. Er is daarom gekozen om op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan de bouwvlakken iets ruimer in te tekenen en niet strak rond de contour van de woningen te leggen. Daarmee wordt er in planologisch-juridische zin de mogelijkheid geboden om enigszins te schuiven met de situering van de woningen (met uirzondering van de voorgeschreven ligging van de voorgevels aan de Baronesstraat, zoals hierboven reeds beschreven). Dit geldt ook ten aanzien van de bouwaanduidingen. Dit heeft echter geen betrekking op het programma en daardoor ontstaan er geen consequenties voor de parkeerbalans.

Uiteraard zijn de belangrijkste ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied, dat wil zeggen het aantal wooneenheden en de bestemmingsvlakken, wel specifiek aangeduid. Daarmee wordt voldoende rechtszekerheid geboden, maar tevens de nodige flexibiliteit geboden ten aanzien van de precieze invulling van het plangebied.

2.2.2 Groen

Het plangebied zal in ruime mate voorzien worden van groen. Deze groene inpassing heeft met name betrekking op het zuidoostelijk deel van het plangebied terzijde van de Baronesstraat. De realisatie van groen aan deze zijde van het plangebied zorgt voor een 'groene buffer' tussen de bebouwing aan de overzijde van de Baronesstraat die voornamelijk bestaat uit gestapelde bebouwing ten dienste van het woon-, zorg- en gemeenschapscomplex Catharinahof. Daarnaast wordt langs de Handelstraat een nieuwe groenzone (inclusief bomen en wadi) geïntroduceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0006.png"

Figuur 6 Ruimtegebruik van het plangebied (incl. groenzones)

Naast de functie als bufferzone, krijgt het plangebied door de groene inrichting een vriendelijk en open karakter en biedt de groeninrichting kansen voor de noodzakelijke waterberging (paragraaf 4.4).

Een specifieke rol is in de groeninrichting van het plangebied weggelegd voor de aan te planten bomen. Daarbij is in het kader van een goed woon- en leefklimaat gekozen om een balans te realiseren tussen bomen van de eerste tot en met derde orde, corresponderend met respectievelijk een grootte van boven de 15 meter hoog, van 10 tot 15 meter en van tussen de 6 en 10 meter hoogte (maatvoering van toepassing nadat de bomen zijn volgroeid).

Daarnaast heeft de aanleg van groen en met name de boomaanplant tot doel om de belijning van de vestingstructuur te versterken. Dit wordt gedaan door het introduceren van een brede groenzone waarin het hoogteverschil zichtbaar wordt gemaakt en het plaatsen van een dubbele bomenrij in de groenzone. Het vestingverleden is een belangrijke kernkwaliteit van Grave. Het beleid van de gemeente, maar ook van het intergemeentelijke samenwerkingsverband de Zuidwaterlinie, is gericht op het zichtbaar en beleefbaar maken van deze cultuurhistorische waarden. Door de keuze van de brede groenzone en de dubbele bomenrij worden deze cultuurhistorische waarden in het stedenbouwkundig ontwerp versterkt. Voor de dubbele bomenrij zal de linde als 'klassieke' boomsoort worden gebruikt. Hier wordt ondermeer in het beeldkwaliteitsplan nader op ingegaan, zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0007.png"

Figuur 7 Boombeplanting naar ordes binnen het plangebied

2.2.3 Verkeer en parkeren

Belangrijk onderdeel van het planvoornemen bestaat uit de ontsluiting en parkeerbalans. De ontsluiting van het plangebied zal zoveel mogelijk worden afgestemd op de bestaande infrastructurele structuren. De wegenstructuur zal daardoor grotendeels ongewijzigd blijven ten aanzien van de huidige situatie. De ontsluiting zal plaatsvinden op de Industriestraat en de Handelstraat. Het plangebied is goed bereikbaar via het aanliggende wegennet. Voor voetgangers is er via voetpaden en trappen bovendien een verbinding met de Baronesstraat. Ter hoogte van de bebouwing zijn doodlopende straten beoogd. Daarmee wordt enerzijds een verkeersluwe omgeving gecreëerd en anderzijds een kindvriendelijke leefomgeving.

Ten aanzien van de parkeerbalans vodoet het plan aan de 'Nota parkeernormen Grave 2018' van de gemeente Grave. Hierin is ten aanzien van het planvoornemen de volgende parkeerbehoefte aan de orde:

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0008.png"

Figuur 8 Uitsnede tabel parkeernormen uit 'Nota parkeernormen Grave 2018'

Gezien de ligging van het plangebied en de aldaar aanwezige ruimtelijke en functionele structuren wordt ten aanzien van de parkeernorm aansluiting gezocht bij de categorie 'binnenstad'. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 77,3 parkeerplekken, dat als volgt is opgebouwd:

  • het plangebied kent 36 rijwoningen die gezien bovenstaande normering een parkeernorm kennen van 1,5 parkeerplek per woning hetgeen resulteert in een behoefte van 54 parkeerplekken;
  • de specials betreffen in feite rijtjeswoningen met een speciale footprint, maar tellen derhalve ook mee aan de normering voor rijtjeswoningen van 1,5 parkeerplek. Dit leidt tot een behoefte van 3 x 1,5 = 4,5 parkeerplekken;
  • de twee-onder-een kap woningen tellen conform de gemeentelijke normering mee voor 1,7 parkeerplek. Dit leidt tot een behoefte van 4 x 1,7 = 6,8 parkeerplekken;
  • tot slot telt het planvoornemen 8 levensloopbestendige woningen die eveneens worden genormeerd op 1,5 parkeerplek per woning. Dit leidt tot een behoefte van 12 parkeerplekken.

Onderstaande afbeelding laat zien hoe in de parkeerbehoefte binnen het plangebied wordt voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0010.png"

Figuur 9 Parkeerbehoeften en capaciteit binnen het plangebied

In het plan worden in totaal 60 openbare parkeerplekken gerealiseerd. Dit betreft 'haaks' alsook langsparkeren. De overige parkeerplekken worden op de privé kavels gerealiseerd. Hiervan zijn er 13 enkele privéparkeerplekken. Daarnaast zijn er privé parkeergelegenheden beoogd waarbij 2 wagens kunnen worden geparkeerd: twee achter elkaar en één in garage (4) en twee naast elkaar (1).

In het plan worden in totaal 60 openbare parkeerplekken gerealiseerd. Dit betreft 'haaks' alsook langsparkeren. De overige parkeerplekken worden op de privé kavels gerealiseerd. Hiervan zijn er 13 enkele privéparkeerplekken. Daarnaast zijn er privé parkeergelegenheden beoogd waarbij 2 voertuigen kunnen worden geparkeerd: twee achter elkaar en één in garage (4) en twee naast elkaar.

Onderstaand als resumé een tabel die correspondeert met figuur 8.

Type woning   aantal   norm   Totaal  
Rijwoning   36   1,5   54,0  
Tweekapper   4   1,7   6,8  
Levensloopbestendige woning   8   1,5   12,0  
Specials   3   1,5   4,5  
Totaal aantal benodigde parkeerplaatsen 77,3  

Type en locatie parkeerplaatsen   aantal   norm   Totaal  
Haaks (openbaar) binnenstraat A   17   1,0   17.0  
Haaks (openbaar) binnenstraat B   17   1,0   17,0  
Haaks (openbaar) binnenstraat C   7   1,0   7,0  
Langs (openbaar) Industriestraat   6   1,0   6,0  
Langs (openbaar) Handelstraat   13   1,0   13,0  
Enkel (privé) binnenstraat A   5   0,8   4,0  
Enkel (privé) parallelstraat Handelstraat   8   0,8   6,4  
Twee achter elkaar + garage (privé) Industriestraat   4   1,6   6,4  
Twee naast elkaar (privé) Industriestraat   1   1,7   1,7  
Totaal aantal te realiseren parkeerplaatsen 78,5  

Het overzicht laat zien dat er binnen het plangebied meer parkeerplekken worden voorzien dan het aantal dat de parkeernorm voorschrijft (77,3 versus 78,5).

Het plan kan daarmee binnen het plangebied voorzien in de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het voorliggend plan betreft een lokale woningbouwontwikkeling waarop geen van de 13 nationale belangen betrekking hebben. Er gelden vanuit het SVIR derhalve geen belemmeringen ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen, vanuit het SVIR, die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro geeft voor een aantal onderwerpen wel de opdracht, danwel mogelijkheid, aan provincies om ten aanzien van deze onderwerpen in de verordening regels te stellen. Voor het plangebied zijn een tweetal van deze onderwerpen aan de orde zie 3.1.3 en 3.1.4.

3.1.3 Waterkering

De sinds 1 oktober 2012 opgenomen regels, richten zich op het bestemmen van een (water)kering en bijbehorende beschermingszones. Artikel 2.11.2 van het Barro vraagt om gronden waarop een primaire kering ligt of die de functie van primaire kering hebben de (dubbel)bestemming "waterkering" te geven en om de beschermingszones de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk", of "vrijwaringszone-waterstaatswerk" te geven. In onderhavig bestemmingsplan is zowel de (dubbel)bestemming Waterstaat – Waterkering als de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone-dijk" opgenomen.

3.1.4 Radarverstoringsgebieden

In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatige gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden.

In het plangebied liggen geen defensieterreinen. Wel heeft de gehele gemeente Grave te maken met het radarverstoringsgebied en de funnel van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken.

Het plangebied valt in het radarverstoringsgebied. Binnen dat gebied staat het Barro bouwwerken hoger dan 65 meter + NAP niet toe, omdat deze een belemmering vormen voor het radarverstoringsgebied. Het peil in het plangebied is gemiddeld 11,7 meter + NAP. Het bestemmingsplan staat geen bouwwerken toe met een hoogte die het radarverstoringsgebied kunnen verstoren. Derhalve wordt er geen beschermende regeling opgenomen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van het Barro geen belemmeringen aan de orde zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.5 Ladder duurzame verstedelijking

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:

  • 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de totstandkoming van deze bepaling1 is opgenomen dat de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen, zodat overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren.

De ontwikkeling van onderhavige planlocatie is reeds voorzien in het uitwerkingsplan 'Koninginnedijk'. Ondanks dat hierin reeds is bepaald dat op de planlocatie woningbouw is beoogd en dus op basis van het vigerend planologisch regime mogelijk op basis van de uitwerkingsregels, is een onderbouwing van de Ladder van Duurzame verstedelijking niet zondermeer te passeren. Onderstaand volgt derhalve een toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking waarbij wordt ingegaan op de twee treden, te weten trede 1 ten aanzien van de actuele regionale behoefte en trede 2 ten aanzien van bestaand stedelijk gebied.

3.1.5.1 Trede 1 actuele regionale behoefte

In de eerste plaats kan worden opgemerkt dat de provincie Noord-Brabant heeft ingestemd met het bestemmingsplan Koninginnedijk, Grave, met daarin een uitwerkingsverplichting voor woningbouw. Er verandert derhalve niets aan de planologische aanvaarbaarheid van de woningen. De woningaantallen van Koninginnedijk zijn reeds regionaal afgestemd. Wel is inmiddels een regionale afstemming over de gefaseerde bouw hiervan. In 2013 hebben de gemeenteraden in het Land van Cuijk voor het eerst een gezamenlijke regionale woningmarktstrategie vastgesteld. Door onder meer tijdsverloop, wijziging in wet- en regelgeving en andere beleidskaders, is in 2018 een nieuwe regionale woningmarktstrategie vastgesteld: 'Regionale woningmarktstrategie van het Land van Cuijk 2018'.

De vijf gemeenten hebben met de vaststelling van de gezamenlijke strategie afgesproken intensiever te gaan samenwerken op het gebied van volkshuisvesting. Onderdeel van deze afspraak is met ingang van 2019 jaarlijks bestuurlijk overleg te plegen in het voor- en najaar met als doel de strategie actueel te houden. Als onderlegger voor dat overleg stelt iedere gemeente een Gemeentelijk programma vast. Het programma is een mix van bestaand beleid, heeft een samenloop met het proces van de prestatieafspraken en beoogt tegelijkertijd dynamisch te zijn door het opnemen van nieuwe of actuele onderwerpen en speerpunten van toekomstig beleid. Met het programma wordt concreet aangegeven welke onderwerpen in 2019 worden opgepakt. Het vormt daarmee de volkshuisvestelijke kaders voor de korte termijn.

In het Gemeentelijk programma is de planlocatie opgenomen. Er wordt hierin het volgende aangegeven:

"Achter Catharinahof:

GBB heeft plannen in voorbereiding voor invulling van het gebied gelegen tussen de Handelstraat en Catharinahof. Conform de gebiedsvisie zal in 2019 een bestemmingsplan in procedure worden gebracht waarna hier circa 50 woningen in productie genomen kunnen worden."

In voorgaande passage is duidelijk geworden hoe het woningbouwcontingent is doorvertaald in de gemeentelijke programmering. Het planvoornemen is daarin dus concreet opgenomen. Voorliggend plan vormt de planologisch-juridische basis om tot uitvoering van dit programma binnen het plangebied te komen.

Naast de verankering van het planvoornemen in de regionale en lokale woningbouwprogrammeringen, is ook op meer kwalitatieve wijze aangetoond dat er behoefte bestaat aan de voorgenomen ontwikkeling. In dit kader is er door Companen op 19 december 2016 een marktonderbouwing opgesteld. Hierin wordt voor het gehele gebied 'Koninginnedijk', in deze marktonderbouwing aangeduid als 'Waterlinie Grave', een kwalitatieve marktanalyse uitgevoerd (Bijlage 2 Marktanalyse Waterlinie Grave). De planlocatie is daarin als deelgebied aangeduid. Daarin wordt gesteld dat binnen Grave de vraag zich vooral richt op het realiseren van rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en in mindere mate op vrijstaande woningen. Het huidige plan voorziet in realisatie van deze woningtypen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het voorliggend plan zowel aan de kwantitatieve, alsook kwalitatieve toets voldoet ten aanzien van de regionale actuele behoefte. Er wordt daarmee voldaan aan trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.1.5.2 Trede 2 bestaand stedelijk gebied

Een bestaand stedelijk gebied is in het Bro als volgt gedefinieerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”. Feitelijke toets is bijvoorbeeld dat dit gebied binnen de bebouwde kom is gelegen. Uit jurisprudentie blijkt dat ook een gebied waarvan het bestemmingsplan al een stedelijk gebied mogelijk maakt, ook als stedelijk gebied moet worden aangemerkt. Ook planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, kunnen als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt.

Het plangebied Wonen aan de Vesting ligt in de bebouwde kom van Grave.

Daarnaast bevat het bestemmingsplan Koninginnedijk, Grave voor voorliggende locatie een uitwerkingsverplichting voor het college om hier de gronden tot Wonen te bestemmen, doordat ter plaatse de bestemming ‘Woondoeleinden (uit te werken)’ is opgenomen. Dit is anders dan wanneer er sprake zou zijn van een bevoegdheid. Derhalve kan dit gebied worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat aan trede 2 wordt voldaan. Daarmee hoeft niet meer aan trede 3 te worden getoetst.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten.

In de structuurvisie beschrijft de provincie ook vier ruimtelijke structuren: de groen-blauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.

Het plangebied is voor het grootste deel gelegen in de stedelijke structuur en dan meer in het bijzonder binnen de aanduiding 'kernen in het landelijk gebied'. Voor een kleiner gedeelte van het plangebied in het noordoosten geldt groen-blauwe structuur met de aanduiding groenblauwe mantel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0011.png"

Figuur 10 Uitsnede structurenkaart structuurvisie met in rood kader het plangebied

Kernen in landelijk gebied

In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. In overleg met de gemeenten worden de regionale verbanden voor wonen en werken bepaald. Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik voorwaarde.

Groen-blauwe mantel

De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Ook de groene gebieden door én nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.

De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), het watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel) en het voorkomen van bijzondere planten en dieren. De groenblauwe mantel is opgebouwd uit een aantal deelgebieden die:

  • vanuit het bodem- en watersysteem essentieel zijn voor het behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van Noord-Brabant en/of;
  • van belang zijn voor het opvangen van omgevings- en klimaatinvloeden op het kerngebied groenblauw en/of;
  • hoge actuele of potentiële natuurwaarden hebben en/of;
  • van belang zijn voor de geleding tussen steden, de groenblauwe verbinding en dooradering door het stedelijk netwerk en het agrarische cultuurlandschap.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden.

Het planvoornemen, waarbij 51 woningen worden gerealiseerd, is reeds afgestemd in het regionale woningbouwprogramma en doorvertaald in het gemeentelijk programma. Dit betreffen functies die passend zijn binnen de kernen in het landelijk gebied. Er is daarmee ook invulling gegeven aan de bepaling dat dergelijke stedelijke ontwikkelingen op basis van de provinciale structuurvisie regionaal dienen te worden afgestemd.

Ten aanzien van het gedeelte dat gelegen is in de groenblauwe mantel geldt dat hier met name de blauwe waarden van belang zijn in verband met de ligging in de directe nabijheid van de Maas. Met het voorliggend plan wordt eveneens een sterke landschappelijke inpassing gegenereerd waarbij veel oog is voor groen en water(berging). Het plan wordt hiermee op een kwalitatief hoogwaardige manier ingebed in zijn omgeving.

Ten aanzien van het provinciaal beleid geldt voorts dat provincie reeds heeft ingestemd met woningbouw op deze locatie, en dat is ook vastgelegd in het eerder genoemde uitwerkingsplan 'Koninginnedijk'.

3.2.2 Verordening Ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte Noord-Brabant is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.

Naast deze direct bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal bindende regels voor burgers. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Verordening ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0012.png"

Figuur 11 Uitsnede Verordening Ruimte met in rood kader plangebied.

Het plangebied is binnen de Verordening Ruimte gelegen in het bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied.

Kernen in het landelijke gebied 

In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen (migratiesaldo-nul).

Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling (uiteraard binnen de grenzen van wetgeving). Wel zijn er een aantal bepalingen opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en de verantwoording die de provincie daarover vraagt aan gemeenten.

De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties en het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor rekening houden met de afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Dit artikel bevat regels over de verantwoording bij bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.

Hierbij is het nodig ook een relatie te leggen naar de bestaande harde plancapaciteit. Tevens moet uitdrukkelijk een relatie gelegd worden met regionale afspraken over de nieuwbouw van woningen. Deze afspraken worden jaarlijks gemaakt en zo nodig herzien. Zij worden gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose.

De afspraken hebben in ieder geval betrekking op de aantallen te bouwen woningen. Daarnaast kunnen de afspraken betrekking hebben op:

  • de aard van de woningen voor bijzondere doelgroepen zoals ouderen, jongeren, zorgvragers, arbeidsmigranten, starters op de woningmarkt en in het bijzonder groepen met een lager inkomen;
  • de aard van de woningen met betrekking tot de woningbouwcategorieën sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en particulier opdrachtgeverschap (zoals geregeld in artikel 3.1.2, eerste lid, Besluit ruimtelijke ordening);
  • locaties waaraan in regionaal verband de voorkeur worden gegeven.

Het voorliggend plan is opgenomen in de regionale woningprogrammering en doorvertaald in het gemeentelijk programma. Er is daarmee invulling gegeven aan de regelgeving binnen de Verordening Ruimte. Er zijn ten aanzien van het planvoornemen derhalve geen belemmeringen vanuit het provinciaal beleid aan de orde.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk

In de raadsvergadering van 17 september 2018 is de Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk vastgesteld. Een strategie waarmee beter ingespeeld kan worden op de recente economische ontwikkelingen en de nu voorziene demografische ontwikkelingen. In paragraaf 3.1.5.1 is reeds ingegaan op deze strategie en de betekenis voor het plangebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie gemeente Grave 2025 vastgesteld. Relevant hieruit is de woningbouwprogrammering. Hierop is reeds in paragraaf 3.1.5.1 bij de behandeling van de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen.

Ten aanzien van het plangebied kan worden gesteld dat de belending gekenmerkt wordt door kleinschalige bedrijven, detailhandel en zorg- en maatschappelijke functies. Er kan in dit kader worden gesteld dat er sprake is van een gemengd gebied in plaats van een rustige woonwijk. Ten aanzien van dergelijke gemengde gebieden geldt dat de maximale richtafstand in het kader van de milieuzonering met een trap mag worden afgewaardeerd.

In de directe nabijheid van het plangebied is allereerst de Catharinahof gelegen. Dit betreft een zorg- verpleegtehuis, maar herbergt ook een dansschool, kinderopvang en restaurant en kan daarmee worden geclassificeerd als een multifunctioneel centrum (verenigingen). Voor een dergelijke inrichting is op basis van de VNG brochure een milieucategorie 2 aan de orde met een hoogste richtafstand van 30 meter ten aanzien van geluid. Tussen de Catharinahof en het plangebied zal groeninrichting worden gerealiseerd die een bufferwerking heeft. De woonbestemmingen zullen derhalve op circa 20 meter van de Catharinahof gelegen zijn. Doordat het plangebied gelegen is in een gemengd gebied, kan de richtafstand van 30 meter een trap worden verlaagd naar 10 meter. Daarmee zijn de woningen buiten de zonering van de Catharinahof gelegen. De Catharinahof vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

In de directe omgeving is voorts aan de Arnoud van Gelderweg een steenhouwer gelegen. Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor een dergelijke inrichting een milieucategorie van 3.1. Er kan echter gemotiveerd worden afgeweken van de milieuzonering in de VNG brochure als aannemelijk kan worden gemaakt dat de feitelijke productievoering gekenmerkt wordt door de uitstraling en zonering van een inrichting van een lagere milieucategorie. Voor onderhavige steenhouwer geldt dat dit het geval is. Er is middels een akoestisch onderzoek aangetoond dat de geluidsbelasting van de bedrijfsvoering vergelijkbaar is met de normering voor een categorie 2 bedrijf, zie hiervoor Bijlage 3 Advies RMB. Er is dus ten aanzien van geluid voor dit bedrijf een richtafstand van 30 meter aan de orde die, op basis van de ligging in een gemengd gebied, verlaagd mag worden met één trap, naar 10 meter. De beoogde woningen in het plangebied zullen op 20 meter van deze steenhouwer worden gesitueerd.

Dat geldt ook voor de overige bedrijven in de directe nabijheid. Deze mogen op basis van het vigerende bestemmingsplan maximaal als milieucategorie van 2 worden geschaald.

Daarnaast is aan de overzijde van de Industriestraat een braakliggend terrein gelegen. Op basis van het alhier geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Wisseveld en Nieuwe Haven' zijn hier echter bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 2. Ook hiervoor geldt conform het voorgaande dat er derhalve een richtafstand van 10 meter aan de orde is. De te realiseren woningen zullen echter op grotere afstand van dit bedrijventerrein gelegen zijn.

Omgekeerd geldt dat het voorliggend plan geen mogelijkheden biedt voor de realisatie van inrichtingen met een milieuzonering. Er is dan ook vanuit het planvoornemen geen belemmering voor omliggende bedrijven en inrichtingen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van het aspect milieuzonering geen belemmeringen aan de orde zijn voor het voorliggend plan.

4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.

De toevoeging van de woning betreft een dergelijk geurgevoelig object. Er zijn echter geen veehouderijen in de ruime omgeving van het plangebied gelegen. Geur vormt daarmee geen belemmering voor het project.

4.3 Bodem

Wanneer een perceel van bestemming verandert en deze bestemming gevoeliger is voor bodemverontreiniging dan de voorgaande bestemming, dan dient er een bodemonderzoek te worden uitgevoerd om in beeld te brengen of de bodem verontreinigd is.

In het gebied is reeds verschillende malen een bodemonderzoek verricht. Door Econsultancy is derhalve een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 21 december 2017 met kenmerk 5365.001). Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 Actualisatie bodemonderzoek.

Hierin wordt ten aanzien van de planlocatie het volgende geconcludeerd:

"Tijdens de veldwerkzaamheden is op het maaiveld ter plaatse van deellocatie D een sterk puinhoudend gronddepot aangetroffen alwaar aan het maaiveld circa 900 gram asbestverdacht plaatmateriaal aanwezig is. Dit depot is in onderhavig onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.

Ter plaatse van deellocatie A (voormalige Handelstraat 7) is een wadi gerealiseerd waarbij het gehele terreindeel circa 1,5 meter ontgraven; bovendien stond deze wadi ten tijde van de terreininspectie (en de veldwerkzaamheden) volledig onder water. Hiermee is, in overleg met Soilconsult, het bodemonderzoek ter plaatse van deellocatie A komen te vervallen.

De bodem bestaat voornamelijk uit plaatselijk zwak humeus, zwak tot sterk grindig, zwak kleihoudend, matig leemhoudend, zwak tot uiterst siltig, matig grof tot uiterst grof zand en is bovendien plaatselijk zwak gleyhoudend. Verder bestaat de bodem plaatselijk uit zwak tot sterk zandig leem. Tevens is plaatselijk stol aanwezig.

De bodem is verder plaatselijk zwak kolengruishoudend, zwak gresbuishoudend, zwak tot matig baksteenhoudend, matig asfalthoudend en zwak tot sterk betonhoudend. Tevens is plaatselijk een volledige puinlaag aangetroffen. In het opgeboorde materiaal van deellocatie B is zintuiglijk géén oliewaterreactie waargenomen.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie B: (vml.) Handelstraat 15

De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd kobalt, koper, nikkel, zink, minerale olie en PCB en voldoet (indicatief) aan de klasse industrie of is altijd toepasbaar. Enkel separaat monster B01-1 overschrijdt indicatief de bodemfunctieklasse wonen maar voldoet (indicatief) aan de klasse industrie. In de (voor olie) verdachte bodemlagen alsmede het grondwater zijn analytisch géén verontreinigingen met olie(gerelateerde) producten vastgesteld en is (indicatief), ten aanzien van minerale olie, altijd toepasbaar. De vastgestelde verontreinigingen zijn direct te relateren aan de ontstaansgeschiedenis en het historisch gebruik van deze deellocatie. De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de analyseresultaten, verworpen. Er bestaat (alhier) géén aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek ten aanzien van de onderzochte parameters. Voor een overzicht van de indicatieve bodemfunctieklasse op grond(meng)-monsterniveau wordt verwezen naar tabel VIII.

Deellocatie C: (vml.) Pater van den Elsenstraat 5 en 7

De verdachte bodemlaag is licht verontreinigd met lood en zink en is (indicatief) altijd toepasbaar. De vastgestelde verontreinigingen zijn direct te relateren aan de ontstaansgeschiedenis en het historisch gebruik van deze deellocatie. De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de analyseresultaten, niet geheel bevestigd. Er bestaat (alhier) géén aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek ten aanzien van de onderzochte parameters. Voor een overzicht van de indicatieve bodemfunctieklasse op grond(meng)monsterniveau wordt verwezen naar tabel VIII.

Deellocatie D: overige terreindeel Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

De zintuiglijk verontreinigde zandlagen zijn licht verontreinigd met kobalt, kwik, lood, zink, minerale olie, PCB en/of PAK en voldoet (indicatief) aan de klasse wonen, industrie of is niet toepasbaar. De zintuiglijk verontreinigde leemlaag is licht verontreinigd met cadmium, lood en zink en voldoet (indicatief) aan de klasse wonen. De zintuiglijk verontreinigde stollaag is licht verontreinigd met minerale olie en voldoet (indicatief) aan de klasse industrie. In de zintuiglijk schone bovengrond (zand) zijn analytisch géén verontreinigingen geconstateerd en is (indicatief) altijd toepasbaar.

De zintuiglijk schone ondergrond (zand) is plaatselijk licht verontreinigd met kwik en/of zink en voldoet (indicatief) aan de functieklasse industrie of is altijd toepasbaar. Grond(meng)monsters MMD1, MMD3, D19-2, D20-1, MMD6 en MMD9 overschrijden indicatief de bodemfunctieklasse wonen maar voldoen (indicatief) aan de klasse industrie. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium, cadmium, lood en/of molybdeen. De vastgestelde verontreinigingen zijn direct te relateren aan de ontstaansgeschiedenis en het historisch gebruik van deze deellocatie. De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de analyseresultaten, bevestigd. Er bestaat (alhier) echter géén aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek ten aanzien van de onderzochte parameters. Voor een overzicht van de indicatieve bodemfunctieklasse op grond(meng)monsterniveau wordt verwezen naar tabel VIII.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707 en puin NEN 5897

In het aangetroffen asbestverdachte materiaal (gresbuis, fractie > 20 mm) is analytisch géén asbest geconstateerd. In de onderzochte grond-/puinmengmonster(s) (fractie < 20 mm) is eveneens analytisch géén asbest geconstateerd.

Resumerend kan worden gesteld dat er in het kader van de Wet bodembescherming géén reden bestaat voor het uitvoeren van een nader onderzoek conform de NTA 5755. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.

Econsultancy merkt op dat de beoordeling van de analyseresultaten in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit, indicatief is en daarmee een te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft. Afhankelijk van de beoogde locatie van hergebruik is een partijkeuring noodzakelijk. Een partijkeuring geeft een definitief uitsluitsel omtrent de milieuhygiënische kwaliteit en de hergebruiksmogelijkheden van de partij.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing."

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van het aspect bodem geen belemmeringen aan de orde zijn voor het planvoornemen. Het bevoegd gezag zal het bodemonderzoek beoordelen in het kader van de procedure om de (her)ontwikkeling mogelijk te maken.

4.4 Water

4.4.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

4.4.2 Beleid

Op verschillende beleidsniveaus is de afgelopen jaren invulling gegeven aan de watertaken. Deze invulling is verwoord in een aantal beleidsnota’s op Europees niveau, het Rijk, de Provincie en de lagere overheden Gemeente en Waterschap.

4.4.2.1 Europa

De Europese Kaderrichtlijn Water
De richtlijn verwoordt het streven binnen de Europese Unie naar ecologisch goed functionerende watersystemen. De Unie streeft ernaar om het water in Europa in 2015 op orde te hebben.

4.4.2.2 Rijk

4e nota waterhuishouding

Deze nota is in 1998 vastgesteld en heeft als planperiode 1998-2006. Naast een verdere uitwerking en verdieping van de watersysteembenadering wordt in deze nota voor 4 thema’s specifieke aandacht gevraagd: veiligheid, verdroging, emissies en waterbodems.

De WB21-aanpak

De aanpak van WaterBeheer 21e eeuw kenmerkt zich door het zoeken naar waterhuishoudkundige oplossingen voor wateroverlast waarbij problemen niet worden afgewenteld op benedenstroomse gebieden. Een ander uitgangspunt is dat watersystemen worden onderworpen aan een strikte normering. De faalkans van een systeem is in termen van herhalingstijden en optredende schade uit te drukken.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Factoren zoals klimaatveranderingen, verstedelijking, zeespiegelstijging en bodemdaling hebben geleid tot nationale afspraken en inspanningsverplichtingen: het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Een betere, op elkaar afgestemde benadering van water wordt daarin vooropgesteld. Dat geldt voor zowel de waterketen (drinkwater, afvalwater, riolering en zuivering) als voor het watersysteem (regen, riolering, waterloop, zee). Deze beleidsafstemming komt in reguliere omstandigheden ter sprake in een stedelijk waterplan. In het Nationaal Bestuursakkoord Water zijn hierover afspraken gemaakt.

5e Nota Ruimtelijke Ordening

Deze nota brengt water als medeordenend principe voor het ruimtelijk beleid nadrukkelijk in beeld. De beleidsuitgangspunten van de commissie Waterbeheer 21e eeuw zijn overgenomen en uitgewerkt. Zowel de kwantiteitsstrategie “vasthouden, bergen, afvoeren” als de kwaliteitsstrategie “schoonhouden, scheiden, schoonmaken” als onderwerp met ruimtelijke gevolgen komen aan de orde.

4.4.2.3 Provincie

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 -2021

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

4.4.2.4 Waterschap

Waterschap Aa en Maas is waterkeringsbeheerder en is belast met het waterkwantiteitsbeheer en -kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. Het beleid van de schappen is verwoord in het Waterbeheersplan 2016-2021. In dit document wordt de koers voor een toekomstbestendig waterbeheer in oost Brabant uitgezet. Het waterschap beschrijft hierin:

  • hoe ze het watersysteem en de waterkeringen op orde wil brengen;
  • voor welke thema's ze aan de lat staat en de strategie die ze daarbij kiest;
  • welke maatregelen ze gaat nemen, wie daarbij uitvoeringspartners zijn, hoe de uitvoering wordt gemoniteerd en hoe zo nodig wordt bijgestuurd.

De thema's die centraal staan in het waterbeheerplan zijn:

  • Via optimaal beheer en onderhoud houden we onze huidige dienstverlening in stand;
  • Veilig en Bewoonbaar beheergebied;
  • Voldoende water en robuust watersysteem;
  • Schoon water;
  • Gezond en natuurlijk water.

Keur/legger

Op het waterhuishoudkundig stelsel dat de regionale waterbeheerder beheert, is de keur van het waterschap van toepassing. De Koninginnedijk maakt onderdeel uit van dit waterhuishoudkundig stelsel en de keur is daarop derhalve van toepassing. De keur kent ge- en verbodsbepalingen ten aanzien van activiteiten als bouwen, graven, etc. in wateren en waterkeringen. De werking van de keur is afhankelijk van leggers. Alleen waterhuishoudkundige elementen die in de legger zijn opgenomen, vallen onder de keur.

In de legger zijn zones bepaald en staat aangegeven wie eigenaar en onderhoudsplichtige is van de watergang. Ook het profiel van de waterkering is vastgelegd in de legger. Indien aanpassing van het leggerprofiel is gewenst, is op grond van de Wet op de waterkering een dijkaanpassingsplan noodzakelijk. Wanneer woningen binnen het werkingsgebied van de keur vallen, dient er een ontheffing van de keur te worden aangevraagd. In bestemmingsplannen is het belangrijk dat primaire wateren en waterkeringen als zodanig

worden bestemd.

Wet op de waterkering

Het waterschap is beheerder van waterkeringen. De Koninginnedijk maakt deel uit van de primaire waterkering die het achterland beschermd tegen hoge waterstanden op de Maas. De Wet op de waterkering geeft de kaders voor beveiliging tegen overstromingen van dijkringgebieden door primaire waterkeringen. Mocht het nodig zijn om de waterkering ter plaatse in de toekomst te verbeteren dan verschaft de wet de bestuurlijkjuridische instrumenten voor een versnelde versterking van primaire waterkeringen om aan de vereiste veiligheid te voldoen.

Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Het waterschap geeft ter bescherming van de waterkwaliteit vergunningen af op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Alle lozingen op oppervlaktewater, met uitzondering van schoon regenwater, zijn vergunningplichtig. Vergunningen worden afgegeven voor directe lozingen, AMvB-bedrijven, riooloverstorten en specifieke categorieën (glastuinbouw, land- en tuinbouwbedrijven). Landelijke weten regelgeving en maatschappelijke ontwikkelingen worden hierbij omgezet in regionale doelstellingen op basis van mogelijke belangen en gevolgen voor het beheersgebied.

4.4.2.5 Gemeente

Gemeentelijk waterplannen

In augustus 2015 is er in Grave en omliggende kernen een bui gevallen waarbij er veel overlast is ontstaan. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Grave het onderzoek „Stedelijke wateropgave" (2016) laten uitvoeren, waarbij knelpunten zijn onderzocht en doelmatige oplossingen zijn bepaald. Dit heeft ondermeer geleid tot een nieuwe hemelwaterbeleid, d.d. 25 oktober 2017. Hierin geeft de gemeente aan hoe in de toekomst wordt omgegaan met afkoppelen.

Hierin wordt expliciet ingegaan op het realiseren van een duurzame toekomst en het anticiperen op klimaatverandering. Daarin wil men de kans op wateroverlast tot een minimum beperken. Onderdeel daaran is het duurzaam omgaan met hemelwater. Dat betekent:

géén vermenging met vuil water en schoon water zoveel als mogelijk lokaal benutten. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater onnodig wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering en wordt de sponswerking van de bodem benut. Met minder en minder verdund (‘vuiler’) water kan een rioolwaterzuiveringsinstallatieefficiënter werken.

Het doel van dit hemelwaterbeleid is drieledig:

• Het opstellen van een visie over de toekomstige omgang met hemelwater;

• Het voorleggen van een beleidsafweging ten behoeve van bestuurlijke afweging;

• Het verankeren van beleid en bijbehorend instrumentarium.

Dit hemelwaterbeleid is een aanvulling op het vigerende gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) 2015-2019 eneen bouwsteen voor het toekomstige VGRP.

4.4.3 Uitgangspunten planvoornemen

In het kader van het voorgaande wordt ten aanzien van het aspect water voor het plangebied aansluiting gezocht bij de uitgangspunten van het Waterschap, waarin wordt geschetst hoe een initiatiefnemer bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen invulling dient te geven aan het aspect water. Dit zijn de volgende uitgangspunten:

  • Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
    Het vuile (afval-)water dient te worden afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Voorkomen moet worden dat het schone hemelwater afkomstig van daken en verhardingen wordt vermengd met het vuile afvalwater.
  • Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer”;
    In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” (afgeleid van de trits “vasthouden – bergen – afvoeren”) doorlopen.
  • Hydrologisch neutraal bouwen;
    Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand niet verlaagd worden en dient het schone hemelwater binnen het plangebied verwerkt te worden.
  • Water als kans;
    Water kan een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water.
  • Meervoudig ruimtegebruik;
    Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor 2 of meer doeleinden te gebruiken, is het “verlies” van m2 als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken.
  • Materiaalgebruik;
    Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd worden aan de bodem en het gronden oppervlaktewatersysteem (bronaanpak). Daarbij wordt aandacht gevraagd voor het materiaalgebruik (geen uitlogende of uitspoelbare bouwmaterialen).

Onderstaand zal met betrekking tot het planvoornemen ten aanzien van deze punten nader worden ingegaan:

4.4.3.1 Scheiden van vuil en schoon hemelwater

Bij afvoer dient vermenging van vuil en schoon water voorkomen te worden. Er zal derhalve ook geen nieuw gemengd stelsel aangelegd worden. Vanuit het oogpunt van beheersbaarheid en beleving is het waterschap voorstander van een oppervlakkige afvoer van straat- en dakwater. Er wordt geen gemengd rioleringstelsel aangelegd.

Het afvalwater zal via het bestaande gemengde stelsel van Grave worden afgevoerd.

4.4.3.2 Hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer en hydrologisch neutraal bouwen

Door het planvoornemen neemt het verhard oppervlak toe. Er zal daarom een passende oplossing gevonden moeten worden voor het waterprobleem. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het hemelwaterbeleid van de gemeente Grave, vastgesteld op 25 oktober 2017.

De norm van de gemeente Grave is vastgesteld op 60 mm/m2 verhard oppervlak. Aan de hand van de toekomstige verharding en de aan te leggen capaciteit in de vorm van de wadi's is berekend of in de totale bergingscapaciteit kan worden voorzien voor het plangebied. Deze berekening is bijgevoegd als Bijlage 5 Bergingsberekening.

De conclusie van deze berekening is dat er binnen het plangebied, zowel met de bestaande infiltatie- en bergingsmogelijkheden als de nieuw aan te leggen groenstroken en wadi's, voorzien kan worden in de benodigde bergingscapaciteit.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het planvoornemen als hydrologisch neutraal beschouwd kan worden.

4.4.3.3 Water als kans en meervoudig ruimtegebruik

Door het plangebied naast woningbouw in te richten met groen en wadi's wordt er op een efficiënte wijze gebruik gemaakt van de ruimte. Door water zowel ondergronds als bovengronds te bergen krijgt het een prominente rol in het plangebied. Daarmee speelt water ook in de beleving van het plangebied een voorname rol.

4.4.3.4 Materiaalgebruik

Bij de bouw van de woningen zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Er zullen geen uitloogbare of uitspoelbare materialen worden gebruikt.

4.4.3.5 Dijk- en overige beschermingszones

In het kader van de dijkzonering is er reeds overleg geweest met het waterschap. Ten aanzien van het planvoornemen zijn een aantal beschermingszones relevant. Het betreffen de binnen- en buitenkruinlijnen van het dijklichaam, het begin van de berm aan de landzijde en de dijkbeschermingszones. Het waterschap heeft de regels ten aanzien van bebouwing voor deze zones herzien. Binnen het begin van de berm aan de landzijde en de binnen en buitenste kruinlijnen is geen woningbouw mogelijk. Het planvoornemen is dusdanig aangepast dat er geen woningbouw binnen deze zonering wordt beoogd. Binnen de dijkbeschermingszones is onder voorwaarden woningbouw mogelijk. Het waterschap heeft aangegeven dat aan deze voorwaarden kan worden voldaan met het planvoornemen. Wel zijn er nog een aantal aandachtspunten aan de orde:

  • aanbevolen wordt om geen kelders toe te passen. Er is besloten geen kelders te zullen toepassen;
  • binnen de steunberm en beschermingszone A (vrijwaringszone - dijk 1 op de verbeelding) dient een paalfundering te worden toegepast met grondverdringende palen zonder verbrede voet. Vanaf beschermingszone B (vrijwaringzone - dijk 2 op de verbeelding) kunnen normale palen worden toegepast.

De plannen zullen nog formeel worden voorgelegd aan het waterschap. Ten aanzien van het voorgaande wordt er van uitgegaan dat het planvoornemen niet in conflict staat met de wet- en regelgeving van het waterschap.

4.5 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Gezien de schaal van het project – te weten de toevoeging van 51 woningen – wordt er niet in betekende mate bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.6 Externe Veiligheid

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (REVI) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het BEVI.

Het BEVI verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico (PR)

In het BEVI zijn normen opgenomen voor de kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (plaatsgebonden risico).

Groepsrisico (GR)

In het BEVI zijn normen opgenomen voor de kans dat meerdere personen buiten het inrichtingsterrein overlijden als gevolg van een calamiteit bij het bedrijf (groepsrisico). Voor het groepsrisico wordt een oriëntatiewaarde gegeven en geldt voor nieuwe situaties een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0013.png"

Figuur 12 Uitsnede risicokaart met plangebied in blauwe cirkel

In het plan komt te liggen in de nabijheid van de volgende risicobronnen, een regionale hogedruk aardgastransportleiding (Z-542-01), de rivier de Maas, de provinciale weg Nijmegen – Den Bosch (N324) en een gasontvangststation.

Er is in dit kader door Windmill een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (d.d. 20 juni 2019, rapportnummer 20190620-POU010-RAP-EXT-CAR 1.0) dat is bijgevoegd als Bijlage 6 Onderzoek externe veiligheid buisleiding.

Hierin wordt het volgende geconcludeerd:

"Zowel de huidige als de toekomstige situatie is berekend. Uit de berekening volgt dat ter plaatse van het plangebied geen plaatsgebonden 10-6-risicocontour van de buisleiding Z-542-01 wordt berekend. Het plangebied ligt deels binnen de 100% letaliteitsafstand en binnen de 1%-letaliteitsafstand voor externe veiligheid van deze buisleiding, zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleiding is

bepaald.

Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als na planrealisatie blijkt dat de hoogte van het groepsrisico van genoemde buisleiding slechts zeer marginaal toeneemt en de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie."

Op basis van het voorgaande is ook een verantwoording van het groepsrisico opgesteld, dat is bijgevoegd als Bijlage 7 Verantwoording groepsrisico.

Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Geluid

4.7.1 Wegverkeerslawaai

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er, op basis van de Wet geluidhinder, onderzocht te worden of er sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer of bedrijven.

Voor wat betreft geluid afkomstig van verkeer kan het volgende worden opgemerkt. Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen in de nabijheid van wegen welke zoneplichtig zijn. De onderzoekszone van deze wegen kent een overlap met de woningen, een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve noodzakelijk.

Er is in dit kader een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Aelmans (d.d. 16 juli 2019, rapportnummer M168873.001.001) dat is bijgevoegd als Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai.

Hierin wordt het volgende geconcludeerd:

"Wet geluidhinder

Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

Ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen Arnoud van Gelderweg, Handelstraat en Industriestraat wordt op alle gevels voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB voor wegverkeerslawaai.

Ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde weg N324 wordt de voorkeursgrenswaarde, van 48 dB overschreden met maximaal 5 dB op acht woningen. Het betreffen de gevels 001, 003, 004, 006, 008, 010, 050, 073 en 079. Dit zijn vijf rijwoningen aan de Industriestraat, een rijwoning aan de Handelstraat en twee patiowoningen aan de Handelstraat. Opgemerkt dient te worden dat voor de rijwoning en de twee patiowoningen aan de Handelstraat alleen op de tweede verdieping de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Indien er geen verblijfsruimte op de tweede verdieping is zullen deze woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en hoeft er geen beschikking hogere waarde aangevraagd te worden voor de desbetreffende woningen.

De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt op geen enkele gevel overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn om de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Cumulatie

Wet geluidhinder

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde omdat er slechts een weg is die de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, dit is de N324.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de N324 en Handelstraat ligt bij negen woningen tussen de 55 dB en 58 dB, waarmee gesteld kan worden dat er bij deze woningen sprake is van de kwalificatie 'matig'en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten of buiten de invloed van de initiatiefnemer liggen, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel. Bij de overige woningen is de gecumuleerde geluidbelasting lager dan 55 dB waarmee gesteld

kan worden sprake is van de classificatie 'redelijk' tot 'goed'.

Karakteristieke geluidwering van de gevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0014.png"

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting bij twaalf woningen (veertien gevels) hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van deze woningen/gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Opgemerkt dient te worden dat bij vier woningen alleen de tweede verdieping de 53 dB grens overschrijdt. Indien er voor deze vier woningen uiteindelijk geen verblijfsruimte op de tweede verdieping wordt gerealiseerd zal er geen gevelweringonderzoek nodig zijn voor deze woningen. Het betreffen de gevels 013, 114, 116 en 120. Dit zijn een twee-onder-een-kapwoning aan de Industriestraat, twee rijwoningen aan de Handelstraat en een specials-woning aan de Handelstraat."

Initiatiefnemer zal bij het ontwerpen van de woningen het noodzakelijke nadere onderzoek verrichten en de juiste geluidwerende materialen en maatregelen toepassen. Daarnaast zal een ontheffing worden aangevraagd. Op grond van de gemeentelijke Beleidsregel Hogere Geluidsgrenswaarden d.d. 10 juni 2009, (zie Bijlage 9 Beleidsregel Hogere Geluidgrenswaarden) mag worden verwacht dat deze ontheffing zal worden verleend.

4.7.2 Industrielawaai

In paragraaf 4.1 is in het kader van de milieuzonering eveneens ingegaan op het aspect industrielawaai.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Door 'The Missing Link' (TML) is een selectieadvies opgesteld (d.d. 08-01-2019, rapportnummer 2171.13), dat is bijgevoegd als Bijlage 10 Selectieadvies archeologie. In het verleden is al geadviseerd ten aanzien van archeologie. Met name in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan in het naastgelegen plangebied 'Oranje Bastion'. Het doel van het selectieadvies was derhalve om te onderzoeken of voor het voorliggende plan dezelfde parameters van toepassing zijn. Hierin is het volgende geconcludeerd:

"Conclusie
Tot de 16de eeuw geldt volgens eerder onderzoek een lage trefkans voor onverstoorde bewoningsresten. Vanaf die periode worden eventuele archeologische waarden verwacht vanaf het oorspronkelijke maaiveld, dat zich onder een recent ophogingspakket bevindt. Dit ophogingspakket is niet overal in het plangebied even dik aanwezig.

Selectieadvies

Gebaseerd op het voorgaande wordt geadviseerd de dubbelbestemming archeologie voor dit gebied te handhaven en de bekende en verwachte archeologische waarden in dit gebied te behouden. De vestingwerken en hun geschiedenis vormen immers een belangrijke ruimtelijke component voor de structuurvisie 2025 en de gebiedsvisie Waterlinie Grave. Het is dan ook belangrijk dat hierbij rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke inrichting van het plangebied (zie ook Visie op de vestingstad Grave). De geplande werkzaamheden blijven voor 'Wonen aan de Vesting' boven 10m +NAP: de vloerpeilen liggen op 11,30m +NAP en ook de fundering en kruipruimte blijven ruim boven 10m +NAP.

Gezien de verwachte verstoringsdiepte wordt in dit geval geadviseerd het deelgebied 'Wonen aan de Vesting' vrij te geven voor de geplande werkzaamheden, mits de ontwikkelaar een archeologisch onderbouwd maatregelenplan overlegt aan de het bevoegd gezag, waarin aan de eisen voor de fysieke bescherming wordt voldaan (zie 'Eisen aan de maatregelen').

Eisen aan de maatregelen

Het selectieadvies gaat uit van het behoud in situ van archeologische waarden. Voor bodemingrepen in dit gebied zal door de ontwikkelaar een maatregelenplan ter goedkeuring moeten worden overlegd aan het bevoegd gezag. Behoud in situ is het duurzaam in stand houden van archeologische waarden in de bodem als bron van kennis en beleving. Dit kan gebeuren door technische maatregelen en/of inpassing en vrijwaring van de archeologische waarden in de inrichting van het plangebied.

De gemeente definieert de eisen waaraan de ontwikkelende partij moet voldoen om het behoud van de geselecteerde archeologie te garanderen. Zodoende worden hieronder projecteisen voor 'Wonen aan de Vesting' voorgesteld. Als overkoepelende eis geldt dat de ontwikkelde partij de inspanningsverplichting heeft om zo archeologiebesparend mogelijk te ontwerpen. Verstoring van de archeologische waarden in het plangebied moet dus voorkomen worden of ten minste beperkt. De meest voorkomende en schadelijke ingrepen zijn:

  • Ontgravingen: graven van bouwputten of sleuven, grondverbetering, aanleg van bestrating, watergangen en beplanting.
  • Doorboringen: inbrengen van funderingspalen, grouten en plaatsen van damwanden.
  • Belasting van de bodem: ophogen van het maaiveld, funderen op staal.
  • Onttrekking grondwater: (verticale) drainage, grondwaterpeilverlaging.6

Eisen aan behoud in situ voor 'Wonen aan de Vesting'

  • In verband met het behoud van archeologische waarden ter plaatse wordt gerekend met een bufferzone van 0,5m boven de archeologische laag, i.e. vanaf het oorspronkelijk maaiveld. Hieruit volgt dat bodemingrepen dieper dan 10m + NAP vergunningsplichtig zijn (voorheen aanlegvergunning).
  • Ingrepen die tot in of onder deze zone reiken moeten voldoende archeologiebesparend zijn, anders kan een van de volgende maatregelen aan de vergunning worden verbonden: archeologisch proefsleufonderzoek of archeologische opgraving.
  • Heiwerkzaamheden mogen niet meer dan 2% van het te bebouwen oppervlak verstoren, en de afstand tussen de palen(rijen) is minimaal 4m.
  • De kosten van eventuele maatregelen zijn voor rekening van de aanvrager."

Het planvoornemen voorziet niet, conform gesteld in het selectieadvies, in ingrepen die de verwachte archeologische waarden zullen schaden. Een nader archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde. Het selectieadvies wordt door het gemeente onderschreven en zal resulteren in een selectiebesluit. Er wordt in dit kader ook een dubbelbestemming archeologie opgenomen om de archeologische waarden te borgen.

4.8.2 Cultuurhistorie

Grave is een vestingstad aan de Maas. De vestingwerken rond de stad besloegen een enorm terrein en bestonden uit een binnengracht en een buitengracht met daartussen een hoge aarden wal. Langs de Maas werd de stad beschermd door een stenen muur. De toegangswegen doorsneden op ingenieuze wijze deze vestingwerken om uiteindelijk via een poort toegang te geven tot de stad.

Vestingstad Grave maakt bovendien onderdeel uit van de Zuiderwaterlinie. Dit is de oudste,

langste én meest gebruikte van alle Nederlandse waterlinies. Een unieke ketting van 11 Brabantse vestingsteden en hun ommeland, verbonden door het typisch Nederlandse verhaal van verdedigen met het water.

In de vestingwet van 1874 werd bepaald dat de vestingwerken rond steden, waaronder Grave, niet meer nodig waren en konden worden gesloopt. Veel steden profiteerden hiervan, niet alleen omdat ze na de ontmanteling van de vestingwerken eindelijk konden uitbreiden maar ook omdat de aarden wallen en grachten een mooie aanleiding waren voor de aanleg van parken en singels. Waardevolle groenstructuren in de stad met mooie bebouwing erlangs. De aarden wallen werden beplant met bomen en verfraaid volgens de in die tijd geldende idealen.

In Grave gebeurde dit ook, maar niet overal op dezelfde manier. Op sommige plekken, zoals langs de Lovendaalsingel, werden de vestingwerken omgevormd tot groene singels met een dubbele bomenrij op de aarden wal. De parkachtige setting gaf de statige woningen die op de wal verschenen extra meer allure en gaf de hele buurt een groen karakter. Op andere plekken, zoals rond het plangebied van Wonen aan de Vesting, verdwenen de vestingwerken helemaal. De N324 werd dwars door de vestingwerken aangelegd, met erlangs het rationeel verkavelde bedrijventerrein Wisseveld. De schuine lijnen van de vestingwallen werden als ongewenst en onhandig beschouwd en zijn in dit deel van de stad geheel uit de stadsplattegrond verdwenen.

Aan het eind van de 20e eeuw ontstond een hernieuwd historische besef en werden de resterende vestingwerken gewaardeerd om hun groene kwaliteiten en als identiteitsdragers. Tegenwoordig profileert Grave zichzelf als historische vestingstad aan de Maas. Ook de Zuiderwaterlinie is een belangrijk speerpunt van beleid voor de gemeente. Dit is een samenwerkingsverband van 13 gemeenten, de twee Brabantse waterschappen en de provincie om de cultuurhistorische waarden aan de Maas meer zichtbaar en beleefbaar te maken.

Met een in 2017 opgestelde Vestingvisie wordt actief gestuurd op het beter zichtbaar maken van de vestingwerken. Met de bouw van het Catharinahof is hier al op voorgesorteerd door de schuine lijn van de Baronesstraat terug te brengen. In de gebiedsvisie Waterlinie Grave wordt de lijn versterkt met een stevige groenstructuur die hoort bij het karakter van een vestingwal, met een hoogteverschil en met een dubbele bomenrij. De maat van deze groenzone en de beplanting moet voldoende stevig zijn om het belang van de lijn te onderstrepen en de relatie te leggen met de rest van de voormalige vestingwerken. Daarmee is er invulling gegeven aan de cultuurhistorische waarden van het plangebied en worden deze in het landschap in gebed en versterkt.

4.9 Flora & fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Hiervoor zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming. Hiertoe is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door Staro (mei 2019, rapportnummer P19-0193) en bijgevoegd in Bijlage 11 Ouickscan flora fauna. Hierin wordt het volgende geconcludeerd:

"Beschermde gebieden

Gezien de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (12 kilometer) is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000- gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen. Door de ligging van het plangebied en de ligging van woonwijken die al in de omgeving liggen is het uit te sluiten dat de voorgenomen plannen een (significant) negatief effect hebben op de kernkwaliteiten van het NNB.

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn er derhalve geen belemmeringen aan de orde.

Als aanvulling hierop kan ten aanzien van de effectbeoordeling het volgende worden gesteld: doordat het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de relatief grote afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en de aard van de voorgenomen plannen is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebied als gevolg van de voorgenomen plannen.

Daarnaast wordt in het onderzoek van Staro het volgende ten aanzien van soortenbescherming gesteld:

Beschermde soorten

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde vlinders, libellen, kevers, weekdieren, vissen en reptielen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht, zie §1.3 van dit rapport. Tabel 1 geeft een overzicht van de mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten in de omgeving van het plangebied.

Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming

Het struweel in het plangebied biedt geschikte nestgelegenheden voor vogels. Het verwijderen van het struweel dient te gebeuren wanneer geen broedgeval aanwezig is en buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met juli).

Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied biedt voor vleermuizen geen geschikte verblijfplaatsen en geen geschikte vliegroutes. Het plangebied is wel geschikt als foerageergebied, in de omgeving van het plangebied is voldoende geschikt foerageergebied aanwezig.

Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming

Voor de beschermde plantsoorten dreps, getande veldsla, groot spiegelklokje, grote leeuwenklauw, naaldenkervel en ruw parelzaad is het mogelijk dat ze voorkomen in het plangebied. Nader onderzoek dient te worden uitgevoerd om het voorkomen van deze soorten in het plangebied te bevestigen of uit te sluiten.

Het plangebied is voor algemene en niet-kritische amfibiesoorten geschikt land- en overwinteringshabitat. Voor bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor Alpenwatersalamander geldt deze vrijstelling niet en moet worden gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Dit houdt in dat graafwerkzaamheden en het verwijderen van vegetatie alleen kan plaatsvinden tussen 15 april en 15 oktober.

Tussen de vegetatie en in het struweel in het plangebied zijn geschikte verblijfplaatsen aanwezig voor algemene (spits)muizen, egel en konijn. Met de voorgenomen plannen worden mogelijke verblijfplaatsen van deze soorten vernietigd. Voor algemene (spits)muizen, egel, konijn geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.

Het plangebied is mogelijk geschikt als (onderdeel van het grotere) leefgebied van algemene (spits)muizen, egel, konijn, haas, bunzing, steenmarter en wezel. Voor haas, bunzing, steenmarter en wezel blijft in de omgeving van het plangebied voldoende geschikt leefgebied aanwezig. Het plangebied vormt geen essentieel onderdeel van het leefgebied voor deze soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPGrwonenvesting-VA01_0015.png"

Advies en aanbevelingen

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding

van de Wet natuurbescherming, mits:

  • 1. Nader onderzoek wordt gedaan naar beschermde flora in het plangebied. Afhankelijk van de uitkomst daarvan moet mogelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd, de werkwijze worden aangepast en/of leefgebied worden gecompenseerd.
  • 2. Wordt gewacht met het verwijderen van vegetatie tot het flora onderzoek is afgerond. Indien beschermde flora voorkomt in het plangebied moet de werkwijze worden aangepast en kunnen de volgende stappen niet worden genomen. Indien geen beschermde flora voorkomt in het gebied kunnen de volgende stappen worden uitgevoerd.
  • 3. Het verwijderen van het struweel plaatsvindt buiten broedseizoen van vogels en wanneer geen broedgeval aanwezig is
  • 4. Graafwerkzaamheden en verwijderen van vegetatie worden uitgevoerd tussen 15 april en 15 oktober in verband met de mogelijke aanwezigheid van Alpenwatersalamander.
  • 5. Het verwijderen van vegetatie waar zowel vogels in kunnen broeden als Alpenwatersalamander onder kan verschuilen wordt uitgevoerd tussen 1 augustus en 15 oktober (wanneer geen broedgeval aanwezig is)."

Conform de voorgaande conclusies is door onderzoeksbureau Staro een ecologisch vervolgonderzoek uitgevoerd naar de flora binnen het gebied. (zie Bijlage 12 Notitie flora-onderzoek) In deze notitie d.d. 18 juli 2019 wordt het volgende geconcludeerd:

In het plangebied zijn geen plantensoorten aangetroffen met een beschermde status volgens de Wet natuurbescherming. De voorgenomen plannen hebben geen overtreding van de Wet natuurbescherming tot gevolg ten aanzien van plantensoorten, en dus hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

In het kader van de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming wordt aanbevolen een zorgvuldige werkwijze in acht te nemen ten aanzien van het Duits viltkruid. Een passende werkwijze is om op de groeiplaats van Duits viltkruid buiten het groeiseizoen de bovengrond tot circa 5 cm diep af te graven. Deze grond dient op een vergelijkbare locatie in de omgeving te worden uitgestrooid. Op deze manier worden de zaden van de plant verplaatst en krijgen deze de mogelijkheid op de nieuwe locatie te ontkiemen.

Het aspect flora en fauna in de Wet Natuurbescherming vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Leidingen

In het plangebied is een gasleiding gelegen waarvoor ter planologische bescherming een dubbelbestemming is opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Vormgeving en inhoud juridisch plan

Dit bestemmingsplan bevat regels, een verbeelding en een toelichting. Deze zijn opgesteld conform de richtlijnen IMRO2012 en SVBP2012.

5.2 Doelstellingen en planopzet

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen. De basis voor de verbeelding is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in 4 hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen;
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden;
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel;
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel van het bestemmingsplan.

5.3 Functies algemeen

De hoofdfunctie van het plangebied betreft wonen. Naast deze bebouwde functie kent het plangebied onbebouwde openbare ruimten, in de vorm van verkeer en groen. Tot slot zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor leidingen, archeologie en een waterkering.

5.4 Bebouwing algemeen

Er wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van gebouwen is het belangrijk dat er bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot:

  • Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en bouwhoogte zijn voor de directe bestemmingen, door middel van een aanduiding, aangegeven op de verbeelding.

  • Situering gebouwen

Teneinde de bebouwing eenduidig te kunnen reguleren is deze “gezoneerd”. Voor de functies is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Tevens is een vlak bijgebouwen opgenomen.

De zonering biedt de belangrijkste vorm van rechtszekerheid tussen de eigenaren van bouwpercelen onderling.

5.5 Toelichting afzonderlijke bestemmingen en regelingen

In deze paragraaf worden de bestemmingen – voorzover noodzakelijk – afzonderlijk toegelicht. Voor een goed begrip van de regeling dienen in elk geval de regels tezamen met de verbeelding te worden geraadpleegd.

Bestemmingen

Wonen

De bestemming betreft de nieuwe woningen. Ten behoeve van de toetsbaarheid van het plan is geen onderscheid gemaakt tussen aan- en uitbouwen van woningen (zoals bijkeukens of serres) en aangebouwde bijgebouwen (bergingen en aangebouwde garages). De regeling gaat uit van een hoofdgebouw binnen het bouwvlak; de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen ook worden gebouwd in het vlak bijgebouwen, waar ook de vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd. In de (voor)tuin worden aanbouwen niet direct toegestaan, vanwege het gereserveerde welstandsbeleid ter zake. Wel kunnen kleine aanbouwen via een omgevingsvergunning worden toegestaan.

Opgemerkt dient te worden dat binnen de woonfunctie onder voorwaarden nevenactiviteiten worden toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Dit zijn in de eerste plaats de zogenaamde aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten (zie begripsbepaling). Ten tweede is er de mogelijkheid dat het bevoegde gezag een omgevingsvergunning verleent voor het gebruik van de woning voor publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dezelfde maximale oppervlakte en onder strengere voorwaarden.

Verkeer-Verblijfsgebied

Binnen deze bestemming bestaat de mogelijkheid naast verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen en overige verblijfsvoorzieningen (zoals een plein) te treffen. De bestemming is globaal geformuleerd.

De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende doeleinden, zoals parkeervoorzieningen, mogelijk nog zal wijzigen. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat het bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.

Groen

Belangrijk onderscheid tussen de bestemming Groen en de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is het gebruik van de openbare ruimte; ter plaatse van de bestemming Groen zijn verhardingen (uitgezonderd voetpaden) en of parkeervoorzieningen niet toegestaan.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen werken primair ten opzichte van de enkelbestemmingen. Dit betekent dat wanneer er een verschil in mogelijkheden (bouw- en gebruiksregels etc.) tussen de dubbelbestemming en de enkelbestemming bestaat, als eerste moet worden getoetst aan de dubbelbestemming. De dubbelbestemming bepaalt vervolgens of en onder welke voorwaarden er invulling aan de enkelbestemming kan worden gegeven.

Leiding – Gas

Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de bestaande gasleiding binnen het plangebied te beschermen. Bouwwerken en werkzaamheden zijn alleen toegestaan indien duidelijk is dat de werkzaamheden niet bedreigend zijn voor de bestaande gasleiding en de noodzakelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Waarde – Archeologie

Om de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied te beschermen, is de regeling uit het paraplubestemmingsplan “Archeologie” opgenomen. In dat paraplubestemmingsplan is de op 13 maart 2012 vastgestelde ‘Nota archeologie Grave’ verwerkt.

Waterstaat – Waterkering

Deze dubbelbestemming biedt bescherming voor de dijk. In de regeling is opgenomen dat uitsluitend bouwwerken met een hoogte van 2 meter mogen worden gebouwd voor zover zij ten dienste staan van de dubbelbestemming; de dijk. De regeling biedt de mogelijkheid om af te wijken ten behoeve van het bouwen van bouwwerken die volgens de onder de dubbelbestemming gelegen enkelbestemming mogelijk zijn. Alvorens op deze afwijkingsbevoegdheid te kunnen beslissen moet het bevoegd gezag (meestal burgemeester en wethouders) de beheerder van de waterkering om schriftelijk advies vragen.

De beschermingszone van de waterkering is opgenomen binnen de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – dijk’. Hierin is dezelfde beschermingsregeling opgenomen als voor de waterkering zelf. In de afweging of medewerking wordt verleend aan een bepaalde ingreep, vindt een nuancering plaats naar de exacte locatie van de ingreep.

Voor de ontwikkeling van het plangebied is, op basis van het vooroverleg met het waterschap en in de wetenschap dat een ontheffingsprocedure op basis van de keur zal worden gevolgd, een specifieke gemeentelijke toets aan het waterschapsbelang niet meer opgenomen; de bouwmogelijkheden en voorzieningen die in het kader van de planontwikkeling plaatsvinden, zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningseis in de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 6 Financieel economische haalbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten.

De gemeenteraad kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan indien kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Met de initiatiefnemer is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten, waarin onder meer de kosten die verband houden met onderhavige ontwikkeling wordt geregeld. Tevens zijn afspraken gemaakt ten aanzien van planschade. In de privaatrechtelijke overeenkomst (ex.

art. 6.4.a Wro) wordt vastgelegd dat eventueel toe te kennen planschadeclaims aan derden, voorkomend uit de planologische wijziging op het perceel, op de initiatiefnemer verhaald kan worden. Daarnaast zijn de initiatiefnemer afspraken gemaakt over het stellen van aanvullende zekerheden m.b.t. het woonrijp maken van het plangebied.

Hiermee kan geconcludeerd worden dat voor onderhavig bestemmingsplan het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Derhalve is de conclusie gerechtvaardigd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Procedure

Gezien het feit dat de ontwikkeling van de planlocatie in lijn is met de 'Gebiedsvisie Waterlinie Grave' (op hoofdlijnen vastgesteld in de raadsvergadering van 27 september 2016) en de verschillende stakeholders door de ontwikkelaar in het traject van de totstandkoming van de visie zijn betrokken, is 19 december 2017 besloten om geen voorontwerp-bestemmingsplan ter inzage te leggen.

Vooroverleg relevante overlegpartners

Teneinde te kunnen garanderen dat alle relevante omgevingsaspecten voldoende zijn geborgd in het bestemmingsplan, is op 14 januari 2020 het bestuurlijk vooroverleg opgestart.

Het bestemmingsplan is toegezonden aan:

  • Het Waterschap Aa en Maas
  • Rijkswaterstaat
  • de Gasunie
  • de Brandweer.

De opmerkingen uit het vooroverleg en de gemeentelijke reactie is opgenomen in Bijlage 13 Nota vooroverleg. Het plan is waar nodig aangepast aan de opmerkingen.

Vooroverleg Provincie

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het e-formulier ingevuld. De provincie beperkt zich tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Het ingevulde formulier over de in het bestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Procedure

Het plan doorloopt vervolgens de volgende procedure:

  • a. Ontwerp: ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
  • b. Vaststelling door de Raad: ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • c. Onherroepelijk bestemmingsplan (gedeeltelijjk onherroepelijk indien beroep is ingediend bij ABRvS/voorlopige voorziening is toegekend)

Indien beroep ABRvS (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State) wordt ingediend:

  • d. Behandeling door Raad van State (al dan niet met voorlopige voorziening)
  • e. Uitspraak ABRvS: al dan niet vernietiging onderdelen bestemmingsplan.

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zienswijzen worden ingesteld.

In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.