direct naar inhoud van 4.2 Bodem
Plan: Heisteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01

4.2 Bodem

4.2.1 Bodemopbouw

Volgens de Bodemkaart van Nederland (BvN, blad 50 oost) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit een hoge zwarte enkeerdgrond, ontwikkeld in lemig fijn zand (zEZ23). Het noordelijke deel van het gebied is op de bodemkaart niet gekarteerd omdat dit deel tot de bebouwde kom van Riel behoort. Verwacht wordt dat de bodem hier eveneens een hoge zwarte enkeerdgrond, ontwikkeld in lemig fijn zand, betreft.

Voor het verkrijgen van een meer gedetailleerd inzicht in de profielopbouw (dikte en samenstelling van de bodemlagen, waterdoorlatendheid, ontwateringsdiepte) is door de terreingroep van Grontmij Nederland B.V. in mei 2006 een geohydrologisch veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 22).

In onderstaande tabel is de bodemopbouw schematisch weergegeven.

Tabel 4.1 Schematische bodemopbouw

Diepte (m -mv)   Beschrijving  
0 tot 0,5   Zand, matig tot zeer fijn, zwak tot sterk lemig, matig tot zeer humeus, zwak wortelhoudend (teelaardelaag). In het oostelijk deel van het gebied bevat deze laag sporen van puin en is soms zelfs sterk puinhoudend.  
0,5 tot 1,1   Zand, zeer fijn, zwak tot sterk lemig, humusarm tot matig humeus (inspoelingslaag).  
1,1 tot 2,0   Zand, matig grof tot zeer fijn, zwak tot sterk lemig, sporen/laagjes/brokken leem, soms grindhoudend.  
2,0 tot 3,0   Zand, matig grof tot matig fijn, zwak tot sterk lemig, sporen/laagjes/brokken leem, soms grindhoudend. Binnen deze laag zijn enkele (keiharde) zandige leemlagen aangetroffen met een dikte variërend tussen circa 0,2 en 1,25 m.  
3,0 tot 5,0 (verkende boordiepte)   Zand, matig tot zeer grof, matig leemarm tot sterk lemig, soms sporen/laagjes/brokken leem, soms grindhoudend. Enkele (keiharde) zandige leemlagen aangetroffen met een dikte variërend tussen circa 0,2 en 1,0 m.  

De bovengrond van het oostelijk gedeelte van de planlocatie bevat sporen van puin en is soms zelfs sterk puinhoudend.

Op de locatie zijn 3 sonderingen met kleef tot circa 10 m –mv verricht. Uit de sonderingen is af te leiden dat de diepere ondergrond heterogeen is opgebouwd. In het oosten bestaat de ondergrond uit fijn tot grof zand met enkele leemlagen tot ca. 6.0 m –mv. Hieronder begint de sterk verdichte zandondergrond. In het westen begint de zandondergrond op ca. 11 m –mv, welke overeenkomt met de sondering uitgevoerd in het noorden van de locatie.

De bodemopbouw geeft inzicht in de waterdoorlatendheid van de bodem en biedt de basis voor de uitwerking van de hemelwaterafvoer. De bodem is geschikt voor infiltratie.

4.2.2 Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Binnen het plangebied zijn twee onderzoekslocaties te onderscheiden. Hierna zijn de bodemonderzoeken per locatie toegelicht. Kijkend naar de boorplannen van de onderzoeken valt te concluderen dat de onderzoeken bij elkaar opgeteld locatiedekkend zijn.

4.2.2.1 Perceel De Groot / Van Wanrooij

Door Verhoeven milieutechniek B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het perceel van De Groot / Van Wanrooij. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek opgenomen. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5. Omdat het onderzoek meer dan vijf jaar oud is dient dit geactualiseerd te worden. Deze actualisatie dient uitgevoerd te zijn voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor de planologische procedure is in voldoende mate aangetoond dat de grond geschikt is voor gebruik voor wonen met tuin.

Conclusie verkennend bodemonderzoek

Voor de onderzoekslocatie werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen, omdat in de bodem licht tot matig verhoogde gehalten voor enkele van de onderzochte parameters zijn aangetoond.

Het betreffen overschrijdingen van de streefwaarden en de tussenwaarden van onder andere nikkel en koper in het grondwater. Bij overschrijding van de tussenwaarde bestaat het vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dient normaliter nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Afhankelijk van de resultaten van dit nader bodemonderzoek wordt het vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging bevestigd dan wel verworpen. Aangezien de tussenwaarden voor nikkel en koper in het grondwater ter plaatse van peilbuis (PB6) worden overschreden, zijn normaliter vervolgstappen noodzakelijk.

De matig verhoogde gehalten van nikkel en koper die zijn aangetoond in het grondwater kunnen worden beschouwd als verhoogde achtergrondgehalten, op basis van de volgende punten.

Uit de historische gegevens van de gemeente Goirle en volgens informatie van de opdrachtgever (Van Wanrooij projectontwikkeling) zijn op de locatie geen bodembedreigende activiteiten aanwezig, die duiden op een nikkel – en/ of koperverontreiniging in het grondwater.

In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten voor nikkel en koper aangetoond.

Op basis van de bovenstaande punten en in overleg met de gemeente Goirle d.d. 1 juni 2006 (de heer I. Koroglu) is besloten dat een verdergaand afperkend bodemonderzoek niet noodzakelijk is.

Met het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek en aanvullend grondwateronderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie aan de Alphenseweg te Riel in voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen aankoop en woningbouw.

4.2.2.2 Percelen gemeente, Kerkstraat 57 en 59

Door Oranjewoud is een verkennend bodemonderzoek en een afperkend asbestonderzoek uitgevoerd voor de percelen van de gemeente. Hierna zijn de conclusies van de twee onderzoeken opgenomen. Voor het gehele verkennend bodemonderzoek wordt verwezen naar de rapportage in Bijlage 3. Voor het gehele asbestonderzoek wordt verwezen naar de rapportage in Bijlage 7.

Conclusies verkennend bodemonderzoek

In het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.

Grond:

In de bovengrond zijn plaatselijk enkele bijmengingen met puin en/ of baksteen aangetroffen. Deze bijmengingen zijn alleen aangetroffen op het deel van het perceel dat in het verleden onderdeel uitmaakte van de bebouwing of het bijbehorende erf. Zintuiglijk is geen asbest verdacht materiaal waargenomen.

Analytisch zijn in de bovengrond geen gehalten aangetoond die de achtergrondwaarde overschrijden. In de ondergrond overschrijden in het mengmonster genomen ter plaatse van het voormalige erf de gehalten aan cadmium en zink de achtergrondwaarden.

Grondwater:

In het grondwater zijn, verspreid over het terrein, licht verhoogde concentraties aangetoond aan benzeen, molybdeen, nikkel, zink en xylenen.

Vergelijking voorgaande onderzoeken:

De onderzoekslocatie is in 1998 reeds onderzocht (Bijlage 2). Toentertijd zijn er in de grond in eerste instantie verhoogde gehalten aan PAK en lood aangetroffen. Deze verhoogde gehalten zijn bij het huidige onderzoek niet meer aangetoond. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten aan metalen, PAK en olie in grond en metalen en aromaten in het grondwater aangetoond. De huidige onderzoeksresultaten zijn hiermee vergelijkbaar. De resultaten zijn eveneens vergelijkbaar met het bodemonderzoek verricht in 2007 (Bijlage 4) waarbij een deel van de huidige onderzoekslocatie is onderzocht.

Toetsing hypothese:

De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' kan worden aangehouden, hoewel de toentertijd aangetoonde sterk verhoogd gehalten niet opnieuw zijn aangetroffen. Er zijn wel diverse licht verhoogde gehalten aangetoond in de grond en het grondwater.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen, met uitzondering van het aanvullende asbestonderzoek dat hieronder nader wordt besproken. De gemeten concentraties zijn kleiner dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de bestemmingswijziging.

Afperkend asbestonderzoek

Op de locatie is door Geofox-Lexmond recent een nader asbest onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Op basis van dit onderzoek worden de ruimtelijke eenheden RE 1 en RE 2 volledig als asbesthoudend beschouwd. Het lijkt er echter sterk op dat de asbestverontreiniging zich concentreert rondom twee spots ter plaatse van sleuf SL01 en SL202.

De tijdens het nader asbestonderzoek aangetroffen verontreinigingen met asbest ter hoogte van de sleuven SL01 en SL202 zijn in het afperkend asbestonderzoek afgeperkt. Bij sleuf SL01 bedraagt het oppervlak van de verontreiniging circa 50 m2. De verontreiniging met asbest is aangetroffen vanaf maaiveld tot 0,9 m –mv. Derhalve kan worden geconcludeerd dat circa 50 m3 asbesthoudende grond verwijderd dient te worden.

Bij sleuf SL202 bedraagt het oppervlak van de verontreiniging circa 60 m2. De verontreiniging met asbest is aangetroffen vanaf maaiveld tot 0,6 m –mv. Derhalve kan worden geconcludeerd dat circa 40 m3 asbesthoudende grond verwijderd dient te worden. Dit zal in de besteks- en uitvoeringsfase worden meegenomen. Hiervoor is reeds een BUS-melding in voorbereiding.

4.2.3 Beschermingsgebieden

Het plangebied is volgens de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 niet gelegen in een attentiezone voor het beschermd gebied, de Natte natuurparel Regte Heide (zie figuur 3.1). Volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant 2010 ligt het gebied wel in een boringsvrije zone ten behoeve van de drinkwaterwinning Gilzerbaan. Hierdoor worden beperkingen gesteld aan ondergronds bouwen en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0785.BP2010012Heisteeg-vg01_0008.png"

Figuur 4.2: Beschermingszones natte natuur (bron: Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011)