| Plan: | Ruimte voor Ruimte Laarspad |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0784.BPRvRLaarspad-VG01 |
Voorliggend plan betreft het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Laarspad' van de gemeente Gilze Rijen. Ten zuidwesten van Gilze is de gemeente voornemens maximaal 64 woonkavels te realiseren, waarvan 34 Ruimte voor Ruimte-kavels. Dit plan voorziet in de behoefte aan (luxe) bouwkavels waar particulieren hun eigen woningen kunnen realiseren. Bij de ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met reeds aanwezige geldende planologische toetsingskaders en stedenbouwkundige principes. Binnen het vigerende bestemmingsplan buitengebied is de voorgestane ontwikkeling niet mogelijk. Om de ontwikkeling van het woongebied mogelijk te maken, moet het vigerende bestemmingsplan worden aangepast.
Het plangebied Ruimte voor Ruimte Laarspad is gelegen aan de zuidwestzijde van Gilze, ten zuiden van de Hoevenaarsstraat (zie figuur 1-1). De locatie wordt aan de westzijde begrensd door het Laarspad. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de Horst. Het plangebied bedraagt ca. 7 hectare.
Figuur 1-1. Ligging en globale begrenzing plangebied (rood omlijnd)
In figuur 1-2 is de stedenbouwkundige verkaveling van het plangebied weergegeven.
Figuur 1-2. Stedenbouwkundige verkaveling woningbouwlocatie Ruimte voor Ruimte Laarspad
Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied', door de gemeenteraad van Gilze en Rijen vastgesteld op 1 juli 2013. De gronden waarop het plan Ruimte voor Ruimte Laarspad zal worden ontwikkeld zijn momenteel bestemd als 'Agrarisch'. De gronden kennen tevens de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:
De ontwikkeling van 64 kavels is in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om te voorzien in de planologische mogelijkheid tot deze ontwikkeling.
Figuur 1-3 Uitsnede plangebied uit vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'
In het kader van de uitvoering van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling heeft de provincie de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte CV opgericht. Deze ontwikkelingsmaatschappij heeft tot doel het financieren van de sloop vergoedingen. In ruil daarvoor heeft de ontwikkelingsmaatschappij het recht op de ontwikkeling van woningbouwkavels in het kader van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling.
Op basis van de eerste tranche ontwikkelt Ruimte voor Ruimte CV 964 kavels. De tweede tranche bevat in totaal 1.700 kavels. In onderhavig plan worden 34 woningen gerealiseerd die deel uitmaken van de tweede tranche.
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.
Voor de totstandkoming van het plan Ruimte voor Ruimte Laarspad zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, dienen als onderbouwing van dit plan:
Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de gebiedsinventarisatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft de planbeschrijving op onderdelen weer. In hoofdstuk 4 wordt ook de bij het plan behorende beeldkwaliteit toegelicht. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de resultaten van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied Ruimte voor Ruimte Laarspad. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied waaraan in hoofdstuk 7 aandacht wordt besteed. De procedure, het overleg en de inspraak komen tot slot aan bod in hoofdstuk 8.
In dit hoofdstuk worden de bestaande kenmerken van het plangebied beschreven. Aan de orde komen de situering en de begrenzing van het plangebied, alsmede de huidige ruimtelijke en functionele structuur, een beschrijving van diverse aspecten die van belang zijn voor het gebied.
De locatie is gelegen ten zuiden van Gilze en maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Gilze Zuid. De locatie bedraagt ca. 7 hectare. De globale ligging is weergegeven in figuur 2-1.
Figuur 2-1 Globale ligging van het plangebied (rood omcirkeld)
Gilze is een dorp in de gemeente Gilze en Rijen, ten zuidwesten van Tilburg. Het dorp kent circa 7.900 inwoners. Ten westen, zuiden en oosten van Gilze liggen uitgestrekte landbouwgebieden, vooral aan de zuidzijde begrensd door boscomplexen: Prinsenbos, Annabos en de Ulvenhoutse Bossen.
In Gilze is het bedrijventerrein Broekakkers gelegen. Gilze ligt aan de A58 en de provinciale weg N260. Veel inwoners van Gilze werken in Breda of Tilburg. Ten noorden van Gilze bevindt zich vliegbasis Gilze-Rijen, de grootste militaire luchtmachtbasis van Nederland.
Gilze is ontstaan uit het domeinakkerdorp, dat Villa Gillesa cum appendiciis werd genoemd. Hilsondis, gravin van Strijen, zou het domein in 992 aan de abdij van Thorn hebben geschonken, waarvan ze zelf de stichteres was. In de schenkingsakte duikt de naam Gilze voor het eerst op. Huidige historici beschouwen de akte echter als vals. Toch moet de schenking in ieder geval voor het begin van de 12e eeuw gedaan zijn. Daarmee is Gilze één van de oudste plaatsen in het land van Breda. De abdis van Thorn regelde het bestuur en de rechtspraak in deze streken, nog voordat de Baronie van Breda zich had gevormd. De door haar opgerichte rechtbank ‘Den Ouden hof van Gilze’ bleef bestaan tot aan de secularisatie van de abdij in 1795. Later kwam Gilze in het bezit van de Heer of Baron van Breda. Maar de abdis behield tot aan de Franse Revolutie belangrijke rechten en bezittingen.
Gilze kreeg het zwaar te verduren tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Duitsers voegden de reeds bestaande vliegvelden Molenheide en Nerhoven samen tot Fliegerhorst Gilze-Rijen, de latere Vliegbasis Gilze-Rijen. Ze breidden dit vliegveld uit tot één der grootste vliegvelden van het continent, met als gevolg heel veel beschietingen en bombardementen. Vooral Gilze en Hulten hadden vaak zwaar te lijden onder luchtaanvallen, omdat de Duitsers militaire opslagplaatsen en hangars dicht bij hun bebouwde kommen hadden neergezet.
Na Dolle Dinsdag (5 september 1944) ging de bezetter zich nog eens te buiten aan zinloze vernielingen. Ze bliezen het raadhuis, molens en de watertoren in Gilze op. Op Bevrijdingsdag volgde ook nog de kerk, kort voordat de Poolse troepen onder leiding van General Stanislaw Maczek het dorp binnentrokken.
De kern Gilze heeft een zichtbare relatie met het landschap. De ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van de kern zijn hiermee nauw verbonden. Gilze is ontstaan als kransakkerdorp. Rondom het centrale esdorp met de kerk ligt een aantal kleinere gehuchten zonder kerk. Daartussen lagen de akkers, richting de beekdalen overgaand in weidegronden. Op de hogere gronden ontstonden door overmatige begrazing heidevelden die begin 20ste eeuw bebost zijn. Rond de oude kern van Gilze ontwikkelden zich de gehuchten Verhoven, Biestraat, Horst, Bolberg, Weilenseind, Vossenberg, Wijkevoort en Nerhoven. Ter verbinding van de centrale kern met de gehuchten, de weidegronden / heidevelden en de omringende dorpen is een dicht netwerk van uitwaaierende wegen in een sterpatroon ontstaan. In de huidige wegenstructuur zijn de belangrijkste wegen uit dit netwerk door het straatprofiel en de aangrenzende bebouwing nog duidelijk herkenbaar. De provinciale weg (Langenbergseweg) en de snelweg A58 sluiten aan op deze ontsluitingsstructuur. Deze wegen vormen de huidige oost- en noordgrens van de kern. De ontwikkeling van Gilze vond in eerste instantie plaats langs de uitwaaierende wegen van het sterpatroon. De oude boerderijen en andere historische panden langs deze wegen laten dit nu nog zien. Ook diverse diepe, groene achtertuinen achter de bebouwingslinten zijn behouden en bepalen nu nog het dorpse, groene beeld.
Ten zuiden van Gilze zijn de landschappelijke structuren van Gilze herkenbaar terug te vinden. In de nabijheid van het plangebied ligt het gehucht Horst. Verder biedt de omgeving mogelijkheden het landschap in te trekken.
De oude linten bepalen in belangrijke mate de verkeersstructuur van Gilze. Betreffende linten vormen de ruimtelijke dragers van het dorp. De oude linten worden gevormd door de Oranjestraat- Bisschop de Vetplein -Raadhuisstraat-Aalstraat die van west naar oost loopt met als knooppunt het Bisschop de Vetplein, de Ridderstraat en korte Wagenstraat met als knooppunt het Steenakkerplein, De Molenstraat met als knooppunt De Heuvel en de Nieuwstraat-Kerkstraat die van noord naar zuid loopt met als knooppunt het Bisschop de Vetplein.
In eerste instantie is de ontsluiting van het plangebied gesitueerd via de Hoevenaarsstraat-Meierstraat. Zodra planologisch en feitelijk mogelijk wordt een ontsluiting gerealiseerd op de Oranjestraat en wordt de ontsluiting op de Hoevenaarsstraat-Meierstraat afgewaardeerd tot secundaire ontsluiting.
In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingssubsidie wordt aangevraagd, kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen.
Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekende reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.
Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. Van de tweede tranche zijn 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.
In paragraaf 3.3.1 wordt verder ingegaan op de aanpak van de provincie Noord-Brabant bij de financiering van de sloopsubsidies.
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Gilze en Rijen zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 juli 2017 gewijzigd. De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De Ladder geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben meer bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bij de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Voor de ontwikkeling is een Laddertoets opgesteld (Bijlage 1). De Laddertoets richt zich op de maximaal 30 kavels die worden gerealiseerd zonder de toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Uit de Laddertoets blijkt dat er een behoefte bestaat aan het beoogde woningbouwplan Laarspad zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Deze behoefte kan niet binnen bestaand stedelijk gebied ingevuld worden.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden en in maart 2014 is een partiele herziening van kracht geworden.
De provinciale ruimtelijke belangen zijn in vier structuren onderverdeeld:
Uit de Structuurvisie blijkt dat de provincie het wonen zoveel mogelijk in kernen wil concentreren om op deze manier ook het voorzieningenniveau in de kleinere kernen op peil te houden. Leefbaarheid is dan ook een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt in de dorpen in het landelijke gebied gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.
Het plangebied valt onder gemengd landelijk gebied en zoekgebied voor verstedelijking. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich in evenwicht met elkaar en de omgeving. In de kernrandzones is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk.
Het plan Ruimte voor Ruimte Laarspad past daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie ruimtelijke ordening.
Figuur 2-1 Uitsnede Structurenkaart Provincie Noord-Brabant
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet in 2021 in werking.
In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort vanuit de basis.
Basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit
Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energiestransitie
Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant
Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad
Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie
Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers. Voor voorliggend plan betekent dat het volgende:
Conclusie
Het plan Laarspad past binnen de Omgevingsvisie Brabant.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld met algemene en specifieke eisen ten aanzien van ruimtelijke besluiten van gemeenten. De Verordening Ruimte 2014 is per 19 maart 2014 in werking getreden. Per 1 januari 2019 is een geconsolideerde versie van kracht.
Een relevant uitgangspunt van de Verordening Ruimte is dat getracht moet worden zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen, dan wel in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Met bestaand stedelijk gebied wordt reeds bestaande bebouwing bedoeld, maar ook bijvoorbeeld inbreidingslocaties. Zoekgebieden zijn die gebieden waar, indien er toch uitbreiding noodzakelijk is, uitbreiding als verantwoord wordt beschouwd.
Het plangebied valt binnen het gemengd landelijk gebied en heeft de aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied. Daarnaast gelden de aanduidingen 'stalderingsgebied' en 'beperkingen veehouderij'
Figuur 2-2 Uitsnede Verordening Ruimte
Ter plaatse van deze aanduiding kan een bestemmingsplan voorzien in stedelijke ontwikkeling, mits de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing en bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en de naaste omgeving.
De kavels in het plangebied sluiten aan bij het bestaand stedelijk gebied Gilze-Zuid. Onderdeel van het bestemmingsplan is een stedenbouwkundig inrichtingsplan waarin de kavels worden ingepast in de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren. De woonwijk krijgt een landelijk karakter waarmee de landschappelijke inpassing wordt geborgd.
Daarnaast zijn de volgende artikelen uit de Verordening Ruimte zijn van toepassing op voorliggend initiatief:
Artikel 3.1 - Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Hoofdstuk 4 en 5 van dit bestemmingsplan gaan hierop in.
Artikel 3.2 - Kwaliteitsverbetering van het landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. In paragraaf 3.3.3.1 wordt hier verder op ingegaan.
Artikel 4.3 - Nieuwbouw van woningen
De reguliere kavels die in het plan zijn opgenomen, passen binnen de afspraken die gemeente daaromtrent in het ruimtelijke regionaal overleg heeft gemaakt. Hierop wordt ingegaan in Bijlage 1.
Artikel 7.8 - Ruimte voor Ruimte
In dit artikel worden voorwaarden gesteld ten aanzien van Ruimte voor Ruimte ontwikkelingen. Zo moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing. Uit hoofdstuk 4 en Bijlage 1 blijkt dat hieraan wordt voldaan.
Artikel 8.1 - Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling
In dit artikel is het mogelijk om ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' te voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Het bestemmingsplan dat de stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, strekt ertoe dat de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke gebouwing. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting wordt rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving. Uit Bijlage 4 blijkt dat hieraan wordt voldaan.
Conclusie
Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van ruimte voor ruimte kavels binnen het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Het is in overeenstemming met het provinciale beleid.
In artikel 3.2 van de Verordening ruimte is onder lid 5 genoemd dat 'de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording kan bevatten over de wijze waarop de afspraken voer de kwaliteitsverbetering van het landschap worden nagekomen'.
De regio West-Brabant heeft op 18-12-2014 de afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap vastgesteld. Op basis van dit afsprakenkader kan het volgende worden gesteld:
De investering in kwaliteitsverbetering van het landschap komt conform de rekenregels uit op €36.870 (1% van de totale gronduitgifteprijs).
Ten zuiden van het plan Laarspad ligt de Wouwerbeek. Het burgerinitiatief Wouwervallei is betrokken bij kwaliteitsverbetering van dit stuk landschap. Het plan bestaat uit diverse trajecten, waarbij met name traject A1 en A2 in nauwe verbinding staan met het plan Laarspad.
Traject A1 is de zuidwesthoek van het Laarspad. In de zuidwesthoek wordt niet gebouwd in verband met de bestaande geurcirkels en de functie als groene bufferzone tussen Laarspad en Horst. De hoek dient daarmee twee belangen: het beschermen van de uilen die verblijven op de Horst en het behouden van de Horst als los van de bebouwde kom liggend buurtschap (kenmerkend voor het dorp Gilze).
Traject A2 loopt van het project Laarspad tot aan de Horst. Het aan te leggen pad verbindt de delen en kan langs de bestaande sloten worden gelegd. Deels is sprake van het herstellen van de oude situatie. Ooit kwam het aloude Geuzenpad uit op de Versterstraat. Het restdeel aan de zijde van de Versterstraat is nog zichtbaar. Dit pad legt het gebied verder open.
Daarnaast zijn ook in het traject A3 (van Horst langs Geuzenpad naar de Wouwerbeek) en traject A4 (van Geuzenpad tot aan de Chaamseweg) en trajecten B en C mogelijkheden tot het herstellen van de Wouwerbeekvallei.
De herstelmaatregelen en impulsen voor de ruimtelijke kwaliteit worden bekostigd door de investering die plaatsvindt in het kader van de Kwaliteitsverbetering van het landschap. Daarnaast kan de inrichting van het gebied tussen het woongebied Laarspad en de Horst worden bekostigd door de investering.
De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m² stal mag 1 kavel worden ontwikkeld.
Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling en/of de verbrede aanpak.
De benodigde dossiernummers voor plangebied Ruimte voor Ruimte Laarspad te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, zijn opgenomen in Bijlage 2. Het betreffen dossiernummers voor in totaal 34 Ruimte voor Ruimte bouwcontingenten.
Op 10 september 2019 hebben Gedeputeerde Staten het concept van de Interim omgevingsverordening vastgesteld en aangeboden aan Provinciale Staten. De besluitvorming over de Interim omgevingsverordening is waarschijnlijk op 25 oktober 2019. De interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
De wijzigingen hebben in hoofdlijn betrekking op:
Figuur 2-3 Uitsnede Interim Omgevingsverordening
Het plangebied in de interim omgeviingsverordening geen is in de interim omgevingsverordening niet gewijzigd ten opzichte van de Verordening Ruimte (3.3.3).
De gemeenteraad van Gilze en Rijen heeft in april 2012 de Toekomstvisie 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen' vastgesteld. In de toekomstvisie is een stip op de horizon gezet bij 2025. De visie heeft als functie dat zij:
Voor 2025 heeft de gemeente Gilze en Rijen de volgende ambities:
Voor het aspect wonen is in de Toekomstvisie 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen' het volgende opgenomen:
"Gilze en Rijen is een aantrekkelijke woongemeente in het groen tussen twee steden. Dat willen we versterken en in regionaal verband uitdragen. Met het ook op het vitaal houden van de kernen zet de gemeente in op het realiseren van extra groei door het aantrekken van nieuwe inwoners. Dit is gekoppeld aan toename van werkgelegenheid. we willen zo veel mogelijk mensen die binnen onze gemeente hun brood verdienen ook maatschappelijk aan onze gemeente binden. We willen inspelen op een behoefte van veel mensen om dicht bij hun werk te wonen. Daarom moet het woningaanbod gevarieerd zijn: van betaalbare woningen en appartementen voor jonge gezinnen en ouderen tot exclusieve woonvormen.
In de gemeente is tot 2025 voldoende ruimte voor woningbouw voorhanden. Die ruimte is er zowel voor inbreiding in de bestaande kernen Gilze en Rijen als voor uitbreiding. Ons uitgangspunt is dat inbreiding voor uitbreiding gaat, als de bouwkosten dat toelaten. Wij willen de ruimte in en om de kernen Gilze en Rijen op een kwalitatief hoogwaardige manier invullen: met passende woningbouw of met publieke (groene) ruimte. Dat komt de kwaliteit van de bebouwde structuur van onze kernen ten goede. Uitbreidingslocaties zijn Wenzel-Zuid en Gilze-Zuid in Gilze en Vliegende Vennen en de OOR-locatie in Rijen."
Het plangebied valt binnen de aangewezen uitbreidingslocatie Gilze-Zuid en past daarmee binnen de Toekomstvisie 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen'. De ontwikkeling draagt bij aan de ambitie tot het versterken van de positie als woongemeente in het groen tussen twee steden. De woonopgave in dit planvoornemen is niet realiseerbaar middels inbreiding in de bestaande kernen, door de omvang en het karakter van de wijk.
Het ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen - nieuwe kansen' is het tweede deel van de trilogie van visie, via ambities, naar beleid. De ambities zijn ontstaan uit de Toekomstvisie 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen'. In de Structuurvisie Stedelijk Gebied worden de ruimtelijke ambities die in het ambitiedocument worden genoemd verder uitgewerkt.
In het ambitiedocument worden vier denkrichtingen gevolgd:
De eerste denkrichting geeft de te volgen koers aan voor woonambities:
"Gilze en Rijen is een groene en goed bereikbare gemeente. We onderscheiden ons van de stedelijke regio door onze kleinschalige, diverse en vooral groene en ruime wijken. Dat is iets waar we trots op mogen zijn, maar waar we vooral ook zuinig op moeten zijn. We gaan daarom de uitdaging aan om nieuw te bouwen wijken deze woonkwaliteit mee te geven, en om bestaande wijken te verbeteren."
De ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte Laarspad wordt genoemd in het ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen - nieuwe kansen!':
"Op het ‘Gils’ landschap zijn we zuinig. We koesteren het bijzondere karakter ervan. Ook de zachte geleidelijke overgang tussen bebouwde kom en buitengebied mag niet verloren gaan. De karakteristiek van het landschap staat voorop bij de ontwikkeling van Gilze-Zuid. Daarom komen er hier - behalve ten zuiden van de Hoevenaarsstraat - geen grootschalige uitbreidingslocaties bij. We behouden de kwaliteiten van Gilze-Zuid en gaan voor kleinschalige woningbouw, die past bij het landschap."
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is al voorzien in het ambitiedocument. Daarnaast draagt de uitbreidingslocatie bij aan de zachte geleidelijke overgang tussen bebouwde kom en buitengebied door het landelijke karakter en de ruim opgezette kavels.
De structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen is het laatste deel van de trilogie. De basis voor de structuurvisie wordt gevormd door zowel de toekomstvisie 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen' als het ambitiedocument 'Ambities Gilze en Rijen - Nieuwe kansen!'. De hoofdambities en koers zijn bepaald en hierin vastgelegd. De structuurvisie is daarmee een uitvoeringsdocument dat als onderlegger dient om aan de slag te gaan met de ambities en de hoofdkeuzes. De rol van de structuurvisie is:
De Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen sluit aan bij de denkrichtingen zoals opgesteld voor het ambitiedocument. Voor wonen, en dus voorliggend bestemmingsplan, is de 'Nieuwe Noodzakelijkheid' van belang. In de Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen is dit geconcretiseerd door te kiezen voor:
De Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen kent een uitwerking op gebiedsniveau. In de visiekaart voor Gilze wordt voorzien in ontwikkelruimte voor de uitbreidingslocatie Laarspad (figuur 2-2).
Figuur 2-2 Uitsnede Visiekaart Gilze
Voor Gilze-Zuid worden in de structuurvisie bestaande kwaliteiten aangewezen die behouden moeten blijven. Dat zijn de karakteristiek van het landschap en de zachte, geleidelijke overgang tussen bebouwde kom en buitengebied. Voor Gilze-Zuid worden geen nieuwe ontwikkellocaties meer aangewezen, met uitzondering van de locatie die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Bij nieuwe ontwikkelingen staan de twee kernwaarden voorop. De uitgangspunten voor ontwikkelingen in Gilze-Zuid zijn:
Deze uitgangspunten zijn meegenomen in het stedenbouwkundig ontwerp van Ruimte voor Ruimte Laarspad. Zo blijven in het ontwerp de groene inprikkers behouden, wordt het padennetwerk uitgebreid, zijn doorkijkjes naar het buitengebied opgenomen en wordt ruimtelijk afstand gehouden tot het nabijgelegen buurtschap. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee in het karakter dat voor ogen gehouden wordt in de structuurvisie.
De Verkeersvisie 2025 is de verkeerskundige uitwerking van de toekomstvisie 'Wij zijn Gilze en Rijen', het ambitiedocument ‘Ambities Gilze en Rijen - Nieuwe kansen!’ en de ‘Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen’. De visie is een handreiking met kaders, bouwstenen en ambities dat de basis vormt voor elk project.
De verkeersvisie is opgesteld op basis van drie thema's:
In het algemeen geldt voor de gemeente Gilze en Rijen dat stapsgewijs gewerkt wordt aan een verandering. Meer en meer zal het doorgaande gemotoriseerde verkeer zich buiten de kernen om afwikkelen. Resultaat is dat de kwaliteit in de centra en dorpsharten verbetert, waardoor mensen zich makkelijker te voet of per fiets verplaatsen.
In de woonwijken is lopen en fietsen belangrijker dan gemotoriseerd verkeer. De openbare ruimte wordt waar mogelijk daarop aangepast met toegankelijke en voldoende brede voetgangersvoorzieningen in woonstraten te realiseren en de auto minder nadruk te geven. Ongewenst (sluip)verkeer in de woongebieden wordt zoveel mogelijk geweerd. Bewoners parkeren waar aanwezig op de eigen inrit of in de eigen garage. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan actuele parkeernormen.
Het plangebied wordt verkeerskundig ingericht voor bestemmingsverkeer. De uitwerking hiervan maakt onderdeel uit van het stedenbouwkundig plan in Bijlage 4.
Met de Nota Parkeernormen 2017 wordt ingezet op voldoende kwantitatieve en kwalitatieve parkeervoorzieningen binnen de gemeente. De Nota Parkeernormen biedt het toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. Met behulp van dit toetsingskader moet worden voorkomen dat als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen parkeerproblemen in de openbare ruimte ontstaan.
De parkeernormen voor Gilze en Rijen zijn gebaseerd op op parkeerkencijfers van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012, publicatie 317). Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de parkeervraag in basis op eigen terrein gerealiseerd of binnen het plangebied in het geval van grootschalige ontwikkelingen.
De toepassing van parkeernormen geschiedt op basis van een gebiedsindeling. Er is onderscheid gemaakt tussen centrum en overig. Dit onderscheid is gebaseerd op het uitgangspunt dat het autobezit in het centrum lager is en dat voorzieningen beter bereikbaar zijn met andere vervoerswijzen.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan valt onder 'overig'. Parkeren op eigen terrein is het uitgangspunt. In theorie zijn er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig, in de praktijk worden deze parkeerplaatsen niet altijd voor parkeren gebruikt. Hierdoor wordt toch vaak op de openbare weg geparkeerd. De gemeente Gilze en Rijen hanteert daarom de volgende normen voor parkeervoorzieningen:
- Ruimte voor Ruimte-kavels: 2 parkeerplaatsen (eigen terrein, inclusief bezoekersparkeren)
- Reguliere kavels: 1,7 parkeerplaatsen (eigen terrein), bezoekersparkeren 0,3 parkeerplaats
Voor parkeren in het plangebied wordt aangesloten bij de Nota Parkeernormen 2017. Voor de Ruimte voor Ruimte-kavels geldt dat 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden. Per reguliere kavel geldt dat tenminste 1 parkeerplaats op eigen terrein wordt gerealiseerd. In het openbare gebied worden 9 parkeerplaatsen gerealiseerd voor bezoekers.
De gemeente Gilze en Rijen hanteert de Welstandsnota Gilze en Rijen voor het toetsen van welstand voor bepaalde gebieden binnen de gemeente. De gemeente Gilze en Rijen maakt daarbij onderscheid in vier gebieden: rode, gele, oranje en groene gebieden. Die gebieden zijn aangegeven in de Ambitiekaart Welstandstoezicht. Voor groene gebieden geldt geen voorafgaand toezicht, behalve een 'vangnetregeling' achteraf voor bepaalde gevallen. Voor gele gebieden gelden algemene voorschriften gerelateerd aan redelijke eisen van welstand. In enkele gevallen wordt welstandsadvies gevraagd aan een stadsbouwmeester. Bouwplannen in oranje gebieden moeten voldoen aan een beeldkwaliteitsplan. Voor de rode gebieden geldt de Welstandsnota Gilze en Rijen en wordt welstandsadvies gevraagd aan de commissie van Welstand en Monumenten.
Figuur 2-3 Uitsnede ambitiekaart welstandstoezicht (plangebied rood omkaderd)
Het plangebied valt in de gele zone. De Welstandsnota Gilze en Rijen geldt niet voor plannen in het gele gebied. Voor het gebied gelden wel redelijke eisen van welstand. Deze algemene voorschriften worden getoetst bij een vergunningaanvraag. In paragraaf 4.4 wordt verder ingegaan op de algemene voorschriften.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid, het beleid van de provincie en regio en het gemeentelijke beleid. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 4). In dit hoofdstuk wordt het ontwerp op onderdelen besproken. Het plan behelst in totaal maximaal 64 woonkavels, waarvan 34 Ruimte voor Ruimte-kavels. De overige maximaal 30 kavels vallen binnen het reguliere woningbouwprogramma. De 34 Ruimte voor Ruimte-kavels zijn groots opgezet en voorzien in de behoefte aan luxe zelfrealisatie. De gemiddelde kavelgrootte varieert van ca. 750 tot ca 900 m2. De kavelgrootte van de reguliere kavels ligt tussen de 350 en 500 m2 en is bestemd voor vrijstaande woningen en enkele twee-onder-één-kappers.
Het woonmilieu vormt een overgang tussen de kern Gilze en de landelijke omgeving. Dit uit zich in de lommerrijke, brede bomenlanen en een aantal doorzichten op het omliggende landschap. De kavelranden zijn groen en aangeplant, zodat een goede landschappelijke inpassing is geborgd en het geheel aansluit op de bestaande structuren. 'Laarspad' kwalificeert zich hiermee in een kwalitatief hoogstand ruimtelijk woonmilieu. Dit versterkt het dorpse karakter in de omgeving.
Voor het plangebied zijn zowel programmatische als stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld. Randvoorwaarden zijn de punten waar in het plan aan voldaan moet worden. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken. Een groot deel van de randvoorwaarden en uitgangspunten is opgesteld conform de wensen en het programma van eisen van de gemeente. Tevens zijn onder andere randvoorwaarden opgenomen welke gelden conform de Keur van het waterschap. Andere randvoorwaarden volgen uit het programma van eisen van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Op basis van de gebieds- en locatiekenmerken en de gestelde voorwaarden en uitgangspunten is een ruimtelijk planconcept voor het gebied gemaakt.
Randvoorwaarden
Uitgangspunten
In eerste instantie is de ontsluiting van het plangebied gesitueerd via de Hoevenaarsstraat-Meierstraat. Zodra planologisch en feitelijk mogelijk wordt een ontsluiting gerealiseerd op de Oranjestraat en wordt de ontsluiting op de Hoevenaarsstraat-Meierstraat afgewaardeerd tot secundaire ontsluiting. Het plangebied sluit in opzet en ontsluiting aan op het bestaand stedelijk gebied in Gilze en vormt zowel afronding van Gilze als een stedenbouwkundige buffer naar het buurtschap Horst.
Een interne rondgang vormt de hoofdontsluiting van het woongebied, een tweede structuur is ingericht als rijpad. Alle woningen worden hierop ontsloten. De gekozen opzet maakt een optimale verbinding van de woonwijk en zijn omgeving mogelijk. Door de toevoeging van verschillende paden ontstaat een fijnmazige routestructuur, die aantakt op paden in het landschap, zoals de Horst en het toekomstige pad naar de Wouwerbeek.
Figuur 4-1 Themakaart infrastructuur fase 1 en fase 2
De gemeente hanteert de parkeernormen conform de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen' (2017). Dit is uitgewerkt in het plangebied:
Ruimte voor Ruimte
Reguliere kavels
*Garage met oprit, 10 meter telt als 1,7 pp
Figuur 4-2 Themakaart parkeren
Het plangebied is de schakel tussen het stedelijk gebied en het omliggende buitengebied. Waar mogelijk is verbinding gezocht met het landschap en wordt de groene sfeer in de nieuwe woonwijk getrokken. Dit gebeurt door de volgende onderdelen:
Omzoming met robuuste houtsingels
Geïnspireerd op de oorspronkelijke perceelsrandbeplanting in de omgeving zal het plangebied worden omzoomd door stevige houtsingels, bestaande uit struweel en boomvormers. De soorten zijn gebiedseigen, waardoor ze een logische aanvulling zijn in het cultuurlandschap ter plaatse. De singels zorgen ervoor dat de nieuwe woningen zijn ingepast en deels uit het zicht worden onttrokken. Tevens zullen de singels bijdragen aan het foerageergebied van de kerkuil, de steenuil en andere fauna. Aan het Laarspad zullen de singels overgaan in een strook met het kruidenrijk gras.
Laanbeplanting langs de hoofdstructuur
Om de hoofdontsluitingsstructuur te benadrukken bestaat deze uit een laanbeplanting van grote bomen in een brede grasberm. Dit zorgt voor een stevige groene woonsfeer. Iedere straat krijgt een andere soort om zijn eigen karakter te geven aan de straat. De oostelijke laanbeplanting zal in de toekomst doorgezet worden in Fase 2, zodat de laan aansluit op de Oranjestraat.
Door het midden van het plangebied loopt een woonpad die overgaat in een recreatief pad naar de Horst. Dit pad vormt de landschappelijke verbinding van de kern Gilze met het buurtschap en in een groene berm worden in een afwisseling eiken, bermen en lijsterbessen geplaatst, dit zijn boomvormers die typerend zijn voor het cultuurlandschap ter plaatse en ervoor zorgen dat het landschap de woonwijk wordt ingetrokken.
Vensters op het landschap
Aan het einde van de wegen en paden zijn er doorzichten op het omliggende landschap.
Groene parkveldjes
In de aansluiting op de bestaande woonwijk en bij het kruispunt van twee lanen rechtsonder in de hoek zijn twee ruimten vrijgehouden voor spelen en waterberging. Deze ruimten worden parkachtig ingericht met enkele fraaie landschapsbomen.
Water
Water wordt kolkloos naar wadi's gebracht middels greppels in de bermen langs de wegen. Dit benadrukt de landschappelijke sfeer van de wegprofielen.
Landschappelijke buffer
Tussen het plangebied en buurtschap Horst liggen aan de recreatieve route enkele kleine, (hobbymatig) agrarisch te gebruiken velden. Ze lenen zich voor een functie die bijdraagt aan het kleinschalig landschappelijk karakter van De Horst. Te denken valt aan dierenweiden, bloemenweiden, graanveldjes etc.
In paragraaf 4.4. van het stedenbouwkundig plan (Bijlage 4) is de groenstructuur verder uitgewerkt.
Figuur 4-3 Themakaart groenstructuur
Het hemelwater wordt bovengronds ingezameld en afgevoerd. Vanaf de percelen wordt het hemelwater bovengronds aangeboden op het openbaar gebied, in greppels. In de straatprofielen zijn greppels opgenomen van 2 m breed en 0,50 m diepte. Deze greppels wateren in zuidwestelijke en noordoostelijke richting af naar de bergingsvoorzieningen, de wadi's:
Vanuit de bergingsvoorzieningen wordt gereduceerd afgevoerd naar het regionaal watersysteem. Dit systeem bestaat hier uit een zogenaamde A-watergang en B-watergang. De A-watergang ligt tussen het plangebied en het Laarspad, aan de noord- en westzijde. Deze wordt onderhouden door het waterschap. De B-watergangen liggen aan de buitenzijden van het plangebied, zij zijn van een lagere orde. Ze worden onderhouden door aanliggende eigenaren.
De waterparagraaf (bijlage 8) gaat nader in op de opzet van het watersysteem.
Figuur 4-4 Themakaart waterstructuur
Om een goede afstemming te krijgen tussen de stedenbouwkundige inrichting en de beoogde architectuur worden in dit beeldkwaliteitplan een aantal spelregels voorgeschreven.
Op stedenbouwkundig gebied zijn er regels voorzien voor de plaatsing van de bouwwerken op de kavel en het bouwvolume. De regels zijn er ten behoeve van een samenhangende uitstraling van de woningen aan de straat. Ze zijn samengevat in het blauwe kader.
Gezien enerzijds de ligging aan het landschap en anderzijds de ligging aan de kern van Gilze is er onderscheid gemaakt in de goothoogte. Voor de bouwvelden liggend aan het landschap is er een lagere goothoogte voorgeschreven dan de bouwvelden midden in het plan. Voor een uitstraling passend bij het dorpse en landelijke karakter van het plangebied zijn grotendeels alle woningen voorzien van een kap, waarbij de voorkeur is voor een zadeldak of samengesteld zadeldak.
Wanneer toekomstige bewoners de wens hebben voor een hoofdgebouw met plat dak, wordt daar in dit plan (in beperkte mate) ruimte aan gegeven. Per bouwveld mag maximaal 25% een plat dak hebben. De bouwhoogte betreft één laag.
Daarnaast zijn beeldbepalende hoeken aangegeven. Hier hebben woningen een tweezijdige oriëntatie, op twee straten. Hier dient rekening te worden gehouden met de uitstraling van de woning.
Figuur 4-5 Bouwhoogte en geveloriëntatie
De gemeente Gilze en Rijen hanteert de Welstandsnota Gilze en Rijen voor het toetsen van welstand voor bepaalde gebieden binnen de gemeente. Het plangebied valt, zoals geconstateerd in 3.4.6, in de gele zone. Voor gele gebieden gelden algemene voorschriften gerelateerd aan redelijke eisen van welstand. In enkele gevallen wordt welstandsadvies gevraagd aan een stadsbouwmeester. De algemene voorschriften zijn als volgt:
In deze paragraaf wordt een voorzet gegeven van de bouwstijl die aan bovenstaande 5 punten voldoen.
Logisch en begrijpelijk: 'dorpse architectuur'
Het stedenbouwkundig plan Laarspad ligt op de overgang van de dorpskern naar het landelijk gebied. De stedenbouwkundige structuur gecombineerd met de relatieve hoge woningdichtheid, zorgt ervoor dat de woonbuurt zich naar de dorpskern voegt in plaats van dat zij onderdeel is van het agrarisch buitengebied. Voor de architectuur van de nieuwe woningen betekent dit dat inspiratie gehaald kan worden uit de oorspronkelijke burgerwoningen die in de dorpskern van Gilze langs de linten voorkomen. Dit betekent niet zozeer historisch bouwen, maar om ingrediënten toe te passen voor een hedendaagse variant ervan. De ingrediënten bestaan uit:
Alternatieve bouwvorm
Het archetype 'dorpswoning' verdient op deze locatie de voorkeur qua woningtypologie. Gezien de vraag naar andere bouwvormen, worden deze niet uitgesloten. In het middengebied van het plan wordt ruimte geboden om een aantal moderne woningen te bouwen met plat dak.
Figuur 4-6 Inspiratie architectuur
In het kader van de ontwikkeling van woningbouwlocatie Ruimte voor Ruimte Laarspad zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Sweco heeft in 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd. Het volledige rapport is opgenomen als bijlage van dit bestemmingsplan (Bijlage 3).
Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. In de bovengrond en ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde aangetoond. Het grondwater bevat maximaal licht verhoogde gehalten aan enkele onderzochte parameters.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten gemeten in het grondwater en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als woonbestemming.
Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor is mogelijk een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor het toepassen van grond. Voor nadere informatie over de afzetmogelijkheden van grond adviseren wij u contact op te nemen met de gemeente. Wij kunnen u hierbij ook nader adviseren.
Bij uitvoering van grondwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met veiligheidsmaatregelen conform CROW-publicatie 132 “Werken in of met verontreinigde grond”.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming 2017. Handelingen of projecten dienen worden getoetst aan de volgende kaders:
Sweco heeft in 2017 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd.
De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd.
Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden
Gelet op de relatief grote afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten zoals verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring op voorhand uitgesloten.
Effecten van verzuring en vermesting als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. De verkeer aantrekkende werking kan mogelijk zorgen voor een (tijdelijke) toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Derhalve is een nadere beschouwing in de vorm van stikstofberekeningen noodzakelijk. De stikstofdepositieberekeningen zijn uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 5.2.3.
Wet natuurbescherming: onderdeel soortenbescherming
De Wet natuurbescherming biedt géén belemmeringen voor de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied. Er zijn geen soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen maatregel die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en die mogelijkerwijs negatief beïnvloed kunnen worden.
Tijdens de uitvoeringsfase dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels tijdens het broedseizoen. Alle vogelnesten zijn gedurende deze periode beschermd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Echter, afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden, dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt.
Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 & 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder medeverantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen aantasten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN waardoor ruimtebeslag op voorhand is uitgesloten. Effectindicatoren zoals verstoring en versnippering dan wel overige directe effectindicatoren zijn gelet op de relatief grote afstand tot het nabijgelegen NNB op voorhand uitgesloten. Een verdere toetsing zoals het doorlopen van en 'nee, tenzij-toets' is niet noodzakelijk.
Met de Wet Natuurbescherming (Wnb) worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting met stikstof (stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instandhoudings-doelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. Nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden kunnen hierdoor al snel significante negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Deze overbelaste situatie in de natuurgebieden belemmert de vergunningverlening voor nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden.
Ten behoeve van de ontwikkeling zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd (Bijlage 6). In de aanlegfase van de planontwikkeling is er, ten opzichte van de referentiesituatie, een toename van de stikstofdepositie berekend van 0.01 mol N/ha/Jaar in het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag. Voor de aanlegfase dient dan wel te worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 2.2 van de notitie stikstofdepositie (Bijlage 6). Het gaat om maximaal 5 vervoersbewegingen van vrachtwagens per dag, dit zijn op jaarbasis ongeveer 912 vrachtwagens. Daarnaast 10 vervoersbewegingen per dag voor licht verkeer, dit zijn 5 voertuigen per dag. De maximale emissie van de mobiele werktuigen mag 350 kg NOx/jaar bedragen.
In de gebruiksfase van de planontwikkeling is er, ten opzichte van de referentiesituatie geen toename van de stikstofdepositie. Er zijn dan ook geen toenamen op stikstofgevoelige habitattypen of stikstofgevoelige leefgebieden van soorten.
Naar aanleiding van de uitgevoerde berekeningen is ook een ecologische analyse uitgevoerd (Bijlage 7). Hierin is nagegaan of ten gevolge van de ontwikkeling mogelijke negatieve effecten optreden in stikstofgevoelige habitattypen en/of stikstofgevoelige leefgebieden van soorten door de depositie van stikstof. Op basis van de projectspecifieke ecologische beoordeling wordt geconcludeerd dat een tijdelijke maximale bijdrage van 0,01 mol N/ha/jr met wetenschappelijke zekerheid niet zal leiden tot een in ecologische zin aantoonbare verandering in de kwaliteit van de habitattypen en/of leefgebieden van soorten waarop sprake is van een projecteffect. Er is, in de Natura 2000-gebieden Regte Heide & Rielse laag en het Ulvenhoutse bos, ten aanzien van de betreffende habitattypen en leefgebieden geen sprake van zodanige omstandigheden dat de berekende geringe toenamen aan stikstofdepositie alsnog zouden kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van het habitattype. Het voorgenomen plan staat er niet aan in de weg dat de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende habitattypen en/of soorten gehaald kunnen worden. Hiermee zijn significante effecten uitgesloten. De uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is daarom in het licht van de Wet natuurbescherming niet in het geding.
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Voor het planvoornemen is een watertoets uitgevoerd door Sweco (Bijlage 8).
Gebiedskenmerken
Grondwater
Als gevolg van seizoensfluctuaties verandert de freatische grondwaterstand en de stijg-hoogte van het diepere grondwater. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) geeft de bandbreedte weer waartussen de grondwaterstand zich gedurende het grootste deel van het jaar beweegt. Dit kan vertaald worden naar een klasse-indeling: grondwatertrappen (Gt).
Op basis van de grondwatertrappenkaart en verificatie aan de in het veld geschatte GHG is onderscheid gemaakt tussen het oostelijke en westelijke deel van het plangebied. Voor het oostelijk deel is de gemiddelde GHG bepaald op NAP +16,25 m. In het westelijk deel is de gemiddelde GHG bepaald op NAP +15,20 m.
De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwingebied of een boringsvrije zone.
Infriltratiekansen
De haalbaarheid voor het infiltreren van hemelwater is afhankelijk van de grondwaterstanden en van de waterdoorlatendheid van de bodem. Voor het creëren van een infiltratievoorziening is een doorlaatfactor (k) van minimaal 0,5 m/dag nodig. Na verloop van tijd zal de doorlatendheid afnemen als gevolg van dichtslibben. Daarom wordt bij voorkeur een minimale doorlaatfactor aangehouden van 1,0 m/dag.
Van het vrijgekomen bodemmateriaal bij de geohydrologische boringen is op basis van de textuur en organisch stofgehalte een inschatting gemaakt van de doorlatendheid. De toplaag tot circa NAP 14,5 m heeft een k-waarde van 0,1 tot 0,5 m/dag. Deze doorlaatfactor is te laag om al het regenwater in de bodem te laten infiltreren. Geadviseerd wordt om eventuele infiltratievoorzieningen te voorzien van een overstortmogelijkheid naar oppervlaktewater. Hierdoor wordt in de toekomst eventuele wateroverlast voorkomen.
Volgens de kwel- en infiltratiekaart van provincie Brabant ligt het plangebied in een infiltratiegebied.
Oppervlaktewater
Buiten het plangebied zijn wateren gelegen, zoals opgenomen in de legger van Waterschap Brabantse Delta. Aan de noordwestzijde ligt een watergang met een A-status (OVK01668 ten noorden en OVK01667 ten westen). Deze watergang wordt onderhouden door het waterschap. Aan de noordzijde buiten het plangebied is een HWA-overstort aanwezig, welke afwatert op de A-waterloop (OVK01668).
Aan de buitenzijde van de waterloop is een 'onderhoudspad afwijkend' in de legger opgenomen (het Laarspad) < dan 5 meter. Dit betekent dat aan de plangebiedzijde de onderhoudsstrook van 5 meter moet worden vrijgehouden van obstakels ten behoeve van onderhoud van de A-waterloop. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan de B-waterloop OWL37966, deze watergang wordt onderhouden door aangrenzende grondeigenaren. Beide watergangen wateren in westelijke richting af middels een duiker onder het Laarspad.
In het plangebied ligt watergang OWL37964 met een B-status. Deze watergang wordt onderhouden door de aangrenzende grondeigenaren.
Figuur 5-1 Watersysteem rond het plangebied
Watercompensatie
Voor het inpassen van bergingsvoorzieningen is op basis van het stedenbouwkundig schetsontwerp en de randvoorwaarden van Waterschap Brabantse Delta het ruimtebeslag voor de watercompensatie bepaald.
In tabel 6 is de globale oppervlakteverdeling van het plangebied opgenomen. Uitgaande van het ontwerp en ervaringsgegevens zijn daarbij de volgende verhardingspercentages gehanteerd:
Tabel 5-1 Oppervlakteverdeling op basis van stedenbouwkundig ontwerp
*Hiervan bestaat circa 3.200 m2 uit oppervlak voor waterberging
Op basis van de toename aan verharding en de compensatie eis van Waterschap Brabantse Delta bedraagt de benodigde watercompensatie voor de totale toename aan verharding 1.196 m3. In het openbaar gebied dient het verhard oppervlak van de wegverharding en de kavels in het oostelijk deel gecompenseerd te worden. De benodigde ruimte voor watercompensatie in openbaar gebied bedraagt 764 m3. In het stedenbouwkundig plan is 3.200 m2 aan oppervlak voor waterberging beschikbaar. Hiervan bestaat 1770 m2 uit oppervlak voor de greppels.
De overige 2 bergingsgebieden hebben samen een oppervlak van 1430 m2. Bij een gemiddelde diepte van 0,5 m bedraagt de bergingscapaciteit 715 m3, hierbij is infiltratie niet meegerekend. Hiermee is ruimschoots voldoende ruimte voor waterberging aanwezig. In een waterhuishoudkundig plan dienen deze voorzieningen nader gedetailleerd te worden.
Vuilwaterafvoer en hemelwaterbehandeling
Uitgangspunt is het niet aankoppelen van hemelwater. Dit betekent dat het hemelwater afzonderlijk van het vuilwater moet worden ingezameld (geen hemelwaterafvoer naar RWZI). Het vuilwater kan hierbij via een DWA-riolering worden aangesloten op het gemengd rioolstelsel in de Hoevenaarsstraat. Op basis van 57 woningen is de verwachte afvoer van vuilwater ingeschat op (2,5 inwoners*12 l/h) 1,7 m3/uur. In een nadere uitwerking (Waterhuishoudkundig plan) wordt het inprikpunt, etc. bepaald.
De kavels in het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied, waarvoor berging op openbaar terrein gerealiseerd dient te worden, en de openbare verharding, wateren af naar de greppels en bergingsvoorzieningen. Bij het nader uitwerken van de hemelwaterafvoer in het waterhuishoudkundig plan dient bepaald te worden of de greppels voldoende afvoercapaciteit hebben om het hemelwater van de kavels richting de bergingsvoorzieningen te leiden. Indien dit niet het geval is dient er een hemelwater- of IT-riool aangelegd te worden van de kavels richting de bergingsvoorzieningen.
Het hemelwater dient bij voorkeur bovengronds te worden ingezameld en afgevoerd. De bergingsvoorzieningen in het plangebied bestaan uit droogvallende bergingen. Vanaf de percelen wordt het hemelwater bovengronds aangeboden op het openbaar gebied.
In het westelijk en zuidelijk deel dienen de kavels hemelwater op eigen terrein op te vangen en te verwerken. In extreme neerslagsituaties dient hemelwater van de kavels af te kunnen stromen naar het openbaar gebied. Hemelwater van de openbare verhardingen stroomt oppervlakkig af naar de greppels langs de hoofdwegen. Deze greppels wateren in zuidwestelijke en noordoostelijke richting af naar de bergingsvoorzieningen. Vanuit de bergingsvoorzieningen wordt gereduceerd afgevoerd naar het regionaal watersysteem.
Gemeenten hebben op grond van de Monumentenwet de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
Sweco heeft in 2017 een verkennend bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 9). De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd.
Er zijn in het plangebied geen archeologische resten bekend uit vondstmeldingen of eerder uitgevoerde onderzoeken. Op basis van de landschappelijke situatie kan geconcludeerd worden dat het plangebied op een locatie ligt met een hoge archeologische verwachtingswaarde vanaf de Steentijd (Laat-Paleolithicum-Vroege Bronstijd) tot in de Nieuwe tijd. De aanwezigheid van een plaggendek geldt hierbij als een conserverende factor voor het onderliggende pleistocene dekzand, waarin resten (vondsten en grondsporen) aanwezig kunnen zijn. Het plaggendek zelf kan resten bevatten van ontginnigsactiviteiten en mogelijk vondsten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd.
Het bureauonderzoek heeft voldoende gegevens opgeleverd voor de onderbouwing van een hoge archeologische verwachting. Toekomstige bodemingrepen zullen eventuele archeologische resten in het plangebied vernietigen. Derhalve wordt een vervolgonderzoek geadviseerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.
Voor het Ruimte voor Ruimte project ‘Ruimte voor Ruimte Laarspad’ is in het kader van het bestemmingsplan een akoestisch onderzoek naar de effecten van wegverkeers- en industrielawaai uitgevoerd (Bijlage 10). Hieronder worden kort de belangrijkste conclusies opgesomd:
In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Voor de ontwikkeling is een toetsing NIBM uitgevoerd (Bijlage 11). Woningbouwlocaties behoren tot één van de categorieën van projecten waarvoor in de Regeling NIBM getalsmatige grenzen zijn opgenomen waarbinnen een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
NIBM-grens woningbouwlocaties:
Het onderhavige plan omvat de realisatie van 65 woningen met minimaal 1 ontsluitingsweg. Hiermee valt het plan ruimschoots binnen de getalsmatige begrenzing uit de Regeling. Het plan draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
Ten behoeve van de ontwikkeling is ook een gezondheidsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 13). Bekend is dat ook onder de wettelijke grenswaarden gezondheidseffecten kunnen optreden. Daarom adviseert de GGD in het kader van een gezond leefklimaat om de waarden van de WHO als maatgevend te nemen, juist omdat ook onder de wettelijke normen gezondheidswinst te behalen valt. Aan de advieswaarde van de WHO voor PM10 (20 µg/m3) wordt voldaan.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat is het milieuaspect geur van belang. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf of andersom. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan op geurhinder van bedrijven (en andersom) moet daarom het belang van zowel geurgevoelige objecten als het belang van bedrijven en omgeving worden getoetst.
Door Sweco is in 2018 een geuronderzoek uitgevoerd (Bijlage 12). Uit het geuronderzoek blijkt dat het plangebied niet samenvalt met de contouren van de geurbelastingsnorm van een omliggende veehouderij. Het plangebied valt wel binnen de minimum afstandsnormen van de twee naastgelegen veehouderij. Er zijn echter geen woningen/percelen binnen dit deel van het plangebied voorzien. Er liggen hiermee geen geurgevoelige objecten binnen de minimum afstandsnorm.
De geurhinder in het plangebied bepaalt of ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd. De achtergrondbelasting is hier het meest bepalend voor de geurhinder. Deze maximale geurbelasting van 5,67 oue/m3 in het plangebied vertaalt zich naar 7-8 % gehinderden en een goede milieukwaliteit.
De locatie ligt net binnen de 2 kilometer-contour van de geitenhouderij gelegen aan de Spoelstraat 3 in Gilze. Er is daardoor sprake van een verhoogd risico op het voorkomen van longontsteking ervan uitgaande dat de omgeving en populatie in het onderzoeksgebied van het VGO overeenkomt met die in Gilze en Rijen. Op basis van het voorzorgsbeginsel is een gezondheidsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 13). Omdat de reden van het verhoogd voorkomen van longontsteking niet bekend is, is het niet mogelijk om preventief maatregelen te nemen. De GGD adviseert om het verhoogd voorkomen van longontsteking als één van de parameters mee te wegen in de besluitvorming van dit plangebied. Volledigheidshalve wordt ook verwezen naar het geitenmoratorium. Naar aanleiding van het aanvullende VGO-rapport (VGO 3) heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 juli 2017 besloten om het uitbreiden van geitenhouderijen en het omschakelen naar geitenhouderijen tegen te gaan, waarmee het moratorium geitenhouderij een feit was. Het moratorium is een voorzorgmaatregel en verwerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Het doel van het moratorium is te voorkomen dat rond geitenhouderijen de gezondheidslast toeneemt en (nieuwe) knelpunten ontstaan.
Bij de bestuurlijke afweging om toch binnen 2 km te bouwen, kunnen de volgende aspecten betrokken worden:
Voor de locatie Laarspad is het volgende in overweging genomen:
Gelet op bovenstaande overwegingen en de kanttekening dat de achterliggende oorzaak van de associatie tussen de aanwezigheid van geitenhouderijn en longonstekingen niet bekend is, wordt het plan Laarspad aanvaardbaar geacht. De noodzaak om te voorzien in woningbouw voor de kern Gilze en deze locatie en de belangen afwegend, wordt de locatie geschikt geacht ook al ligt deze net binnen de 2 km van een geitenhouderij.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
In 2017 is een quick scan uitgevoerd door Sweco (Bijlage 14). Uit de quick scan is gebleken dat transport van gevaarlijke stoffen en leidingen geen risico vormen voor het plangebied. Wel ligt het plangebied voor een deel binnen het invloedsgebied van een LPG-station. Hiervoor is een QRA en verantwoording groepsrisico uitgevoerd (Bijlage 15).
Het plangebied ligt niet binnen een PR10-6-contour van het LPG-tankstation en voldoet daarmee aan de normen voor het plaatsgebonden risico.
Voor het LPG-tankstation moet het groepsrisico uitgebreid verantwoord worden. Het groepsrisico van het LPG-tankstation is maximaal een factor 0,080 maal de oriëntatiewaarde. Dat betekent dat voor het LPG-tankstation moet worden ingegaan op:
Risicoscenario's
Door de verlading en opslag van brandbare gassen (GF3) zijn meerdere scenario's mogelijk bij een calamiteit. In de omgeving kunnen daardoor als gevolg van een calamiteit de volgende scenario's optreden:
BLEVE
Wolkbrand + explosie
Een wolkbrand wordt veroorzaakt doordat na een ongeval LPG vrijkomt en niet direct ontsteekt, maar pas nadat zich een gaswolk heeft gevormd (vertraagde ontsteking). Aanwezigen binnen de wolk zullen overlijden. Als de wolk bij het ontbranden niet kan expanderen kan er ook een drukgolf ontstaan.
Fakkelbrand
De fakkelbrand is zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen. De effectieve strategie voor zelfredzaamheid kan door aanwezigen juist worden ingeschat: zij moeten het gebied, afgeschermd van hittestraling, ontvluchten. Aanwezigen binnen de 50 meter van de fakkelbrand hebben nauwelijks mogelijkheden tot zelfredzaamheid, vanwege de grote hittestraling.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Het plan dient te worden voorzien van voldoende vluchtwegen. Daarnaast is het een mogelijkheid dat het bevoegd gezag de burgers, die binnen het invloedsgebied wonend of werkzaam zijn, informeren over de mogelijkheden en onmogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen bij een eventuele calamiteit.
Belangrijk is om na te gaan wat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn om slachtoffers bij de diverse scenario's te voorkomen en om na te gaan of het gebied zodanig ingericht is dat de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Het is van belang dat duidelijk is waarheen gevlucht moet worden. Er moeten (nood)uitgangen en vluchtroutes zijn van de risicobronnen af. Er wordt geadviseerd om een calamiteitenplan op te stellen.
De mogelijkheden van de zelfredzaamheid hangen grotendeels af van het type scenario dat zich afspeelt en de ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied.
BLEVE
Bij secundaire branden dienen personen zich in veiligheid te brengen door het ontvluchten van het rampgebied. Vluchten tot buiten het invloedsgebied is de beste optie. Doordat bij een koude 'BLEVE' de tankauto direct bij impact expandeert, is dit scenario niet te bestrijden. De secundaire branden, die ontstaan zijn doordat het vuur is overgeslagen, zijn wel te bestrijden. De hulpverlening dient de mogelijkheid te hebben om het rampgebied snel en goed te kunnen betreden. Daarnaast dienen bluswatervoorzieningen goed beschikbaar te zijn.
Wolkbrand + explosie
Bij een dreigende explosie is het belangrijk dat ramen en deuren geopend worden door de personen in de omgeving van het ongeval. Hulpdiensten kunnen bij een dreigende explosie proberen te voorkomen dat mensen dichterbij de plek van het ongeval kunnen komen. Tevens kunnen secundaire branden bestreden worden en slachtoffers geholpen in het getroffen gebied.
Fakkelbrand
Gebieden selecteren als verzamelplaats en inrichten op het scenario fakkelbrand. Dit houdt in dat de verzamelplaats voldoende wordt afgeschermd door gebouwen, zodat het 'vrije-veld-effect' zoveel mogelijk beperkt wordt. Gebouwen bieden een afschermende werking. Het is raadzaam dit soort verzamelplaatsen (open ruimtes) te realiseren op voldoende afstand vanaf de risicobronnen. Een fakkelbrand zal vrijwel direct na het vrijkomen van de brandbare stof optreden en is moeilijk te bestrijden. Eventuele secundaire branden, die ontstaan zijn doordat het vuur is overgeslagen, zijn wel te bestrijden. De hulpverlening dient de mogelijkheid te hebben om het rampgebied snel en goed te kunnen betreden. Daarnaast dienen bluswatervoorzieningen goed beschikbaar te zijn.
Mogelijkheden van de hulpverlening
In de toelichting van voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp gaat het erom hoe de hulpverlening opgestart en ingezet wordt of kan worden en wat de mogelijkheden daartoe zijn. De hulpverlening dient risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.
Overige maatregelen
Naast de eerdergenoemde aspecten van de verantwoording van het groepsrisico dient men in te gaan op de mogelijk te nemen maatregelen
De volgende overige maatregelen zijn te onderscheiden:
Hiernavolgend worden de eerste twee punten achtereenvolgens uitgewerkt.
Bronmaatregelen
Bronmaatregelen zijn moeilijk realiseerbaar. Het tankstation staat namelijk al geïsoleerd opgesteld. Daarnaast maakt het tankstation geen onderdeel uit van het plan. Bronmaatregelen kunnen dan ook niet afgedwongen worden.
Effectbeperkende maatregelen
Het gaat hier om een ruim opgezet woningbouw plan, waarbij geen hoogbouw wordt toegestaan. Dit betekent dat er geen grote groepen minder zelfredzame mensen aanwezig zijn en er sprake is van een lage personendichtheid. Extra effectbeperkende maatregelen zijn dan ook niet nodig.
Restrisico
De beschouwde risicobronnen kunnen leiden tot ongevallen die onbeheersbaar kunnen blijken. De genoemde maatregelen kunnen de effecten van ongevallen mogelijk reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten. Ondanks de reductie van het risico is er altijd sprake van een restrisico. Het is aan het bevoegd gezag om aan te geven of zij het restrisico acceptabel achten.
Conclusie
De beschouwde risicobronnen kunnen leiden tot ongevallen die onbeheersbaar kunnen blijken. De genoemde maatregelen kunnen de effecten van ongevallen mogelijk reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten. Ondanks de reductie van het risico is er altijd sprake van een restrisico. Het is aan de gemeente, c.q. het college van Burgermeester en Wethouders, om aan te geven of zij het restrisico acceptabel achten.
Tevens moet, voorafgaand aan de vaststelling van het besluit, het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.
Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of parkeeroverlast. De realisatie van het project leidt niet tot een substantiële toename van de verkeersbelasting op de omliggende wegen. Het verkeer naar het Laarspad zal bestemmingsverkeer zijn, gezien de afronding van de kern.
In eerste instantie is de ontsluiting van het plangebied gesitueerd via de Hoevenaarsstraat-Meierstraat. Zodra planologisch en feitelijk mogelijk wordt een ontsluiting gerealiseerd op de Oranjestraat en wordt de ontsluiting op de Hoevenaarsstraat-Meierstraat afgewaardeerd tot secundaire ontsluiting. Het plangebied sluit in opzet en ontsluiting aan op het bestaand stedelijk gebied in Gilze en vormt zowel afronding van Gilze als een stedenbouwkundige buffer naar het buurtschap Horst.
Een interne rondgang vormt de hoofdontsluiting van het woongebied, een tweede structuur is ingericht als rijpad. Alle woningen worden hierop ontsloten. De gekozen opzet maakt een optimale verbinding van de woonwijk en zijn omgeving mogelijk. Door de toevoeging van verschillende paden ontstaat een fijnmazige routestructuur, die aantakt op paden in het landschap, zoals de Horst en het toekomstige pad naar de Wouwerbeek. De wegen worden ingericht als verblijfsgebied, waar een 30-kilometer-per-uur-regime geldt.
Voor het planvoornemen is een verkeerstoets uitgevoerd (Bijlage 16). De verkeersgeneratie van de woningbouwontwikkeling is relatief beperkt. De extra verkeersgeneratie past in het wegbeeld van het bestaande omliggend wegennetwerk. De kans op ontmoetingen tussen weggebruikers neemt toe op de Meierstraat en de Versterstraat, maar is beperkt van invloed op de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid. Wel wordt afgeraden om het bouwverkeer over de bestaande infrastructuur naar de planlocatie te leiden. Het advies is om hiervoor een tijdelijke ontsluitingsweg te realiseren.
De gemeente hanteert de parkeernormen conform de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen' (2017). Dit is uitgewerkt in het plangebied:
Ruimte voor Ruimte
Reguliere kavels
*Garage met oprit, 10 meter telt als 1,7 pp
Conclusie
De verkeersaspecten veroorzaken geen parkeer- en verkeersproblemen in het plangebied en de omgeving. Er zijn op het gebied van verkeer geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld worden.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. De (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit mer worden niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 17. Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend ontwerpbestemmingsplan vrij te geven voor inspraak, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.
De diverse milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Het plan Laarspad past binnen de gestelde kaders.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.
Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in het plangebied een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt wordt.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels, vergezeld van deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De te realiseren bebouwing dient te voldoen aan eisen van stedenbouwkundige aard. Deze hebben in de regel betrekking op woningtype, situering en afmetingen. Deze stedenbouwkundige eisen zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een verbeelding en daarop aansluitende regels. Deze documenten vormen het toetsingskader voor het beoordelen van bouwplannen.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.
De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
De regels zijn gebaseerd op de regels uit het handboek 2011 'Het opstellen van (digitale) ruimtelijke plannen' van de gemeente Vught en op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. Door middel van een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van enkele bouwregels. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.
De bestemming 'Groen' is gelegd op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het algemeen nut, fiets- en voetpaden en aan de functie ondergeschikte voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd in de vorm van voorzieningen van algemeen nut met inachtneming van de bepalingen die in de bouwregels zijn opgenomen.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en rijwielpaden, onderdoorgangen en tunnels, overwegen, bruggen en duikers, parkeer-, groen-, speel-, geluidwerende- en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Gebouwen zijn binnen deze bestemming toegestaan ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale afmetingen hiervan zijn in de bouwregels opgenomen.
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, terreinen, parkeer-, nuts-, water-, waterhuishoudkundige-, en groenvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwregels zijn gericht op de reguliere woningen in het plangebied.
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, terreinen, parkeer-, nuts-, water-, waterhuishoudkundige-, en groenvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwregels zijn gericht op de Ruimte voor Ruimte-woningen in het plangebied.
De waterleiding is in deze dubbelbestemming als planologisch relevant bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na ontheffing toegestaan. Alvorens burgemeester en wethouders over een verzoek om ontheffing beslissen, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
De gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Als het inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, vervalt de vergunningplicht.
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat de bouwregels ten aanzien van ondergeschikte bouwdelen en ondergronds bouwen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat aanduidingen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen en verband houden met de luchtvaartverkeerszone en de ihcs.
Ten aanzien van de militaire vliegbasis zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:
Vanwege de aanwezigheid van funnels gelden er hoogtebeperkingen in het plangebied. De hoogtebeperkingen worden, in tegenstellingen tot andere bepalingen met betrekking tot goot- en bouwhoogten, niet gemeten vanaf peil, maar ten opzichte van NAP. De hoogtebeperking is klein (56 m boven NAP), het bestemmingsplan maakt dergelijke bouwwerken niet mogelijk.
Een heel beperkt deel van het plangebied ligt in de veiligheidszone - lpg. Ter plaatse van de aanduiding zijn de gronden mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting (het lpg-station). Binnen de veiligheidszone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten (zoals woningen) worden gebouwd.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 16 Algemene procedureregels
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 5.3 van de planregels nadere eisen stellen. In de Wro is hiertoe geen procedure opgenomen. Daarom wordt in de regels van het bestemmingsplan zelf voorzien in een procedure.
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.
In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de economische uitvoerbaarheid bedoeld.
Om de (financiële uitvoerbaarheid van het plan te toetsen zijn de kosten voor het onderzoek en het verwijderen van niet-gesprongen explosieven beoordeeld. Dit onderzoek (gevolgd door een eventuele ruiming) zal beperkt blijven tot de locaties waar gebouwd wordt. Dit beslaat maximaal 10% van het binnenterrein. De te onderzoeken (en te ruimen) oppervlakte is derhalve beperkt. De kosten voor onderzoek en ruiming worden voor 70% gedragen door het Rijk. De resterende kosten komen ten laste van het plan, hetgeen is opgenomen in de exploitatie. Het plan is financieel uitvoerbaar ten aanzien van niet-gesprongen explosieven.
Indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, hoeft de gemeente geen exploitatieplan op te stellen. De gemeente heeft met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een bijdrage aan de plankosten is opgenomen. Er is verder geen sprake van het verhalen van kosten op belanghebbenden, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Kosten worden in een dergelijk geval verhaald via de prijzen bij de gronduitgifte. In de anterieure overeenkomst zijn de kosten van alle (vervolg)onderzoeken meegenomen. De economische zekerheid van het plan is hiermee zeker gesteld.
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.
Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de Inspraakverordening opgenomen procedure.
In het kader van inspraak is voor het plan 'Laarspad' op 15 april 2019 een inloopavond georganiseerd. Op deze avond zijn omwonenden en andere geïnteresseerden op de hoogte gebracht van de plannen. Reacties naar aanleiding van de inloopavond zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De reacties zijn verzameld en beantwoord in de nota van beantwoording (Bijlage 18).
Het voorontwerpbestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De reacties die hieruit naar voren zijn gekomen, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De reacties zijn verzameld en beantwoord in de nota van beantwoording (Bijlage 18).
Het ontwerpbestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Laarspad heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Met terinzageligging wordt eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kon een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad. De zienswijzen die naar voren zijn gebracht, zijn verzameld en beantwoord in de nota van zienswijzen (Bijlage 19).
Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Gilze en Rijen het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
Na vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Laarspad" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Laarspad".