direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brabantlaan - Sportparkstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Leeswijzer

Onderhavige toelichting behoort bij het bestemmingsplan “Brabantlaan – Sportparkstraat” te Etten-Leur. De toelichting bestaat uit drie delen, namelijk 'Deel A', 'Deel B' en 'Deel C'. Deel A bevat de toelichting op het onderhavige bestemmingsplan voor wat betreft de ontwikkeling van het kleinschalig woongebied. Deel B bevat de toelichting op het onderhavige bestemmingsplan voor zover deze conserverend van aard is. Deel C bevat de algemene verantwoording van het bestemmingsplan voor zowel het ontwikkelingsgerichte gedeelte van het bestemmingsplan als het conserverende gedeelte. Voor zover in elk afzonderlijk deel wordt gesproken over 'het plangebied', dan wordt daarmee enkel bedoeld het gedeelte van het plangebied waar het respectievelijke deel van de toelichting op ziet, tenzij anders aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0001.png"

Hoofdstuk 2 Inleiding ontwikkelingsgericht deel

2.1 Aanleiding

Aan de Brabantlaan 40-42 bevindt zich een bedrijfscomplex met bedrijfspanden en terreinen. De opstallen zijn incourant en leegstaand. Daarom wordt voorgenomen de locatie te herontwikkelen tot een kleinschalig woongebied. De Bunte Vastgoed zuid bv, verder initiatiefnemer, wenst op de locatie maximaal 35 woningen te realiseren. De gemeente Etten-Leur heeft een positief standpunt ingenomen over het planvoornemen en initiatiefnemer de gelegenheid geboden de plannen juridisch-planologisch verder uit te werken. Daartoe dient onderhavig bestemmingsplan.

2.2 Plangebied

Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan is gelegen te midden in de kern Etten-Leur en grenst aan de Brabantlaan. De betreffende gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Etten-Leur, sectie K, perceelnummer 3905, 3906, 2010, 2309, 2310 en 3914. Het plangebied grenst noordelijk en oostelijk aan bestaande woningen gelegen aan de Sportparkstraat en Brabantlaan, zuidelijk aan de spoorwegverbinding tussen Roosendaal en Breda en westelijk aan de sportvelden van voetbalvereniging Unitas '30 en Atletiek en Recreatiesport Vereniging Achilles. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7500 m2.

2.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden binnen het plangebied vigeert thans de eerste herziening van het bestemmingsplan “Campinaterrein” zoals vastgesteld door de raad op 24 mei 1993 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 18 augustus 1993. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Bedrijfsdoeleinden, al dan niet met bijbehorende erven'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor o.a. kantoren en praktijkruimten.

2.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en de nieuwe situatie. Hoofdstuk 4 beschrijft de relevante beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 5 komen de planologisch relevante milieuaspecten (zoals bodem, water, flora en fauna en milieuzonering) aan de orde. In hoofdstuk 10 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Hierna komen in hoofdstuk 11 en 12 de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke toetsing/overleg aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0002.png"

Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie

3.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. In de daarop volgende paragraaf wordt aandacht besteed aan voorliggende ontwikkeling.

3.2 Ruimtelijke structuur

3.2.1 Functionele structuur

Het plangebied is gelegen in de wijk Baai. De wijk Baai is één van de elf wijken van Etten-Leur. De wijk ligt ten noorden van de spoorlijn. Baai is onderverdeeld in vier verschillende buurten met elk een eigen identiteit. De huishoudens uit Baai omschrijven hun wijk vooral als een rustige wijk, die groen en ruimtelijk is opgezet. Zij ervaren Baai grotendeels als een gezellige wijk, waarin de huishoudens prettig wonen, in een veilige en kindvriendelijke omgeving. In de buurt bevinden zich diverse voorzieningen zoals een supermarkt en kleine horeca aan de Concordialaan en sportverenigingen aan 'Sportpark De Lage Banken'. Ook kent de wijk twee basisscholen.

3.2.2 Wegenstructuur

Het plangebied grenst aan de Brabantlaan. Deze straat sluit via de Concordialaan aan op de Plantijnlaan. Dit betreft een doorgaande weg die Etten-Leur van noord naar zuid doorkruist. De inrichting van de wegen rondom het plangebied is afgestemd op een maximale snelheid van 30 km/u. In 2011 is de parkeersituatie van de wijk Baai in beeld gebracht. Baai kent al jarenlang een parkeerprobleem. Door een tekort aan parkeerplaatsen worden op meerdere plekken in de wijk auto's aan de zijkant van de straat geparkeerd of half op het trottoir. Bij smalle straten zorgt dat ervoor dat tegemoetkomende auto's elkaar moeilijk kunnen passeren. Bij ontwikkeling van onderhavig plangebied tot kleinschalig woongebied zal de parkeerbehoefte dan ook opgevangen moeten worden binnen het plangebied.

3.3 Ontwikkeling

3.3.1 Vraaggericht bouwen

In 2014 heeft een woningmarktonderzoek plaatsgevonden binnen de gemeente Etten-Leur op initiatief van de gemeente Etten-Leur en de Woonstichting Etten-Leur. De gemeente Etten-Leur is een middelgrote gemeente. Als tweede gemeente in de regio (na Breda), heeft het een forse groei van de bevolking doorgemaakt door het vestigingsoverschot vanuit de buurgemeenten. Niet alleen de groep senioren neemt toe, maar ook de groep een- en tweepersoonshuishoudens in de leeftijdsklasse 35 t/m 54 jaar.

De uitdaging voor Etten-Leur is om de aantrekkelijkheid van de gemeente vast te houden door de woningvoorraad goed aan te laten sluiten bij de behoeften van de woonconsumenten. Waar deze woningvoorraad niet toereikend is, is passende nieuwbouw de oplossing. Op te merken valt dat de doorstroming in Etten-Leur stagneert, waardoor veel ouderen wonen in voor hen ongeschikte woningen. Starters vinden door de stagnatie van de woningmarkt moeilijker een passende woning. De kwalitatieve vraag tot het jaar 2020 bestaat in Etten-Leur vooral uit huurappartementen, rijwoningen en tweekappers. Het voorliggende planvoornemen draagt bij aan de bouw van nieuwe woningen binnen de wensen die uitgesproken worden in het woningmarktonderzoek voor de gemeente Etten-Leur.

3.3.2 Ladder duurzame verstedelijking

Een nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in hoofdstuk 4.1.3 van deze toelichting.

3.3.3 Verkaveling

De nieuwe inrichting voor het perceel aan de Brabantlaan 40-42 gaat uit van maximaal 35 woningen in de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-aaneengebouwde woningen alsmede twee kleinschalige appartementencomplexen. Bijbehorend is tevens ontsluiting, parkeervoorzieningen en openbaar groen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0003.png"

Het planvoornemen voegt zich in het bestaande stedelijke weefsel en zorgt voor een representatieve invulling van de vrijkomende locatie: wat betreft situering en massaopbouw is afstemming gezocht met aangrenzende bebouwing.

Situering

De woningen in het plangebied volgen de oost-westrichting van de bestaande bebouwing aan de Sportparkstraat en voegen zich daarmee bij de overheersende bouwrichting. De aaneengebouwde woningen en twee-aaneengebouwde woningen grenzen aan bestaande bebouwing aan de Sportparkstraat. Meer zuidelijker zijn gestapelde woningen voorzien. Dit zorgt voor een doorkijk naar de omgeving.

Massaopbouw

In het noorden van het plangebied is gekozen voor woningtypen aaneengebouwd en twee-aaneen in rooilijn. De woningen aldaar zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met kap. De kaprichting kan zich afwisselen evenwijdig ten opzichte van de weg en dwars ten opzichte van de weg. Zuidelijker in het plangebied is ruimte voor ruimere bebouwing. Aldaar zijn gestapelde woningen voorzien. Deze bestaan uit vier bouwlagen zonder kap.

3.3.4 Parkeerbalans

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

De gemeente Etten-Leur hanteert de 'Nota parkeren in beweging' uit 2007 als toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven. Basis voor het parkeerbeleid in Etten-Leur is het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Dit plan is in 2013 geactualiseerd. Echter, in de nota noch het GVVP zijn parkeernormen opgenomen. In de nota wordt wel verklaard dat toepassing wordt gegeven aan kencijfers als opgenomen in de publicatie CROW 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012 van de ASVV.

Het CROW hanteert normen aan de hand van parkeerkencijfers die gebaseerd worden op de stedelijkheidsgraad van een gemeente. Blijkens het GVVP 2013 behoort Etten-Leur tot “weinig stedelijk” gebied.

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Etten-Leur. Op basis van de stedelijkheidsgraad van de gemeente Etten-Leur en de ligging van het plangebied kan met behulp van parkeerkencijfers bepaald worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn in het plangebied.

In het plangebied worden 15 tussen/hoekwoningen gerealiseerd. De gemeente Etten-Leur hanteert voor dit woningtype een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Voorts worden vier twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd. De gemeente Etten-Leur hanteert voor deze woningtypes tevens een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Tot slot worden zestien gestapelde woningen in de huurcategorie 'goedkoop/middeldure huur' gerealiseerd. De gemeente Etten-Leur hanteert voor dit woningtype een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning. In totaal dienen aldus 57 parkeerplaatsen te worden voorzien binnen het plangebied.

Thans zijn binnen het plangebied reeds 56 parkeerplaatsen voorzien in het openbaar gebied. Tevens kunnen vier parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein bij de twee-onder-een-kapwoningen. Het plan voldoet met 60 parkeerplaatsen aan de parkeerbehoefte. Onderhavig bestemmingsplan waarborgt dat het minimaal benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd door deze als voorwaardelijke verplichting op te nemen in de regels.

3.3.5 Verkeer

Het planvoornemen voorziet in maximaal 19 grondgebonden woningen en maximaal 16 gestapelde woningen. Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom en te typeren als weinig stedelijk. Bij de te realiseren woningtype aaneengebouwd hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 7,8 per woning. Bij de te realiseren woningtype gestapeld hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 6,0 per woning. Bij de te realiseren twee-onder-een-kapwoningen hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 8,2 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal maximaal (15 x 7,8) + (16 x 6,0) + (4 x 8,2) = 245,8 = 246 vpe.

De omliggende wegen betreffen erftoegangswegen binnen de bebouwde kom. Via de Brabantlaan en de Concordialaan is de doorgaande weg Plantijnlaan binnen 600 meter te bereiken. Via deze weg wordt de verkeersstroom verder verspreidt. Gelet op de nabijheid van deze doorgaande weg en de lage toename aan vpe, vormt onderhavig plan geen probleem ten aanzien van de afwikkeling van de verkeersstroom afkomstig uit het plangebied.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

4.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Op 1 juli 2016 is een wijziging van het Rarro (periodieke actualisatie en herstel van enkele gebreken, 6e wijziging) in werking getreden. Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locatie Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom dit radarstation moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom het radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan worden geen windturbines mogelijk gemaakt en ook geen nieuwe bebouwing boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation Herwijnen. Vanuit het radarstation Woensdrecht gelden eveneens geen belemmeringen nu de maximale bouwhoogte 63 meter bedraagt voor alle bouwwerken. Deze bouwhoogte wordt niet bereikt met onderhavig planvoornemen.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 201 7

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van maximaal 35 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen

  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied heeft thans de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden, al dan niet met bijbehorende erven'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor o.a. kantoren en praktijkruimten. Burgerbewoning is niet toegestaan. Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van maximaal 35 woningen mogelijk. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

De behoefte aan woningen wordt in Noord-Brabant bepaald aan de hand van de provinciale “Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant”. De uitkomsten van de prognose zijn onderwerp van afspraken tussen provincie en gemeenten in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze afspraken worden vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen (2017).

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0004.png"

In de Regionale Agenda Wonen 2017 stemt de gemeente Etten-Leur het woningbouwprogramma in regionaal verband af met andere gemeenten in de regio West-Brabant. De gemeente Etten-Leur heeft een benodigde capaciteit van 1.375 woningen. De totale capaciteit in plannen bedraagt 1.500, waarvan een harde capaciteit van 921 woningen. Onderhavig plan behelst de realisatie van 35 nieuwe woningen en past gezien de harde plancapaciteit binnen de kwantitatieve behoefte.

Naar verwachting zal de vraag op de woningmarkt zich voornamelijk richten op betaalbare en goedkope koop- en huurwoningen. Dergelijke rijtjeswoningen zoals in onderhavig plan worden in de Regionale Agenda Wonen 2017 bestempeld als 'kansrijk'. Een kwalitatieve verschuiving van woningbouwplannen naar de segmenten die als meer kansrijk worden gezien zal de woningbouwproductie ten goede komen. De gemeente Etten-Leur heeft in 2014 ook zelf in het 'Rapport woningmarktonderzoek – Een stevige basis voor een gezamenlijke koers' de kwalitatieve behoefte naar woningen in de gemeente onderzocht. Hieruit volgt dat er behoefte is aan meer twee-aaneengebouwde woningen. Ook het aantal rijwoningen in het prijssegment € 150.000,- tot 200.000,- blijft in trek. Het aantal koopappartementen wordt gezien als een kansrijke nichemarkt. Hier is reeds weinig plancapaciteit voor. Onderhavig initiatief richt zich op deze drie woontypologieën. Concluderend kan worden gesteld dat zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de woningen in onderhavig initiatief is aangetoond.

  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van Etten-Leur.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' voorziet in een behoefte en is daarnaast gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) – partiële herziening 2014, 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.

Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

Beoordeling

Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de structuur 'Stedelijke structuur' met als perspectief 'Stedelijk concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0005.png"

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur het stedelijk concentratiegebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Het stedelijk netwerk BrabantStad, bestaande uit de steden Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch, Tilburg en Breda, vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Het biedt een (hoogwaardige) stedelijke omgeving voor wonen, werken en voorzieningen. De vijf grote steden van BrabantStad ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke centra voor wonen, werken en voorzieningen. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking in de intensivering van verstedelijking in de zones langs infrastructuurassen en in de stationsgebieden.

In de stedelijke structuur streeft de provincie naar concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur, inspelen op demografische ontwikkelingen en versterking van economische clusters. Onderhavig initiatief betreft herstructurering van gronden ten behoeve van woningbouw op een inbreidingslocatie. Daarmee wordt ingespeeld op het streven naar concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Middels onderhavig initiatief wordt een kleinschalig woongebied ontwikkeld met dicht op elkaar gesitueerde bebouwing. Een dergelijk gebied bezit kwaliteiten die voornamelijk te vinden zijn in het stedelijk gebied. Etten-Leur kan worden aangemerkt als stad waarbij het als buurgemeente van Breda een rol vervult als gebied waar bovenlokale verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen. Gelet daarop is het logisch dat Etten-Leur uitbreidt in de kwantitatieve woonvoorraad. Dit draagt bij aan het onderscheid tussen steden en kernen in het landelijk gebied.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant, 2017

Toetsingskader

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de “Verordening ruimte”.

Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 15 juli 2017 is een geconsolideerde versie van de verordening beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.

De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat zowel algemene regels (o.a. over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit) als gebiedsgerichte regels. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties worden met name bepaald door de ligging van de locatie binnen de eerder genoemde structuren en aanduidingen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is op de integrale plankaart van de Verordening ruimte Noord-Brabant gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0006.png"

Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de verordening. Er moet ten eerste getoetst worden aan de geldende regels voor de opgenomen structuren en aanduidingen. Voor het overige moet getoetst worden aan de algemene regels voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit uit artikel 3 Vr. Navolgend wordt deze toetsing uitgevoerd.

Hoofdstuk 3: Structuren

Artikel 4: Bestaand stedelijk gebied – Artikel 4.3: Nieuwbouw van woningen

Toetsingskader

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en hoe de beoogde nieuwbouw zicht verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Beoordeling

Onderhavig plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en voorziet in nieuwbouw. In paragraaf 4.1.3 is reeds een verantwoording opgenomen over hoe onderhavige nieuwbouw zich verhoudt tot de harde plancapaciteit en over hoe afspraken daarover in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 en is dus in zoverre in lijn met de Verordening Ruimte van de provincie.

Hoofdstuk 2: Algemene regels

Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

Toetsingskader

In de algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1). is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat:

  • 1. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 2. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid.

Ad 1: Het principe zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
  • b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Ad 2: Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:

  • a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  • b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
  • c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Beoordeling

Voorwaarden ad 1:

  • a. De ruimtelijke ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied;
  • b. Het op grond van het bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag wordt niet uitgebreid;
  • c. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.1.3 getoetst;
  • d. De ruimtelijke ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

Voorwaarden ad 2:

  • a. In hoofdstuk 5 van onderhavige toelichting wordt beargumenteerd waarom er geen belemmeringen zijn ten aanzien van deze aspecten;
  • b. Onderhavig initiatief behelst de ontwikkeling van maximaal 35 woningen en voegt dus een woonfunctie toe. In de directe omgeving van het plangebied is nagenoeg uitsluitend een woonfunctie aanwezig. De beoogde functie past om die reden in de omgeving. Qua bouwmassa en situering wordt aansluiting gezocht bij bestaande woningen die direct grenzen aan het plangebied. Om die reden past de omvang van de beoogde bebouwing in de omgeving. De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling is beperkt en tast de ruimtelijke structuur en uitstraling van Etten-Leur niet ingrijpend aan. Het is niet waarschijnlijk dat toevoeging van extra woonfunctie aan een gebied met uitsluitend woonfunctie nadelige effecten met zich mee brengt voor de volksgezondheid. De effecten van het planvoornemen ten aanzien van het milieu worden besproken in hoofdstuk 5.
  • c. Het beoogde kleinschalig woongebied zal direct grenzen aan reeds bestaande wijken. Ontsluiting van het woongebied zal plaatsvinden via de reeds bestaande ontsluitingswegen in naburige wijken. Hiertoe wordt de nieuw aan te leggen infrastructuur direct aangesloten op de reeds aanwezige ontsluitingswegen. Ten aanzien van parkeren is in hoofdstuk 3 de parkeerbalans beschreven. Er wordt voorzien in voldoende parkeercapaciteit in het plangebied. De effecten van het planvoornemen ten aanzien van het milieu worden besproken in hoofdstuk 5.

Tevens is aandacht gegeven aan kwaliteit van openbaar groen. Het plangebied zal 'groen' worden ingericht. Midden in het plangebied is ruimte voor een speelveld. Aan de zuidzijde van het plangebied zal een groene grondwal worden gerealiseerd ter visuele afscheiding van de woningen ten opzichte van het treinspoor. Deze zal worden beplant. Ook aan de randen van het plangebied zal beplanting worden aangebracht.

Conclusie

Het onderhavige planvoornemen voldoet aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Plus, Etten-Leur in Bloei 2020

Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Plus 2020 vastgesteld. In deze visie is op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Etten-Leur vastgesteld. Etten-Leur wil zoveel mogelijk tegemoet komen aan het principe van duurzaam ruimtegebruik. Hiertoe wil Etten-Leur zich voornamelijk richten op het benutten van binnenstedelijke bouwlocaties. Wel van belang is dat voldoende differentiatie tussen woonmilieus wordt aangebracht zodat voldaan kan worden aan de woonvoorkeuren van de inwoners. Inwoners van Etten-Leur hechten aan een woonomgeving die sociaal heterogeen is en met name qua leeftijdsopbouw en samenstelling van huishoudens gemengd is. Het aanbod dient dusdanig te zijn dat er voor ieder wat wils is.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft een binnenstedelijke bouwlocatie, waar zich op dit moment nog een bedrijvenlocatie bevindt. Om leegstand of verpaupering te voorkomen, krijgt het terrein een nieuwe invulling. De binnenstedelijke bouwlocatie wordt door de bouw van nieuwe woningen volledig benut. Middels onderhavig initiatief worden diverse typen woningen ontwikkeld, hetgeen aansluit bij de Structuurvisie Plus van Etten-Leur.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen is passend binnen de structuurvisie van Etten-Leur.

4.3.2 Overig gemeentelijk beleid

Woonvisie Etten-Leur

Op 25 juni 2007 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Etten-Leur 2007-2015 vastgesteld. De visie pleit voor extra aandacht voor de bouw van geschikte huisvesting voor senioren en starters. Verder bevat de visie een verdeling naar financieringscategorieën. In de koop- en huursector zijn nieuwe goedkope en bereikbare woningen nodig. De koopwoningen zijn vooral nodig om een niet onaanzienlijk aantal starters dat wil kopen, aan Etten-Leur te binden. De bestaande woningvoorraad, die dankzij de nieuwbouw vrij gaat komen, biedt kansen voor starters en gezinnen. De malaise op de woningmarkt heeft geleid tot het inzicht om vooral vraaggericht te bouwen. Dit is ook één van de aanbevelingen uit het Woningmarktonderzoek (december 2014).

Beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur'

Op 14 juli 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur' vastgesteld. Deze notitie bevat regels voor de huisvesting voor mantelzorg bij woningen. Naast huisvesting in permanente aan-, uit- of bijgebouwen biedt de notitie ook de mogelijkheid tot het plaatsen van een tijdelijke woonunit. Aan deze afwijking hangt de voorwaarde dat indien de mantelzorg ten einde is een en ander weer terug gebracht moet worden conform het bestemmingsplan. Op 1 november 2014 trad het nieuwe Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking. Ofschoon de regeling met betrekking tot mantelzorg in het Bor qua strekking ruimer is, blijft de beleidsnotitie aanvullend van toepassing. De beleidsnotitie is dan ook verwerkt in de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

Beleidsregel aan huis gebonden beroepen en bedrijven

Bestemmingsplannen kunnen een (ruime) regeling bevatten met betrekking tot aan huis gebonden beroepen en bedrijven. Uit de praktijk blijkt dat er soms onduidelijkheid bestaat over welke beroepen of bedrijven nu rechtstreeks toegestaan zijn. Om discussie te voorkomen, hebben burgemeester en wethouders op 16 maart 2010 de beleidsregel 'aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 22 maart 2010 in werking getreden. Deze beleidsregel is integraal als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Milieuvisie 2010-2020

De milieuvisie is op 13 juli 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie formuleert onder meer een aantal ambities, doelstellingen en uitgangspunten met betrekking tot milieu en duurzame ontwikkeling. Eén daarvan is de integratie van milieubeleid met ruimtelijk beleid. Het is voor iedere ruimtelijke ontwikkeling dus van belang rekening te houden met bodem, water, flora en fauna, milieuzonering, geluidshinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid en duurzaamheid. Op het gebied van externe veiligheid zijn de doelstellingen uit de Beleidsvisie externe veiligheid (15 december 2008) relevant. Aan al deze milieuaspecten wordt het voorliggend planvoornemen getoetst in hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan.

Groenbeleidsnota

Op 3 december 2013 heeft de gemeenteraad de Groenbeleidsnota 2013-2018 vastgesteld. De groenbeleidsnota zet in op het beschermen en versterken van het openbaar groen in bestaand stedelijk gebied. De nota vormt een integraal beleidskader voor de stedelijke groenstructuur, waaruit het toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voortkomt. Een integrale afweging zorgt voor behoud van het groene karakter van Etten-Leur. Als absolute ondergrens voor de norm openbaar groen geldt gemiddeld 80 m2 per woning.

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan “Brabantlaan – Sportparkstraat” is opgesteld conform de landelijke standaarden voor digitaal raadpleegbare bestemmingsplannen. Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan past binnen het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • archeologie;
  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • ecologie;
  • milieuzonering
  • geluidshinder;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • cultuurhistorie;
  • kabels en leidingen;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beleid gemeente Etten-Leur

De gemeente Etten-Leur heeft in 2010 archeologisch beleid vastgesteld onder de noemer 'Archeologiebeleid 2010'. Gelijktijdig is een archeologische beleidskaart vastgesteld. Aan de hand van deze kaart kan nauwkeurig worden bepaald of al dan niet archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Beoordeling

In het plangebied heeft nog geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Blijkens gemeentelijk beleid is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een bodemverstoring groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 meter onder maaiveld. Voor zover onderhavig bestemmingsplan bebouwing mogelijk maakt met een bodemverstoring dieper dan 0,4 meter onder maaiveld, wordt qua oppervlak ruim onder de grenswaarde van 2.500 m2 gebleven. Archeologisch onderzoek is aldus niet benodigd. Voorts heeft voor de realisatie van het aangrenzende sportpark archeologisch onderzoek plaatsgevonden voor die locatie. Ter plaatse zijn geen behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen die, ondanks het niet overschrijden van de grenswaarden voor archeologisch onderzoek, toch aanleiding zouden geven tot het verrichten daarvan.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.3 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft bodemsanering plaatsgevonden voor een deel van de gronden in het plangebied. Het betreft gronden binnen de percelen kadastraal bekend als gemeente Etten-Leur, sectie K, perceelnummers 2010, 2309 en 3914. De betreffende gronden zijn hoofdzakelijk succesvol gesaneerd, maar bevatten op een drietal plaatsen restverontreiniging. Hierdoor kennen deze percelen gebruiksbeperkingen. Deze gebruiksbeperkingen houden in dat niet dieper dan 3,0 m –mv mag worden gegraven op specifieke plekken binnen perceel 2010 en 3914 en dat wijziging van gebruik van de percelen dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag. Een kopie van deze beschikking is als Bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting. Ter plaatse van de gronden met restverontreiniging vindt geen bouw plaats, waardoor de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de gewenste bestemmingswijziging.

Door AGEL adviseurs is in oktober 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de overige gronden binnen het plangebied. De rapportage is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt voor het voorgenomen gebruik van de locatie en de voorgenomen bouwactiviteiten. Wel is onder de aanwezige verharding een puinlaag aangetroffen. Het puin is indicatief getoetst op de aanwezigheid van asbest. De doelstelling van het indicatieve asbestonderzoek is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning een uitspraak te doen over de aanwezigheid van asbest in de puinlaag. Bij het indicatieve asbestonderzoek is geen asbest aangetroffen.

Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.4 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0007.png"

Beoordeling

Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat de locatie niet is gelegen binnen de beschermde gebieden. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing. De in het plangebied gelegen watergang betreft een bestaande sloot langs het spoor en is een B-water. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud.

Het plangebied bestaat reeds uit omvangrijke verharding vanwege de voormalige bedrijvigheid. De totale verharding bedraagt reeds 5.751 m2 en bestaat uit de twee opstallen en het verhard terrein. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt het plangebied geherstructureerd. Het bestaand verhard oppervlak neemt daardoor af doordat in het zuiden een omvangrijk gebied als groen is bestemd. Het totale verharde oppervlak zal daardoor afnemen naar 4.504 m2. Dit betreft een afname van 1.247 m2. De bouwplannen blijven daarmee ruim onder de norm van 2.000 m2 extra verharding ten opzichte van de bestaande situatie, zodat geen sprake is van een retentievereiste als verplicht door het waterschap. Evenwel is er binnen het plangebied ruimte om water op meerdere manieren te bergen. In het 'groen' is ruimte om een wadi te realiseren. Ook kan toepassing worden gegeven aan water passeerbare verhardingsconstructie onder de weg(en).

Om verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan tijdens de uitvoerfase rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.

Gescheiden van het hemelwater wordt het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) separaat verwerkt en aangesloten op de bestaande hemelwaterriolering. Het afvalwater wordt van daaruit afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Door de scheiding van het vuilwater van het hemelwater (hemelwaterafvoer; HWA) wordt de bestaande riolering veel minder belast.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de waterhuishouding binnen het plangebied wordt gerespecteerd.

5.5 Ecologie

5.5.1 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het 'Ulvenhoutse Bos', welke is gelegen op een afstand van circa 15 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van relevante emissies. Bovendien is de afstand tot de beschermde gebieden dermate groot dat relevante deposities of overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming wat betreft natuurgebieden. 

5.5.2 Flora en fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Door De Roever Omgevingsadvies bv is in november 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage daarvan is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat in het plangebied geen strikt beschermde soorten als bedoeld in de Wet natuurbescherming zijn aangetroffen. Ook worden de gebouwen niet geschikt geacht als broed- en of verblijfplaats voor beschermde (vogel)soorten. Het planvoornemen is derhalve niet in strijd met de bepalingen van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de planologische procedure.

5.6 Milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

Onderhavig initiatief betreft de nieuwbouw van maximaal 35 woningen, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Het plangebied grenst aan verschillende functies, zoals een sportcomplex, een spoorweg, diverse nutsvoorzieningen en een woongebied. Hierdoor kan niet worden uitgegaan van het principe 'rustige woonwijk' als standaard uitganspunt bij de toepassing van de VNG-brochure. Door de hiervoor genoemde diverse functies kan ter plaatse van het plangebied worden gesteld dat er sprake is van een 'gemengd gebied'. De te hanteren richtafstanden uit de VNG-brochure mogen derhalve met één stap terug worden toegepast. De richtafstanden gelden daarbij van de grens van de inrichting tot de gevel van een gevoelig object, in dit geval de woningen.

Het plangebied is westelijk gelegen aan de sportvelden van voetbalvereniging Unitas '30 en Atletiek en Recreatiesport Vereniging Achilles. Grootste richtwaarde met betrekking tot veldsportcomplexen (met verlichting) bedraagt 50 meter (aspect geluid), redenerend vanuit het principe 'rustige woonwijk'. Doordat er sprake is van een gemengd gebied kan uitgegaan worden van 30 meter. De afstand van de rand van het sportcomplex tot de woningen in het plangebied is bepalend. De dichtstbijzijnde woning is op een afstand van 30 meter gelegen tot de rand van het sportcomplex. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand van 30 meter. Daarnaast liggen er al bestaande woningen aan de Sportparkstraat op een kortere afstand tot het sportcomplex. De voetbalvereniging en de atletiekvereniging worden daarom door de bouw van de woningen in het plangebied niet beperkt in het gebruik van het sportcomplex. Omgekeerd kan het bestaan van een sportcomplex naast de geprojecteerde woningen het woon- en leefklimaat van toekomstige bewoners beïnvloeden. Gedacht kan worden aan geluidsoverlast afkomstig van het sportcomplex. Parkeervoorzieningen liggen echter op circa 155 meter van het plangebied. Dit is een ruime afstand, waardoor hinder van dichtslaande autoportieren uitgesloten lijkt. Ook de aanrijroute van auto's richting het sportcomplex verloopt niet door of langs het plangebied. De woningen in het plangebied kunnen ook hinder ondervinden van geschreeuw afkomstig van het sportcomplex. Gezien het voldoen aan de richtafstand van 30 meter, het feit dat de daadwerkelijke situering van het dichtstbijzijnde voetbalveld ruim 10 meter verder van de rand van het sportcomplex ligt en de reeds aanwezige hoge achtergrondgeluidbelasting, kan worden gesteld dat het sportcomplex geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat van de woningen in het plangebied. Daarmee is vanuit deze inrichting een goed woon-en leefklimaat gegarandeerd.

Het plangebied is in het zuiden tevens gelegen nabij een gasdrukmeet- en regelstation (cat. D) en een zend-/ontvangstinstallatie. Blijkens de VNG-brochure dient voor het gasdrukmeet- en regelstation een richtafstand van 50 meter (aspect geluid) aangehouden te worden tot gevoelige functies (het betreft namelijk een inrichting in categorie 3.1 conform SBI-code 2008 - 35, nummer D5), redenerend vanuit het principe van een rustige woonwijk. Echter dient het principe van gemengd gebied te worden toegepast. De aan te houden richtafstand bedraagt derhalve 30 meter. De dichtstbijzijnde gevel van een nieuw op te richten woning (de gestapelde woningen in dit geval) binnen het plangebied ligt op een afstand van 10,2 meter van de grens van de inrichting van het gasdrukmeet- en regestation. Dit betekent in beginsel dat de inrichting wordt gehinderd door de nieuw op te richten woningen. Echter, de grens van de inrichting wordt gevormd door het hekwerk dat ruim om het gasdrukmeet- en regelstation is opgericht. Binnen deze inrichting is het feitelijke gasdrukmeet- en regelstation, vanwaar een mogelijke geluiduitstraling plaatsvindt, juridisch-planologisch vastgelegd in een bouwvlak. Uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan. De afstand van het bouwvlak tot de meest dichtstbijzijnde gevel van een woning (rijwoning in dit geval) bedraagt 32,2 meter. Derhalve is op deze wijze afdoende verzekerd dat een goed woon- en leeflklimaat wordt gegarandeerd. Daarnaast zijn buiten het bouwvlak enkel verhardingen aanwezig ten behoeve van wegen en paden. Hier kunnen geen geluidveroorzakende activiteiten plaatsvinden die een belemmering kunnen opleveren voor het woon- en leefklimaat van de woningen.

Als aanvullende overweging dat er ter plaatse van de nieuw op te richten woningen waar sprake is van een goed woon- en leefklimaat enerzijds en de belangen van het gasdruk- en meetstation anderzijds kan worden meegenomen dat tussen het gasdrukmeet- en regelstation en de nieuw te realiseren woningen een grondwal wordt opgericht ter visuele afscherming. De wal zal gelijkertijd zorgen dat eventuele geluidsuitstraling vanuit het gasdrukmeet- en regelstation wordt tegen gehouden, zodat de woningen daar geen onevenredige hinder van ervaren. Voor de zend- /ontvangstinstallatie tenslotte gelden geen richtwaarden. Een nadere afweging hieromtrent is niet noodzakelijk.

 

Conclusie

Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.

5.7 Geluidshinder

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de wegen de Spoorlaan en de Liesbosweg. Voor het overige is het plangebied gelegen aan wegen met een snelheidsregime van 30 km/u. Door Wematech is in januari 2018 akoestisch onderzoek in het kader van wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting. Uit het onderzoek volgt dat voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder met betrekking tot wegverkeerslawaai niet worden overschreden.

Het plangebied is tevens gelegen naast de spoorlijn Roosendaal – Breda. In hetzelfde onderzoek is akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai verricht. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. Ook voor het meest zuidelijke gebouw waar de gestapelde woningen komen wordt de maximale ontheffingswaarde van 68 dB overschreden. Voor dit gebouw zullen dove gevels worden aangebracht aan de zuidgevel. Aan de hand daarvan kan ontheffing worden verleend voor het toestaan van hogere waarden tot de maximale ontheffingswaarde. Als hogere grenswaarden worden vastgesteld kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder. In de regels van onderhavig plan zal met betrekking tot de zuidzijde van bouwlaag 3 en bouwlaag 4 van het meest zuidelijke gebouw een dove gevel aanwezig zijn. Het realiseren en in stand houden van deze dove gevel is gewaarborgd in de regels.

Conclusie

Een procedure met betrekking tot hogere grenswaarden wordt doorlopen en verlening van de ontheffing vindt plaats voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Tevens wordt met betrekking tot bouwlaag 3 en bouwlaag 4 van het meest zuidelijke gebouw een dove gevel aan de zuidzijde van het gebouw gerealiseerd. Het planvoornemen wordt daarom niet belemmerd door het aspect geluid afkomstig van spoorweglawaai en wegverkeerslawaai.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

 

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van 35 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er grenzend aan de planlocatie een gasdrukmeet- en regelstation is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0008.png"

Door Adviesgroep AVIS is in september 2017 een onderzoek externe veiligheid verricht naar dit gasdrukmeet- en regelstation. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een PR 10-6 risicocontour. Bij het ontbreken van een dergelijke contour wordt een veiligheidsafstand van 15 meter voorgeschreven op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstand. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.9.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de planlocatie is gelegen naast een spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Door Adviesgroep AVIS is in september 2017 een onderzoek externe veiligheid verricht. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd bij deze toelichting. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake blijkt te zijn van een PR 10-6 risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig initiatief. Met betrekking tot het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie het groepsrisico groter dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico is echter kleiner dan 10%. Conform het Bevt kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden.

Voor de onderhavige situatie is de opkomsttijd minder dan 8 minuten. Waarmee wordt voldaan aan de norm voor de opkomsttijden uit het Dekkings- en spreidingsplan 2015-2019 van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ten aanzien van woonfuncties.

In geval van het zich voordoen van een scenario met een toxische wolk, dienen de bewoners de ramen en deuren te sluiten en eventuele luchtbehandelingsystemen af te sluiten. Bij de nieuwbouw worden maatregelen getroffen ten aanzien van luchtdichtheid (en toepassing van een centrale afzetmogelijkheid van ventilatie- en aircosystemen).

Om een brand in het plangebied te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. Voor ruimtelijke  ontwikkelingen,  waarbij  eveneens  een omgevingsvergunning voor bouwen noodzakelijk is, wordt de aanwezigheid van bluswater in het kader van deze vergunning getoetst. Door de centrale ligging van het plangebied, waar reeds in de directe omgeving sprake is van een woonfunctie, is de aanwezigheid van primair bluswater reeds verzekerd. Het plangebied is via het wegennet goed bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie (bebouwde kom van Etten-Leur). Daarnaast is NL Alert operationeel voor vele mobiele telefoons. Dit kan worden gebruikt om de bevolking in geval van een calamiteit te waarschuwen.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid belemmert onderhavig initiatief niet.

5.9.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de planlocatie is gelegen in het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding. Door Adviesgroep AVIS is in september 2017 een onderzoek externe veiligheid verricht. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd bij deze toelichting. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake blijkt te zijn van een PR 10-6 risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig initiatief. Met betrekking tot het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie het groepsrisico groter dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico is echter kleiner dan 10%. Conform het Bevb kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze is toegelicht in paragraaf 5.9.2.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid belemmert onderhavig initiatief niet.

5.10 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0009.png"

Beoordeling

Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'. Dit is de regio die zich uitstrekt van Oud Gastel tot Nispen en van Etten-Leur tot Heerle. De winning en het transport van turf heeft het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaarten en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden werden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Er is een provinciale strategie opgesteld voor de volledige regio. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard en kent niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.

Voor het overige liggen geen relevante cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de

omgeving van het plangebied.

5.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Beoordeling

Ter plaatse van de projectlocatie zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

5.12 Trillingshinder

Toetsingskader

Treinpassages kunnen resulteren in trillinghinder in gebouwen nabij een spoorlijn. Op basis van trillingmetingen en overdrachtsberekeningen van de trillingsoverdracht kan worden bepaald of er noodzaak is tot trillingbeperking. Het onderzoeksgebied van trillingen bij spoorwegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Buiten dit gebied treden vrijwel nooit voelbare trillingen op. In deel B van de SBR-richtlijn (opgesteld doro Stichting Bouwresearch), bekend als 'richtlijn Hinder voor personen in gebouwen (door trillingen)' zijn specifieke richt- en streefwaarden opgenomen voor de beoordeling van trillinghinder door weg- en railverkeer. Dit zijn geen wettelijke richtlijnen. Indien uit onderzoek blijkt dat trillingsreducerende maatregelen noodzakelijk zijn, dan zijn in principe drie mogelijkheden tot maatregelen, te weten bij de bron, bij de overdacht en bij het gebouw. Maatregelen bij de bron en in het overdrachtgebied zijn zeer kostbaar en moeilijk realiseerbaar. Bij het gebouw zelf kunnen relatief eenvoudige maatregelen worden genomen. Dit kan in de vorm van het inpakken van de fundatie of door toepassing van een trillingdempende isolatie in de fundatie, waarbij de bodemtrillingen worden geïsoleerd van de bovenliggende constructie.

Beoordeling

Langs de spoorlijn Breda - Roosendaal staan woningen en gebouwen op kortere afstand dan de geplande nieuwbouw. De klachten over trillinghinder zijn beperkt. Het overschrijden van de richt- en streefwaarden is derhalve niet aannemelijk. Omdat via eventuele maatregelen bij de bouw de nadelige effecten voor trillingen kunnen worden beperkt, is in dit bestemmingsplan ten aanzien van het aspect trillingen een voorwaardelijke verplichting in de bouwregels opgenomen. Daarin is geregeld dat een dynamische berekening van de trillinghinder dient te worden uitgevoerd, om aan te tonen dat voldaan wordt aan de streefwaarden, zoals bedoeld in de SBR-richtlijn. Idealiter wordt voldaan aan de streefwaarden voor 'Wonen nieuwe situatie', maar de mogelijkheid wordt geboden om in te stemmen met een situatie waarin met extra inspanningen de trillingsniveaus zo laag mogelijk worden maar waarbij tenminste voldaan kan worden aan de streefwaarden voor 'Wonen bestaande situatie'. Op basis van de voorwaardelijke verplichting kunnen maatregelen worden opgelegd.

Conclusie

Het aspect trillingshinder is gewogen en niet aannemelijk wordt geacht dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Ter borging daarvan wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voorafgaand aan de vergunningverlening voor het bouwen een onderzoek naar trillingshinder heeft plaatsgevonden.

5.13 Duurzaamheid

Op regionaal niveau zijn in het Energieconvenant afspraken gemaakt voor de duurzaamheid. De betrokken negentien gemeente uit West-Brabant hebben verklaard hun aandeel te leveren in de rijksdoelstellingen om te komen tot een CO2 reductie van 30 % in het jaar 2020. Dat jaar is de duurzame energieproductie met 20 % verhoogd. Tot 2020 is 2 % aan energiebesparing bereikt. In dat kader past energieneutraal bouwen. Dit is als streven voor de bouw van nieuwe woningen opgenomen. De norm gaat verder dan het landelijke EPC norm. Voor de nieuwbouw op de locatie Brabantlaan is de landelijke norm de richtlijn. Waar mogelijk zijn de woningen energieneutraal. Vanwege de kosten om te komen tot herontwikkeling en de woningdifferentiatie is gasloos bouwen niet haalbaar.

5.14 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van maximaal 35 woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van maximaal 35 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

5.15 Conclusie

Het bestemmingsplan “Brabantlaan – Sportparkstraat” past binnen de geldende regelgeving en beleid met betrekking tot milieu. De nieuwe ontwikkeling voorziet in een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Inleiding conserverend deel

6.1 Aanleiding

De gemeente Etten-Leur vindt het wenselijk het vigerende bestemmingsplan 'Campinaterrein' in zijn totaliteit te actualiseren en niet enkel het deel waar de ontwikkeling met 35 woningen daadwerkelijk plaatsvindt. Het doel van onderhavig bestemmingsplan is derhalve tweeledig. Dit deel (deel B) bevat de verantwoording voor het conserverend deel van onderhavig bestemmingsplan.

6.2 Plangebied

Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan is gelegen te midden in de kern Etten-Leur en grenst aan de Brabantlaan. Het plangebied grenst noordelijk en oostelijk aan de Sportparkstraat en Brabantlaan, zuidelijk aan de zuidgrens van de spoorwegverbinding tussen Roosendaal en Breda en westelijk aan de sportvelden van voetbalvereniging Unitas '30 en Atletiek en Recreatiesport Vereniging Achilles. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 10.300 m2. Binnen het plangebied zijn bestaande woningen aan de Sportparkstraat 50 tot en met 78 gelegen. Daarnaast omvat het plangebied een gedeelte van het spoor, onderdeel van de treinverbinding Roosendaal - Breda. Tot slot zijn enkele nutsvoorzieningen gelegen binnen het plangebied.

6.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden binnen het plangebied vigeert thans de eerste herziening van het bestemmingsplan “Campinaterrein” zoals vastgesteld door de raad op 24 mei 1993 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 18 augustus 1993. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Woondoeleinden', 'Nutsvoorzieningen, al dan niet met bijbehorende erven' en 'Spoorwegvoorzieningen'. Gronden met deze bestemmingen zijn bestemd voor o.a. de woningen aan de Sportparkstraat, de nutsvoorzieningen en de spoorwegverbinding Roosendaal – Breda alsmede de aardgastransportleiding. Een deel van de spoorwegverbinding is niet opgenomen in een bestemmingsplan. Deze gronden maken volledigheidshalve wel onderdeel uit van onderhavig bestemmingsplan.

6.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 7 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en de nieuwe situatie. Hoofdstuk 8 beschrijft de relevante beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 9 komen de planologisch relevante milieuaspecten (zoals bodem, water, flora en fauna en milieuzonering) aan de orde. In hoofdstuk 10 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Hierna komen in hoofdstuk 11 en 12 de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke toetsing/overleg aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0010.png"

Hoofdstuk 7 Plangebied

7.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. In de daarop volgende paragraaf wordt aandacht besteed aan voorliggende ontwikkeling.

7.2 Ruimtelijke structuur

7.2.1 Functionele structuur

Het plangebied is grotendeels gelegen in de wijk Baai. De wijk Baai is één van de elf wijken van Etten-Leur. De wijk ligt ten noorden van de spoorlijn. Baai is onderverdeeld in vier verschillende buurten met elk een eigen identiteit. De huishoudens uit Baai omschrijven hun wijk vooral als een rustige wijk, die groen en ruimtelijk is opgezet. Zij ervaren Baai grotendeels als een gezellige wijk, waarin de huishoudens prettig wonen, in een veilige en kindvriendelijke omgeving. In de buurt bevinden zich diverse voorzieningen zoals een supermarkt en kleine horeca aan de Concordialaan en sportverenigingen aan 'Sportpark De Lage Banken'. Ook kent de wijk twee basisscholen.

7.2.2 Wegenstructuur

Het plangebied grenst aan de Brabantlaan. Deze straat sluit via de Concordialaan aan op de Plantijnlaan. Dit betreft een doorgaande weg die Etten-Leur van noord naar zuid doorkruist. De inrichting van de wegen rondom het plangebied is afgestemd op een maximale snelheid van 30 km/u. In 2011 is de parkeersituatie van de wijk Baai inbeeld gebracht. Baai kent al jarenlang een parkeerprobleem. Door een tekort aan parkeerplaatsen worden op meerdere plekken in de wijk auto's aan de zijkant van de straat geparkeerd of half op het trottoir. Bij smalle straten zorgt dat ervoor dat tegemoetkomende auto's elkaar moeilijk kunnen passeren.

Hoofdstuk 8 Beleidskaders

8.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

8.2 Rijksbeleid

8.2.1 Wet ruimtelijke ordening

Toetsingskader

Een van de uitgangspunten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een centrale rol voor actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van een gemeente. In de Wro is de plicht voor de gemeente opgenomen om eens in de tien jaar de bestemmingsplannen vast te stellen. De rijksoverheid hecht grote waarde aan de digitalisering van bestemmingsplannen. Wijziging, uitwisseling, vergelijking, monitoring en toetsing van digitale bestemmingsplannen is technisch vele malen eenvoudiger dan van bestemmingsplannen in papieren vorm. Digitaal uitwisselbare bestemmingsplannen ondersteunen de doelstelling van de nieuwe Wro met betrekking tot de actualisering. Het wijzigen van gedigitaliseerde bestemmingsplannen is technisch gemakkelijk hetgeen de actualiteit van bestemmingsplannen bevordert.

Beoordeling

Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld conform de Wro. Dit betekent dat de planverbeelding en de planregels zijn opgesteld volgens de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Daarnaast wordt er voldaan aan de verplichting om een digitaal gecodeerd plan aan te leveren conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012).

Conclusie

Het bestemmingsplan is geactualiseerd en voldoet daarmee aan de eisen die de Wro stelt.

8.3 Provinciaal beleid

8.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) – partiële herziening 2014, 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.

Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

Beoordeling

Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de structuur 'Stedelijke structuur' met als perspectief 'Stedelijk concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0011.png"

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur het stedelijk concentratiegebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Het stedelijk netwerk BrabantStad, bestaande uit de steden Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch, Tilburg en Breda, vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Het biedt een (hoogwaardige) stedelijke omgeving voor wonen, werken en voorzieningen. De vijf grote steden van BrabantStad ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke centra voor wonen, werken en voorzieningen. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking in de intensivering van verstedelijking in de zones langs infrastructuurassen en in de stationsgebieden.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.

8.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant, 2017

Toetsingskader

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de “Verordening ruimte”.

Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 15 juli 2017 is een geconsolideerde versie van de verordening beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.

De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat zowel algemene regels (o.a. over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit) als gebiedsgerichte regels. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties worden met name bepaald door de ligging van de locatie binnen de eerder genoemde structuren en aanduidingen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is op de integrale plankaart van de Verordening ruimte Noord-Brabant gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0118BRABANTSPORTPK-3001_0012.png"

Met betrekking tot het plangebied is de aanwijzing als 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied' kloppend gezien het feit dat de locatie midden in Etten-Leur is gelegen en ook binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor zover onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is geldt dat er geen ontwikkelingen worden voorzien. Daarom is geen van de artikelen die specifiek toegesneden zijn op onderhavige structuur van toepassing. Ook de algemene regels in hoofdstuk 2 van de verordening zijn enkel van toepassing ten aanzien van een ruimtelijke ontwikkeling. Derhalve zijn ook deze artikelen niet van toepassing.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is in lijn met de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.

8.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Plus, Etten-Leur in bloei 2020

In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Etten-Leur voor een periode van 2004-2020 vastgelegd en weergegeven. Uitgangspunt is de verdere groei van Etten-Leur. Hierbij wil Etten-Leur zoveel mogelijk tegemoet komen aan het principe van duurzaam ruimtegebruik. Zuinig omgaan met de steeds schaarser wordende ruimte is voor de toekomst belangrijk. De inzet is duurzame woningen in duurzame wijken.

Beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur'

Op 14 juli 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur' vastgesteld. Deze notitie bevat regels voor de huisvesting voor mantelzorg bij woningen. Naast huisvesting in permanente aan-, uit- of bijgebouwen biedt de notitie ook de mogelijkheid tot het plaatsen van een tijdelijke woonunit. Aan deze afwijking hangt de voorwaarde dat indien de mantelzorg ten einde is een en ander weer terug gebracht moet worden conform het bestemmingsplan. Op 1 november 2014 trad het nieuwe Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking. Ofschoon de regeling met betrekking tot mantelzorg in het Bor qua strekking ruimer is, blijft de beleidsnotitie aanvullend van toepassing. De beleidsnotitie is dan ook verwerkt in de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

Beleidsregel aan huis gebonden beroepen en bedrijven

Bestemmingsplannen kunnen een (ruime) regeling bevatten met betrekking tot aan huis gebonden beroepen en bedrijven. Uit de praktijk blijkt dat er soms onduidelijkheid bestaat over welke beroepen of bedrijven nu rechtstreeks toegestaan zijn. Om discussie te voorkomen, hebben burgemeester en wethouders op 16 maart 2010 de beleidsregel 'aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 22 maart 2010 in werking getreden. Deze beleidsregel is integraal als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Milieuvisie 2010-2020

De milieuvisie is op 13 juli 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie formuleert onder meer een aantal ambities, doelstellingen en uitgangspunten met betrekking tot milieu en duurzame ontwikkeling. Eén daarvan is de integratie van milieubeleid met ruimtelijk beleid. Het is voor iedere ruimtelijke ontwikkeling dus van belang rekening te houden met bodem, water, flora en fauna, milieuzonering, geluidshinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid en duurzaamheid. Op het gebied van externe veiligheid zijn de doelstellingen uit de Beleidsvisie externe veiligheid (15 december 2008) relevant. Aan al deze milieuaspecten wordt het voorliggend planvoornemen getoetst in hoofdstuk 9 van dit bestemmingsplan.

Groenbeleidsnota

Op 3 december 2013 heeft de gemeenteraad de Groenbeleidsnota 2013-2018 vastgesteld. De groenbeleidsnota zet in op het beschermen en versterken van het openbaar groen in bestaand stedelijk gebied. De nota vormt een integraal beleidskader voor de stedelijke groenstructuur, waaruit het toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voortkomt. Een integrale afweging zorgt voor behoud van het groene karakter van Etten-Leur. Als absolute ondergrens voor de norm openbaar groen geldt gemiddeld 80 m2 per woning.

8.5 Conclusie

Het bestemmingsplan “Brabantlaan – Sportparkstraat” is opgesteld conform de landelijke standaarden voor digitaal raadpleegbare bestemmingsplannen. Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan past binnen het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 9 Milieuaspecten

9.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • archeologie;
  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • ecologie;
  • milieuzonering;
  • geluidshinder;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • cultuurhistorie;
  • kabels en leidingen;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

9.2 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beoordeling

Voor zover onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is geldt dat er geen ontwikkelingen worden voorzien. Derhalve vindt ten gevolge van onderhavig bestemmingsplan geen bodemverstoringen plaats. Archeologisch onderzoek is aldus niet benodigd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

9.3 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Voor zover onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is geldt dat er geen ontwikkelingen worden voorzien. Bij relevante nieuwbouw zal voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning wel moeten worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.

Conclusie

Er is geen aanleiding aan te nemen dat de bodem in het plangebied, voor zover hier geen ontwikkelingen worden voorzien, ongeschikt is voor de huidige gebruiksfunctie.

9.4 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid waterschap Brabantse Delta

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. Bij nieuwe ontwikkelingen die effecten hebben op het watersysteem dient rekening gehouden te worden met de regels uit de keuren. Dit betekent concreet dat bij een nieuwe ontwikkeling die gepaard gaat met een toename van het verhard oppervlak met meer dan 2000 m2 extra retentievoorzieningen aangelegd moeten worden.

Beoordeling

Voor zover onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is geldt dat er geen ontwikkelingen worden voorzien. Derhalve is er geen sprake van toename van verhard oppervlak. Op grond van het beleid van het waterschap behoeven er dan ook geen extra retentievoorzieningen aangelegd te worden. De in het plangebied gelegen watergang betreft een bestaande sloot langs het spoor en is een B-water. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is in lijn met het beleid van het waterschap.

9.5 Ecologie

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

9.5.1 Natuurgebieden

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Voor zover conserverend van aard geldt dat met onderhavig bestemmingsplan geen ontwikkelingen worden voorzien. Bij relevante nieuwbouw zal voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning wel moeten worden aangetoond dat geen nadelige gevolgen ontstaan voor Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. 

9.5.2 Flora en fauna

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Voor zover conserverend van aard geldt dat met onderhavig bestemmingsplan geen ontwikkelingen worden voorzien. Bij relevante nieuwbouw zal voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning wel moeten worden aangetoond dat geen nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. 

9.6 Milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

Voor zover conserverend van aard geldt dat met onderhavig bestemmingsplan geen gevoelige functies worden toegevoegd. Er bevinden zich wel gevoelige functies in het plangebied. Dit betreffen woningen aan de Sportparkstraat. Dit zijn reeds bestaande woningen.

Conclusie

Het aspect milieuzonering belemmert het planvoornemen niet.

9.7 Geluidshinder

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

Beoordeling

Voor zover conserverend van aard geldt dat onderhavig bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor de realisatie van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, de aanleg of reconstructie van een weg of een functiewijziging van een niet-geluidsgevoelige functie. Derhalve is hoofdstuk 6 van de Wgh niet van toepassing. Feitelijk verandert echter wel de bestaande situatie voor woningen aan de Sportparkstraat 50 tot en met 78 doordat een tweetal panden wordt gesloopt. De bewoners van de achterliggende woningen aan de Sportparkstraat 50 t/m 78 vrezen dat de geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeerslawaai zal toenemen als gevolg van het slopen van de bestaande panden en het realiseren van de nieuwe woningen en appartementen. Derhalve heeft Wematech Milieu Adviseurs op verzoek de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Sportparkstraat 50 t/m 78 inzichtelijk gemaakt voor de huidige situatie en de toekomstige situatie na realisatie van de planontwikkeling. De rapportage hiervan is als Bijlage 6 gevoegd bij deze toelichting. Hieruit volgt dat de cumulatieve geluidbelasting op alle beoordelingspunten afneemt met de voorgenomen planontwikkeling. Derhalve zal de planontwikkeling een positie invloed hebben op de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Sportparkstraat 50 t/m 78.

Conclusie

Toepassing van de Wet geluidhinder is niet aan de orde. Het planvoornemen heeft een positie invloed hebben op de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Sportparkstraat 50 t/m 78.

9.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

Beoordeling

Voor zover conserverend van aard geldt dat met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Verslechtering van de luchtkwaliteit is met onderhavig bestemmingsplan dus uitgesloten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

9.9 Externe veiligheid

9.9.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Grenswaarden genoemd in het Bevi moeten in acht worden genomen indien het bestemmingsplan de bouw of vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten toelaat. Voor zover conserverend van aard geldt dat in onderhavig bestemmingsplan dit niet het geval is.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect inrichtingen geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

9.9.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Uit het Bevt volgt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan basisnetafstanden volgend uit het Bevt in acht moeten worden genomen ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten en daarmee rekening wordt gehouden bij nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. Voor zover conserverend van aard geldt dat in onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. In het plangebied is wel een spoor aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij relevante nieuwbouw zal voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning moeten worden aangetoond dat voldaan wordt aan de desbetreffende basisnetafstanden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect transport en externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

9.9.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Uit het Bevb volgt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde in acht wordt genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Wordt de aanleg, bouw of vestiging van een beperkt kwetsbaar object toegelaten, dan wordt rekening gehouden met een richtwaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor zover conserverend van aard geldt dat in onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. In het plangebied is wel een buisleiding aanwezig waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij relevante nieuwbouw zal voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning moeten worden aangetoond dat voldaan wordt aan de desbetreffende grenswaarden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect buisleidingen en externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

9.10 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Voor zover conserverend van aard geldt dat in onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Afbreuk aan bestaande cultuurhistorische waarden is daarmee uitgesloten.

Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied

9.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Beoordeling

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

9.12 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Beoordeling

Voor zover conserverend van aard geldt dat in onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Daarom is geen sprake van een activiteit genoemd om de C- of D-lijst. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

9.13 Conclusie

Het bestemmingsplan “Brabantlaan – Sportparkstraat” past binnen de geldende regelgeving en beleid met betrekking tot milieu. Het conserverend plan voorziet in een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 10 Planvoornemen

10.1 Planvorm

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

10.2 Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het gemeentelijk handboek dan wel actuele bestemmingsplannen binnen de gemeente Etten-Leur.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

10.3 Toelichting op de bestemmingen

10.3.1 Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'

Artikel 1 'Begrippen'

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 'Wijze van meten'

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

10.3.2 Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'

Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

Bestemmingen

Bedrijf – Nutsvoorziening

De in het plangebied bestaande nutsvoorzieningen zijn opgenomen binnen deze bestemming. Onderdeel van de bestemming zijn het gasdrukmeet- en regelstation en de zend- en ontvangstinstallatie. Deze zijn als zodanig aangeduid. Er zijn bouwregels opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Groen

De groenvoorzieningen zijn bestemd tot 'Groen'. Tevens kan in deze bestemming een grondwal worden aangelegd. Deze grondwal dient ter visuele afscherming van het kleinschalige woongebied richting de zuidelijk gelegen nutsvoorzieningen en spoorweg.

Tuin

Deze bestemming geldt voor de voortuinen van de grondgebonden woningen. Binnen deze bestemming mag bebouwing worden gerealiseerd in de vorm van een erker, tochtportaal of entreepartij. Het deel van de voortuin dat is gelegen vóór de woning mag niet gebruikt worden voor parkeren. Een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping maakt geen onderdeel uit van de woning.

Verrkeer – Spoorverkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Spoorverkeer' zijn bestemd voor vervoer per spoor, spoorwegvoorzieningen en paden, wegen en straten. Er zijn bouwregels opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer – Verblijf

De openbare ruimte is bestemd voor 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden zijn bedoeld voor groen, in/uitritten, parkeervoorzieningen en voetpaden. Binnen deze bestemming dienen tevens minimaal 56 parkeerplaatsen te worden aangelegd.

Wonen

De nieuwe grondgebonden en gestapelde woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Op de verbeelding is door middel van een bouwvlak de plaats van het hoofdgebouw geregeld. Conform de regels en aanduidingen zijn diverse woningtypen mogelijk. De grondgebonden woningen kunnen overeenkomstig de opgenomen aanduiding worden opgericht in de vorm van een aaneen gebouwde of twee-aaneen gebouwde woning. De gestapelde woningen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'.

Per bouwvlak is tevens het maximum aantal wooneenheden geregeld. Binnen het bouwvlak ter plaatse van de grondgebonden woningen mogen ook aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden. De gronden buiten het bouwvlak mogen ook aangewend worden voor de realisering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Hiervoor zijn maatvoeringseisen opgenomen in de regels. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' zijn de bijgebouwen behorende bij de gestapelde woningen toegestaan. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de realisering van een praktijkruimte en/of het bieden van mantelzorg in een tijdelijke woonunit of vrijstaand bijgebouw. De voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van deze afwijkingsmogelijkheden zijn in de regels opgenomen.

Wonen – Twee-aaneen

De bestaande twee-aaneen gebouwde woningen aan de Sportparkstraat zijn binnen deze bestemming opgenomen. Binnen het bouwvlak mogen ook aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden. Tevens bevat de verbeelding aanduidingen over de maximale toegestane goot- en bouwhoogten. De gronden buiten het bouwvlak mogen aangewend worden voor de realisering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Hiervoor zijn maatvoeringseisen opgenomen in de regels. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de realisering van een praktijkruimte en/of het bieden van mantelzorg in een tijdelijke woonunit of vrijstaand bijgebouw. De voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van deze afwijkingsmogelijkheden zijn in de regels opgenomen.

Leiding – Gas

De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van een ondergrondse gastransportleiding. In de regels is een bouwverbod opgenomen, met een afwijkingsmogelijkheid. Daarnaast bevat de dubbelbestemming een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden ter waarborging van het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de gasleiding.

10.3.3 Hoofdstuk 3 'Algemene regels'

Anti-dubbeltelregel

In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het onder voorwaarden overschrijden van de bestemmingsgrenzen.

10.3.4 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan Brabantlaan – Sportparkstraat.

Hoofdstuk 11 Economische uitvoerbaarheid

11.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

11.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

11.3 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende initiatief zoals beschreven in deel A betreft de realisatie van 35 woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichtig. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeente Etten-Leur sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleend aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

In zoverre onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is, worden geen ontwikkelingen voorzien. Dit aspect van onderhavig bestemmingsplan is niet exploitatieplanplichtig. Verhaal van kosten is niet aan de orde.

Hoofdstuk 12 Maatschappelijke toetsing en overleg

12.1 Vooroverleg

Inleiding
In de periode van 11 januari tot 22 februari 2018 heeft het voorontwerp bestemmingsplan 'Brabantlaan-Sportparkstraat' ter inzage gelegen. Ook is het plan voorgelegd aan de overlegpartners ex artikel 3.1.1 Bro. Het plan is aangemeld bij de provincie. De aanmelding resulteerde in de vaststelling dat vooroverleg achterwege kan blijven. Het waterschap Brabantse Delta, ProRail, Gasunie, Enexis en Shere Masten BV ontvingen per mail een melding over de tervisielegging van het voorontwerp. Er zijn drie reacties ontvangen. Deze zijn als bijlage 8 aan deze toelichting gevoegd.

Waterschap Brabantse Delta bij brief van 9 januari 2018
Het waterschap heeft een positief advies gegeven.

ProRail bij brief van 15 januari 2018
ProRail vraagt aandacht voor het aspect trillinghinder. Passerende treinen kunnen trillinghinder in gebouwen veroorzaken. De hinder kan nadelig zijn voor de gezondheid. Trillingen kunnen zich voordoen in een zone van 100 meter langs het spoor. Daarbuiten treden vrijwel nooit voelbare trillingen op. Voor trilling gelden geen wettelijke normen.
In het belang van een goede ruimtelijke ordening is het gewenst dit aspect in de besluitvorming te betrekken. De richtlijn deel B van de stichting Bouwresearch : 'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen' kent specifieke richt- en streefwaarden voor trillinghinder door weg- of railverkeer. Mocht trilling in gebouwen worden verwacht dan zijn er drie oplossingen: maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied of aan het gebouw. Maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied zijn bij nieuwbouw aan de Brabantlaan niet aan de orde. Indien nodig kunnen maatregelen aan het gebouw worden getroffen. Deze maatregelen zijn relatief eenvoudig te treffen.
Er wordt tegemoet gekomen aan de opmerking van ProRail door in hoofdstuk 5 van de toelichting een specifieke paragraaf over trillinghinder op te nemen. In de regels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierin is geregeld dat bij de afgifte van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woningen een toets plaatsvindt aan de richtlijn deel B van de stichting Bouwresearch.

Gasunie bij brief van 22 februari 2018
De opmerkingen van de Gasunie bevatten drie onderdelen. Het eerste onderdeel betreft de verbeelding. Gasunie verzoekt het gasdruk- en meetstation en de gastransportleiding op een juiste wijze te verbeelden. De verbeelding is hierop aangepast. Op de verbeelding zijn de veiligheidszones rondom het gasdruk- en meetstation opgenomen. Binnen de veiliheidszones zijn geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten toegestaan. In de regels zijn passende regels opgenomen. De nieuwe woningen vallen buiten de zones. Tegemoetgekomen wordt aan onderdeel twee van de reactie. Het derde onderdeel gaat over de categorie-indeling van het station. Volgens de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' valt het station in categorie 3.1. De aanbevolen afstand horend bij een rustige woonwijk bedraagt 50 meter. Gezien de ligging langs het spoor en nabij een sportpark wordt de locatie Brabantlaan als een gemengd gebied aangemerkt. In dat geval volstaat een afstand van 30 meter. De afstand tussen het station en de nieuwbouw voldoet hieraan. Een uitgebreidere motivatie is in paragraaf 5.6 opgenomen.

12.2 Inspraak

In juli en oktober zijn twee informatieavonden voor omwonenden georganiseerd door initiatiefnemer. Omwonenden hebben positief gereageerd op de plannen. Bewoners van de woningen aan de Sportparkstraat hadden wel enkele wensen. Initiatiefnemer komt hier deels aan tegemoet. Zo krijgen enkele bewoners de kans om hun achtertuin te vergroten. Tevens komt er tussen de bestaande en nieuwe woningen een afsluitbare brandgang. Ook krijgt de uitbouw bij de twee-onder-een-kapwoningen een kap. De nieuwe woningen vormen daardoor een geluidsbuffer voor bestaande woningen.

In de periode van 11 januari tot 22 februari 2018 heeft het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. In de periode kon op het voorontwerp worden ingesproken door belangstellenden. Daarnaast kregen de bewoners van de woningen aan de Sportparkstraat een brief. In deze brief werden zij gewezen op het voorontwerp en de gelegenheid hierop in te spreken. Op het voorontwerp bestemmingsplan zijn geen inspraakreacties ingediend.

12.3 Zienswijzen

In de periode van 29 maart tot en met 9 mei 2018 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. In de periode kon op het ontwerp bestemmingsplan een zienswijze worden ingediend door belanghebbenden. Op het ontwerp bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is derhalve ongewijzigd vastgesteld.