Plan: | III Stratum binnen de Ring II (Stratumsedijk 22) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80295-0301 |
Aan Stratumsedijk 22 is momenteel het Centrum voor de Kunsten (CKE) gevestigd. Omdat het CKE zich centraliseert elders in de stad kan de vrijkomende locatie een andere bestemming krijgen, te weten een woonfunctie. Hierbij zullen twee historische gevels behouden blijven en de overige bebouwing wordt gesloopt, waarna circa 36 wooneenheden zullen worden gerealiseerd met een ondergrondse parkeergarage. De geplande ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan 'Stratum binnen de Ring II', waardoor een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is. De gewenste bestemming 'Wonen' is namelijk niet toegestaan binnen de huidige bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd "III Stratum binnen de Ring II (Stratumsedijk 22)".
In verband met het mogelijk wijzigen van inzichten of het omslaan van de woningmarkt is in het stedenbouwkundig plan op maximale flexibiliteit ingestoken. Deze flexibiliteit wordt in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen door maximaal 50 woningen toe te staan. Zodoende kan, binnen de stedenbouwkundige kaders en maatvoeringen uit het bestemmingsplan, worden bijgestuurd indien dit nodig is.
Het bestemmingsplan "III Stratum binnen de Ring II (Stratumsedijk 22)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd)
Het plangebied is gelegen binnen de buurt Centrum in het stadsdeel Stratum. Het gebied wordt begrensd door de P.Czn. Hooftlaan in het westen, Jan Smitzlaan in het noorden, Stratumsedijk in het oosten en in het zuiden door het perceel van de kantoorvilla's op de hoek P.Czn. Hooftlaan/Stratumsedijk.
Het projectgebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan "Stratum binnen de Ring II", vastgesteld door de raad op 13 mei 2014 en onherroepelijk geworden op 4 juli 2014. In het geldende bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Cultuur en ontspanning'.
Uitsnede uit de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 50 wooneenheden met een parkeerkelder. De functies wonen en parkeerkelder zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Daarom zal een bestemmingswijziging moeten plaatsvinden om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Onderhavig plan voorziet hierin.
Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt Hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in Hoofdstuk 6. In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in Hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied maakte tot 1920 nog onderdeel uit van de gemeente Stratum. Het historisch landschap was een gebied met natte beekdalen en hoge en droge dekzandruggen. Het plangebied maakte onderdeel uit van een gebied dat zich grotendeels bevond in het beekdal van de Dommel. Tot in de Volle Middeleeuwen (circa 1200 jaar na Christus) waren de hoger gelegen dekzandruggen de meest gunstige plaats voor bewoning. Vanaf de Late Middeleeuwen en vooral vanaf de Nieuwe Tijd werden de hogere zandgronden gecultiveerd en vervolgens de nattere beekdalgronden, waardoor deze geschikt werden voor graslanden en akkerbouw.
De Stratumsedijk geldt als uitvalsweg van de binnenstad naar Stratum en verder naar het zuiden. De weg komt al voor op de oudste kaart van Eindhoven, getekend door Jacob van Deventer omstreeks 1560, en is waarschijnlijk onderdeel van een oude middeleeuwse route. In de 19e eeuw vormde de Stratumsedijk, toen kortweg Dijk genoemd, onderdeel van de in 1818 voltooide straatweg van 's-Hertogenbosch naar Luik. Aan deze uitvalsweg verrezen in de 19e eeuw kapitale herenhuizen van vermogende burgers. Later in de 19e eeuw werd de wegenstructuur verder verbeterd door de aanleg van een nieuwe weg naar Geldrop in 1852 en de Tongelresestraat in 1870. Buiten de Stratumsedijk en de dorpskern kende Stratum tot ver in de 19e eeuw voornamelijk een agrarisch grondgebruik.
Na de annexatie van Stratum bij Eindhoven in 1920 werd een planmatige stadsuitbreiding mogelijk. Het eerste uitbreidingsplan van Groot-Eindhoven van J. Cuypers en L.J.P. Kooken verscheen in 1918 en werd later uitgewerkt door de directeur gemeentewerken G.C. Kools. Dit plan ging uit van een scheiding van functies en een ordening naar klassen, waarbij aan Stratum vooral een woonfunctie werd toegekend. Als onderdeel daarvan ontstond het villapark Den Elzent, ten zuidwesten van het plangebied, dat voorzag in de toenemende huisvestingsbehoefte van hoger opgeleiden. Volgens de ideeën over tuinwijken werd het wonen hier in een groene omgeving gerealiseerd.
Na 1920 werd ook gewerkt aan de totstandkoming van een binnenring om de infrastructuur van het centrum te verbeteren. Als onderdeel daarvan werd nog vóór 1930 de Hertogstraat aangelegd. Het zou echter nog tot na de Tweede Wereldoorlog duren voordat in 1953 de Vestdijk werd doorgetrokken met een verkeersbrug over de Dommel. Kort daarna werd met de P.C. Hooftlaan de binnenring in 1954 voltooid.
Wijk- en buurtniveau
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de buurt Binnenstad, dat in de visie Centrumgebied Eindhoven is aangeduid als de zuidelijke binnenstadsrandzone. Deze zone betreft het gebied ten zuiden van de Dommel en wordt verder omsloten door de binnenring (P.Czn. Hooftlaan en Hertogstraat), met uitzondering van het gebied dat wordt begrensd door de Wal, Bilderdijklaan, n Geldropseweg en Vestdijk. De Stratumsedijk is de centrale as en verdeelt dit gebied in tweeën. Het is een gemengd gebied met een variatie aan functies, bebouwingshoogten en -vormen.
Het plangebied is gelegen in de zuidwestelijke hoek van de buurt Binnenstad. Ten noorden en oosten van het plangebied is binnen de buurt een variatie aan bebouwing en functies aanwezig, waaronder kantoren, horeca en (maatschappelijke) dienstverlening. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de buurt Elzent-Noord. Direct ten zuiden van het plangebied zijn twee percelen met monumentale kantoorvilla's aanwezig.
Het plangebied bestaat uit een kavel waarop thans het Centrum voor de Kunsten is gevestigd. Dit gebouw betreft een karakteristiek gebouw en stamt uit de jaren '30 van de twintigste eeuw. Het gebouw zelf is niet aangemerkt als monument, in tegenstelling tot de naastgelegen kantoorvilla's aan Stratumsedijk 20, 24 en 26. Deze zijn aangemerkt als Rijksmonument.
Vanwege haar bijzondere verschijning is geprobeerd om de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde van het gebouw in het nieuwe plan te vertalen. De noord- en oostgevel van het gebouw vormen de belangrijkste elementen van het gebouw. Het behouden van de het gehele pand in zijn huidige verschijningsvorm is niet mogelijk. Als compromis is ervoor gekozen om de belangrijkste gevels te laten staan en achter deze gevels nieuwbouw te plegen. Daarbij wordt voor wat betreft de massa en bouwhoogte aangesloten bij naastgelegen bebouwing aan de omringende straten. Het binnenterrein blijft open, waardoor een u-vormig gebouw ontstaat. Het parkeren wordt opgelost door de realisatie van een parkeerkelder.
Stedenbouwkundig ontwerp
Stedenbouwkundig ontwerp
Programma
Dit bestemmingsplan voorziet in eerste instantie in de realisatie van 36 ruime wooneenheden. Het gaat om 34 appartementen en twee stadswoningen. De twee stadswoningen zijn geïntegreerd in de gevel aan de Jan Smitzlaan. De 34 appartementen bevinden zich zowel op de begane grond als op de verdiepingen in de rest van het gebouw. Het gaat om ruime appartementen (tot 200 m²) in het koopsegment. In het kader van flexibiliteit is in de regels opgenomen dat maximaal 50 wooneenheden zijn toegestaan. Zodoende is het mogelijk om de ruime appartementen om te zetten naar kleinere appartementen. Dit komt de verkoopbaarheid ten goede, omdat te allen tijde kan worden overgeschakeld naar andere woonoppervlakten waar op dat moment meer vraag naar is. Het eventueel omzetten van appartementen zal inpandig plaatsvinden en dient te voldoen aan de stedenbouwkundige kaders en maatvoeringen van het bestemmingsplan. Bij het ontwerp en de bouw van de appartementen wordt hiermee al rekening gehouden.
Het gebouw is U-vormig en is gelegen rondom een binnentuin. Onder het gebouw en de binnentuin is een parkeerkelder aanwezig. Naast parkeerplaatsen voor auto's zijn hier ook fietsenbergingen aanwezig. Vanuit de woningen en appartementen is de parkeerkelder bereikbaar via drie trappenhuizen. De inrit van de parkeerkelder bevindt zich aan de P. Czn. Hooftlaan. Hier wordt zowel een hellingbaan voor auto's als een trap met fietsgoot gerealiseerd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost-Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
Conform artikel 3.1.6 Bro moet bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Dit dient te gebeuren door middel van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder werkt volgens drie stappen:
Onderhavig plan ziet op de realisatie van wooneenheden (appartementen) in het hogere segment. Naar deze appartementen is voldoende vraag in de markt. Er zijn namelijk weinig concurrerende projecten in Eindhoven en omgeving voor deze doelgroep in dit segment. Bovendien betreft het een locatie in het centrum waarbij sprake is van herstructurering doordat een maatschappelijke functie verplaatst wordt naar een andere locatie en op deze plek wooneenheden worden gerealiseerd. Aan trede 1 en 2 van de ladder wordt voldaan en aan de derde trede van de ladder wordt niet toegekomen vanwege de ligging in stedelijk gebied.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2). Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding. De Dommel is aangewezen als EHS. De afstand vanaf het plangebied tot de Dommel bedraagt ruim 200 meter. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het beperkingengebied zoals is opgenomen in het Luchthavenbesluit Eindhoven. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (plangebied blauw omlijnd)
Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
Dit plan maakt de realisatie van maximaal 50 wooneenheden en parkeerfaciliteiten mogelijk op een plaats waar momenteel een culturele voorziening is. Daarbij zullen twee van de vier buitengevels behouden blijven. Een dergelijke ontwikkeling is een goed voorbeeld van transformatie, waarbij veel aandacht is besteed aan zowel zorgvuldig ruimtegebruik als de ruimtelijke kwaliteit. In de SVRO zijn deze twee aspecten aangemerkt als aandachtspunten voor het stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.
In de SVRO is opgenomen dat het stedelijk concentratiegebied per saldo het migratieoverschot van de hele provincie opvangt. In de RRO's voor wonen vindt regionale afstemming plaats. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de regionale woonafspraken in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is een paars gestreepte lijn ten zuidoosten van het plangebied opgenomen. Deze lijn is aangeduid als 'OV-netwerk HOV regionaal - in studie'. Het betreft de HOV-verbinding tussen het centrum van Eindhoven en de High Tech Campus. De HOV-verbinding is inmiddels gerealiseerd ter plaatse van de Hertogstraat en de Stratumsedijk ten zuiden van de Hertogstraat. De ligging nabij het HOV-netwerk zorgt voor een goede bereikbaarheid van het plangebied middels het openbaar vervoer.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de 'Verordening ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Toepassing plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Uitsnede Themakaart Stedelijke ontwikkeling Verordening ruimte 2014 (plangebied rood omlijnd)
Omdat er bij deze ontwikkeling maximaal 50 woningen worden toegevoegd ten opzichte van de reeds bestaande planologische ruimte binnen het plangebied, is de verantwoordingsplicht uit de Verordening ruimte 2014 van toepassing. In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2014 t/m 2023. Voor Eindhoven zijn dit 3.775 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerstkomende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave/woningbouwafspraken. Voor Eindhoven is dit percentage 64%. Daarmee bestaat kwantitatief in ieder geval ruimte.
Verder is het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' in de Verordening ruimte 2014 aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit geval is sprake van een binnenstedelijke transformatie. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.2.2 is nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Verordening ruimte 2014 is de Dommel aangeduid als Ecologische hoofdstructuur (EHS). Deze EHS maakt ter plaatse deel uit van een bredere ecologische verbindingszone. Daarnaast is de Dommel inclusief een kleine zone rondom aanwezen voor het behoud en herstel van watersystemen en ten westen van het plangebied deels als regionale waterberging. Gezien de afstand tussen het plangebied en de Dommel hebben deze aanduidingen en bijbehorende regels geen gevolgen voor onderhavig plan of vice versa.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omlijnd)
Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Centrumvoorzieningen'. Hieronder vallen goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg. Daarnaast zijn deze gebieden bedoeld voor wonen, onderwijs en werken. Onderhavig plan past dan ook binnen de uitgangspunten van de interimstructuurvisie.
In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.
Regionaal woningbouwprogramma
Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.
In 2014 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 tot en met 2023 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2023 nog 3.775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.
Het onderhavige plan ziet op de realisatie van maximaal 50 wooneenheden. Uit het bovenstaande blijkt dat er kwantitatief voldoende ruimte is om deze extra wooneenheden te realiseren. Zoals in paragraaf 3.2.2 al is aangegeven is er ook kwalitatief gezien voldoende behoefte aan woningen van dit type en in dit segment.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Toepassing plangebied
Zoals uit de ambitie 'Ambitieuze stad' blijkt, zal het inwoneraantal in Eindhoven de komende jaren nog groeien. Eindhoven wenst de extra wooncapaciteit binnen de rondweg op te vangen. Daarbij zijn initiatiefnemers, waaronder projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties, aan zet. Onderhavig plan is een initiatief van een marktpartij en is gelegen binnen de rondweg. Het voorziet in de transformatie van een bestaande culturele voorziening naar maximaal 50 wooneenheden, waarbij het cultuurhistorische karakter van het pand behouden blijft. Het plan komt daarmee tegemoet aan de ambitie 'Ambitieuze stad'.
Binnen de ambitie 'solidaire stad' wordt aangegeven dat het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens zal groeien. Om dit op te vangen wil de gemeente onder andere inzetten op transformatie en ander gebruik. Onderhavig plan voorziet in een dergelijke transformatie en past derhalve bij deze ambitie.
Ten slotte draagt het plan bij aan de ambitie 'innovatieve stad'. De transformatie van een gebouw met een culturele functie naar een woongebouw, waarbij de buitenwanden blijven staan om de cultuurhistorische waarde te behouden, is vrij innovatief te noemen.
Huisvestingsverordening
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.
Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.
De huisvestingsverordening is van toepassing naast onderhavig bestemmingsplan.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied blauw omlijnd)
Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Het gebied is echter ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)
Zoals op de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven te zien is, is het plangebied gelegen aan een straat (Stratumsedijk) die onderdeel uitmaakt van de historische wegenstructuur van voor 1900. Langs dit deel van de Stratumsedijk is aan beide zijden van de straat 'aan de weg gerelateerde bebouwing' te vinden. Het huidige gebouw van het CKE is een van de gebouwen die een dergelijke cultuurhistorische waarde heeft. Daarom is ervoor gekozen om de buitenwanden aan de Stratumsedijk en Jan Smitzlaan te behouden. Achter deze wanden zal het nieuwe woongebouw verrijzen.
Het uitgangspunt voor het parkeren is parkeren op eigen terrein. Conform de Nota Parkeernormen (2016) is het plangebied gelegen binnen het gebied 'centrum'. Het plan voorziet in eerste instantie in 36 wooneenheden, tot een maximum van 50 wooneenheden. Dit plan voorziet in een parkeerkelder, waardoor voldaan wordt aan de parkeereis op basis van de geldende nota parkeernormen. In de parkeerkelder zijn naast parkeervakken voor auto's ook voldoende bergingen voor fietsparkeren aanwezig conform de Nota Parkeernormen 2016. Daarnaast is eventueel op maaiveld nog voldoende ruimte aanwezig om in aanvullende parkeerplaatsen te voorzien.
Globale situering inrit parkeerkelder (rode stippellijn) binnen het plangebied (blauw omlijnd)
De parkeerkelder wordt ontsloten via de P.Czn. Hooftlaan. De entree van de parkeerkelder is gelegen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied. De P.Czn. Hooftlaan en de nabijgelegen Hertogstraat maken onderdeel uit van de binnenring van Eindhoven, waarmee de binnenstad wordt ontsloten en waar vanuit het verkeer via radiaalwegen naar de ring van Eindhoven en verder naar de rand van de stad wordt gevoerd. De Stratumsedijk vormt een van deze radiaalwegen.
De realisatie van maximaal 50 wooneenheden zal ten opzichte van de voorgaande culturele functie niet tot een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen leiden dat dit voor problemen zal zorgen op de omliggende wegen.
Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied is in de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Formeel is het Groenbeleidsplan niet van toepassing aangezien het bestaande groen geen openbaar maar particulier groen betreft. Toch vindt de ontwikkelaar het belangrijk de groene setting te behouden en zo mogelijk te versterken.
Het groen binnen en in de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit laanbeplanting langs de Stratumsedijk en solitaire bomen aan de Jan Smitzlaan en P.Czn. Hooftlaan. Onderhavig plan vindt voornamelijk plaats achter de gevels van het huidige gebouw. De noordelijke en oostelijke gevel zullen behouden blijven. Daarachter wordt een nieuw gebouw gerealiseerd met eenzelfde omvang en massa als het huidige gebouw. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor aankledingsgroen of ander groen dat belangrijk is voor de structuur in de wijk. Het plan past dan ook binnen het Groenbeleidsplan.
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig die op de Groene Kaart zijn opgenomen. Op het perceel direct ten zuiden van het plangebied staan twee waardevolle particuliere bomen. Ten westen en oosten van het plangebied staan enkele waardevolle gemeentelijke bomen (laanbeplanting). Ten slotte staan ten noordwesten enkele bomen die op de Groene Kaart zijn aangemerkt als 'basisbomen'. Vanwege de aanwezigheid van waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen op een korte afstand van het plangebied is een bomen effect analyse uitgevoerd naar de effecten van de ontwikkeling op deze bomen.
Bomen in de omgeving van het plangebied (bron: Geofundament, plangebied geel omlijnd)
Bomen Effect Analyse (BEA)
In het kader van dit bestemmingsplan is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen uiteengezet.
Uit deze BEA blijkt dat bij uitvoering van het voorlopig ontwerp ten aanzien van de groeiplaats van de meeste bomen duurzaam behoud mogelijk is, mits er beschermingsmaatregelen genomen worden. De groeiplaats van de bomen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied zal daarbij verdwijnen, in verband met de nieuwe gevellijn en de toegang tot de parkeerkelder. Duurzaam behoud van deze bomen is zodoende helaas niet mogelijk.
Het onderzoek heeft geleid tot een aantal aanbevelingen. Deze zijn opgenomen in het rapport van de BEA. Bij de verdere planuitwerking wordt zorgvuldig rekening gehouden met deze aanbevelingen. Het gaat vooral om aanbevelingen voor de voorbereidings- en bouwwerkzaamheden zodat bomen tijdens deze werkzaamheden goed beschermd zijn. Zo wordt geadviseerd een aantal bomen door middel van vaste bouwhekken te beschermen, voorzichtig te zijn met graafwerkzaamheden nabij bomen en bronnering zoveel mogelijk buiten het groeiseizoen te laten plaatsvinden. Ook wordt geadviseerd om te vellen bomen elders binnen het plangebied te compenseren. Zoals in onderstaande afbeelding is aangegeven worden bestaande bomen zo goed mogelijk ingepast in het plan en wordt de groene buitenruimte verder aangekleed als tuin met diverse nieuwe vormen van beplanting.
Inpassing bestaande bomen en aankleding groene buitenruimte
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Toepassing plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 50 wooneenheden op de plek waar momenteel het Centrum voor de Kunsten Eindhoven is gevestigd. Het plangebied wordt omringd door percelen met de bestemming 'Gemengd-1 en -2', 'Kantoor' of 'Wonen'. Aangezien de omgeving bestaat uit gemengde functies is het gebied te typeren als 'gemengd gebied'. Hierdoor is het gerechtvaardigd de richtafstand met één stap te verlagen.
Binnen de bestemming 'Kantoor' zijn bestemd voor kantoren en wonen. Een kantoor is een dienstverlenende functie is conform de VNG-publicatie uit 2009 ingedeeld in milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter en binnen gemengd gebied 0 meter.
Ter plaatse van de bestemming 'Gemengd' zijn dienstverlening, kantoren, vrije beroepen, ateliers/creativiteitscentra en wonnen toegestaan. Op sommige plekken zijn bovendien bepaalde vormen van detailhandel, maatschappelijke functies (voor zover het geen geluidgevoelige functie betreft), bedrijven (opgenomen in lijst van bedrijfsactiviteiten, tot en met categorie 2) en horeca (categorie 1 conform lijst van horeca-activiteiten) mogelijk. Het betreft hier allemaal functies tot en met maximaal milieucategorie 2 conform de VNG-publicatie uit 2009, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Doordat het gemengd gebied betreft wordt de richtafstand met een stap verlaagd, van 30 naar 10 meter.
Onderhavig plangebied is gelegen op meer dan 10 meter van de bebouwing aan de overzijde van de Stratumsedijk, Jan Smitzlaan en P.Czn. Hooftlaan. Derhalve voldoet het ten aanzien van deze bebouwing en functies aan de richtafstand. Ten aanzien van de naastgelegen kantoorvilla aan de Stratumsedijk 24 wordt deze richtafstand niet gehaald. Hier is echter een dienstverlenende functie gevestigd, die conform de VNG-publicatie is ingedeeld in milieucategorie 1. Vanwege het omgevingstype 'gemengd gebied' geldt een richtafstand van 0 meter. Hieraan wordt voldaan.
Gelet op het voorgaande zal het plan niet zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat binnen en in de omgeving van het plangebied. In tegendeel, het woon- en leefklimaat zal in positieve zin veranderen door de functiewijziging van maatschappelijk (publieksaantrekkende CKE-functie) naar een monowoonfunctie.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van een woongebied met maximaal 50 wooneenheden. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.
Het plan is gelegen binnen de zone van de volgende wegen: Stratumsedijk, Hertogstraat en P.Czn. Hooftlaan. In het kader van "Duurzaam Veilig" hebben nabijgelegen straten zoals de Jan Smitzlaan en Tesselschadelaan een maximumsnelheidsregime van 30 km/uur gekregen. Deze wegen hebben op basis van het de Wgh geen geluidzone. Formeel gezien is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk wanneer een ruimtelijk besluit nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt binnen een geluidzone van een weg. Daarom is in het kader van dit plan een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen uiteengezet.
Uit het onderzoek is gebleken dat voor de gezoneerde Hertogstraat en de 30-km/uur weg Tesselschadelaan de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het te realiseren woongebouw overschrijdt. Voor de 30-km/uur weg Jan Smitzlaan geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de te realiseren wooneenheden de voorkeursgrenswaarde met maximaal 1 dB overschrijdt. Voor de Stratumsedijk geldt dat op twee punten de voorkeursgrenswaarde met maximaal 1 dB wordt overschreden. Voor de P.Czn. Hooftlaan geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de te realiseren wooneenheden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op verschillende toetspunten wordt overschreden. De hoogste geluidbelasting op de gevel betreft 61 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden.
De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan onderhavig plan wanneer de geluidbelasting lager is dan 48 dB (voorkeursgrenswaarde). Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden maar lager is dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB, dan kan de gemeente ontheffing verlenen door een hogere waarde vast te stellen. Dit kan alleen wanneer is gebleken dat maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn of op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Zoals uit het akoestisch onderzoek is gebleken, is het nemen van bron- en overdrachtsmaatregelen voor de gezoneerde wegen Stratumsedijk en P.Czn. Hooftlaan niet of niet voldoende doeltreffend.
Uit het gemeentelijk hogere waardenbeleid van de gemeente Eindhoven blijkt dat indien ontheffingswaarden worden vastgesteld die hoger zijn dan 53 dB, de betreffende woningen uitgevoerd dienen te worden met een geluidluwe zijde. Enkele wooneenheden gelegen aan P.Czn. Hooftlaan voldoen niet aan deze eis van een geluidluwe gevel. Dit wordt nader uitgewerkt bij de aanvraag omgevingsvergunning. De gecumuleerde geluidgevelbelastingen als gevolg van alle omliggende wegen overschrijden de maximaal toelaatbare grenswaarde niet, zodat voldaan wordt aan deze voorwaarde.
Voor een aantal wooneenheden zal een hogere grenswaarden besluit worden genomen.
Het plangebied ligt op ruim een kilometer van de dichtstbijzijnde spoorweg. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen een zone van deze spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai is niet aan de orde op onderhavig plan.
Het plangebied ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 7 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor (PM2,5) geldt een grenswaarde van 25 microgram/m3. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m3 .
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een woongebouw met maximaal 50 eenheden op de plaats waar thans een culturele functie gevestigd is. De realisatie van maximaal 50 wooneenheden valt ver beneden de ondergrens voor woningen (1.500 nieuwe woningen met een ontsluitingsweg) die in het kader van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn vastgesteld. Op basis daarvan kan worden gesteld dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.
Het plangebied is gelegen aan de binnenring (P.Czn. Hooftlaan / Hertogstraat / Vestdijk) en een belangrijke radiaal richting de rand van de stad (Stratumsedijk). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom afgewogen of het verdedigbaar is om woningen nabij deze relatief drukke ontsluitingswegen te realiseren. Daarbij is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool van Rijksoverheid. Met de tool is voor verschillende rekenpunten langs drukke (binnenstedelijke) wegen inzichtelijk gemaakt hoe hoog de waarden stikstofdioxide, fijn stof of roet (elementair koolstof, EC) op deze plekken zijn. Een van deze rekenpunten ligt binnen het plangebied.
In bovenstaande tabel zijn voor het rekenpunt binnen het plangebied de meetgegevens weergegeven voor de jaren 2014, 2015, 2020 en 2030. De grenswaarden en overschrijdingsdagen voor stikstofdioxide en fijn stof worden niet overschreden en zullen ook de komende jaren nog dalen. Voor roet zijn geen grens- of toetswaarden vastgesteld. Wel is te zien dat de waarde in 2014 vrij hoog was, maar in 2015 is deze al iets verbeterd. In 2020 en 2030 wordt deze verbetering doorgetrokken tot een waarde lager dan 0,75 microgram per m³.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; april 2015) van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. Deze norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Toepassing plangebied
Op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl) is bepaald of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Daaruit is gebleken dat er zowel binnen als in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen aanwezig zijn.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Binnen of nabij het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen die invloed hebben op het plan. De Visie Externe Veiligheid heeft dan ook geen consequenties voor onderhavig plan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het
raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
In onderhavig plan wordt op verschillende manieren een bijdrage geleverd aan duurzaamheid. Daarbij wordt vooral aandacht besteed aan zongericht bouwen en de EPC-eis uit het Bouwbesluit.
Zongericht bouwen
In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties kan de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang. Dit geldt ook het geval voor de Stratumsedijk 22. Hierbij is in de vorm van het gebouw zo veel mogelijk rekening gehouden met 'zongericht bouwen'.
EPC-eis
Het Bouwbesluit kent sinds 2015 een minimale EPC-eis van 0,4. Deze zal de komende jaren worden verscherpt naar 0,0 in 2020, hetgeen past in de ambitie van gemeente om een energieneutrale stad te worden. De gemeente spant zich, binnen haar mogelijkheden, in om bouwers en ontwikkelaars vooruit te laten denken en woningen te bouwen die nu reeds aan de toekomstige eisen voldoen.
De nieuwe woningen zullen worden gebouwd conform het bouwbesluit. Om de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) te behalen wordt in de woningen waarschijnlijk gebruik gemaakt van een mix tussen de verschillende mogelijkheden. Initiatiefnemer is in samenwerking met een gespecialiseerd bureau aan het onderzoeken welke duurzaamheidsmaatregelen toegepast kunnen worden in onderhavige ontwikkeling. De ambitie is in ieder geval om een hoog kwaliteits- en duurzaamheidsniveau te halen. De invulling van de duurzaamheidsmaatregelen zullen in de omgevingsvergunning verder uitgewerkt worden en is afhankelijk van de EPC-berekeningen.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
In het verleden zin op de locatie meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Tijdens het meest recente verkennend bodemonderzoek uit 2015 zijn op de locatie verontreinigingen van de grond met minerale olie, PAK en PCB aangetroffen. Om voor onderhavig plan de bodemkwaliteit in voldoende mate vast te stellen, is op basis van het eerdere bodemonderzoek een nader onderzoek uitgevoerd. Doel van dit nader onderzoek is het bepalen van de mate en omvang van de aangetroffen verontreinigingen om na te gaan of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De resultaten van het nader onderzoek zijn gerapporteerd en in de bijlagen opgenomen. Hieronder volgen de voornaamste conclusies.
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de mate en omvang van de sterke verontreinigingen met minerale olie en PAK en PCB afdoende zijn vastgesteld. De oorzaak van de verontreiniging is niet bekend. Waarschijnlijk zijn deze voor 1987 ontstaan. Zowel de sterke verontreiniging met minerale olie en PAK als de sterke verontreiniging met PCB betreft een puntverontreiniging van geringe omvang. Gezien de mate en omvang van de verontreinigingen in de grond kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Aangezien er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging hoeven de verontreinigingen formeel niet gesaneerd te worden. Wel worden in het onderzoeksrapport enkele aanbevelingen gedaan ten aanzien van de sterk verontreinigde grond. Bij de verdere planuitwerking wordt zorgvuldig rekening gehouden met deze aanbevelingen.
De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan de aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Onderhavig bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.
Ten behoeve van onderhavig plan is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er in de omgeving van het plangebied beschermde natuurgebieden aanwezig zijn waarop het planvoornemen wellicht invloed kan hebben. Daarnaast is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is op relatief grote afstand van de EHS gelegen. Samen met de aard en de relatiefbeperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat het plangebied op grote afstand hiervan is gelegen. Samen met de aard en de beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat eveneens geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden. Gezien het vorenstaande is er geen noodzaak voor toetsing aan zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de EHS (gebiedsbescherming).
Soortenbescherming
In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens weinig opgeleverd.
In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van het uitgevoerde veldbezoek geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. Een nader onderzoek zal echter moeten uitwijzen of er vleermuizen verblijven in de te slopen bebouwing. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd.
Algemene zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de quickscan flora en fauna zijn gezien de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de ligging van nabijgelegen beschermde natuurgebieden geen negatieve effecten te verwachten ten opzichte van deze beschermde gebieden. Daarnaast is er geen aanleiding om aan te nemen dat de ontwikkeling negatieve effecten heeft op beschermde diersoorten. Uitzondering hierop zijn broedende vogels en vleermuizen. Indien de in de quickscan genoemde werkwijze alsmede de algemene zorgplicht in acht wordt genomen, wordt ten aanzien van vogels een overtreding van de natuurwetgeving voorkomen.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.
Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.
Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.
Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 50 wooneenheden. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De locatie is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingszones (grondwaterbeschermingsgebied / 25-jaarszone, boringsvrije zone of 100-jaarsaandachtsgebied, waterwingebied), reserveringsgebied voor waterberging of natte ecologie (ecologische verbindingszone, EHS of Attentiegebied EHS).
Oppervlakten | Huidige situatie | Toekomstige situatie |
Daken | 2.026 m² | 2.360 m² |
Terrein verharding | 1.175 m² | 609 m² |
Onverhard terrein | 1.124 m² | 1.356 m² |
Totaal | 4.325 m² | 4.325 m² |
Tabel verhard oppervlak in huidige en toekomstige situatie
In de huidige situatie is het plangebied reeds voor een groot deel bebouwd of verhard. Voor de waterparagraaf is in eerste instantie enkel de verharding van belang die op het riool afwatert. Het gebied is ongeveer 4.325 m² groot. Daarvan is ongeveer 2.026 m² bebouwd, 1.175 m² erfverharding (totaal 3.201 m² verhard) en circa 1.124 m² onverhard. Binnen het plangebied zijn geen watergangen of oppervlaktewater aanwezig. In de huidige situatie watert het verhard oppervlak volledig af op het bestaande rioolstelsel in de omgeving.
Verharde en onverharde oppervlakten toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal ongeveer 2.360 m² bebouwd worden en wordt ongeveer 609 m² voorzien van erfverharding (inrit, erftoegangspaden, etc.). Deze erfverharding zal deels worden uitgevoerd in halfverharding en grasbetonsteen, waardoor hier ook mogelijkheden zijn om water te laten infiltreren. Het totale verhard oppervlak dat op het riool zal lozen bedraagt 2.969 m², wat betekent dat het verhard oppervlak met ongeveer 232 m² afnemen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak met meer dan 250 m² toeneemt dienen waterbergingsvoorzieningen te worden getroffen. Omdat in onderhavig plan het verhard oppervlak zal afnemen is het treffen van waterbergingsvoorzieningen in dit geval niet noodzakelijk.
Momenteel zijn er geen gevallen van wateroverlast in of rondom het plangebied bekend. Aangezien het verhard oppervlak zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie, en er derhalve meer infiltratie kan plaatsvinden, wordt niet verwacht dat het plan zal zorgen voor een toename van overlast in de omgeving van het plangebied.
In de huidige situatie is het plangebied aangesloten op het gemengde rioolstelsel van de gemeente. Het afval- en hemelwater van de nieuwe woningen zal op de erfgrens gescheiden worden aangeleverd aan en afwateren via het rioolstelsel van de gemeente. De aansluiting op het gemeentelijke stelsel vindt in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven plaats.
Bij de inrichting, bouw en in de beheerfase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater wordt tot een minimum beperkt. Ook een gifvrij beheer van de ruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor de ontwikkeling.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen het principe hydrologisch neutraal bouwen.
Op 21 december 2016 heeft waterschap De Dommel mondeling akkoord gegeven op de waterparagraaf van dit plan. Op 5 januari 2017 is een schriftelijke bevestiging hiervan aan gemeente Eindhoven verzonden.
Het bestemmingsplan "III Stratum binnen de Ring II (Stratumsedijk 22)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
Inleidende regels (Artikel 1 en 2)
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemmingsregels: Bestemming 'Wonen' (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Parkeergarage
Ten slotte is binnen de bestemming 'Wonen' aangegeven dat binnen de als zodanig aangewezen gronden (ondergrondse) parkeervoorzieningen gerealiseerd mogen worden. Dit kan dus gaan om zowel parkeervoorzieningen op maaiveld als om een parkeergarage. De realisatie van een parkeergarage is op basis van de bouwregels uitsluitend mogelijk binnen het bouwvlak.
Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.
Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 50 wooneenheden op de plek waar momenteel Centrum voor de Kunsten is gevestigd. Omdat het hier een ontwikkelplan betreft, is handhaving in dit geval dan ook niet aan de orde.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde "kruimelgevallen". Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen rijks- en/of provinciale belangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk en de provincie plaatsgevonden. Wel heeft op 21 december 2016 overleg plaatsgevonden met waterschap De Dommel. Het waterschap heeft in dat overleg mondeling akkoord gegeven op de waterparagraaf. Een schriftelijke bevestiging van dit akkoord is op 5 januari 2017 aan gemeente Eindhoven verzonden.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Op 10 november 2016 is er een informatiebijeenkomst gehouden. Tijdens deze bijeenkomst zijn omwonenden over het plan geïnformeerd. Naar schatting 30 omwonenden zijn bij deze bijeenkomst aanwezig geweest. Daarbij heeft een ieder de mogelijkheid gehad om vragen te stellen over het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 mei 2017 tot en met 14 juni 2017 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zijn in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van woensdag 3 mei 2017 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.