direct naar inhoud van 3.4 Agrarisch gebruik
Plan: Dongen Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0766.BP2009000001-0001

3.4 Agrarisch gebruik

Agrarische bedrijven/agrarisch bouwvlak

Algemene regeling bouwvlakken

Vertrekpunt voor de regeling van bouw- en gebruiksmogelijkheden van agrarische gronden is het zogenoemde agrarisch bouwvlak. De agrarische bebouwing (de woning, de bedrijfsgebouwen, inclusief kassen, en ondersteunende voorzieningen als mestsilo's, sleufsilo's en permanente teeltondersteunende voorzieningen) dient geconcentreerd te worden op een aangesloten ruimte van circa 1 ha groot: het agrarisch bouwvlak. Hiermee wordt versnippering van het buitengebied door bebouwing, kassen en voorzieningen, voorkomen. Dit agrarisch bouwvlak biedt in het algemeen voldoende ruimte voor de voor een gemiddeld agrarisch bedrijf benodigde bebouwing (circa 3.000 à 3.500 m²). Grondgebonden bedrijven van bovengemiddelde omvang krijgen een toegesneden bouwvlak van meer dan 1 ha, afgestemd op het bestaande erf. Voor zover mogelijk wordt bij de begrenzing van de bouwvlakken rekening gehouden met de wensen die door de betrokken agrariërs naar voren worden gebracht tijdens de procedure.

Flexibiliteit

Om gewenste grondgebonden agrarische ontwikkelingsmogelijkheden niet onnodig te belemmeren worden in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om de begrenzing en omvang van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken onder bepaalde voorwaarden aan te passen (flexibiliteitsbepalingen voor vormwijziging, beperkte uitbreiding en vergroting van het bouwvlak).

Uitbreiding van grondgebonden agrarische bedrijven in de zone Agrarisch gebied (A) kan overeenkomstig provinciaal beleid mogelijk worden gemaakt tot een oppervlakte van meer dan 1,5 ha. Om tegemoet te komen aan de te verwachten schaalvergroting en uitbreidingsvragen van ondernemers kiest de gemeente voor een verruiming ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Uitbreiding wordt toelaatbaar tot een maximum oppervlakte van 2 ha.

Ook voor het beperkt aantal bedrijven in de agrarische gebieden met landschaps, natuur of cultuurhistorische waarden is uitbreiding tot 2 ha toegestaan mits de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie niet onevenredig worden geschaad.

Glastuinbouw

De bestaande glastuinbouwbedrijven worden overeenkomstig de huidige situatie voorzien van een toegesneden bouwvlak, afgestemd op de vigerende bestemmingsplannen.

In het doorgroeigebied voor glastuinbouw is uitbreiding van bestaande kassenbedrijven toegestaan mits de betrokken ondernemers met een ondernemersplan aantonen dat de gevraagde ontwikkeling noodzakelijk is, dat bestaande landschaps- en / of natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast en op welke wijze zorg gedragen wordt voor de ruimtelijke inpassing. Met name de ligging van de glastuinbouwbedrijven in de karakteristieke bebouwingslinten vraagt om een goede ruimtelijke inpassing. Daarbij speelt een aantal aspecten een rol. Uitgaande van de bebouwingsstructuur van de linten en de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van de achterliggende agrarische gronden is het in beginsel gewenst dat de kassencomplexen aansluiten op de opstrekkende verkaveling en de relatief smalle percelen. Ook de doorzichten vanaf de bebouwingslinten naar het achterliggende agrarische gebied spelen daarbij een rol. Gelet op de omvang van de glastuinbouwbedrijven is echter ook een aandachtspunt dat de kassen van bedrijven aan de verschillende linten niet helemaal naar elkaar toegroeien, waardoor de tussenliggende ruimte "dichtslibt". Uit dat oogpunt is een structurele maat tussen de achterkanten van kassencomplexen tussen de bebouwingslinten (in beginsel minimaal 50 meter) gewenst. Per situatie zal worden beoordeeld in hoeverre de breedte- en diepteverhouding van de glastuinbouwbedrijven na uitbreiding past in de ruimtelijke structuur ter plaatse. Daarbij zal de ligging van de glascomplexen ten opzichte van specifieke elementen met cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarde worden betrokken. De stedenbouwkundige analyse van de bebouwingslinten, zoals opgenomen in paragraaf 6.10 wordt daarbij als referentie gebruikt.

Een belangrijk punt voor de gemeente is voorts de landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting.

In het geldende bestemmingsplan is deze groei begrensd tot maximaal 3 ha. De gemeente wil tegemoet komen aan de vraag van ondernemers om deze maximale maat aan te passen. Daarbij is in overweging genomen dat het actuele provinciaal beleid reeds uit gaat van 3 ha buiten de doorgroeigebieden, de gemeente geen mogelijkheden biedt voor nieuwe bouwvlakken voor glastuinbouw in het doorgroeigebied, het economische belang van de sector en de eis dat iedere uitbreiding goed onderbouwd (ruimtelijke effecten, landschappelijke inpassing) moet worden. In dat licht wordt in de doorgroeigebieden uitbreiding van de bestaande kassenbedrijven tot 5 ha netto glas per bedrijf mogelijk gemaakt.

In het LOG Moersedreef is ontwikkeling van glastuinbouw - onder de voorwaarden zoals beschreven in het landschaps- en ontwikkelingsplan voor het LOG in principe mogelijk. Om de integrale ontwikkeling van het LOG en het werk van het kernteam niet te frustreren kunnen initiatieven voor nieuwvestiging van of omschakeling voor glastuinbouw vooralsnog niet worden gehonoreerd. Groei van bestaande glastuinbouwbedrijven is toegestaan, overeenkomstig de mogelijkheden in het doorgroeigebied.

Buiten het LOG is omschakeling naar glastuinbouw niet toegestaan (geen nieuwe glastuinbouwbedrijven). Voor de bestaande glastuinbouwbedrijven in de zone Agrarisch gebied geldt dat uitbreiding tot 3 ha glas netto mogelijk is.

Intensieve veehouderij

De vigerende bouwmogelijkheden van bestaande intensieve veehouderijbedrijven in de verwevings- en extensiveringsgebieden (voor zover gebaseerd op het Streekplan 1992 en goedgekeurd) worden gerespecteerd, hetgeen betekent dat deze bedrijven een bouwvlak overeenkomstig het vigerende bouwvlak zullen krijgen. Uitbreiding van het bouwvlak in de extensiveringsgebieden is alleen mogelijk om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn.

Intensieve veehouderijbedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied krijgen een bouwvlak op maat. Dit bouwvlak is afgestemd op het huidige gebruik, een te verwachten behoefte aan uitbreiding van minimaal 15 % en de wensen van de ondernemer. Het bouwvlak heeft minimaal de afmetingen van het reeds vigerende bouwvlak.

Uitbreiding van bouwvlakken van bestaande intensieve veehouderijbedrijven op de duurzame locaties in de verwevingsgebieden en in het landbouwontwikkelingsgebied is mogelijk tot een oppervlakte van 1,5 ha. In geval van uitbreiding dient te worden zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Nieuwvestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij is in het LOG in principe mogelijk. De invulling van het LOG wordt echter integraal opgepakt door een kernteam. Vooralsnog wordt nieuwvestiging en omschakeling niet mogelijk gemaakt om een integrale invulling van het LOG niet te frustreren.

Nieuwe agrarische bouwvlakken

Nieuwe agrarische bouwvlakken worden – overeenkomstig het provinciaal beleid – in het algemeen niet mogelijk gemaakt.

Omschakeling

Het binnen een bestaand bouwvlak omschakelen naar een andere vorm van agrarische productie is in een aantal gevallen, toegestaan. Omschakeling naar een grondgebonden vorm van agrarische productie is toelaatbaar.

Voor de intensieve veehouderij geldt dat omschakeling vooralsnog niet is toegestaan.

Deeltijdlandbouw en hobbyboeren

Het agrarische beheer van het landelijk gebied vindt, behalve door voltijdagrariërs, plaats door deeltijdagrariërs (zie hoofdstuk 6). Het gaat daarbij om agrarische bedrijven die niet volwaardig zijn en waar niet het volledige inkomen afkomstig is van het agrarisch bedrijf. Met het oog op de gevolgen voor de landbouwkundige structuur van het plangebied is het stimuleren van niet-volwaardige (reële) agrarische bedrijven echter niet aan de orde. De bestaande reële of deeltijdbedrijven worden erkend als agrarische bedrijven en krijgen een bouwvlak; nieuwe bouwlocaties voor dergelijke agrarische bedrijven worden echter niet mogelijk gemaakt. Omschakeling van een niet- agrarisch bouwvlak naar een agrarisch bouwvlak, is ook alleen toegestaan voor een volwaardig bedrijf, mits passend binnen het hiervoor beschreven beleid.

In toenemende mate combineren niet-agrariërs het "buiten wonen" met het houden van vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Deze hobbyboeren kunnen echter niet aangemerkt worden als agrarische bedrijven. Toekenning van een agrarisch bouwblok is dan ook niet aan de orde. Aan deze percelen zal, net als aan andere voormalige agrarische bedrijven, de woonbestemming worden toegekend.

(Voormalige) agrarische bedrijfslocaties

Door het ontbreken van mogelijkheden om nieuwe bouwvlakken te projecteren neemt het belang van bestaande locaties en voormalige agrarische bedrijfslocaties toe. Met name in het landbouwontwikkelingsgebied moet uiterst zorgvuldig met de huidige productielocaties worden omgegaan. Hier moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat agrarische bedrijven veranderen in burgerwoningen, wat de nodige milieubelemmeringen kan betekenen voor de gewenste agrarische ontwikkelingen in het LOG.

Bij het beëindigen van agrarische bedrijven kan de gemeente, ondanks het grote belang van behoud van productielocaties, voortzetting van het agrarische gebruik niet afdwingen. Aan voormalige agrarische bedrijven wordt overeenkomstig het feitelijk gebruik de woonbestemming toegekend. Op deze locaties wil het gemeentebestuur wel mogelijkheden bieden voor de vestiging van nieuwe of de verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven:

  • voor de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • of, in het landbouwontwikkelingsgebied, voor de verplaatsing van een intensieve veehouderij, de vestiging van een glastuinbouwbedrijf of de verplaatsing van een boomteeltbedrijf.


Om die reden worden de voormalige agrarische bedrijven voorzien van een speciale bestemming, waaraan deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden gekoppeld.

Agrarische neventakken

Het ontwikkelen van een agrarische neventak is aan de orde indien op een agrarisch bedrijf een andere vorm van agrarische bedrijfsvoering wordt toegevoegd. Ook hier zijn het provinciaal beleid en het reconstructieplan leidend voor het gemeentelijk beleid. De ontwikkeling van een grondgebonden neventak is op bestaande bedrijven zonder meer toelaatbaar. De ontwikkeling van een neventak glastuinbouw is slechts mogelijk tot de toegestane oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen zoals hierna beschreven. Van een intensieve kwekerij bij wijze van neventak mag de oppervlakte bebouwing niet meer dan 1.000 m² bedragen. Voor de ontwikkeling van een neventak intensieve veehouderij zijn geen mogelijkheden.

Fruitteelt

In verband met mogelijke schadelijke milieueffecten (bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) wordt fruitteelt in de onmiddellijke nabijheid van woonbebouwing niet wenselijk geacht. In een zone van 50 meter rond de kernen zal nieuwe fruitteelt niet worden toegestaan. Overigens zal in de gebieden met landschaps- en natuurwaarden een aanlegvergunningsvereiste worden opgenomen voor opgaande teelten, zoals boomgaarden. Per situatie zal worden getoetst in hoeverre nieuwe boomgaarden passen op de betreffende percelen.

Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen zijn constructies waarmee weersinvloeden worden gematigd en die met name worden gebruikt bij de vollegrondstuinbouw, boomteelt en fruit- en sierteelt. Daarnaast kunnen dergelijke voorzieningen worden opgericht ter bestrijding van ziekten en plagen, ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, ter verbetering van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen en om de productiekwaliteit te verbeteren. Hoewel uit economisch oogpunt gewenst, kunnen teeltondersteunende voorzieningen (TOV) een niet onaanzienlijke invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. De gemeente sluit daarom aan bij het provinciale beleid inzake TOV.

Voor teeltondersteunende voorzieningen wordt in dit bestemmingsplan onderscheid gemaakt in:

  • hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • lage, permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

In tabel 3.1 is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.

Of een teeltondersteunende voorziening als tijdelijk wordt aangemerkt, is afhankelijk van de duur van de periode waarin de voorziening is geplaatst (minder dan zes maanden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2009000001-0001_0003.png"

Toelichting bij de tabel

  • Een tunnelkas (kweekkas of kweektunnel) is een halfronde constructie van lichtdoorlatend materiaal (geen glas), die wordt gebruikt voor het voortrekken, opkweken of veredelen van gewassen. Een gaaskas is gemaakt van gaasdoek, een rolkas is verrijdbaar vanuit een vaste basis.
  • In de aardbeienteelt worden om arbeidstechnische redenen en ook om aantasting van de vrucht te voorkomen, bakken in stellingen gehangen. De bakken kunnen zijn voorzien van regenkappen. Na de oogst worden de bakken (en regenkappen) verwijderd, de stellingen blijven doorgaans staan.
  • Regenkappen beschermen de oogst tegen zware regenval en hagel en gaan vogelvraatschade en schimmelvorming tegen. Regenkappen zijn niet door wanden omsloten (alleen een overkapping).
  • Hagelnetten bestaan uit netten die gewassen beschermen tegen hagelschade.
  • Een schaduwhal is een overkapping / beschutting, die in de boomteelt wordt gebruikt om schade door de zon tegen te gaan en gewassen te harden.
  • Bij de aardbeien-, bloemen- en boomteelt wordt gebruikgemaakt van menstoegankelijke wandelkappen. In verband met teelt- en oogsthandelingen hebben deze kappen een hoogte van minimaal 2 à 2,5 m.
  • Containerteelt is de teelt in bakken of de teelt op een verharde (betonnen) ondergrond. Hierbij is sprake van een gesloten watersysteem.
  • Afdekfolies bestaan uit materiaal (bijvoorbeeld gaas, plastic) dat het gewas afdekt. Hierdoor wordt schade door insecten en wind- en vorstschade voorkomen. Tevens kan zo de oogst worden vervroegd. Bij toepassing van acryldoek is in tegenstelling tot andere afdekfolies nog luchtuitwisseling mogelijk en kan nog regenwater doordringen.
  • Lage tunnels bestaan uit halfronde bogen tot circa 50 cm hoogte, waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen. Van deze lage, tijdelijke tunnels wordt vooral in de boom- en aardbeienteelt gebruikgemaakt.
  • Insectengaas wordt bij kwekerijen aangebracht om aantasting door luizen te voorkomen.

Permanente teeltondersteunende voorzieningen

De (hoge en lage) permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op de agrarische bouwvlakken (inclusief uitbreidingsmogelijkheden).

In het bestemmingsplan zal de realisatie van permanente teeltondersteunende voorzieningen (met uitzondering van permanente tunnels, (boog)kassen, stellingen en overkappingsconstructies) mogelijk worden gemaakt tot een maximale omvang van 1,5 ha in de zones met cultuurhistorische, landschaps- en / of natuurwaarden en 4 ha in het agrarisch gebied zonder specifieke landschaps- en / of natuurwaarden. De maximumomvang van 4 ha correspondeert met de maximale maat voor containervelden die tot 2007 door de provincie werd gehanteerd. In het LOG wordt de mogelijkheid geboden om ten behoeve van de boomteelt, containervelden van meer dan 4 ha aan te leggen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van differentiatievelden.

Voor de ondersteunende kassen (inclusief permanente tunnels of boogkassen) geldt, in afwijking van de eerder genoemde 1,5 en 4 ha, voor het agrarisch gebied zonder waarden en het agrarisch gebied met cultuurhistorische en landschapswaarden een maximale maat van 1.000 m² per bedrijf met een mogelijkheid tot vergroting naar 5.000 m². Voor stellingen en permanente overkappingsconstructies wordt een maximale oppervlaktemaat van 1,5 ha gehanteerd.

Permanente teeltondersteunende voorzieningen zullen mogelijk worden gemaakt door middel van wijzigingsbevoegdheden, waarbij de betreffende vlakken van een specifieke aanduiding zullen worden voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0766.BP2009000001-0001_0004.jpg"

Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen bouwvlakken als daarbuiten toegestaan. In de gebieden met landschaps- en / of natuurwaarden is het noodzakelijk de toelaatbaarheid van voorzieningen in specifieke situaties te toetsen aan de ter plaatse voorkomende waarden. In het overige agrarische gebied zijn tijdelijke TOV niet aan een maximale maatvoering gekoppeld en overal zonder toetsing toegestaan.

Categorie overige teeltondersteunende voorzieningen

Boomteelthekken zijn permanente voorzieningen waarvoor een bouwvergunning noodzakelijk is en die worden gerekend tot de categorie overige teeltondersteunende voorzieningen. Deze voorzieningen zijn ook buiten bouwvlakken toegestaan. Bij vergunningverlening dient het belang van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden te worden meegewogen.

Voor alle bovengenoemde categorieën van TOV geldt dat bestaande situaties die niet in overeenstemming zijn met het geformuleerde beleid en waartegen de gemeente niet is of wenst op te treden, gerespecteerd worden, tenzij sprake is van illegale situaties. Deze situaties komen in het plangebied niet voor.

Teeltondersteunende voorzieningen in het LOG

Ten behoeve van de boomteeltbedrijven die verplaatst worden naar het landbouwontwikkelingsgebied zullen ruimere mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen worden geboden teneinde verplaatsing en concentratie in het LOG ook daadwerkelijk aantrekkelijk te maken.

Belichting van gewassen

Vanuit de klankbordgroep maar ook door inwoners van de gemeente is gevraagd om aandacht voor belichting van gewassen in de glastuinbouw. Gezien deze reacties wordt "duisternis" nadrukkelijk ervaren als een belangrijk aspect van ruimtelijke kwaliteit. Er zijn momenteel drie grotere bedrijven met verlichting. Het gemeentebestuur onderkent het belang van duisternis voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. In het Besluit Glastuinbouw milieubeheer zijn voorwaarden opgenomen voor de toepassing van assimilatieverlichting. Bij de toepassing van assimilatieverlichting moeten de gevels van kassen zodanig zijn afgeschermd dat op een afstand van 10 meter de lichtuitstraling met 95% is gereduceerd. De lampen mogen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Verder geldt de voorwaarde dat van 1 september tot 1 mei van 20.00 tot 24.00 uur geen lichtemissie als gevolg van toepassing van assimilatiebelichting plaats mag vinden, tenzij de bovenzijde van de permanente opstand waarin assimilatiebelichting wordt toegepast vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang op een zodanige wijze wordt afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 85% en ten hoogste 95% wordt gereduceerd. Indien pas vanaf 00.00 uur wordt belicht, is afscherming aan de bovenzijde niet verplicht. De milieuregelgeving op dit gebied wordt voldoende geacht; aanvullende regelgeving in het bestemmingsplan wordt niet wenselijk geacht.

Agrarische bedrijfswoningen

Veruit de meeste agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Bij enkele agrarische bedrijven is echter nog geen woning aanwezig. Bij sommige bedrijven zijn meerdere bedrijfswoningen aanwezig.

Bij bouwvlakken waar in het verleden een bedrijfswoning niet toelaatbaar werd geacht, wordt deze mogelijkheid ook nu niet geboden. Bij alle overige bedrijven is een eerste bedrijfswoning toegestaan met dien verstande dat om een verdere toename van het aantal (potentiële burger)woningen in het agrarisch gebied te voorkomen, de aanvragen voor agrarische bedrijfswoningen zorgvuldig zullen worden getoetst. Alleen indien een bedrijfswoning structureel noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, zal daaraan medewerking worden verleend. Daarbij spelen de factoren aard en omvang van het bedrijf een rol.

Bij bedrijven waar reeds meer dan één bedrijfswoning aanwezig is wordt de feitelijke situatie gerespecteerd.

Op agrarische bedrijven waar al een bedrijfswoning aanwezig is, kan echter ook de behoefte ontstaan aan een tweede agrarische bedrijfswoning. Een tweede agrarische bedrijfswoning is alleen noodzakelijk bij zeer grote bedrijven waar minimaal twee volwaardige arbeidskrachten als bedrijfshoofd werkzaam zijn en waar permanent toezicht door twee personen vereist is. Een dergelijke situatie zal alleen in uitzonderingsgevallen aan de orde zijn. Met de bouw van tweede bedrijfswoningen neemt voorts de verstening van het buitengebied toe. Verder worden tweede bedrijfswoningen in de praktijk in veel gevallen op termijn weer verkocht, waardoor een extra burgerwoning in het buitengebied ontstaat, met alle milieugevolgen van dien.

In het bestemmingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met strikte voorwaarden voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Alleen indien een tweede agrarische bedrijfswoning werkelijk duurzaam noodzakelijk is, kan die bepaling worden toegepast.

Tijdelijke huisvesting seizoenswerknemers

Met name in de intensieve, grondgebonden teelten (vollegrondsgroenteteelt, boomkwekerij, fruitteelt) is er, door het ontbreken van lokale seizoenskrachten, een groeiende vraag naar huisvestingsmogelijkheden voor personeel van elders dat tijdelijk op het bedrijf werkt. Het gaat daarbij om goede woonvoorzieningen voor een gebruik dat slechts tijdelijk van aard is. De kans is aanwezig dat de voorzieningen ook permanent gebruikt gaan worden of er een recreatief verblijf ontstaat. Gelet op de economische noodzaak wil de gemeente tegemoet komen aan de wens van tijdelijke huisvesting van werknemers onder de volgende voorwaarden:

  • de huisvesting mag uitsluitend plaatsvinden in bestaande bedrijfsbebouwing of in verplaatsbare toercaravans binnen het bouwvlak;
  • de tijdelijke huisvesting van werknemers moet noodzakelijk zijn uit bedrijfseconomische oogpunt;
  • de mogelijkheden voor tijdelijke huisvesting mogen alleen geboden worden aan tijdelijke werknemers die op het desbetreffende agrarische bedrijf werkzaam zijn;
  • het gebruik van gebouwen en toercaravans voor tijdelijke huisvesting is slechts toegestaan gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden;
  • bij de plaatsing van caravans op het bouwvlak moet een goede landschappelijke inpassing worden gerealiseerd;
  • agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet onevenredig worden belemmerd.