direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: De Braken e.o.
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP02debraken2013-ONH1

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarische bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    • 2. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven zijn toegestaan in de hoofd- en bijgebouwen tot een vloeroppervlakte van 50 m²;
  • b. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;


een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een doelmatig, reëel agrarisch bedrijf waarbij geldt dat overtollige of leegstaande bebouwing en reeds verstrekte vergunningen worden betrokken bij de beoordeling van de doelmatigheid en de noodzaak van de bebouwing;

4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in 19.1 Bebouwingsgrenzen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen, behalve voor teeltondersteunende kassen waarvoor een goothoogte van maximaal 6 meter geldt;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, behalve voor teeltondersteunende kassen waarvoor een bouwhoogte van maximaal 7,5 meter geldt;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 20º en niet meer dan 60º bedragen, uitgezonderd die van teeltondersteunende kassen;
  • f. een gebouw mag ten hoogste één bouwlaag bevatten voor het stallen van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • g. de oppervlakte aan teeltondersteunende kassen mag per bedrijf niet meer bedragen dan 1.000 m².

4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud legaal aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud is toegestaan en als maximum geldt;
  • c. ondergrondse gebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mogen uitsluitend worden gebouwd onder de oppervlakte van de bedrijfswoning;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor agrarische bedrijfswoningen dat de inhoud van een inpandig stalgedeelte van een voormalige boerderij mag worden verbouwd tot woonruimte als uitbreiding van het bestaande woonhuis, onder de voorwaarde dat daardoor de aard van het pand niet in onevenredige mate wordt aangetast.

4.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke grondoppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in 4.2.1 onder c mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde in 4.2.1 onder d mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstmest- en voedersilo's mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de goothoogte van mestsilo's mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer gedragen dan 3 m;
    • 1. de bouwhoogte van gietwaterbassin mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,50 m bedragen; indien deze overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

4.3.2 Afwegingskader

De in 4.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  • d. ten behoeve van de milieusituatie;
  • e. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  • f. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.3.3 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 23.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders in woonunits

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders in woonunits, onder de voorwaarden dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarisch bedrijf en waarbij inpandige huisvesting de voorkeur heeft en structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;
  • b. huisvesting binnen bestaande bebouwing, waarvoor op grond van artikel 4.6.1 omgevingsvergunning kan worden verleend, is aantoonbaar niet mogelijk gebleken;
  • c. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;
  • d. de bewoning per individuele gehuisveste persoon niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar mag bedragen;
  • e. het bedrijfshoofd, om een goede controle op het verblijf te bewerkstelligen, een nachtregister bijhoudt dat wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders;
  • f. in verband met noodzakelijk toezicht een bedrijfswoning aanwezig is die ook daadwerkelijk door het verantwoordelijke bedrijfshoofd wordt bewoond;
  • g. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  • h. de huisvesting plaatsvindt in maximaal 2 woonunits met een gezamenlijke vloeroppervlakte van maximaal 150 m² en niet meer dan 15 m² per werknemer;
  • i. de bouwhoogte van woonunits niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • j. de woonunit(s) zoveel mogelijk worden geplaatst uit het zicht vanaf de openbare weg of het omringende landschap;
  • k. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige waarden;
  • l. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • m. de afwijking milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • n. het gebruik geen onevenredige beperking oplevert voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • o. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en óf het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving.
  • p. indien de noodzaak voor huisvesting niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning hiervan binnen twee maanden schriftelijk mededeling doet aan burgemeester en wethouders;
  • q. de omgevingsvergunning maximaal voor een periode van 3 jaar wordt verleend, verlenging is mogelijk op basis van een nieuw AAB-advies;
  • r. de woonunits na afloop van de onder q genoemde periode worden verwijderd.


Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning of indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld.

4.4.2 Goothoogte gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder c tot niet meer dan 6 m, onder de voorwaarde dat dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.

4.4.3 Geringere dakhelling gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder e ten behoeve van een geringere dakhelling, onder de voorwaarde dat dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk en/of gewenst is.

4.4.4 Grotere oppervlakte teeltondersteunende kassen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder g ten behoeve van het bouwen van teeltondersteunende kassen tot een grotere oppervlakte, onder de voorwaarden dat:

  • a. de wijziging noodzakelijke en/of gewenst is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. sprake is van een volwaardig vollegrondstuinbouwbedrijf of boomkwekerij met een minimaal beteeld oppervlak van 5 hectare;
  • c. de gezamenliijke oppervlakte aan teeltondersteunende kassen niet meer dan 3.000 m² bedraagt, of 5.000 m² indien er sprake is van een volwaardig vollegrondstuinbouwbedrijf of boomkwekerij met een beteeld oppervlak van minimaal 10 hectare;
  • d. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • e. de afwijking milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • f. de gevels van de glasopstanden waarin assimilatiebelichting wordt toegepast vanaf 1:00 uur na zonsondergang tot 1:00 uur voor zonsopgang volledig zijn afgeschermd met een 100% dicht gevelschermdoek en aan de bovenzijde van de glasopstanden in diezelfde periode het licht voor minimaal 95% wordt afgeschermd.

4.4.5 Inhoud bedrijfswoning vergroten via bonussloopregeling

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2 onder b ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, onder de voorwaarden dat:

  • a. binnen het bestemmingsvlak zelf of elders bestaande gebouwen worden gesloopt en de inhoud van de woning per 100 m² sloop met niet meer dan 50 m³ mag worden vergroot tot een maximum inhoud van 850 m³;
  • b. verzekerd is dat de elders gesloopte oppervlakte aan gebouwen daar niet opnieuw kan worden gebouwd. Voor zover gesitueerd binnen het plangebied dient de aanvraag voor omgevingsvergunning te worden gecombineerd met de wijzigingsbevoegdheid in 3.5.7, 4.7.6 of 5.7.5.

4.4.6 Oppervlakte aan bijgebouwen vergroten via bonussloopregeling

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 onder a ten behoeve van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning, onder de voorwaarden dat:

  • a. binnen het bestemmingsvlak zelf of elders bestaande gebouwen worden gesloopt. Daarbij geldt dat maximaal 100 m² als bijgebouw bij de woning is toegestaan, met dien verstande dat wanneer de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan 100 m² ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen mag worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m²;
  • b. verzekerd is dat de elders gesloopte oppervlakte aan gebouwen daar niet opnieuw kan worden gebouwd. Voor zover gesitueerd binnen het plangebied dient de aanvraag voor omgevingsvergunning te worden gecombineerd met de wijzigingsbevoegdheid in 3.5.7, 4.7.6 of 5.7.5 .

4.4.7 Grotere hoogte silo's

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.4 onder a ten behoeve van een grote bouwhoogte, tot niet meer dan 20 meter, onder de voorwaarde dat dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.

4.4.8 Hogere erfafscheidingen/hekwerken voor de voorgevel

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.4 onder e ten behoeve van een grotere hoogte voor erfafscheidingen en hekwerken vóór de voorgevel van het hoofdgebouw, onder de voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
  • b. de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.4.9 Afwegingskader

Een in 4.4.1 t/m 4.4.8 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, met dien verstande dat bij de belangenafweging ook aspecten van beeldkwaliteit worden betrokken.

4.4.10 Advies

Met betrekking tot de toepassing van de in 4.4.1 t/m 4.4.8 genoemde bevoegdheden wordt advies ingewonnen bij:

  • a. de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapsversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de afwijkingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport;
  • b. de AAB voor zover sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang alsmede inzake het onderdeel tijdelijke huisvesting van werknemers voor zover het betreft de noodzaak van het aantal werknemers en de huisvestingsperiode.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten die gepaard gaan met evenementen en een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van werknemers en de direct daarmee in verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook en wasgelegenheid;
  • e. het bewonen dan wel laten bewonen van bijgebouwen of bedrijfsgebouwen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

4.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor (co-)vergisting van mest, voor zover de capaciteit van de (co-) vergistingsinstallatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt waarbij het bedrijf uitsluitend eigen geproduceerde mest verwerkt en van het eigen bedrijf en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
  • b. het leveren van energie die vrijkomt bij het onder a bedoelde proces van co-vergisting.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.6.1 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders in gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.5.1 onder d ten behoeve van het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, onder de voorwaarden dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarisch bedrijf waarbij inpandige huisvesting de voorkeur heeft en structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;
  • b. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;
  • c. de bewoning per individuele gehuisveste persoon niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar mag bedragen;
  • d. de huisvesting plaatsvindt in binnen het bouwvlak gebouwde bebouwing;
  • e. het bedrijfshoofd, om een goede controle op het verblijf te bewerkstelligen, een nachtregister bijhoudt dat wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders;
  • f. in verband met noodzakelijk toezicht een bedrijfswoning aanwezig is die ook daadwerkelijk door het verantwoordelijke bedrijfshoofd wordt bewoond;
  • g. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  • h. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • i. de afwijking milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • j. het gebruik geen onevenredige beperking oplevert voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. de omgevingsvergunning maximaal voor een periode van 3 jaar wordt verleend, verlenging is mogelijk op basis van een nieuw AAB-advies.


Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning of indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld.

4.6.2 Mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.5.1 onder e voor het gebruik van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen of een deel van het bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte onder de voorwaarden dat:

  • a. aangetoond wordt dat een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; deze noodzaak behoeft niet te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
  • b. de afhankelijke woonruimte in beginsel plaatsvindt in de woning; wanneer wordt aangetoond dat inwoning in het hoofdgebouw onredelijke bezwarend is of niet haalbaar is, kan, met inachtneming van alle overige bepalingen, een afhankelijke woonruimte in een bijgebouw of een deel van een bedrijfsgebouw gerealiseerd worden;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m² en een maximale inhoud van 240 m³.
  • d. Deze maatvoering geldt ook wanneer de afhankelijke woonruimte in een deel van een bedrijfsgebouw wordt gerealiseerd;
  • e. het bijgebouw of het deel van het bedrijfsgebouw waarbinnen de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd op maximaal 30 m van het hoofdgebouw staat en qua ligging een ruimtelijke eenheid met het hoofdgebouw vormt;
  • f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • g. per woning kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning voor het gebruik als afhankelijke woonruimte van kracht zijn.


Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, zodra de bij het verlenen van de voor de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

4.6.3 Bed&breakfast in bestaande gebouwen

Een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande bebouwing voor bed & breakfast, onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal aan 8 personen logies en ontbijt zal worden geboden waarbij de maximale oppervlakte voor alle voorzieningen getroffen ter realisatie van het bed & breakfast, ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • b. de toeristisch-recreatieve functie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • c. de activiteiten plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, waarbij heeft te gelden dat de kamers deel uitmaken van het hoofd(woon)gebouw of een architectonisch, constructief en / of functioneel ondergeschikt gebouw, gelegen op maximaal 100 m van het hoofdgebouw, zodat de nevenactiviteit en het hoofd(woon)gebouw kunnen worden gezien als een ruimtelijke eenheid;
  • d. de afwijking milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk ontstaat;
  • f. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

4.6.4 Advies

Met betrekking tot de toepassing van de in 4.6.1 t/m 4.6.3 genoemde bevoegdheid wordt advies ingewonnen:

  • a. bij de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de afwijkingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport;
  • b. de AAB voor zover sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang alsmede inzake het onderdeel tijdelijke huisvesting van werknemers voor zover het betreft de noodzaak van het aantal werknemers en de huisvestingsperiode.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

4.7.1 Overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'intensieve kwekerij' toevoegen voor de vestiging van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijff' aan alle zijden grenst aan de Bestemming 'Agrarisch' dan wel met ten hoogste één zijde grenst aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' of 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap';
  • b. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, dan wel dat het bedrijf zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • c. het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot en bedraagt na wijziging maximaal 1,5 hectare;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • f. de artikelen 4.7.7 en 4.7.8 in acht worden genomen.

4.7.2 Vormverandering

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' en/of de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' ten behoeve van een vormverandering van het vlak met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', onder de voorwaarden dat:

  • a. de vormverandering is noodzakelijk uit een oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering in relatie tot de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • b. de totale oppervlakte van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet mag toenemen;
  • c. de vormverandering niet mag plaatsvinden ten behoeve van een intensieve veehouderij;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • e. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
  • f. de artikelen 4.7.7 en 4.7.8 in acht worden genomen.

4.7.3 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', al dan niet in combinatie met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap', 'Natuur' en/of 'Bos', en al dan niet met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', onder de voorwaarden dat:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is;
  • b. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aantal bestaande bedrijfswoningen;
  • c. bestaande bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat 100 m² als bijgebouw per woning is toegestaan. Indien de bestaand oppervlakte aan bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 100 m² mag:
    • 1. ten hoogste 20% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m² per woning, of
    • 2. de woning per 100 m² te slopen gebouwen met niet meer dan 50 m³ worden vergroot tot een maximum inhoud van 850 m³;
  • d. het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning(en) met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
  • e. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • f. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

4.7.4 Bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van kleinschalige vormen van binnenopslag, agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf, onder voorwaarde dat:

  • a. de mogelijkheid van agrarisch hergebruik wordt onderzocht;
  • b. het hergebruik qua aard en omvang past bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
  • c. het hergebruik geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
  • d. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden
  • g. het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • h. de milieubelasting niet groter is dan die van activiteiten als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de Bedrijvenlijst;
  • i. detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • j. buitenopslag niet is toegestaan;
  • k. de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m², tenzij het een caravanstalling betreft, in welk geval bedoelde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
  • l. overtollige gebouwen worden gesloopt;
  • m. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf' mag nooit meer bedragen dan 0,5 ha. en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is;
  • n. in afwijking van het bepaalde onder m mag de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf nooit meer bedragen dan 1,5 ha.;
  • o. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • p. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • q. de artikelen 4.7.7 en 4.7.8 in acht worden genomen.

4.7.5 Recreatie - Dagrecreatie

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' ten behoeve van kleinschalige vormen van recreatie of natuur- en landschapsbeheer en -educatie, onder voorwaarde dat:

  • a. de mogelijkheid van agrarisch hergebruik wordt onderzocht;
  • b. het hergebruik qua aard en omvang past bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
  • c. het hergebruik geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
  • d. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
  • f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden
  • g. het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • h. detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • i. buitenopslag niet is toegestaan;
  • j. de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m²;
  • k. overtollige gebouwen worden gesloopt;
  • l. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Recreatie - Dagrecreatie' mag nooit meer bedragen dan 0,5 ha. en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is;
  • m. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • n. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • o. de artikelen 4.7.7 en 4.7.8 in acht worden genomen.

4.7.6 Bonussloopregeling

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de naastgelegen bestemming 'Agrarisch', al dan niet met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', onder de voorwaarde dat op de betreffende gronden sloop heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in 4.4.5, 4.4.6, 5.4.2, 5.4.3, 7.4.1, 7.4.2, 12.4.2 en 12.4.5.

4.7.7 Voorwaarden wijziging

Ten aanzien van de in 4.7.1 t/m 4.7.5 genoemde bevoegdheden geldt dat:

  • a. door de wijziging de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische of archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.7.8 Advies

Met betrekking tot de toepassing van de in 4.7.1 t/m 4.7.5 genoemde bevoegdheden wordt advies ingewonnen bij:

  • a. de WUBBB ten aanzien van de vraag of de gebiedswaarden in voldoende mate worden versterkt bij uitvoering van het ingediende landschapversterkingsplan (voor zover deze voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen), waarbij de WUBBB zich zo nodig baseert op een deskundigenrapport;
  • b. de AAB voor zover sprake is van een bedrijfseconomisch advies en/of belang;
  • c. het waterschap ten aanzien van de vraag of de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.