|
Boekel
bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
identificatie | planstatus | |
identificatiecode: | datum: | status: |
NL.IMRO.0755.Omgevingsplan2016-VA02 Boekel | 06-01-2016 | voorontwerp |
20-12-2016 | ontwerp | |
projectnummer: | 22-02-2018 | vastgesteld |
opdrachtleider: | ||
drs. M.P. Kegler | ||
Het Buitengebied van Boekel en een flexibel kader
Dit is het omgevingsplan voor het buitengebied van de gemeente Boekel. Het buitengebied is een dynamisch gebied waar veel verschillende functies een plek hebben en zich willen ontwikkelen. De gemeente wil de kwaliteit van het buitengebied versterken. Het gaat dan om de kwaliteiten in brede zin: economische kracht, ruimtelijke- en landschappelijke kwaliteit en een goed, gezond woon- en leefklimaat.
De afgelopen jaren is de kwaliteitsverbetering van het buitengebied met de visie 'Vitaal Buitengebied' al in gang gezet. En deze ingeslagen weg slaat aan! Door een nauwe samenwerking tussen de gemeente, initiatiefnemers en andere belanghebbenden wordt al veel bereikt. Recent is daar het lokaal gezondheidsbeleid 2017-2020 aan toegevoegd.
De gemeente geeft de inzet op een gezonde fysieke leefomg eving nu een plek in dit omgevingsplan.
Het omgevingsplan = bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
In deze toelichting wordt niet gesproken van een bestemmingsplan, maar van een omgevingsplan. Voor dit gebied wordt namelijk niet zomaar een bestemmingsplan opgesteld, maar een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. De naam verklapt de betekenis al. Waar een bestemmingsplan normaal gesproken alleen regels over de ruimtelijke ordening mag bevatten, mag een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' meer bevatten, namelijk alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Daarnaast mag een dergelijk plan ook ander type instrumenten gebruiken dan een 'gewoon' bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een 'meldingsplicht' of 'gelijkwaardigheidsregels'. Dit plan is daarmee een omgevingsplan vooruitlopend op de Omgevingswet. In Bijlage 2 Omgevingswet en omgevingsplan wordt hier uitgebreid bij stil gestaan. In Bijlage 3 Toelichting gebruik mogelijkheden Chw is aangegeven op welke manier gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van de pilot-status onder de Crisis- en herstelwet.
De gemeente mag voor het Buitengebied een omgevingsplan vaststellen, omdat dit gebied in het Besluit Crisis- en herstelwet daartoe is aangewezen. Lees hierover meer in de bijlagen Omgevingswet en omgevingsplan en Toelichting gebruik mogelijkheden Chw.
Verbrede reikwijdte
De mogelijkheden die de pilot status biedt om een bestemmingsplan te maken met een verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om:
Wettelijke verplichting om het bestemmingsplan te actualiseren
Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2005 is in 2006 vastgesteld. Inmiddels zijn er bijna 10 jaar verstreken en is er beleidsmatig heel wat veranderd. Met het oog op de wettelijke houdbaarheidstermijn van een bestemmingsplan, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, is het nodig om een nieuw bestemmingsplan te maken.
Gebruik maken van de mogelijkheden van een omgevingsplan
In het buitengebied staat de gemeente voor uitdagingen en heeft de gemeente doelen geformuleerd zoals het versterken en verbeteren van de kwaliteit van het buitengebied, het vrijkomen van agrarische bebouwing door schaalvergroting, transformaties en bedrijfsbeëindiging, het verbeteren van het woon- en leefklimaat en het meer maatschappelijk verantwoord maken van de intensieve veehouderij.
De gemeente heeft hiervoor beleid geformuleerd in de gemeentelijke structuurvisie, de visie 'Vitaal Buitengebied Boekel', de notitie 'Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel' en de Nota lokaal gezondheidsbeleid 2017-2020. Ook de provincie Noord-Brabant heeft voor het buitengebied in het algemeen en de veehouderij in het bijzonder beleid en regels ontwikkeld in de zogenoemde Brabantse Zorgvuldigheidscore (BZV), geborgd in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant (Vr).
Bij het opstellen van de kaders voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied is geconstateerd dat de kenmerken van het instrument bestemmingsplan een knelpunt zijn bij het juridisch regelen van het beleid dat de gemeente voor het buitengebied heeft geformuleerd. Het gaat dan voornamelijk om de beperking van de reikwijdte van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad van Boekel heeft daarbij aandacht gevraagd voor het thema gezondheid bij het opstellen van het bestemmingsplan. Pogingen om de gezondheidseffecten een adequate plek te geven in de bestemmingsplannen buitengebied zijn tot op heden gestrand bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State omdat het aspect gezondheid buiten de reikwijdte van 'een goede ruimtelijke ordening' valt en de (op grond van de bestemmingsplanjurisprudentie noodzakelijke) objectieve criteria zoals afstandsmaten onvoldoende kunnen worden onderbouwd.
Het waarborgen van gezondheid en het geformuleerde beleid is niet mogelijk in een traditioneel bestemmingsplan. De gemeente heeft het bestemmingsplan mede daarom aangemeld voor de 11e tranche van de Crisis- en herstelwet (het project is hierin inmiddels opgenomen). Daarmee is de weg vrijgemaakt voor het opstellen van dit omgevingsplan, juridisch overigens een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Hiermee wordt voorgesorteerd op de toekomstige Omgevingswet. De juridische vormgeving wordt verder toegelicht in Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Boekel 2016 is een 'Kadernota' met de uitgangspunten voor een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Ondanks dat de 'Kadernota' is opgesteld voor het maken van een bestemmingsplan, zal de 'Kadernota' ook voor het omgevingsplan als spoorboekje fungeren. In de 'Kadernota' zijn op voorhand op strategisch niveau ambities bepaald en beleidskeuzes gemaakt voor de inrichting van het buitengebied.
Voor het Omgevingsplan Buitengebied Boekel 2016 gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Deze filosofie sluit naadloos aan het beleid van Boekel en de Boekelse methode van werken: het zogenoemde 'Boekels model'.
Voorsorteren op de omgevingswet biedt mogelijkheden om op punten waar de huidige wetgeving en het huidige beleidskader als een belemmering voor wenselijke ontwikkelingen in Boekel worden ervaren, maatwerk te leveren. Daardoor kan het Omgevingsplan voor de onderwerpen gezondheid, een meer verantwoorde veehouderij en 'Vitaal Buitengebied' meer dan het bestemmingsplan worden afgestemd op de Boekelse praktijk en visie.
Het omgevingsplan wordt opgesteld voor nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente Boekel. Het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven. De locatie Boekels Ven valt buiten het plangebied, evenals de dorpskernen Boekel en Venhorst.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
De volgende bestemmingsplannen gelden nu in het plangebied van dit omgevingsplan en worden vervangen voor dit plan:
Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2005 vormt de basis voor dit omgevingsplan. Aanvullend zijn de reeds verleende vergunningen, vastgestelde wijzigingsplannen (Bovenstehuis 19, De Beemd 4, Het Goor 9, Schutboom 5, Waterdelweg 11a, Zijp 2-4, Voskuilenweg 9, Mutshoek 8 en Arendsnest 16) en genoemde postzegelbestemmingsplannen in dit omgevingsplan verwerkt.
In het kader van de verbrede reikwijdte zijn de volgende beleidstukken en verordeningen opgenomen in het omgevingsplan:
Voor wat betreft de inhoud van de genoemde verordeningen en beleidsregels is het goed te vermelden dat in het voorontwerp van het omgevingsplan de door de gemeenteraad vastgestelde documenten zijn gebruikt. Deze verordeningen en beleidsregels zijn vervolgens aangepast aan de terminologie van het omgevingsplan en in het ontwerpbestemmingsplan aangepast. Inhoudelijk zijn daarbij geen structurele veranderingen doorgevoerd.
De verordeningen en beleidsregels moeten voorlopig in stand blijven omdat niet het gehele grondgebied van de gemeente in het omgevingsplan is opgenomen. Bij de vaststelling van het omgevingsplan zal in het vaststellingsbesluit worden opgenomen dat de verordeningen en beleidsregels van kracht blijven, tenzij het omgevingsplan op dat onderdeel een onherroepelijke werking heeft.
In deze toelichting gaan wij in de verschillende hoofdstukken in op:
Hoofdstuk 2 | Onze visie op het buitengebied |
Hoofdstuk 3 | Keuzes voor het omgevingsplan |
Hoofdstuk 4 | Keuzes op basis van omgevingsaspecten |
Hoofdstuk 5 | Juridische vertaling keuzes |
Hoofdstuk 6 | Uitvoerbaarheid |
Het omgevingsplan is een van de belangrijkste instrumenten die de gemeente heeft om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden. Het omgevingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie en dient uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de geldende beleidskaders en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Met de 'Structuurvisie Boekel 2011', de visie 'Vitaal Buitengebied Boekel', de notitie 'Naar een verantwoorde veehouderij Boekel', de 'Strategische visie 2025' de 'Geurverordening en Geurgebiedsvisie' en de Nota lokaal gezondheidsbeleid 2017-2020 heeft de gemeente Boekel haar visie op het buitengebied vastgelegd en de kaders voor het omgevingsplan gegeven. In de gebiedsvisie 'De Groene Ladder' is de visie voor de smalle boszone tussen Boekel en Gemert nader uitgewerkt.
In dit hoofdstuk wordt de visie op het buitengebied beschreven en vervolgens een thematische uitwerking opgenomen.
De gemeente Boekel zet in op het behouden en versterken van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De kwaliteit van de leefomgeving uit zich op verschillende manieren in Boekel:
Deze kwaliteiten vormen het uitgangspunt voor de integrale afwegingen die op basis van het omgevingsplan gemaakt worden. De specifieke kwaliteiten zijn per deelgebied vastgelegd.
Koers en Kwaliteiten deelgebieden
Het buitengebied van Boekel is op basis van het gemeentelijk beleid ingedeeld in verschillende deelgebieden:
Op basis van deze indelingen zijn deelgebieden onderscheiden die van elkaar verschillen in kwaliteit en na te streven dynamiek. De verschillende deelgebieden zoals genoemd in de 'Structuurvisie' en 'Vitaal Buitengebied' zijn, op basis van de kernkwaliteiten van de gebieden, de onderlinge samenhang tussen gebieden en de toelaatbare ontwikkelingen binnen de deelgebieden vertaald naar vier deelgebieden met een aangepaste begrenzing.
Onderscheiden zijn:
Figuur 2.1 Deelgebieden in omgevingsplan
Woonwerklandschap met buurtschappen
Het woonwerklandschap wordt gekenmerkt door een waardevol agrarisch cultuurlandschap dat bestaat uit afwisseling tussen open, oude akkers en de geslotenheid van linten en buurtschappen met hun karakteristieke bebouwing en beplanting.
Het woonwerklandschap is aangemerkt als dynamische zone. In eerste instantie is hier ruimte voor functies met een meer stedelijk karakter en het daarbij behorende intensiever gebruik en activiteitenpatroon. De ambitie van de de gemeente is het verbeteren van de kwaliteit van het woonwerklandschap. Deze verbetering kan plaatsvinden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.
De buurtschappen binnen het woonwerklandschap worden beschouwd als 'de parels van Boekel'. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijke en dorpse karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.
Beekdal met aansluitend open agrarisch landschap
Het beekdal en het aansluitende open agrarisch (weide)landschap wordt gekenmerkt door openheid met slechts enkele houtsingels en relatief weinig bebouwing. De hoofdwatergangen Aa en de Leijgraaf vormen, samen met de oost-west georiënteerde waterlopen een robuust (oppervlakte - en grond)watersysteem. De ontginningslinten zijn overwegend noord-zuid georiënteerd, in combinatie met een oost-west oriëntatie van de waterlopen. Bomenlanen en houtsingels zijn overwegend haaks op de waterlopen aangelegd.
Het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.
De kwaliteit van het beekdal en aangrenzend open agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.
Agrarisch landschap
Het agrarisch landschap wordt gekenmerkt door - direct ten oosten van Boekel - min of meer half gesloten landschap, getypeerd door lange en korte zichtlijnen, laanbeplanting, houtwallen en singelbeplantingen waarbij in oostelijke richting het: wegen- en verkavelingspatroon steeds rationeler wordt en het landschap relatief grootschaliger. Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit rijk beplante erven en uit bomenlanen die de weidsheid onderbreken.
Het agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.
De kwaliteit van het agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie, in combinatie met de ontwikkeling van natuur.
Bosrijke ontginningen met buurtschappen
De bosrijke ontginningen worden gekenmerkt door variatie in open en besloten ruimten, natuurwaarden en bosgebieden. In landschapspark Voskuilenheuvel is het typisch open karakter van de oude Peel zichtbaar (kenmerkende vegetatie en schaapskooi). Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit bomenlanen, bospercelen en rijk beplante erven.
De bosrijke ontginningen zijn aangemerkt als rust zone. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en recreatieve ontwikkelingen in combinatie met uitbreiding van bosgebieden. De kwaliteit van de bosrijke ontginningen kan verbeterd worden door onder andere bosontwikkeling.
De buurtschappen binnen de bosrijke ontginningen zijn 'de parels van Boekel'. De buurtschappen zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.
In deze paragraaf worden de hoofdlijnen van de uitgangspunten voor het omgevingsplan op basis van de visie van de gemeente op het buitengebied beschreven, in het licht van de doelstellingen voor het omgevingsplan (minder regels, meer loslaten, vertrouwen, verbrede reikwijdte, kwalitatieve randvoorwaarden). De 'Kadernota' vormt de basis voor deze paragraaf.
Agrarische economie
Door alle maatschappelijke discussies en veranderend beleid ten aanzien van de agrarische sector zullen er de komende jaren verdergaande veranderingen in de agrarische sector plaatsvinden. De agrarische sector is van oudsher de primaire beheerder van het platteland in Brabant, samen met de grote natuurbeheerders. Aangezien die laatste partij in Boekel nauwelijks vertegenwoordigd is, buiten de gemeente Boekel als grondeigenaar, zal de invulling van het landelijke gebied met name ook uitgevoerd worden door de agrarische sector.
Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de agrarische sector is het beleid aan verandering onderhevig. In de Verordening ruimte Noord-Brabant (Vr) van de provincie zijn voor de veehouderij zowel sturende als bindende regels opgenomen. Regels waaraan de gemeente en agrariërs zich moeten houden. De regels worden in het nieuwe plan overgenomen. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezond woon- en leefklimaat en een verantwoorde veehouderij.
De gebieden waar een agrarische economie primair aanwezig is, moet ook de ruimte krijgen om die sector te laten gedijen en ook in de toekomst te kunnen investeren. Hiermee wordt ook bijgedragen aan het meer duurzaam en verantwoord maken van de gehele agrarische sector. Hiervoor wordt de ruimte geboden, maar onder kwalitatieve voorwaarden om negatieve effecten op Natura 2000 te voorkomen en een gezond woon- en leefklimaat te borgen. Op basis van de kaders vanuit de planMER en omgevingsaspecten zijn in verband met dit streven nog aanvullende regels opgenomen (zie Hoofdstuk 4).
Gemengde plattelandseconomie
Voor ontwikkelingen in het landelijk gebied is de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' vastgesteld. Deze is gericht op andere dan agrarische activiteiten.
De vitaliteit van het buitengebied van Boekel is van groot belang. Daarbij verstaan we vitaliteit als het ruimte bieden aan passende ontwikkelingen in het buitengebied, mits de kwaliteiten van het landschap worden versterkt. Ontwikkelingen die bijdragen aan de verbondenheid van dorp, buurtschappen, landbouw, landschap en natuur.
In het verleden werd vaak uitgegaan van een strikte scheiding van functies, waarin bijvoorbeeld landbouw en natuur in aparte gebieden werden ondergebracht en waar het buitengebied werd beschermd tegen 'niet aan het buitengebied gebonden functies' (nee, tenzij). Dit is met de visie 'Vitaal Buitengebied' omgebogen naar een strategie, waarbij de kwaliteit van het landelijk gebied centraal staat en niet meer de scheiding van functies (ja, mits). Daarmee zet de gemeente in op de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie.
Het omgevingsplan dient ruimte te bieden voor gewenste ontwikkelingen op basis van 'Vitaal Buitengebied'. 'Vitaal Buitengebied' is primair de visie van de gemeente Boekel op de gemengde plattelandseconomie. Daarnaast geldt op hoofdlijnen de 'Structuurvisie Boekel' als uitgangspunt.
Deze beleidslijnen tezamen moeten mede zorgen voor een transitie in de landbouw en specifiek ontwikkeling richting een verantwoorde veehouderij. Hierbij blijft de kwaliteit van de omgeving altijd uitgangspunt. In de genoemde beleidsvisie is dat al vastgelegd. Ten aanzien van de agrarische sector zal dat in het omgevingsplan ook vastgelegd moeten worden. En wel strakker dan in het huidige bestemmingsplan. De omgevingskwaliteit staat daarbij nog meer centraal dan al het geval was.
Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel
De veehouderij is in Boekel een sterk vertegenwoordigde sector. Er zijn relatief veel en grote veehouderijen gevestigd binnen de gemeente. Boekel is dan ook één van de gebieden waar ook vanuit het maatschappelijke veld en vanuit de hogere overheden naar gekeken wordt als het gaat om een meer verantwoorde veehouderij richting de toekomst: het moet èn kan beter. Alleen onder die voorwaarde is er een toekomst voor de veehouderij in deze regio.
Ook de gemeente onderkent dit en zet in op een meer verantwoorde veehouderij. 2026 zal een eerste meetmoment zijn om te bekijken wat er daadwerkelijk van terecht is gekomen. En of er voldoende is ingezet op die verantwoorde veehouderij als het gaat om de regels van het omgevingsplan. De ontwikkeling naar een verantwoorde veehouderij kan alleen langs de weg der geleidelijkheid.
Landschappelijke structuur
De bestaande landschappelijke structuur van Boekel moet verder versterkt worden. Zeker om de ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector te ondersteunen en invulling te geven aan een zorgvuldigere landbouw in de gemeente. Hierbij kan de gemeente als één van de gebiedsbeheerders niet toekijken hoe alleen andere partijen daar uitvoering aan geven. De beschreven landschappelijke kwaliteiten moeten ook in het omgevingsplan beter tot z'n recht komen. Bestaande èn nieuwe elementen verdienen de planologische bescherming - en de handhaving daarop - om langdurig in stand gehouden te worden.
Bij ontwikkelingen binnen andere sectoren - wonen, werken, landbouw, zorg en recreatie - moet deze karakteristieke zonering van landschapstypologieën nog verder versterkt worden. Dat geldt ook voor de aanwezige oost-west gerichte waterlopen. Deze verbinden de landschappelijke zones met elkaar en hebben een natuurlijke en ecologische waarde daarin. Het zijn belangrijke landschappelijke dragers. Bij ontwikkelingen liggen er kansen om de waterlopen beter beleefbaar en ecologisch waardevoller te maken.
Grotere bos- en natuurgebieden
De groene hoofdstructuur van Boekel moet om dezelfde reden verder versterkt worden. Daarnaast geldt vanuit het rijksbeleid en het beleid van de provincie dat deze gebieden ten minste beschermd moeten worden voor zover ze de status van Natuur Netwerk Brabant - ecologische hoofdstructuur (NNB) of Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone (evz) dragen. Binnen het grondgebied zijn dat vrijwel dezelfde gebieden. Wat dat betreft is het opnemen van de bindende bescherming van het NNB en de bestaande ecologische verbindingszones (evz) in het omgevingsplan uit de Vr voldoende voor die bescherming.
Er zijn diverse recreatieve functies in Boekel aanwezig. Van grotere recreatieve voorzieningen, zoals Boekels Ven, tot kleinschalige verblijfsrecreatie en recreatieve routes. Veel van deze voorzieningen verdienen echter een kwalitatieve verbetering. Hiervoor moet juist ook in het buitengebied ruimte zijn voor ontwikkeling, waaronder ook begrepen schaalvergroting en verbreding.
Recreatieve ontwikkeling kan ook in het buitengebied in combinatie met horeca of zorg. Kwaliteit blijft echter een harde voorwaarde. Met name recreatieve nevenfuncties ziet de gemeente als een positieve bijdrage voor de ontwikkeling van Boekel als recreatief en toeristisch product. Vooral in het buitengebied. Dat kan als zelfstandige functie, maar ook als plattelandsverbreding. Afstemming met waardevol bos en natuur en landschappelijk waardevolle gebieden heeft daarbij prioriteit.
Het versterken en uitbouwen van de toeristisch-recreatieve functie van Boekel is één van de speerpunten van beleid. Dit maakt Boekel ook aantrekkelijk voor de inwoners en als vestigingsklimaat voor bedrijven. Tegelijkertijd kan deze sector ook bijdragen aan oplossingen voor de terugtredende agrarische sector.
Boekel is een gemeente met veel lokale bedrijven, zowel in het stedelijk gebied als in het buitengebied. Via deze kwaliteit wil de gemeente zich in de toekomst blijven profileren en nieuwe werkgelegenheid creëren. Lokale ondernemers moeten voldoende ruimte krijgen, zowel bestaande als nieuwe. Er moeten ook mogelijkheden komen voor verplaatsing naar de beter geschikte gebieden, dus van kom naar buitengebied èn van buitengebied naar kom. De terugtredende werkgelegenheid in de agrarische sector moet in andere sectoren worden opgevangen. Dat kan naast kleinschalige nieuwe economische functies in het buitengebied ook met extra werkgelegenheid binnen andere sectoren in de kom.
De toekomst van de zorgsector is een belangrijk aandachtspunt. Bestaande zorgvoorzieningen moeten versterkt worden. Er is ruimte voor nieuwe zorgvoorzieningen. Deze sector is in Boekel goed vertegenwoordigd en van wezenlijk belang voor Boekel. Ontwikkelingen in het buitengebied moeten een passende plaats kunnen krijgen.
Het waterschapbeleid schrijft voor dat er hydrologisch neutraal wordt gebouwd en dat hemelwater in het gebied wordt gehouden, totdat het de kans krijgt ter plaatse in de grond te trekken. In het huidige bestemmingsplan is hier geen voorbehoud voor opgenomen als het om rechtstreekse bouwrechten gaat. De keur van het waterschap is en blijft ook bij rechtstreekse bouwmogelijkheden van toepassing. Er is een watervergunning nodig als er ontwikkelingen plaatsvinden met meer dan 2.000 m² verhard oppervlak. In die gevallen zal er 'hydrologisch neutraal' gebouwd moeten worden.
Bij meer ingrijpende ontwikkelingen is en blijft de watertoets van toepassing. Het afvoeren van hemelwater op de eigen bodem blijft het standpunt van de gemeente, maar is tegelijk ook de eigen verantwoordelijkheid van de bouwer c.q. grondeigenaar. Ontwikkelingen zullen getoetst worden op dit hydrologisch neutraal ontwikkelen. In de meeste gevallen lost dit zichzelf (letterlijk) op in de achtertuin van de bouwer.
De gemeente Boekel kent geen eigen beleid voor windturbines. In het huidige bestemmingsplan is de geboden ruimte door de provincie vernietigd. De huidige Vr biedt weinig ruimte voor de plaatsing van windturbines (kleine windturbines zijn in principe de verantwoordelijkheid van de gemeenten, middelgrote en grote windturbines zijn alleen op de door de provincie aangewezen locaties toegestaan).
In de huidige situatie en met het huidige streven naar verduurzaming wil Boekel opnieuw mogelijkheden bieden om kleine windturbines op te richten. De windturbines kunnen met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden.
Voor het omgevingsplan Buitengebied zijn twee speerpunten van de Duurzaamheidsagenda 2013-2016 van belang.
In aanvulling op deze Duurzaamheidsagenda worden twee ontwikkelingen nog meegenomen in het omgevingsplan:
Beide ontwikkelingsmogelijkheden dragen in belangrijke mate bij aan de gewenste energietransitie waarbij de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt verminderd. De ontwikkelingsmogelijkheden worden gekoppeld aan de volgende voorwaarden:
In 2016 is in opdracht van de provincie Noord-Brabant door Posad een rapport opgesteld over de energieopgave en –transitie die voor Brabant voorligt ('Gebiedsstrategie Duurzame energieopgave, Provincie Noord-Brabant', september 2016). De gemeente Boekel heeft mede op grond van dit rapport enkele keuzes gemaakt en nog te maken als het gaat om de energieopgave die regionaal én lokaal opgepakt zou moeten worden.
Landelijke doelstelling
Diverse organisaties, waaronder overheden, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen hebben zich in 2013 verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei. Hierin zijn ambities afgesproken met betrekking tot opwekking van duurzame energie: naar 14% in 2020, 16% duurzame energie in 2023 en uiteindelijk 80 tot 95% minder CO2 uitstoot in 2050. Op dit moment voorziet Nederland in ongeveer 5,6% duurzame energie en heeft op dit vlak dus nog een hele weg te gaan.
De noodzaak van de energietransitie staat niet ter discussie. De manier waarop wel. Als Nederland energieneutraal wil worden, dan staat dit gelijk met 50.000 windturbines of 10% van het landschap vol met zonnepanelen. De doelen voor een duurzame energievoorziening hebben kunnen een enorme impact op de fysieke leefomgeving hebben, zeker in het buitengebied.
Regionale opgave
Ook de opwekking van duurzame energie neemt ruimte in de fysieke leefomgeving in. Een windturbine, biogasinstallatie of zonneveld kost ruimte. Er is ruimte nodig voor de installatie, maar ook omwille van veiligheid, geluid en schaduw om andere functies niet te hinderen. We kunnen dus niet overal energie opwekken. Wel kunnen we vaak combinaties van ruimtegebruik en energie maken. Daarnaast geldt dat met aanpassing van (nieuwe)bouwplannen, nieuwe wegen en andere ontwikkelingen, ook de vraag naar energie (en energieopwekking) kunnen beperken. Bijvoorbeeld door woonwijken gasloos te maken. Of stallen en huizen standaard te voorzien van zonnepanelen.
Deze energietransitie is bij uitstek een regionale en lokale opgave. De ruimtelijke en economische kenmerken van de regio bepalen namelijk in welke vorm het besparen en opwekken van energie het beste kan plaatsvinden. De regio Noord-Oost Brabant heeft deze opdracht in 2017 op bestuurlijk niveau opgepakt om verder uit te werken. Om daarmee een vervolg te gegeven aan de opgave die voorligt. Boekel wil daar in mee, maar wil ook nu al ruimte bieden voor duurzame energie. En uitvoering geven hieraan. De opgave is immers enorm.
Hernieuwbare energie Noord-Brabant
Het rapport van Posad geeft inzichten in de opgave die voorligt en wat dat betekent. De transitie naar duurzame energie is namelijk niet alleen een grote opgave, maar deze opgave brengt ook kansen met zich mee. Het rapport geeft inzicht in de maat en schaal waar het over gaat. Fguur 2.1 maakt dat duidelijk: wat heb je aan fysieke vormen van energieopwekking nodig om bijvoorbeeld een stad als Tilburg te voorzien van duurzame energie. Dit kan dan afgezet worden naar de fysieke leefomgeving waarin Tilburg ligt. En omgezet worden naar concrete keuzes. Passen bijvoorbeeld 38 windmolens beter dan 251 zonnepanelen? Of moet er een combinatie worden gezocht? En welk aandeel kunnen bewoners eventueel op hun eigen daken kwijt? Et cetera.
Figuur 2.2 Schaal en maat duurzame energie opwekking
De conclusies uit het Posad rapport
Het rapport concludeert het volgende:
Figuur 2.3 Energiebehoefte- en potentie (max. en min. scenario) zoals berekende in 2050 (landelijk)
Mogelijkheden in Boekel
Boekel wil haar aandeel in de regionale energie opgave realiseren. De opgave is niet nieuw. Al in de Duurzaamheidsagenda 2013-2016 zijn enkele concrete projecten opgenomen die invulling geven aan de energieopgave. In het buitengebied kan duurzaam energie opgewekt worden via zonnepanalen, windturbines, mestvergisting, biomassa en tuinbouwkassen. Geothermie is in Boekel nog nauwelijks onderzocht, maar de ligging van de Peelrandbreuk zal hier zeker een rol in spelen. De gemeente maakt hierin keuzes in relatie tot de kwaliteiten van de leefomgeving. Niet alles kan of wil de gemeente overal toestaan. En sommige mogelijkheden hoeven niet in het Omgevingsplan geregeld te worden.
Zonnepanelen
In de Duurzaamheidsagenda 2013-2016 is al aangegeven dat de gemeente meer zongerichte daken wil realiseren. Dit wordt ook toegepast bij uitgifte en opstellen van bestemmingsplannen waarin nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt. In het buitengebied heeft de gemeente hierin geen actieve rol. Wel kan hier bij vooroverleg over bouwplannen bij initiatiefnemers aandacht voor worden gevraagd.
De gemeente wil wel een stimulerende rol spelen door het eenvoudig mogelijk maken van zonneweides in het omgevingsplan, zowel op een vlak waar bebouwing is toegestaan als in aansluiting op deze vlakken, tot een oppervlakte van 3 ha per zonneweide.
De ontwikkelingsmogelijkheden worden gekoppeld aan de volgende voorwaarden:
Windturbines
Naast zonne-energie kan ook windenergie een belangrijke bijdrage leveren aan de duurzame energieproductie. Windmolens zijn echter niet overal passend gezien de effecten die zij kunnen hebben op de omgeving (bijvoorbeeld slagschaduw en geluid) en de inpassing in het landschap.
Gezien de (landschappelijke) impact onderscheid de gemeente kleine windturbines (<25 m.) en grote windturbines (>25 m.). In het omgevingsplan worden enkel kleine windturbines mogelijk gemaakt op de vlakken waar bebouwing is toegestaan en in aansluiting daarop als uit veiligheidsoverwegingen plaatsing op het vlak niet mogelijk is. Hierbij worden grote gebieden ook al uitgesloten door onder andere de eisen die vliegbasis Volkel stelt in verband met aanvliegroutes, radarverstoring et cetera.
Net zoals bij zonneweides gelden voor deze kleine windmolens voorwaarden:
Grote windmolens vragen een uitgebreidere (bestuurlijke) afweging. Deze worden niet met het Omgevingsplan mogelijk gemaakt. In voorkomende gevallen zullen verzoeken voor grote windmolens aan de gemeenteraad worden voorgelegd.
Mestvergisting en Biomassa
Om duurzame energie op te wekken en kringlopen te sluiten, is er steeds meer behoefte aan mestvergisting. Voor mestvergisting is meer nodig dan mest van het eigen bedrijf. Mestvergisting kan impact hebben op het gebied van milieu, verkeer en de gezondheidssituatie van de omgeving. De raad is hier geen voorstander van en mestvergisting wordt daarom niet mogelijk gemaakt in het omgevingsplan. Voor biomassa geldt hetzelfde. Daarvoor geldt dat de agrarische en landelijke kenmerken van het gebied nog minder relatie heeft met de industriële activiteiten voor biomassa dan voor mestvergisting. Voor beide biedt het Omgevingsplan geen mogelijkheden.
Tuinbouwkassen
Boekel kent bij glastuinbouwbedrijven al een aantal warmte-kracht koppelingen. Bij bedrijven die dit nog niet hebben wil de gemeente deze mogelijkheden openhouden. Deze mogelijkheden kunnen via het reguliere vergunningenspoor benut worden. Het is niet nodig hiervoor (aanvullende) regels in het Omgevingsplan op te nemen.
Geothermie
De impact van geothermie op de leefomgeving is niet of nauwelijks duidelijk. Zo ook de mogelijkheden die er in Boekel eventueel zijn. Het is moeilijk om daarvoor regels te formuleren die iets toevoegen aan de fysieke leefomgeving en uiteindelijke de energietransitie. Het wordt niet nodig geacht om hierover iets op te nemen in het Omgevingsplan.
Ja, mits
Zoals het hele Omgevingsplan 2016 is de intentie van Boekel om goede initiatieven te omarmen en niet te redeneren vanuit mogelijke incidenten. Bovenstaande ontwikkelingsmogelijkheden kunnen bijdragen aan de enorme energieopgave die er ligt. De gemeente wil voorkomen dat een verdere beperking van mogelijkheden en/of gebieden op voorhand de noodzakelijke energietransitie, waarbij de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt verminderd, vertraagd of zelfs belemmerd. Hierbij moet worden meegenomen dat vooral de locatiekeuze van initiatieven in de regel niet alleen door de regels in de fysieke leefomgeving wordt bepaald, maar vaak ook door de ligging van het bestaande energienetwerk, bedrijven en (verwerfbare) eigendommen. Immers, zoals eerder al gesteld is de energietransitie één van de vele ruimteclaims die op onze fysieke leefomgeving liggen.
In dit hoofdstuk wordt de visie op hoofdlijnen (hoofdstuk 2), aangevuld met de resultaten van de analyse van omgevingsaspecten (hoofdstuk 4 en Bijlage 4 planMER) uitgewerkt op detailniveau. Ook voor dit hoofdstuk vormt de 'Kadernota' een belangrijk vertrekpunt. Op onderdelen wordt ook afgeweken van de vastgestelde 'Kadernota', bijvoorbeeld omdat het omgevingsplan andere instrumenten kent dan het bestemmingsplan.
De agrarische sector is een van de belangrijkste vormen van grondgebruik in het buitengebied. De laatste jaren is er sprake van een steeds verdere terugtreding van de landbouw. Steeds meer bedrijven stoppen en schakelen over op andere activiteiten en functies. Anderzijds is er binnen de gehele landbouw al jaren sprake van een schaalvergroting. In Boekel gaat het dan met name om de veehouderij.
Landbouwbedrijven die op een verantwoorde en duurzame manier het bedrijf runnen en een volwaardig bestaan uit de agrarische functie (kunnen) halen moeten ook zicht houden op een goed voortbestaan in de toekomst. De gemeente wil deze ruimte ook bieden.
Veel agrarische bedrijven zijn gestopt of zullen stoppen de komende jaren. De overblijvende bedrijven zullen alle zeilen bij moeten zetten om het voortbestaan te kunnen waarborgen. Dit houdt concreet in dat er minder locaties in het buitengebied zullen zijn waar een agrarisch bedrijf is gevestigd en de agrarische bebouwing is geconcentreerd. De overblijvers zullen vaak wel meer ruimte nodig hebben voor de bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering moet immers beter verantwoord worden, landschappelijk passend zijn en aan allerlei regels voldoen die 10 jaar geleden nog niet golden. Hun bedrijfslocaties zullen gemiddeld genomen dus ook groter worden, zo niet al zijn.
In Boekel is ook nog sprake van een flink aantal stoppers. Enerzijds de bedrijven die aangegeven hebben dat zij voor 2020 zullen stoppen. Anderzijds zijn het bedrijven die feitelijk geen bedrijf meer vormen: de zogenaamde hobbyboeren en burgers die nog een zeer beperkte agrarische functie hebben bij hun woning.
De gemeente hanteert in principe een minimale omvang om agrarische functies ook daadwerkelijk als Agrarisch bedrijf te bestemmen. Om de omvang te bepalen wordt gebruik gemaakt van de Standaard Verdien Capaciteit (SVC). In het bestemmingsplan Buitengebied 2005 is destijds de omvang in Nge (Nederlandse Grootte Eenheid) als maatstaf genomen; deze norm en eenheid is inmiddels achterhaald en op grond van jurisprudentie niet meer bruikbaar.
Er is inmiddels een beter bruikbare eenheid ontwikkeld door het LEI en de WUR: het kengetal Standaard Verdiencapaciteit (SVC). Dit kengetal is goed te gebruiken voor het vergelijken van de verschillende agrarische sectoren. Met name ten aanzien van volwaardigheid, toegevoegde waarde en arbeidsbehoefte. Voor het bepalen van de vraag of er sprake is van een agrarische bedrijf is het goed om alleen de agrarische activiteiten te waarderen: er wordt bekeken of de agrarische functie volwaardig genoeg is dat daar ook een passende functie met de daarbij horende mogelijkheden voor nodig is.
Het LEI onderscheidt 5 klassen op basis van het bedrag aan SVC:
Gelet op de hiervoor genoemde indeling hanteert de gemeente in principe de grens van € 25.000 Standaard Verdien Capaciteit (SVC) om agrarisch gebruik ook daadwerkelijk als agrarisch bedrijfsmatig aan te merken. Deze norm van € 25.000,- is globaal vergelijkbaar met de norm van 10 Nge (Nederlandse Grootte Eenheid) die als ondergrens is genomen in het tot nu toe geldende bestemmingsplan Buitengebied 2005.
Voor het omgevingsplan is in eerste instantie alleen maar relevant of er sprake is van een agrarisch bedrijf of niet: alleen voor bedrijfsmatige agrarisch activiteiten worden bouwmogelijkheden geboden in het omgevingsplan.
Uiteindelijk is deze SVC-norm niet alleen doorslaggevend voor het toekennen van functies aan locaties. Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, ondernemerschap, leeftijd en de marktsituatie bepalen mede de kans op een duurzaam voortbestaan van het bedrijf en daarmee de noodzaak tot het toekennen van een agrarische functie. Dit zal met name voor de groep tot €25.000 SVC gedurende het planproces moeten blijken. Als ondernemers in die zin steekhoudende argumenten hebben, dan kan dat reden zijn om alsnog het agrarische bedrijfsmatige gebruik in het omgevingsplan te erkennen en de bijbehorende bouwmogelijkheden toe te kennen.
In het omgevingsplan zal onderscheid worden gemaakt tussen verschillende soorten agrarische bedrijven. Hierbij wordt aangesloten op de definities die in de Vr zijn opgenomen, met dien verstande dat als gevolg van de resultaten van het planMER paardenhouderijen als een aparte categorie zullen worden aangemerkt.
Aanvullend hierop zijn er in het veld ook agrarische bedrijven die inmiddels gestopt zijn, maar nog steeds een agrarische bestemming hebben. Er is nog geen keuze gemaakt voor de toekomst: totaal iets anders gaan doen of een nieuwe agrarische onderneming vestigen. Deze locaties worden vooralsnog als agrarisch bedrijf aangemerkt met dien verstande dat indien er geen vee meer aanwezig is de locatie niet als een veehouderij locatie wordt aangemerkt. Gelet op de onzekere toekomstverwachting worden voor deze bedrijven geen bouwmogelijkheden opgenomen.
Daarmee zal er een verandering ontstaan ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Gezien de beleidswijzigingen die hebben plaatsgevonden bij zowel provincie als gemeente, is dit de best passende doorvertaling van dat beleid naar het omgevingsplan.
De algemene definitie voor het Agrarische bedrijf wordt ook overgenomen uit de Vr: een agrarische bedrijf is een inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren. Het kan een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij of een overig agrarisch bedrijf betreffen.
In het plangebied komen ook gemengde bedrijven voor, bijvoorbeeld een glastuinbouwbedrijf met vollegrondsgroenteteelt of een veehouderij waar ook paarden gehouden worden.
In principe is er geen noodzaak om dit gemengde gebruik uit te sluiten of te reguleren. Hierop zijn twee uitzonderingen:
Het omgevingsplan hanteert om deze reden de volgende indeling en toelaatbaarheid van (gemengde) agrarische bedrijven:
De bovenstaande bedrijfstypen kennen verschillende regels. Voor een veehouderij gelden andere regels dan voor een teeltbedrijf (akkerbouw). Het is daarom ook noodzakelijk om binnen de bestemming regels op te nemen voor het omschakelen van het ene naar het andere bedrijfstype. Ook moet er voor gecombineerde bedrijfstypen, de vroegere gemengde bedrijven, een duidelijk regime worden opgenomen voor de aanwezige bedrijfstakken. Met name het restrictievere beleid en de nieuwe voorwaarden voor ontwikkeling van de veehouderij moet hierin goed worden geregeld.
De beleidswijzigingen zoals opgenomen in de Vr hebben mede betrekking op de toelaatbare omvang van het te bebouwen gebied per bedrijf (bouwvlak). Vooral voor de veehouderij is hiervoor nieuw beleid geformuleerd. De Vr geeft hier rechtstreeks werkende regels voor die in het omgevingsplan moeten worden opgenomen. Concreet betekent dat het volgende.
Voor het overige worden de hier niet benoemde regels uit de Vr (bijvoorbeeld ten aanzien van teelt ondersteunende voorzieningen in bepaalde gevoelige gebieden) gerespecteerd.
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak ook uitbreidingsruimte nodig. Deze ruimte zal in tegenstelling tot het huidige bestemmingsplan niet meer direct beschikbaar zijn: er mag niet zomaar gebouwd worden. In het omgevingsplan wordt er van uitgegaan dat de gemeenteraad de bevoegdheid om een bouwvlak te wijzigen en vergroten delegeert aan het college tot maximaal 1,50 ha voor veehouderijen. Aan deze uitbreiding zijn wel voorwaarden verbonden, waaronder de gevolgen voor het milieu en landschappelijke inpassing. Indien er sprake is van een uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 1,50 ha, dan hoort daar ook een volledige en zorgvuldige planologische afweging bij. Uitzondering hierop is de uitbreiding van (vollegronds)teeltbedrijven. Hiervoor wordt geen maximum omvang voor het bouwvlak in het omgevingsplan opgenomen.
Het uitbreiden van een bouwvlak voor intensieve veehouderij in de gebieden aangeduid met 'Beperkingen veehouderij' is in praktische zin bijna onhaalbaar: naar verwachting kunnen deze bedrijven niet voldoen aan de verplichte mate van grondgebondenheid. De regeling in het omgevingsplan is daarmee een continuering van het reconstructiebeleid sinds 2005, anderzijds is dit een directe werking als gevolg van de Vr.
Het is in beginsel niet toegestaan om te bouwen buiten enig bouwvlak, ook niet aangrenzend
op of nabij een agrarisch bouwvlak. In het omgevingsplan zijn hierop de volgende uitzonderingen
gemaakt, mits binnen het bouwvlak geen fysieke ruimte meer aanwezig is, voor de navolgende
voorzieningen.
Deelgebied |
mogelijkheden nieuwe teeltondersteunende voorzieningen (met toepassing afwijkingsprocedure) |
|
beekdal | lage tijdelijke 3 ha lage permanente geen hoge permanente |
|
Bosrijke ontginningen | lage tijdelijke 3 ha lage permanente geen hoge permanente |
|
woonwerklandschap | lage tijdelijke 5 ha lage permanente 3 ha hoge permanente |
|
open agrarisch landschap | lage tijdelijke 5 ha lage permanente 3 ha hoge permanente |
Nieuw te realiseren voorzieningen zullen worden getoetst aan de omgeving waarbinnen ze komen te liggen. In sommige gebieden zijn bepaalde voorzieningen niet wenselijk of moeten die zelfs worden uitgesloten. Met name het beekdallandschap en andere natuurlijke en landschappelijke waarden moeten hiervoor beschermd worden.
Tweede bedrijfswoningen zijn niet wenselijk. Daar waar deze vergund zijn, zullen deze rechten worden gerespecteerd. Anderzijds zullen deze woningen, zowel de eerste als de tweede, onverminderd verbonden blijven aan de agrarische bedrijfsvoering.
Mestbewerking is een actueel thema in de landbouw. Er geldt vanuit Europa en het Rijk een verplichting om te komen tot evenwichtsbemesting en het mestoverschot verantwoord af te zetten. Mestbewerking is daarbij een gegeven en nieuwe technieken zijn sterk in opkomst.
De gemeente biedt geen directe mogelijkheden voor grootschalige (bio)vergisting van mest. Dergelijke industriële installaties zijn té grootschalig en ingrijpend voor de omgeving en het milieu en zijn daarmee niet wenselijk binnen de gemeente. Dergelijke functies horen thuis op zware (boven)regionale bedrijventerreinen.
Onder mestbewerking worden verschillende activiteiten verstaan. Met bewerking wordt onder andere geprobeerd om de mest makkelijker te kunnen transporteren. Verder kan mestbewerking zich richten op het 'ontleden' van de mest in allerlei (herbruikbare) stoffen. Denk hierbij aan het scheiden van dunne en dikke fractie en het drogen van mest.
De gemeente wil mestbewerking toestaan binnen de agrarische inrichting die de mest produceert. Maar wel altijd binnen het bouwvlak. Hierbij moet de bewerking echter wel beperkt blijven tot een agrarische bedrijfsactiviteit van het betreffende bedrijf ter plekke waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor de mest van hetzelfde bedrijf dat op een andere locatie is geproduceerd.
Bij de vaststelling van de 'Kadernota' door de raad op 8 oktober 2015 is een amendement aangenomen waarmee richting wordt gegeven aan het gebruik van mobiele mestscheiders. Dit amendement is - in aangepaste vorm - verwerkt in het omgevingsplan.
Gelet op de opkomst van nieuwe technieken en initiatieven zoals het initiaitef van een zuivelonderneming om monovergisting bij melkveehouderijen toe te passen, is in het omgevingsplan een afwijking voor monovergisting opgenomen.
Het gebruik van mestzakken en foliebassins buiten bouwvlakken wordt niet toegestaan. Mest moet opgeslagen worden in permanente opslagvoorzieningen, binnen het bouwvlak. De emissie van dergelijke voorzieningen moet zo ver mogelijk beperkt worden. Een dergelijke voorziening is goed te verantwoorden op grond van de economische waarde van mest als grondstof.
Onder (ondergeschikte) nevenactiviteiten valt een breed veld van functies op het gebied van toerisme en recreatie, ondergeschikte vormen van detailhandel, educatie, agrotoerisme, energieopwekking, zorg en dergelijke. Ook agrarisch natuurbeheer, biologische landbouw en het verbouwen van streekproducten valt onder de verbrede landbouw. De gemeente Boekel heeft de mogelijkheden hiervoor in de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied' onbegrensd gelaten. En dat moet zo blijven. Het opnemen van lijstjes met functies en omvang of randvoorwaarden blijkt in de praktijk eerder belemmerend te werken dan de verbreding in de landbouw te stimuleren.
Indien er concrete besluiten zijn genomen in het verleden voor dergelijke activiteiten, dan worden deze in het nieuwe plan opgenomen. In principe als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch bedrijf. Of waar van toepassing bij een andere functie. Dit wordt verbaal geregeld.
Nieuwe nevenactiviteiten moeten in het omgevingsplan op een relatief eenvoudige wijze mogelijk worden gemaakt. Het nieuwe instrument van het doen van een melding is hiervoor naar verwachting zeer geschikt en sluit aan bij de beoogde ontwikkelingsruimte die in 'Vitaal Buitengebied' wordt geboden.
De paardenhouderij heeft zich de afgelopen decennia sterk ontwikkeld. Zowel het bedrijfsmatige deel als de hobbyist. In Boekel is een relatief beperkt aantal paardenhouderijen aanwezig. Het gaat in Boekel om een diversiteit aan bedrijven en ook paardenliefhebbers.
In het omgevingsplan worden alleen paardenhouderijen als dusdanig opgenomen die ook
bedrijfsmatig als dusdanig worden geëxploiteerd.
De gehele paardenhouderij is een wezenlijke (agrarisch verbonden) sector die mede bepalend is voor ons landschap en de inrichting van het grondgebied. Het houden van paarden kent in veel situaties een bepaalde grondgebondenheid. Paarden hebben een bepaalde minimale bewegingsruimte nodig. Daarbij kent de branche ook enkele specifieke aandachtspunten, zoals de paardenbakken, rijhallen en maneges met hun publiek aantrekkende werking.
In het nieuwe omgevingsplan kan een bedrijfsmatig geëxploiteerde paardenhouderij als volgt bestemd worden:
Bestaande bedrijven worden in locatie en omvang gerespecteerd in het nieuwe plan. Het bouwvlak wordt wel strak begrensd, net als bij (andere) agrarische bedrijven. De maximale omvang voor de toekomst wordt in principe vastgelegd op 1,50 ha. In het geval dat er grotere uitbreidingen gevraagd worden, of er al een groter oppervlak in gebruik is, dan kan de gemeente daarvoor een zorgvuldige en volledige planologische afweging maken. Dat is met name van belang bij maneges en verbreding van deze bedrijven naar bijvoorbeeld een meer recreatieve activiteit of minder agrarische gerelateerde activiteiten.
Investeringen in deze branche zijn vaak hoog en rechtvaardigen daarom ook een zorgvuldige afweging voordat er ontwikkeld wordt. Zowel ten aanzien van de bedrijfsvoering van het bedrijf zelf, als ten aanzien van de gevolgen voor de omgeving.
Paardenhouderij of paardrijactiviteiten als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven wordt toegestaan (respecteren van bestaande nevenactiviteiten, toestaan van nieuwe nevenactiviteiten met afwijking).
Veel mensen die in het buitengebied (gaan) wonen doen dat vanwege de ruimte die er is. Ook voor ruimtevragende hobby's, zoals het houden van paarden. Dit past prima in het buitengebied, totdat er voorzieningen nodig of gewenst zijn voor die hobby. Voormalige agrarische bebouwing biedt daar mogelijkheden voor. De gemeente wil de ontwikkelingsmogelijkheden voor het hobbymatig houden van paarden wel beperken. Als nevenfunctie bij de woonbestemming (of eventueel een andere functie, maar wel als zijnde een privégebruik) en onder voorwaarden.
Binnen het omgevingsplan is het hobbymatig houden van (eigen) paarden, maar ook andere dieren, onder de woonbestemming zonder meer mogelijk. Hiervoor mag de toegelaten bebouwing worden gebruikt. Voor de aanleg van extra faciliteiten, zoals paardenbakken en longeercirkels of extra bijgebouwen, stelt de gemeente wel kwaliteitseisen (landschappelijke inpassing overeenkomstig de beleidsregels voor erfbeplanting).
Naast de bebouwing zijn er soms faciliteiten nodig of aanwezig bij een paardenhouderij. Deze moeten allemaal binnen het functievlak geregeld zijn. Het gaat dan om paardenbakken, paddocks, trainingsmolen, lichtmasten, hekwerken en longeercirkels. Dit wordt hier voor het gemak allemaal onder de noemer 'paardenbak' geschoven.
De paardenbakken die in veel gevallen worden gerealiseerd, moeten in het bouwvlak liggen. Hoge afrasteringen, permanente lintafrasteringen, verlichtingsmasten en de speciale zandbodem zijn opvallende elementen die niet altijd passend zijn in het landelijke gebied. Deze faciliteiten moeten op een goede wijze op het erf en in het landschap worden ingepast.
Voor het hobbymatig houden van paarden kan onder voorwaarden een paardenbak rechtstreeks worden toegestaan. Dit moet binnen of - indien niet mogelijk - directe aansluitend op de betreffende bouwvlak worden gerealiseerd. Paardenbakken worden niet toegestaan als er geen directe relatie is met enig naastgelegen bouwvlak.
De gemeente heeft met de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' een ruimhartig beleid geformuleerd ten aanzien van de Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB's). Dit beleid wordt voorgezet en in het omgevingsplan vereenvoudigd voor wat betreft de noodzakelijke procedures. In het omgevingsplan wordt de bevoegdheid om functies te wijzigen of te veranderen door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college.
Ontwikkelingen die een zwaarwegende ingreep in de omgeving tot gevolg hebben (vooral voor nieuwe functies) en waar een planologische afweging op zijn plaats zijn niet binnenplans mogelijk gemaakt. Deze kunnen via een plan wijziging met een delegatiebevoegdheid van de raad mogelijk gemaakt kunnen worden en zijn.
Locaties waar inmiddels geen agrarische functie meer aanwezig is, maar nog wel agrarische bebouwing aanwezig is en waarvoor het hergebruik nog niet binnen afzienbare tijd voorzien kan worden, zullen bestemd worden als agrarische bedrijf, met dien verstande dat er geen bouwmogelijkheden meer worden geboden voor de agrarische functie.
Natuur en landschap zijn belangrijke kwaliteiten van het buitengebied. Natuur en landschap zijn dragende functies die bijdragen aan het woon-, werk- en leefklimaat van de gemeente Boekel. Daarnaast vormen de bestaande natuurlijke en landschappelijk elementen het raamwerk waarbinnen andere functies een plaats kunnen krijgen.
Niet alleen binnen de functie Natuur is ruimte voor natuurgebieden. Binnen de deelgebieden is de aanleg van nieuwe natuur- en landschapselementen zonder meer toegestaan. Bepaalde gebieden zijn echter dermate gevoelig of waardevol dat deze een zware planologische bescherming moeten hebben: de functie Natuur. Ontwikkelingen zijn binnen deze gebieden niet toegestaan, tenzij deze ontwikkelingen een bijdrage leveren aan het behoud en versterking van de natuur.
Er zijn echter ook gebieden met ruimte voor zowel natuur als voor agrarische activiteiten (landbouw). Agrarisch natuurbeheer kan daar bijvoorbeeld plaatsvinden. Voor zover gronden door de provincie zijn aangewezen als Natuur Netwerk Brabant of 'zoekgebied voor een ecologische verbindingszone/herstel watersystemen' worden de aanwezige waarden beschermd en worden regels opgenomen om er voor te zorgen dat de realisering en afronding van het NNB en de evz niet wordt belemmerd.
In het natuurgebied aan de Putakker is al sinds de jaren 1960 een motorrossterrein aanwezig.
De raad is van mening dat het motorcrossterrein Bezuidenhout inmiddels rechtsbescherming toekomt. Evenals de functie Natuur (NNB) waarbinnen het terrein ligt en de activiteiten plaatsvinden. De raad is van mening dat beide activiteiten tot zeker hoogte goed samen kunnen gaan en niet verstorend voor elkaar hoeven te zijn. Dit is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Handhavingsverzoek VROM-inspectie
Op 30 mei 2006 heeft het college, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de VROM-inspectie, besloten om niet handhavend op te treden tegen het gebruik als motorcrossterrein. Het daartegen ingediende bezwaar van de inspectie is op 19 september 2006, met een verwijzing naar het overgangsrecht, door het college ongegrond verklaard. De VROM-inspectie is daartegen in beroep gegaan en het besluit van het college van Boekel van 19 september 2006 is vervolgens vernietigd door de rechtbank op 11 oktober 2007. MC Boekel heeft hier vervolgens hoger beroep bij de Afdeling tegen ingediend.
Op 30 juli 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State vervolgens uitspraak gedaan inzake het verzoek tot handhaving van de VROM-inspectie tegen het gebruik van het perceel aan Bezuidenhout te Boekel door Motorsport Club Boekel (MC Boekel) als motorcrossterrein (zaak nr. 200707849/1).
Uit deze uitspraak van de Afdeling blijkt dat vaststaat dat het perceel op het moment dat het bestemmingsplan 'Rekreatiegebied 1993' op 15 februari 1994 rechtskracht verkreeg reeds als motorcrossterrein werd gebruikt. Dit gebruik was in strijd met de toenmalige bestemming. De Afdeling stelt hierbij vast dat het gebruik van het terrein zowel in aantallen gebruikers / uren als in bebouwing is toegenomen sinds de peildatum in 1994 en er derhalve geen beroep kon worden gedaan op het overgangsrecht. Het besluit van het college van 19 september 2006 om niet handhavend op te treden berustte niet op een deugdelijke motivering. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het college moest een nieuw besluit op het handhavingsverzoek nemen.
Handhaving activiteiten MC Boekel
Het college heeft op 24 augustus 2008 besloten om handhavend te gaan optreden. MC Boekel moest het gebruik met ingang van 1 januari 2012 het gebruik van het perceel staken en definitief beëindigen.
De rechtbank heeft op 15 juli 2010 het besluit van het college na gegrond bezwaar van zowel MC Boekel als de VROM-inspectie vernietigd en het college gelast een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen toen door de rechtbank is overwogen. Hiertegen hebben het college en MC Boekel hoger beroep ingesteld. Beiden stellen dat het gebruik ten tijde van het nieuwe besluit op 24 november 2008 hetzelfde was als dat op de peildatum 15 februari 1994.
Gemeente en MC Boekel hebben het gebruik, wat in eerste instantie ten tijde van de eerdere beroepszaak was geïntensiveerd, teruggebracht naar de omvang van het gebruik ten tijde van de peildatum in 1994. Hierdoor kan alsnog een beroep worden gedaan op het overgangsrecht. Er is immers ook nog altijd sprake van ononderbroken voortgezet gebruik.
Ten tijde van het nieuwe besluit op bezwaar van 24 november 2008 was het gebruik teruggebracht tot het gebruik zoals dat bestond ten tijde van de peildatum in 1994. De afdeling acht dit aannemelijk gemaakt en daarmee is het gebruik ingevolge paragraaf IV, artikel 2, onder B/C, sub II, van de planvoorschriften (Bestemmingsplan 'Rekreatiegebied 1993') toegestaan. Het college is derhalve niet bevoegd handhavend op te treden tegen dit gebruik.
Op 27 april 2011 heeft Raad van State uitspraak gedaan inzake het verzoek tot handhavend optreden tegen het strijdige gebruik van het motorcrossterrein aan de Bezuidenhout in Boekel op grond van het geldende bestemmingsplan (zaak nr. 201008331/1/H1). Dit verzoek was ingediend door de Inspecteur van VROM en de provincie.
De Afdeling heeft daarbij overwogen dat het ging over het gebruik van het perceel
ten behoeve van crossactiviteiten. De aanwezige bebouwing stond op dat moment al niet
meer ter discussie. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het gebruik op dat moment
hetzelfde was als op de peildatum, 15 februari 1994, en dat het gebruik daarmee onder
het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. Nu het voorliggende nieuwe plan dit
gebruik "bevriest" en uitbreiding van het gebruik niet mogelijk is, moet het gebruik
onder het nieuwe bestemmingsplan ook van een definitieve planologische regeling worden
voorzien. Heel concreet heeft de Afdeling op 27 april 2011 ook uitgesproken dat:
'2.3 De hoger beroepen zijn gegrond. Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet is aangevochten, een nieuw besluit te nemen. Dat houdt in dat het college een nieuw besluit dient te nemen ten aanzien van de op het perceel aanwezige bouwwerken en het gebruik van het perceel ten behoeve van crossactiviteiten' |
De uitspraak van de Afdeling is duidelijk: er kan niet meer handhavend opgetreden worden. Het gebruik moet gezien worden als een bestaande gebruik.
Milieuvergunning onherroepelijk
De activiteiten zijn middels een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (nr. V4-2006, d.d. 2 juli 2013) door het college vergund aan MC Boekel. Er is een vergunning voor het houden van het motorcrossterrein op Bezuidenhout. De regels van het omgevingsplan sluiten, voor zover relevant voor het gebruik, aan bij de voorschriften uit deze vergunning. Bij de totstandkoming van deze milieuvergunning zijn alle relevante aspecten voor het gebied onderzocht en als aanvaardbaar beoordeeld op projectniveau.
Bouwvergunningen onherroepelijk
Daarnaast is ter plaatse van het motorcrossterrein een tweetal bouwwerken vergund. Reeds in de jaren '80 en '90 is vergund:
Hiermee hebben beide bouwwerken een legale status en dienen deze een passende planologische regeling te krijgen voor rechtsbescherming. Geen van beide gebouwen kan onder het overgangsrecht worden geschoven nu het gebruik definitief is vergund en er geen enkel zicht op beëindiging van het gebruik is.
Bezuidenhout in relatie tot andere circuits
In het buitengebied van Deurne, nabij Liessel, is binnen de bestemming “Natuur” en tevens binnen het NNB ook een motorcrossterrein gelegen. Dit terrein is in de Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied Deurne, 16 februari 2016, opgenomen in de vorm van een aanduidingsvlak. Hiermee zijn zowel het gebruik als de aanwezige bebouwing definitief geregeld voor dit motorcrossterrein in de gemeente Deurne. De primaire functie in dit gebied is en blijft echter 'Natuur', zijnde onderdeel van het NNB.
Net als bij het terrein op Bezuidenhout in Boekel gold voor de Galgenberg in Deurne dat het circuit positief bestemd is op basis van het overgangsrecht. De ontstane rechten zijn in beide gevallen gelijk te stellen met een positieve bestemming. In beide gevallen kon ook niet meer handhavend worden opgetreden.
Voor beide locaties geldt dat het motorcrossterrein al meer dan 40 jaar op dezelfde locatie zit. Er wordt slechts een beperkt aantal uren op de baan gereden verdeeld over twee dagen (minder dan 8 uur per week). De overige uren (160 per week) prevaleert de natuurfunctie. Bij de verlening van de milieuvergunning is ook, aldus de uitspraak van Raad van State uiteindelijk, ook aangetoond dat de activiteiten niet onevenredige schade aanbrengen of gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden op het terrein Bezuidenhout. Dit wordt ook bevestigd in de flora & fauna-onderzoeken die voor beide motorcrossterreinen zijn uitgevoerd.
Voor beide terrein geldt ook dat al voor aanwijzing van het gebied als EHS, later NNB, het motorcrosscircuit al op de locatie was gevestigd. Hiermee kan er dus ook geen sprake zijn van aantasting van natuurwaarden en het verloren gaan van de ecologische en natuurlijke kwaliteiten als gevolg van het motorcrossterrein.
Aan de Eindhovense dijk in Oirschot is ook een motorcrossterrein positief bestemd met de bestemming “Natuur” en een functieaanduiding ten behoeve van het motorcrossterrein. Ook hier is sprake van het NNB dat ter plaatse aanwezig is. Ook deze planologische situatie is vergelijkbaar met Bezuidenhout en de Galgenberg.
Verordening ruimte Noord-Brabant
De verordening staat in principe geen motorcrossterrein toe in natuurgebieden. Op basis van de verordening mag 'datgene waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is' aangemerkt worden als bestaand gebruik en daarmee worden toegestaan. Op basis van de hiervoor beschreven procedures en vergunningen wordt het motorcrossterrein als een bestaande situatie aangemerkt. Op grond van artikel 2, lid 3, onder b is er dus ook sprake van een bestaand planologisch gebruik.
Bescherming NNB
De verordening stelt in artikel 5 regels ten aanzien van de bescherming en behoud van het NNB. Voor activiteiten binnen het NNB geld dat er maatregelen moeten worden genomen als er inbreuk wordt gedaan op de NNB en aanwezige en potentiele waarden en kwaliteiten.
Herbegrenzing NNB
De motorcrossterrein is gelegen in de NNB (voorheen EHS). Het bestaande gebruik wordt met dit plan planologisch geregeld door de opname van een toegestaan gebruik: 'Motorcrossterrein'. De overwegende functie van het gebied is echter 'Natuur'. De beide artikelen voor deze functies zijn van toepassing:
Er is dus geen sprake van herbegrenzing van het NNB. De gemeenteraad acht dit ook niet wenselijk nu het gebied voor 160 uur per week de primaire functie natuur heeft en minder dan 8 uur per week gebruikt wordt als motorcrossterrein.
Compensatie NNB
Hiermee kan er dus, op grond van artikel 5 uit de verordening ruimte, hoogstens sprake zijn van verstoring van het NatuurNetwerk Brabant. Een eventuele compensatie van die verstoring zal door de gemeente Boekel worden uitgevoerd, in overleg met de provincie Noord-Brabant als toezichthouder voor het NNB. Hier moet worden opgemerkt dat de raad van Boekel niet is gebleken dat bij vergelijkbare motorcrossterreinen en andere 'bestaande niet-passende functies' binnen het NNB / ehs die voorzien zijn van een planologisch regiem, dat daar de begrenzing van het NNB aangepast en/of compensatie heeft plaatsgevonden. Hierover treedt de gemeente in overleg met de provincie.
Concrete behoefte
In Boekel is een concrete behoefte aan een motorcrossterrein. Dit is inmiddels meermaals gebleken uit de gevoerde procedures en daarbij aangeleverde feiten. Er is een actieve lokale vereniging die de activiteiten al langdurig regelt, een vaste kern van leden heeft en jaarlijks ook in staat is om een internationaal evenement te organiseren. In deze behoefte moet volgens de raad ook ergens worden voorzien. Motorcrossers kunnen niet genegeerd of uitgesloten worden.
Verplaatsing motorcrossterrein
In de periode 2009 tot 2014 is regionaal fors geïnvesteerd in een onderzoek naar een regionaal motorcrossterrein. De gemeenten Uden, Landerd, Veghel en Boekel hebben hier elk € 475.000 in geïnvesteerd. Ook de provincie heeft hier een groot deel van de kosten voor haar rekening genomen. Er is onder meer een m.e.r.-studie uitgevoerd voor de beoogde locatie in de gemeente Landerd.
Dit project had mede tot doel om de aanwezige (illegale) crossterreinen in deze gemeenten te saneren en de motorcrossers een plek te geven waar hun sport uitgeoefend kan worden. Het project heeft echter niet tot resultaat geleid en is vroegtijdig afgebroken in verband met de uitvoerbaarheid van het beoogde plan in de omgeving.
Hiermee is er voor de motorcrossers in de gemeente Boekel geen alternatief beschikbaar om hun sport uit te oefenen. Te meer omdat bestaande locaties op een forse afstand van Boekel liggen en deze bestaande locaties ook zijn begrensd in de gebruiksmogelijkheden. Los hiervan is het verplaatsen van activiteiten van een lokale vereniging als MC Boekel over grotere afstand niet haalbaar en niet wenselijk voor die vereniging en leden.
Overwegingen gemeenteraad
De raad is van mening dat verenigingen uit Boekel ook zo veel als mogelijk in Boekel gefaciliteerd moeten worden. Het is belangrijk om mensen actief te houden en in dit geval is motorcross ook een van de sporten die een grote (nationale) traditie met zich meebrengt.
Nu alle activiteiten en gebouwen op het terrein legitiem tot stand zijn gekomen en van geldende vergunningen zijn voorzien ligt handhaving niet meer in de rede volgens de raad. Er is door het langdurige gebruik en niet (kunnen) optreden tegen het gebruik ook een bepaald gebruiksrecht ontstaan.
Het gebruik en bebouwing zijn begrensd op de bestaande omvang. Hiermee wordt verdere impact van de functie nu en in de toekomst begrensd.
Uit de diverse onderzoeken en deskundigenverklaringen (uit de eerdere rechtsprocedures) komt niet naar voren dat de activiteiten op een onaanvaardbare wijze verstorend zijn voor de aanwezige flora en fauna in het gebied. Op sommige aspecten biedt een motorcrossterrein zelfs extra kwaliteiten en kansen voor de aanwezige flora en fauna.
Het gelopen bovenlokale project voor een regionaal motorcrossterrein heeft duidelijk gemaakt dat de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een alternatieve locatie voor (regionale) crossterreinen, en dus ook motorcrossterrein Bezuidenhout in het bijzonder, zeer gering is. Er is daarmee dus ook geen concreet zicht op een alternatieve plek (in of buiten Boekel) voor deze functie.
De aanleg van nieuwe natuur is in alle deelgebieden rechtstreeks toegestaan. Voor delen van het Natuur Netwerk Brabant die nog niet zijn gerealiseerd, zal de gemeente een delegatiebesluit naast omgevingsplan nemen om eenmaal gerealiseerde natuur van voldoende kwaliteit ook de functie Natuur toe te kennen en daarmee de bescherming van de gerealiseerde natuurwaarden veilig te stellen. De gemeente neemt vooralsnog geen actieve rol op zich voor de uitvoering van de realisatie.
In Boekel is sprake van drie landschapstypen: beekdallandschap, kampenlandschap en de nieuwe ontginningen. Binnen deze landschappen hebben de bebouwde (dorpsrand)gebieden en buurtschappen een bijzondere positie.
Binnen de deelgebieden is landschappelijke inrichting een toegestane functie. Het landschap bestaat immers ook uit alle (fysieke) elementen die in een omgeving aanwezig zijn. Of juist ontbreken. Zo wordt een polderlandschap mede bepaald door het ontbreken van elementen en de aanwezige grootschalige openheid. Anderzijds bepalen bebouwing en door de mens aangelegde laanstructuren mede het landschap van de peelontginningen. Landschap is dus niet alleen erfbeplanting en groensingels.
Om deze reden wordt 'landschap' niet op zich bestemd. De landschappelijke elementen die als bijzonder waardevol worden beschouwd worden wel bestemd ter bescherming en in stand houding ervan. Hiervoor wordt de functie Groen toegepast.
Het landschap zal met name tot ontwikkeling komen bij het toepassen van de diverse bevoegdheden binnen het plan. In alle gevallen zal er ten minste een landschappelijk inrichtingsplan onderdeel uitmaken van die ontwikkeling. Deze is afgestemd op het betreffende landschap. In voorkomend geval kan de gemeente voor nieuwe landschapselementen de functie Groen opnemen.
In het landschap komen ook andere waardevolle elementen voor die het landschap mede bepalen. Het gaat dan om waardevolle panden, het cultuurhistorisch complex Huize Padua, (onverharde) wegen, aardkundige kenmerken of elementen en oude (bolle) akkers. Het betreft zowel cultuurhistorisch, als aardkundige waardevolle elementen. Deze waardevolle elementen krijgen in het omgevingsplan een beschermende regeling.
Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten genieten bescherming vanuit de Erfgoedwet en de gemeentelijke erfgoedverordening. Dat is echter niet het geval voor de overige karakteristieke en waardevolle panden. Om deze kwaliteit te waarborgen als onderdeel van de karakteristiek van het landelijk gebied kiest de gemeente ervoor alle karakteristieke panden op te nemen in het omgevingsplan.
Aan deze waardevolle elementen worden nadere regels verbonden, waarbij het kan gaan om bindende regels in de vorm van een beperking van het gebruik (bijvoorbeeld niet zonder meer te verharden of te slopen) en regels die het behoud van de waarden moeten ondersteunen (bijvoorbeeld woningsplitsing bij karakteristieke panden).
Bij de vaststelling van het plan is toegevoegd en verwerkt in verbeelding en regels, de Notitie Huize Padua zoals opgenomen in bijlage 23 van dit plan. De vigerende bouwregels zijn voor Huize Padua overgenomen maar bieden zeer ruime mogelijkheden, zonder dat hierbij het belang van de cultuurhistorische waardenvan gebouwen, beplantingen en andere omgevingswaarden wordt meegewogen. Dit is met de vaststelling aan het plan toegevoegd. Voor de aanpassing van de regels wordt verwezen naar de Nota van zienswijzen.
Het coalitieprogramma heeft ingezet op extra aandacht voor de recreatieve sector. Met name door kwaliteitsverbetering binnen de sector zelf kan Boekel zich als recreatieve gemeente profileren. Vanuit dit perspectief worden alle bestaande en bestemde voorzieningen op dit gebied gerespecteerd en bestemd in het omgevingsplan.
Het aantal verblijfsrecreatieve voorzieningen in de gemeente is beperkt. Zeker binnen dit omgevingsplan, als bedacht wordt dat het plangebied 'Boekels Ven' geen deel uitmaakt van dit plan. De overige bestaande verblijfsrecreatieve accommodaties (terreinen met meer dan 25 plaatsen of units) zullen een passende functie krijgen: Verblijfsrecreatie.
Naast de grotere verblijfsrecreatieve voorzieningen is er ook sprake van bestaande kleinschalige verblijfsrecreatie. Het gaat dan om het kamperen bij de boer (tot 25 standplaatsen), solitaire recreatiewoningen bij een andere functie en kampeerboerderijen. Zodra de recreatieve functie geen nevenactiviteit meer is, moet deze bestemd worden tot Verblijfsrecreatie. Kleinschalige activiteiten zijn dus altijd een extra functie bij een andere hoofdfunctie.
Boekel wil hiervoor niet te veel reguleren. Het 'ja, mits…' principe is uitgangspunt, zolang er sprake is van ondergeschikte activiteiten of een nevenactiviteit. De voorwaarden voor de ontwikkeling van deze activiteiten met een afwijking zal met name gericht zijn op natuur, landschap en gevolgen voor de omgeving. De regels voorzien dus in principe in een verbod, maar met een afwijking kan daarvan worden afgeweken door het college. Kleinschalig kamperen tot 25 standplaatsen wordt met een afwijking mogelijk gemaakt mits de initiatiefnemer zich (blijvend) houdt aan de voorwaarden die zijn gesteld.
Het geldende beleid propageert Bed & Breakfast accommodaties (verder B&B). Hiervoor is een generiek beleid geformuleerd. Dit wordt rechtstreeks overgenomen in het omgevingsplan door het gebruik met afwijking toe te staan mits (blijvend) wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld. In de praktijk komen en gaan dergelijke faciliteiten vrij snel. De impact op de omgeving is vaak vrij beperkt. Een zware planologische procedure staat dan niet meer in verhouding tot de ingreep. Hiermee worden de (bestaande) locaties ook niet van een aanduiding voorzien. Hieronder in het kort de belangrijkste voorwaarden die gelden.
Voor het overige is de vastgestelde beleidsregel Bed & Breakfast van november 2010 van toepassing:
In Boekel is een beperkt aantal recreatiewoningen aanwezig. Deels zijn deze bestemd tot Woonbos in het huidige plan Buitengebied 2005. Anderen hebben in dit bestemmingsplan een bestemming Wonen gekregen. Voor beide soorten geldt dat er recreatief gewoond mag worden, maar dat er rechtens een volwaardige woning aanwezig is en gebruikt mag worden. De gemeente zal hier niet op ingrijpen en deze bestemmingen respecteren.
De bestemming Woonbos kent nu een bouwbeperking voor de bestaande inhoud. Dit wordt ook in het nieuwe plan overgenomen in de regels voor de betreffende locaties. Het bouwvlak wordt strak begrensd om de bestaande bebouwing heen.
In het bestemmingsplan van 2005 is door de gemeente een grote legalisatieslag gemaakt voor de zelfstandige recreatiewoningen. Hier worden geen nieuwe objecten meer verwacht.
De gemeente wil ook de dagrecreatie verder stimuleren. Hiervoor is binnen de 'Structuurvisie Boekel' en 'Vitaal Buitengebied' al ruimte gemaakt. Grotere dagrecreatieve voorzieningen moeten specifiek bestemd worden.
Het provinciale beleid stelt regels aan ontwikkeling en vestiging van dergelijke activiteiten per gebied. Er liggen meer mogelijkheden in het Agrarisch gebied dan in het NNB. Op basis van 'Vitaal Buitengebied' wordt in het deelgebied 'Bosrijke ontginningen' dagrecreatie nagestreefd in combinatie met bosontwikkeling.
Dagrecreatieve nevenactiviteiten worden verbaal geregeld in de regels van de betreffende deelgebieden. Dit zal in de praktijk veelal beperkt blijven tot locaties waar al een 'bedrijfsmatige functie' is toegestaan omdat hiervoor de bestaande of toelaatbare bebouwing moet worden gebruikt.
In het plan wordt voldoende ruimte opgenomen voor rechtstreekse mogelijkheden voor kleinschalige voorzieningen, zoals picknick tafels, bewegwijzering en het aanleggen van nieuwe routestructuren. Het verharden van zandpaden wordt in principe uitgesloten.
Binnen de hierboven beschreven bestaande recreatieve voorzieningen wordt een bepaalde ontwikkelingsruimte geboden. Dit wordt in de regels en eventueel de verbeelding opgenomen.
Nieuwe ontwikkelingen en functies kunnenn buitenplans via een delegatiebevoegdheid geregeld moeten worden. Hier zal ten minste een (recreatieve) gebiedsvisie onder moeten liggen die aantoont dat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van het toeristisch recreatieve product van de Boekel en omgeving. Hierbij kan en moet ook naar omliggende recreatiegebieden en functies worden gekeken, zoals Hemelrijk in Uden en het toeristisch product van bijvoorbeeld Handel - Gemert.
In het huidige bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende Niet-agrarische bedrijven door hiervoor verschillende bestemmingen op te nemen met elk hun eigen regels (de bestemmingen Agrarisch-technisch hulpbedrijf, Agrarisch verwant bedrijf, Paardenhouderij, Niet-agrarisch bedrijf, Tuincentrum, Bedrijfsdoeleinden).
De gemeente respecteert deze bestaande bedrijven en hanteert het volgende onderscheid:
De omvang wordt begrensd op de bestaande en vergunde situatie. Het uitgangspunt is daarbij dat een bouwvlak op grond van het provinciale beleid voor diverse soorten bedrijven is begrensd. De begrenzing uit de Vr wordt overgenomen. De uitbreiding van het gebruik en het toevoegen van bebouwd oppervlak is niet zonder meer wenselijk en wordt dus indien nodig begrensd met een opgenomen maatvoering in het nieuwe plan.
In het plangebied komen twee grotere oppervlaktewateren voor (omgeving ijsbaan Wielewaallaan en aan het Perekkerpad). De ijsbaan en omliggende wateren zijn opgenomen binnen de functie Natuur en agrarisch gebruik.
In het nieuwe omgevingsplan worden belangrijke waterlopen ook met een vlak bestemd. Het uitgangspunt is dat de gronden die voor waterlopen in gebruik zijn en die in eigendom en beheer van het waterschap en/of de gemeente zijn, ook de functie Water krijgen. De aanwezige feitelijke waterlopen worden in de volle breedte van de waterloop, inclusief oevers bestemd. Hiermee wordt de bescherming van waterlopen verhoogd, maar ook de mogelijkheid om met de inrichting van de waterloop te spelen en de ecologische, natuurlijke en waterhuishoudkundige waarde te versterken.
Het is niet de bedoeling om de obstakelvrije keurzone van 5 m langs een waterloop een waterfunctie toe te kennen. Dat is aan het waterschap. Voor de gemeente is niet te bepalen aan welke zijde van een willekeurige waterloop deze keurzone gehandhaafd moet zijn of worden. Daarnaast kan deze zone ook van zijde en breedte variëren. Het toekennen van een waterfunctie is planologische niet te handhaven.
Nieuwe waterlopen zijn in alle deelgebieden zonder verder procedures toegestaan (voor nieuwe waterlopen gelden overigens wel de regels uit de Keur van het waterschap).
Het archeologisch erfgoed is in principe onzichtbaar en is daardoor ook zeer kwetsbaar voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Archeologische waarden zijn niet vervangbaar en ook vrijwel niet te compenseren. Hoogstens te conserveren. Conserveren is ook het primaire uitgangspunt als het om archeologische waarden gaat. Om deze reden worden voor die waarden ook beschermende maatregelen genomen.
De gemeentelijke Archeologische waardenkaart wordt één-op-één overgenomen in het omgevingsplan. De Nota Archeologie Boekel bevat beleidsregels voor het archeologisch onderzoek ingeval een uit te voeren activiteit in meerdere archeologisch waardevolle gebieden is gelegen. Deze beleidsregels worden in het omgevingsplan verwerkt. De Erfgoedverordening biedt mogelijkheden om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen. De erfgoedverordening wordt, inclusief deze mogelijkheid tot aanwijzen, in het omgevingsplan opgenomen.
Het wonen wordt een steeds belangrijkere functie in het buitengebied. Daar waar vroeger het buitengebied alleen was voorbestemd voor de landbouw en natuur, is er tegenwoordig meer en meer ruimte voor 'niet buitengebied gebonden functies'. Boekel heeft dit ook in de 'Structuurvisie' en 'Vitaal Buitengebied' uitgesproken. De basisvoorwaarde van kwaliteitsverbetering blijft daarbij van groot belang. Daarnaast zal er respect moeten blijven voor de rechten die bestaande functies in het gebied hebben opgebouwd. Als het om wonen gaat vooral ook op het vlak van milieu.
De bestaande woningen zullen met de functie Wonen in het omgevingsplan worden opgenomen. Elke nieuwe woning (nieuwvestiging of omschakeling naar wonen op een locatie waar nog geen woning aanwezig was) in het buitengebied vraagt om een nadere planologische afweging. Hiervoor worden geen rechtstreekse rechten in het plan opgenomen. Buitenplans kan de beleidsregel 'Ruimte voor Ruimte' toegepast worden. Deze zal gebiedsgericht worden begrensd, conform de provinciale regels.
Het splitsen van boerderijen en andere waardevolle objecten is de laatste jaren veel toegepast. Vaak vanuit een economische gedachte van de eigenaar. En niet zozeer vanuit het behoud, herstel of de versterking van cultuurhistorisch waardevolle panden, zoals oorspronkelijk bedoeld met de splitsingsregeling. Woningsplitsing blijft mogelijk, maar onder enerzijds striktere en anderzijds ruimere voorwaarden. Het splitsen moet per se ten dienste van het behoud, herstel en versterking van het waardevolle object staan. Hiermee wordt het ook mogelijk om andere waardevolle objecten te gaan splitsen c.q. van een nieuwe woonfunctie te gaan voorzien, bijvoorbeeld een waardevolle oude schuur of kerk. Alleen als rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevol aangeduide bebouwing komt in aanmerking voor splitsing of toevoeging van een woning. In het omgevingsplan wordt hiervoor een afwijkingsbevoegdheid opgenomen met een aangepaste set van voorwaarden.
Voor agrarische bedrijven is er een mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning op te richten, mits voldaan wordt aan de geldende voorwaarden van 'volwaardigheid'. Hier moet in het nieuwe plan de voorwaarde van 'noodzakelijkheid' aan worden toegevoegd. Een bedrijfswoning is immers geen automatisch recht en moet ten behoeve van de functie zijn. Dit geldt voor alle bedrijven: als er een volwaardig bedrijf is met toekomstperspectief en tevens een bepaalde noodzaak om op die plek te wonen, dan kan het college overwegen om een bedrijfswoning toe te staan. Hier zal veel minder ruimhartig mee worden omgegaan dan in het verleden. De technieken van tegenwoordig maken het 'besturen van een bedrijf op afstand' immers veel makkelijker.
Een nieuwe (agrarische) bedrijfswoning zal nooit worden toegestaan als er in het verleden een woning is vergund en later (privaatrechtelijk) afgesplitst is van dat bedrijf. Dat een dergelijke woning in eigendom van een derde is gekomen, is planologische niet relevant. Deze situaties zijn zelfs veel minder wenselijk vanuit de bedrijfscontinuïteit en diverse wet- en regelgeving. Het opnieuw samenvoegen van het bedrijf met de afgesplitste bedrijfswoning heeft prioriteit boven het toevoegen van een extra woning.
Om dezelfde reden vindt de gemeente het toekennen van de status 'plattelandswoning' als bedoeld in de Wabo onwenselijk. Het primaire uitgangspunt voor de gemeente is en blijft dat de boer bij zijn bedrijf woont: het concept agrarisch gezinsbedrijf.
In voorkomend geval kan er op concreet verzoek van de eigenaren van zowel het agrarische bedrijf als de bedrijfswoning een specifieke afweging gemaakt worden.
In het omgevingsplan worden alleen concrete verzoeken, die planologisch onderbouwd zijn, beoordeeld op een mogelijke aanduiding 'plattelandswoning'. Deze verzoeken worden behandeld als een meelifter en moeten formeel aangevraagd worden door beide partijen: de eigenaar / bewoner(s) van de woning en de agrarisch ondernemer.
Met de wijziging van het Besluit omgevingsrecht per 1 november 2014 is het mogelijk om onder voorwaarden vergunningvrij een bijbehorend bouwwerk te realiseren ten behoeve van mantelzorg. In het buitengebied mag hiervoor nog tot 100 m² een verplaatsbare woonunit worden geplaatst. Regeling in het omgevingsplan is derhalve niet nodig.
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied 2005 zijn diverse woningen specifiek bestemd tot Woonbos. Deze bestemming is ontstaan uit het legalisatieproces van allerlei ontstane recreatiewoningen. Al dan niet vergund. Dit is destijds in het huidige plan uitvoerig geïnventariseerd en geregeld.
Deze woningen zijn nu begrensd op een inhoud van 600 m³. Door het opnemen van kleine, met elkaar verbonden functievlakken op de verbeelding is uitbreiding veelal niet mogelijk. Bijgebouwen zijn begrensd op maximaal 60 m². Er is in de praktijk door het toekennen van strikte functievlakken nauwelijks ruimte om bijgebouwen met een vergunning op te richten.
In het omgevingsplan wordt deze geografische begrenzing op perceelsniveau bevestigd.
De woningen in het buitengebied hebben een ruimhartig functie- en bouwvlak toegemeten gekregen. Om een juiste situering van het object binnen het ruime functievlak te kunnen waarborgen met het oog op aspecten als geluidsgevoeligheid, landschappelijke inpassing en gevolgen voor (bestaande functies in) de omgeving is in het vigerende plan een regel opgenomen die herbouw op de bestaande funderingen verplicht. Deze regeling is niet uitvoerbaar gebleken en wordt aangepast. De afstand van een woning tot het functievlak Verkeer bedraagt ten minste 10 m tenzij de afstand in de huidige situatie minder bedraagt.
In het huidige bestemmingsplan en de diverse postzegelplannen is de maatvoering van woningen vastgelegd. Deze zal niet veranderen en overgenomen worden in het nieuwe plan. Hiermee moet onder andere rechtszekerheid en rechtsgelijkheid geborgd worden.
Indien er sprake is van een afwijkende en geldende maatvoering uit een postzegelplan zal deze met een specifieke aanduiding in het nieuwe plan worden overgenomen.
Indien sprake is van een in de huidige situatie aanwezige en overeenkomstig wetgeving vergunde woning of bijgebouw met een grotere oppervlakte dan voorgeschreven, dan geldt hiervoor een zogenaamde bestaande maten regeling. De aanwezige vergunde maat mag als maximale maat worden aangehouden maar herbouw is alleen mogelijk op dezelfde locatie. Met een opgenomen afwijkingsbevoegdheid kan herbouw op een andere locatie binnen het functievlak mogelijk worden gemaakt maar dan is Vitaal Buitengebied van toepassing (hetgeen bijvoorbeeld kan resulteren in de sloop van een gedeelte van de overtollige bebouwing).
Bestaande burgerwoningen krijgen een meer generieke maatvoering voor het functievlak. De omvang van het functievlak varieert in het huidige plan enorm. Van 500 m² tot zelfs 8.000 m². Dit leidt tot rechtsongelijkheid en geeft vooral bij grote bouwvlakken ongewenste gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Vooral voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en verhardingen. De maximale maat voor de functie Wonen wordt op 3.000 m² gesteld. Gestreefd wordt om niet groter dan 2.000 m² mogelijk te maken. Hierbinnen behouden burgers voldoende bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' zitten mogelijkheden voor uitbreiding van de maatvoering voor wat betreft de inhoud van de woning en het oppervlakte van bijgebouwen. Om de toepassing hiervan te vereenvoudigen wordt er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het college om dit te regelen.
In het huidige bestemmingsplan zijn ook voor Wonen zeer ruime bouwblokken opgenomen. Dit is niet meer wenselijk vanuit de basisprincipes van zuinig ruimtegebruik, compact bouwen en tegengaan van verstening. Vanuit landschappelijke kwaliteit is het veel beter om bebouwing (mogelijkheden) te concentreren: compact bouwen. Vanuit het waterbeleid is het algemeen streven om het verharde oppervlak zoveel als mogelijk te beperken. Gronden grenzend aan het bouwblok mogen wel voor het wonen worden gebruikt (tuin).
De bestaande infrastructuur wordt in het omgevingsplan opgenomen. Het gaat daarbij om verkeersvoorzieningen, maar ook om de wettelijke vastgelegde leidingstelsels, zoals gastransport- en hoogspanningsleidingen. In een enkele specifieke situaties moet de ligging van deze elementen geactualiseerd worden
Voor wegen moet het aantal rijstroken of de profielbreedtes worden aangegeven om te voorkomen dat reconstructie van een weg met gevolgen voor de geluidsbelasting zonder meer kan plaatsvinden. Het vastleggen van en profiel wordt als te beperkend ervaren. In het omgevingsplan wordt bepaald dat de wegen in het plangebied niet meer dan 2 rijstroken mogen hebben.
De bestaande overige infrastructuur zal conform de landelijke regels worden bestemd. Hiervoor worden de gegevens van de betreffende (leiding)beheerders gebruikt. De wettelijk bepaalde zoneringen rondom leidingen zal worden gerespecteerd door het opnemen van een functievlak en het stellen van regels hieraan. In diverse afwijkingsbepalingen is als voorwaarde opgenomen dat kwetsbare objecten binnen 10-6 risicocontour en beschermingszones niet zijn toegestaan.
In het bestemmingsplan buitengebied 2015 was de locatie bestemd als Niet-Agrarisch bedrijf met specifieke aanduiding elektro-detailhandel. Dit gebruik is niet nader gespecificeerd, in die zin dat de ene functie ondergeschikt is aan de andere of dat uitsluitend een combinatie van beide functies is
toegestaan.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied zijn de centrumvisie Boekel (2010) en de visie Vitaal Buitengebied Boekel (2012) vastgesteld:
Nieuwe ontwikkelingen in het woonwerklandschap dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: kleinschaligheid, een grillige verkaveling, aaneengesloten beplantingselementen en open enken (open, hoger gelegen akkers). De kwaliteit van het woonwerklandschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is nieuwe detailhandel op basis van zowel de centrumvisie Boekel als op basis van de visie Vitaal Buitengebied niet gewenst. Detailhandel wordt niet passend geacht gezien het belang van een vitaal en levendig centrum, de verkeersaantrekkende werking die op de betreffende locatie niet gewenst is en de ruimtelijke kwaliteit van het woon-werklandschap.
Op de locatie Runstraat 13 is daarom de bestemming afgestemd op het huidige gebruik in de vorm van een detailhandelsbedrijf ten behoeve van en in combinatie met een elektrotechnisch bedrijf. Deze bestemming sluit aan bij de huidige bedrijfsvoering ter plaatse.
Indien eigenaren het huidige bedrijf beëindigen biedt het plan naast de huidige bestemming onder voorwaarden mogelijkheden voor nieuwe activiteiten die passend zijn binnen de gebiedsbeschrijving van het woon-werklandschap.
Hiermee sluit de bestemmingslegging aan bij het vastgestelde gemeentelijk beleid en is in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van de eigenaren van het perceel Runstraat 13.
Het buitengebied van de gemeente Boekel is opgenomen in de 11e tranche van de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet biedt mogelijkheden om in het omgevingsplan (feitelijk een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte) voorwaarden te stellen ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit (dit biedt ruimere mogelijkheden dan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wro). Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van bepalde wettelijke normen en grenswaarden. Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de wijze waarop in het omgevingsplan de relevante omgevingsaspecten zijn meegewogen.
Ten behoeve van de besluitvorming over het omgevingsplan is een milieueffectrapportage (planMER) opgesteld. De formele aanleiding daarvoor is tweeledig. Enerzijds omdat het omgevingsplan mogelijkheden biedt voor (veehouderij) initiatieven waarbij sprake kan zijn van een overschrijding van de drempelwaarden uit de C- en D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage. Anderzijds omdat een passende beoordeling noodzakelijk is, aangezien significante negatieve effecten binnen Natura 2000 (als gevolg van een toename van stikstofdepositie) niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. PlanMER en passende beoordeling zijn opgenomen in 4.
Reikwijdte en detailniveau
De keuze voor een omgevingsplan (formeel een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte) heeft consequenties voor de reikwijdte en het detailniveau van het planMER:
Eerst is in het planMER per milieuthema de referentiesituatie in beeld gebracht (de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen). Bij de beschrijving van de gevolgen van het omgevingsplan is vervolgens onderscheid gemaakt tussen een scenario maximale ontwikkeling agarrische bedrijven en een scenario maximale ontwikkeling Vitaal buitengebied Boekel. In eerste instantie zijn de effecten van het omgevingsplan beoordeeld zonder rekening te houden met maatregelen of randvoorwaarden. Vervolgens wordt bekeken welke kaders in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen om te zorgen dat nieuwe initiatieven een bijdrage leveren aan de beoogde gezonde fysieke leefomgeving en en het realiseren van de gemeentelijke doelstellingen en ambities.
Resultaten en conclusies
Op basis van de sectorale boordelingen van de (potentiële) effecten zoals opgenomen in het planMER en de passende beoordeling kunnen op hoofdlijnen de volgende conclusies worden getrokken.
Maximale ontwikkeling agrarische bedrijven
Uit de resultaten van de effectbeoordeling voor het maximale ontwikkelingsscenario voor de agrarische bedrijven blijkt dat met name de ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijsector bepalend zijn voor de optredende milieugevolgen. Hoewel binnen de gemeente Boekel geen Natura 2000 zijn gelegen, kan door een maximale groei van de veestapel een grote toename van stikstofdepositie optreden binnen Natura 2000-gebieden in de wijde omgeving van de gemeente. Deze toename vindt plaats in situaties waar reeds sprake is van een overbelasting. Daarnaast zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen sterk bepalend voor het woon- en leefklimaat binnen de gemeente en de daaraan gerelateerde gezondheidseffecten. Tot slot kan een groei van de veestapel leiden tot een grotere belasting van het oppervlaktewater.
Niet alleen de veehouderijsector is bepalend voor de mogelijke milieugevolgen van het omgevingsplan. Ook ontwikkelingsmogelijkheden voor andere agrarische activiteiten kunnen effecten met zich meebrengen. Daarbij zijn onder andere name de landschappelijke effecten van teeltondersteunende voorzieningen en opgaande teelten van belang. Agrarische ontwikkelingen kunnen daarnaast gevolgen hebben voor natuurwaarden, zoals de aanwezige flora en fauna binnen en aansluitend aan bouwvlakken.
Tot slot kunnen agrarische activiteiten leiden tot een toename van verkeer op de ontsluitingsroutes binnen het buitengebied en door de kernen. Dit zal in het maximale ontwikkelingsscenario leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheidssituatie.
Gezien de gemeentelijke doelstellingen en ambities is het wenselijk om in bepaalde gevallen nadere randvoorwaarden en maatregelen te verbinden aan toekomstige initiatieven om op die manier te sturen op de beoogde omgevingskwaliteit. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.3.
Maximale ontwikkeling Vitaal buitengebied
Het maximale ontwikkelingsscenario Vitaal buitengebied scoort op een aantal thema's en criteria beter dan het ontwikkelingsscenario voor agrarische bedrijven. Dat is met name het gevolg van het beëindigen van agrarische activiteiten en de functiewijziging naar een niet-agrarische functies. In sommige gevallen kan het daarbij gaan om wijziging naar functies met een relevante milieubelasting zoals niet-agrarische bedrijven, maar het gaat ook om wijziging naar functies met een heel beperkte milieubelasting zoals kleinschalige maatschappelijke of recreatieve functies. Toch blijkt uit de effectbeoordeling dat er ook in dit scenario situaties kunnen optreden waarbij zonder nadere randvoorwaarden ongewenste situaties ontstaan. Bijvoorbeeld waar het gaat om de gevolgen voor natuurwaarden, landschappelijke waarden of een toename van het aantal (potentieel) gehinderden/blootgestelden binnen de invloedsfeer van veehouderijen.
Ook bij functiewijzigingen zoals die beoogd zijn in de beleidsnotitie Vitaal buitengebied is het wenselijk om in het omgevingsplan in bepaalde gevallen nadere randvoorwaarden en maatregelen op te nemen. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.3.
Toetsing en aanvulling
Het planMER is ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Eerst heeft de Commissie een tussentijdsadvies uitgebracht, later een definitief toetsingsadvies. Naast de positieve punten uit het toetsingsadvies, plaatst de Commissie een tweetal kanttekeningen:
In reactie op het toetsingsadvies is een aanvulling op het planMER opgesteld met daarin een nadere toelichting opgenomen op de voorgenoemde punten. De aanvulling op het planMER (met het toetsingsadvies dat daaraan ten grondslag ligt) is opgenomen in bijlage 28.
Uit de analyse in de aanvulling op het planMER blijkt dat geen sprake is van knelpunten of anderszins onaanvaardbare milieusituaties ten gevolge van de activiteiten op het motorcrossterrein. In de vigerende vergunning zijn voorwaarden opgenomen waarmee de potentiële milieubelasting wordt beperkt. Omdat het omgevingsplan ten opzichte van de vergunde situatie geen extra ontwikkelingsmogelijkheden biedt, kan een verslechtering van de milieusituatie worden uitgesloten.
Verder blijkt uit de aanvulling op het planMER dat de stikstofberekening zoals opgenomen in het planMER en de passende beoordeling uitgaan van een worstcasebenadering. Rekening houdend met het gefaseerd beschikbaar komen van de ontwikkelingsruimte binnen het PAS, de segmentering (waarbij voor een deel van de toekomstige initiatieven geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is) en de positieve gevolgen van de wijzigde provinciale verordening voor de stikstofemissies vanuit de veehouderijsector, wordt geconcludeerd dat de ontwikkelingsmogelijkheden zoals vastgelegd in het omgevingsplan uitvoerbaar zijn binnen de kaders van de Wet natuurbescherming.
Het omgevingsplan maakt relevante ontwikkelingen (functieveranderingen) met een melding en via afwijking mogelijk. Om ongewenste effecten te voorkomen en te borgen dat ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de gewenste omgevingskwaliteit worden voorwaarden verbonden aan nieuwe initiatieven. In Bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de geldende sectorale toetsingskaders en de wijze waarop daarmee in het omgevingsplan is omgegaan. Uitgangspunt voor het omgevingsplan is het vastleggen van de kaders waarbinnen toekomstige ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De verschillende omgevingsaspecten spelen een belangrijke rol bij de uitwerking van de voorwaarden, regels en onderzoeksverplichtingen. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief en gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbepalingen.
Algemene voorwaarden
In de regels is een set van 'standaard' voorwaarden opgenomen die vooral zijn gericht op het voorkomen van ongewenste effecten en onaanvaardbare situaties. De voorwaarden kunnen per functiewijziging en per deelgebied verschillen. Het gaat bijvoorbeeld om voorwaarden zoals:
Met deze algemene voorwaarden wordt voor diverse thema's en criteria geborgd dat geen relevante negatieve effecten zullen optreden.
Specifieke kaders agrarische bedrijven: Verordening ruimte Noord-Brabant
De provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant is sterk bepalend voor de voorwaarden waaronder ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden geboden aan agrarische bedrijven. De Vr is doorvertaald in het omgevingsplan. In sommige gevallen gaat het daarbij om het uitsluiten van functies binnen bepaalde gebieden waaronder bijvoorbeeld de groenblauwe mantel en het Natuurnetwerk Noord-Brabant. In andere gevallen gaat het om het overnemen van voorwaarden, bijvoorbeeld waar het gaat om de eisen die worden gesteld aan nieuwe veehouderij initiatieven. Zo dient te worden voldaan aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Vr zijn vastgesteld. Daarnaast dient ter plaatse van omliggende gevoelige objecten te worden voldaan aan de normen voor de achtergrondbelasting (geurhinder) en jaargemiddelde fijnstofconcentratie. Ook dient een zorgvuldige dialoog te worden gevoerd met omwonenden.
Deze kaders vanuit de Vr leiden tot een beperking van de potentiële milieugevolgen van het omgevingsplan. Daarnaast dragen bepaalde voorwaarden bij aan een kwaliteitsverbetering als het gaat om landschappelijke en natuurwaarden en een verduurzaming van de agrarische sector.
Specifieke kaders Vitaal buitengebied Boekel
De mogelijkheden voor functiewijzigingen zoals vastgelegd in het omgevingsplan zijn afgestemd op de beleidsnotitie Vitaal buitengebied Boekel en daarin opgenomen zonering en de daaraan gekoppelde visie. In het omgevingsplan is als voorwaarde opgenomen dat bij de toepassing van afwijkingsbevoegdheden de landschappelijke kwaliteiten zoals beschreven in 'Vitaal Buitengebied Boekel' worden betrokken en dat sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel. Hiermee is geborgd dat nieuwe initiatieven binnen de kaders van het omgevingsplan bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke visie zoals vastgelegd in de beleidsnotitie Vitaal buitengebied.
Aanvullende maatregelen planMER en passende beoordeling
Uit de effectbeschrijvingen in het planMER en de passende beoordeling blijkt dat er op onderdelen aanvullende maatregelen wenselijk / noodzakelijk zijn.
Stikstofdepositie Natura 2000
De veehouderijsector levert een belangrijke bijdrage aan de stikstofdepositie binnen Natura 2000. Mede naar aanleiding van de resultaten van de passende beoordeling is besloten in het omgevingsplan geen mogelijkheden te bieden voor omschakeling naar veehouderij of nieuwvestiging van veehouderij. Daarnaast dienen voorwaarden te worden verbonden aan de uitbreiding van bestaande veehouderijen. In de planregels wordt eerst de bestaande bedrijfssituatie vastgelegd en worden nieuwe initiatieven alleen toegestaan wanneer deze niet leiden tot een (verdere) overschrijding van kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000. In afwijking daarvan wordt een toename wel toegestaan wanneer hiervoor ontwikkelingsruimte binnen het PAS (programma aanpak stikstof) beschikbaar is. In dat geval is via de PAS-maatregelen geborgd dat geen sprake is van significante negatieve effecten. Uit de passende beoordeling blijkt dat met de maatregelen zoals die zijn getroffen in het bestemmingsplan (waaronder het beperken omschakelingsmogelijkheden) en de grootschalige inzet van emissie-arme stalsystemen sprake is van een uitvoerbaar alternatief binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming.
Gezondheid
De gemeente Boekel vindt het met het oog op de mogelijke gezondheidseffecten onwenselijk wanneer binnen de geldende kaders (wet- en regelgeving, Vr) voor geur en luchtkwaliteit een toename van het aantal gehinderden / blootgestelden plaatsvindt. Om deze reden worden in het omgevingsplan aanvullende voorwaarden opgenomen voor toekomstige veehouderij initiatieven om een toename van geur- en fijn stofemissies te voorkomen/beperken.
Geur
In het omgevingsplan zijn de normen voor de voorgrondbelasting (gemeentelijke geurverordening) en de voorwaarden voor de achtergrondbelasting (Vr) opgenomen. Verder is (als verdere aanscherping van de voorwaarden uit de Vr) voor de kernrandzones een maximaal geurhinderpercentage van 16% vastgelegd. In reeds overbelaste situaties (achtergrondbelasting geur) wordt in lijn met de systematiek uit de Vr een extra inspanning geëist. Dit betekent dat maatregelen moeten worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting ('welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert'). De provincie heeft een stappenplan opgesteld voor de wijze waarop kan worden bepaald wat een 'proportionele bijdrage' van een veehouderij aan de afname van een overbelaste situatie is. Dit leidt tot een uitgebreide, gedetailleerde toetsing waarbij eerst de bijdrage van de veehouderij aan de overbelaste situatie wordt bepaald en vervolgens inzichtelijk wordt gemaakt welke emissiereductie noodzakelijk is om een proportionele bijdrage te leveren aan het terugdringen van de overbelasting. Wat precies 'proportioneel' is, hangt af van de voorgrondbelasting en de bijdrage van de overige veehouderijen in de omgeving. Als aanvullende voorwaarde wordt in het omgevingsplan vastgelegd dat de totale geuremissie op bedrijfsniveau bij nieuwe veehouderij-initiatieven minimaal 10% moet afnemen. Daarnaast kiest de gemeente er voor om een toename van geurbelasting in een niet overbelaste situatie alleen toe te staan wanneer in samenhang met deze toename elders in een overbelaste situatie maatregelen worden getroffen om de overbelasting te reduceren, waarbij per saldo sprake is van een afname van het aantal geurgehinderden.
Fijn stof
Voor fijn stof kan geen drempelwaarde worden aangegeven waaronder er geen effecten meer zullen optreden. Om deze reden wordt een relevante toename van de concentraties fijn stof in alle gevallen onwenselijk geacht. Voor veehouderij initiatieven wordt (in aanvulling op de norm van 31,2ìg / m³ uit de Vr vastgelegd dat nieuwe ontwikkelingen niet 'in betekende mate' mogen bijdragen aan de concentraties fijn stof.
Gezondheidsbeoordeling en motivatie
Uit de informatie uit het planMER blijkt dat de specifieke bedrijfskenmerken en al dan niet getroffen maatregelen sterk bepalend zijn voor de optredende gezondheidseffecten. Om te komen tot een beperking van de gezondheidseffecten en verbetering van de gezondheidssituatie is het wenselijk om in het omgevingsplan aanvullende voorwaarden te verbinden aan toekomstige veehouderij initiatieven die zijn gericht op het treffen van alle maatregelen met betrekking tot gezondheid (die redelijkerwijs mogelijk zijn) toe te passen. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de Handreiking veehouderij en volksgezondheid (Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht, d.d. 24-03-2015) en de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid (Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht, d.d. 25-11-2016). Hierin is een breed scala van mogelijke maatregelen opgenomen. Ook wordt in het omgevingsplan een voorzorgsbeginsel vastgelegd waarmee het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan weigeren als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning zou leiden tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid.
De algemene voorwaarden met betrekking tot gezondheid worden niet alleen gekoppeld aan veehouderij initiatieven, maar ook aan functiewijzigingen passende binnen Vitaal buitengebied Boekel.
Monitoring en evaluatie
Het omgevingsplan biedt op onderdelen meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden dan een 'regulier' bestemmingsplan. Daarnaast is de looptijd van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte onder de crisis- en herstelwet 20 jaar (voor een 'regulier' bestemmingsplan 10 jaar). Voor verschillende milieuthema's en criteria is er sprake van een relatief grote onzekerheidsmarge als het gaat om de optredende effecten. Deze worden ook beïnvloed door allerlei ontwikkelingen buiten de scope van het omgevingsplan, zoals ontwikkelingen in wet- en regelgeving, economische ontwikkelingen en technologische ontwikkelingen. Het is daarom noodzakelijk om tijdens de looptijd van het omgevingsplan vinger aan de pols te houden en te monitoren hoe de milieusituatie binnen het studiegebied zich ontwikkelt en of de optredende milieugevolgen vragen om een bijsturing door aanpassing van de kaders in het omgevingsplan.
Voor de monitoring en evaluatie zijn zowel de gevolgen van agrarische initiatieven als de gevolgen van de Vitaal buitengebied functies van belang. In hoofdstuk 3 van het planMER is ingegaan op de verwachte ontwikkelingen binnen het buitengebied van de gemeente Boekel. Op basis hiervan wordt voorgesteld om iedere 5 jaar een integrale monitoring uit te voeren, waarbij voor de maatgevende thema's eventuele wijzigingen in de milieusituatie in beeld worden gebracht. Na de eerste termijn van 5 jaar zullen de agrarische bedrijven die gebruik maken van de stoppersregeling onder het Besluit huisvesting de bedrijfsactiviteiten hebben beëindigd. Dit dan ook een goed moment om te beoordelen of binnen de kaders van de visie Vitaal buitengebied kan worden gekomen tot de beoogde transformaties of dat een bijstelling van de kaders noodzakelijk is. Mochten actuele ontwikkelingen daar aanleiding toe geven dan kan vanzelfsprekend voor specifieke thema's tussentijdse monitoring plaatsvinden.
Bij de monitoringsrondes wordt het volgende in beeld gebracht:
In het planMER is voor de maatgevende thema's en criteria uitgewerkt op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de monitoring en evaluatie.
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 5.1 een toelichting gegeven op het juridische instrument van een omgevingsplan en de wijze waarop dat in hoofdlijnen is vertaald naar een omgevingplan voor het buitengebied van Boekel (paragraaf 5.2). In deze paragraaf is aangegeven dat de basis van dit omgevingsplan wordt gevormd door de indeling in deelgebieden uit de 'Structuurvisie' en 'Vitaal Buitengebied'. Een nadere toelichting op de gehanteerde deelgebieden en de wijze waarop het beleid voor deze deelgebieden in de regels en de verbeelding is verwerkt, is opgenomen in paragraaf 5.3.
Behalve deelgebieden is ook de regeling voor de huidige functies en de bouwregels van belang. Deze zijn toegelicht in paragraaf 5.4. Paragraaf 5.5 gaat tenslotte in op de wijze waarop de verbrede reikwijdte is vormgegeven.
Bij de vertaling van het gemeentelijke beleid naar een omgevingsplan zijn op hoofdlijnen twee aspecten van belang:
Het omgevingsplan verschilt op een aantal onderdelen van het bestemmingsplan. Zo bevat het omgevingsplan regels voor activiteiten die gericht zijn op het bereiken en in stand houden van 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. Het vertrouwde referentiekader 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wro verdwijnt. Een gezonde fysieke leefomgeving is een veel breder kader dan de goede ruimtelijke ordening. Ook bijvoorbeeld milieuaspecten, beeldkwaliteit en welstand zijn onderdeel van de gezonde fysieke leefomgeving en kunnen daarmee onderdeel zijn van een omgevingsplan. Volgens de Omgevingswet gaat het in een omgevingsplan om: het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu, het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, het behoud van cultureel erfgoed, de natuurbescherming, het tegengaan van klimaatverandering, de kwaliteit van bouwwerken, de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten, het beheer van infrastructuur, het beheer van watersystemen, het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen, het beheer van natuurlijke hulpbronnen, het beheer van natuurgebieden en het gebruik van bouwwerken (artikel 1.2 Omgevingswet).
Een gemeente mag zelf bepalen of alle regels en bepalingen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving uiteindelijk in een omgevingsplan terecht komen. Er kan ook voor worden gekozen om bepaalde onderdelen separaat te blijven regelen in beleidsregels of verordeningen. Het omgevingsplan heeft dan echter niet het beoogde integrale karakter.
In het omgevingsplan kunnen gemeentelijke beleidsregels en verordeningen worden geïntegreerd of er kan naar worden verwezen. Voordeel van het werken met een verwijzing naar beleidsregels of verordeningen is dat het omgevingsplan niet behoeft te worden gewijzigd bij veranderende inzichten: het wijzigen van de materiële beleidsregel of de verordening is dan voldoende. Nadeel is dat het bedoelde integrale karakter minder goed uit de verf komt. Het uitgangspunt voor het omgevingsplan Boekel is dan ook dat beleidsregels en verordeningen waar mogelijk in het omgevingsplan worden verwerkt.
Het omgevingsplan kent geen geldigheidstermijn (uiterste houdbaarheidsdatum): een eenmaal vastgesteld omgevingsplan blijft gelden en kan op onderdelen steeds worden herzien. Alleen het onderdeel dat wordt herzien is daarbij onderdeel van de vaststellingprocedure en staat open voor beroep. Bij de inrichting van de set van regels voor een omgevingsplan en de opzet van de verbeelding wordt rekening gehouden met deze mogelijkheid om onderdelen (modules) eenvoudig te kunnen herzien. Er hoeft daarmee ook geen uitgebreid feitelijk onderzoek gedaan te worden naar uiteenlopende uitvoeringsvarianten van het plan: dit kan worden doorgeschoven naar het moment waarop er daadwerkelijke sprake is van een ontwikkeling. Het omgevingsplan voor Boekel heeft als 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' een plantermijn van 20 jaar.
Schematisch zou de opzet van een omgevingsplan er dan als volgt uit kunnen zien.
Figuur 5.1 Lagen in de verbeelding (plat vlak en in digitale laagopbouw) met een voorbeeldmodule van de regels
De raadpleger 'prikt', door op de verbeelding op een bepaalde locatie te klikken, als het ware door alle lagen/modules in het omgevingsplan en ziet alle relevante onderdelen van het omgevingsplan, met uitsluitend de onderdelen van de regels die voor de betreffende locatie van belang zijn.
In het omgevingsplan voor Boekel:
Bij de nieuwe doelen en uitgangspunten hoort ook een vernieuwd instrumentarium dat aansluit bij de beoogde doelen (integraal, globaal, doelgericht denken, afwegingsruimte, kwalitatief in plaats van kwantitatief, vertrouwen). Dit instrumentarium bestaat uit verschillende soorten van regels: bouw- en gebruiksregels en beoordelingsregels, meldingsregels, maatwerkvoorschriften en -regels en regels voor gelijkwaardigheid.
Een omgevingsplan kan geen verplichte vergunningen voorschrijven (in bestemmingsplan: omgevingsvergunning voor slopen of omgevingsvergunning voor uitvoeren werken en werkzaamheden) of binnenplanse afwijkingen bevatten: deze worden in de Omgevingswet zelf geregeld. Het omgevingsplan kan wel de criteria bevatten op basis waarvan een omgevingsvergunning voor een afwijkingsactiviteit van de Omgevingswet wordt verleend.
Uitgangspunt voor omgevingsplannen is het objectgericht benaderen van de informatie en de regels die in een omgevingsplan staan. Gronden en panden zijn objectgericht te benaderen indien de gronden gekoppeld worden aan een getekend vlak waaraan de betreffende regels voor de gronden en panden zijn gekoppeld.
Bij de keuze voor instrumentarium wordt gestreefd naar minder regels en ontwikkelingen met minder of kortere procedures mogelijk maken. De voorkeur wordt gegeven aan het rechtstreeks toestaan van initiatieven en ontwikkelingen mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om aan deze voorwaarden te (blijven) voldoen. Dit vraagt extra aandacht en alertheid van de ambtelijke medewerkers die belast zijn met handhaving.
Waar nodig worden de regels aangevuld met de bepaling dat een melding van een ontwikkeling moet worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.
Ontwikkelingen of activiteiten die niet rechtstreeks of met melding worden toegestaan kunnen met een afwijking of worden toegestaan: het omgevingsplan bevat de voorwaarden waaronder deze instrumenten kunnen worden toegepast. Verder neemt de gemeenteraad naast het omgevingsplan een delegatiebesluit, waarbij nieuwe ontwikkelingen onder voorwaarden aan het College worden gedelegeerd.
De Omgevingswet biedt op termijn de mogelijkheid om verleende omgevingsvergunningen voor afwijken te verwerken in het omgevingplan waarbij geldt dat hiertegen geen zienswijzen kan worden ingediend (artikel 16.31 Omgevingswet, zoals aangeboden aan de Eerste Kamer). In een seperaat delegatiebesluit geeft de gemeenteraad het college de bevoegdheid om deze afwijkingen vooralsnog snel en met enige regelmaat in dit plan te kunnen verwerken.
De provincie heeft op basis van de Omgevingswet zoals deze is aangeboden aan de Eerste Kamer, alleen de mogelijkheid om een (volgens de huidige benaming) reactieve aanwijzing in te dienen tegen de 'toedeling van functies en de daarbij behorende regels'. Dit betekent dat de provincie geen aanwijzing kan geven tegen de onderdelen van de APV en de verordeningen die in de regels van dit plan zijn opgenomen.
De gewenste objectgerichte raadpleging van het plan vanuit een vraaggestuurd menu kan op de huidige landelijke raadpleegomgeving www.ruimtelijkplannen.nl niet worden bereikt. De pilot status biedt de mogelijkheid om het plan ook op een ander wijze raadpleegbaar te maken. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het plan weliswaar op ruimtelijke plannen te publiceren maar tevens een plan raadpleegbaar te maken via een alternatieve, duidelijke raadpleegomgeving die voldoet aan de gemeentelijke wensen omtrent objectgerichte raadpleegbaarheid.
Om te voldoen aan de gemeentelijke wensen met betrekking tot raadpleegbaarheid wordt het omgevingsplan ook ontsloten via de website 'boekel.crotec-omgevingsplan'. De opzet van het plan is ook afgestemd op de mogelijkheid om het plan op deze alternatieve wijze te raadplegen.
Uitgangspunt daarbij is:
In de voorgaande paragraven 5.1.1.1 en 5.1.2.1 zijn de uitgangspunten voor de opzet van het omgevingsplan Boekel aangegeven.
In de kern is het omgevingsplan opgezet aan de hand de volgende belangrijke pijlers.
Samenvattend is het Omgevingsplan Buitengebied 2016 opgezet aan de hand van de volgende modules/vraaggestuurde indeling. In de paragraven 5.3, 5.4 en 5.5 is hierop een inhoudelijk toelichting opgenomen.
De volgende vastgestelde beleidsnota's, beleidsregels en gemeentelijke verordeningen zijn in het omgevingsplan opgenomen of er wordt naar verwezen (naar een bijlage in de regels):
De gemeente wil de verbrede reikwijdte en pilotstatus ook graag aangrijpen om een koppeling te maken tussen de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen en voor milieu dan wel milieumeldingen. In de huidige praktijk is die onderlinge afstemming er niet. Formeel kan de koppeling ook niet worden aangebracht maar de pilotstatus wordt gebruikt om als gemeente bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen de initiatiefnemers ook de relevante milieuaspecten te laten aanleveren zodat een inschatting kan worden gemaakt of de gevraagde ontwikkeling ook in het milieuspoor uitvoerbaar is. Dit voorkomt teleurstellingen achteraf.
De opzet van de regels kan schematisch als volgt worden weergegeven.
Figuur 5.2 Schematisch overzicht regeling
Voor de vier deelgebieden is een omschrijving opgenomen van de kwaliteiten van de gebieden (inclusief een verwijzing naar de waarden die in het gebied voorkomen en als zodanig in het plan zijn aangewezen) en de functionele invulling die in de deelgebieden toelaatbaar wordt geacht. Voor de aanwezige kwaliteiten en de koers van de verschillende deelgebieden wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 Keuzes voor het omgevingsplan. De bestaande natuurgebieden zijn niet opgenomen in de deelgebieden omdat de rechtstreeks toelaatbare en de met een procedure toelaatbare functieveranderingen niet zijn toegestaan in de bestaande natuurgebieden.
Welke functies zijn hier toegestaan?
Rechtstreeks toelaatbaar
De omschrijving van het toelaatbare gebruik in de verschillende deelgebieden is ruim. In alle deelgebieden zijn de huidige functies toegestaan zoals aangegeven met de verschillende functievlakken en in paragraaf 5.4 beschreven. Tevens zijn de functies toegestaan die passen binnen de gebiedsbeschrijving en waarvoor in het plan flexibiliteitsbepalingen zijn opgenomen. Daarnaast is in alle deelgebieden agrarisch grondgebruik toegestaan. Onder agrarisch grondgebruik wordt de teelt van gewassen en het houden van dieren verstaan, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd. Het is ook toegestaan om nieuwe sloten te graven (tenzij er uit hoofde van andere functies of waarden beperkingen aan het graven van sloten worden gesteld) of natuurelementen aan te leggen.
Ook de bestaande legale nevenactiviteiten zijn toegestaan (de nevenactiviteiten waarvoor toestemming is verleend door de gemeente).
Mag ik de functie van de locatie wijzigen?
Met melding toelaatbaar
Met melding zijn relatief eenvoudige functieveranderingen toegestaan zoals kleinschalige dagrecreatieve nevenactiviteiten. Een melding kan bestaan uit een eenvoudige mededeling of gecombineerd worden met een besluit tot instemming met de melding door het bevoegd gezag. In Boekel is gekozen voor een eenvoudige procedure voor indiening van de melding waarbij geen formeel besluit vooraf wordt genomen over de voorgenomen functiewijziging. Dit betekent dat achteraf wel sprake kan zijn van toetsing of aan de voorwaarden wordt voldaan (handhaving). Het zorgvuldig beoordelen en achteraf toetsen van meldingen maakt het noodzakelijk dat meldingen worden ingediend met een solide motivering en onderbouwing van de wijze waarop aan de beoordelingsregels wordt voldaan.
Met afwijking toelaatbaar
Het omgevingsplan bevat de voorwaarden waaronder het bevoegd gezag medewerking wil verlenen aan afwijkingen van het plan zoals de vestiging van een andersoortig bedrijf op percelen waar al een bedrijf is gevestigd. Belangrijke voorwaarden is dat een ontwikkeling past binnen de gebiedsbeschrijving (inclusief de aangeduide waarden waarnaar wordt verwezen) van het betreffende deelgebied. In de voorwaarden is een directe link gelegd naar de (waardering van) de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die in de deelgebieden wordt nagestreefd. Ook hier geldt dat een snelle en zorgvuldige procedure voor afwijkingen vraagt om een goede motivering en onderbouwing van de wijze waarop de initiatiefnemer meent dat aan de beoordelingsregels wordt voldaan.
Delegatie
De rechtstreekse mogelijkheden, meldingen en afwijkingen zijn in de verschillende deelgebieden nog min of meer gelijk. Naast deze mogelijkheden neemt de gemeenteraad een separaat delegatiebesluit met de bevoegdheid aan voor het college om het plan onder voorwaarden te wijzigen voor nieuwe ontwikkelingen. De functiewijzigingen die met delegatie tot stand kunnen worden gebracht zijn afgestemd om de strategieën voor de verschillende deelgebieden.
Een bijzondere vorm van delegatie is de bevoegdheid om op een reguliere basis verleende afwijkingen in het omgevingsplan te verwerken. Daarmee kan de relatief snel verleende wijziging een goede basis krijgen in het omgevingsplan.
In het hoofdstuk 'Welke functies zijn hier toegestaan?' zijn, naast de vier deelgebieden, de specifiek toelaatbare bestaande functies opgenomen. Om direct te kunnen raadplegen welke functie op een locatie is toegestaan is er een vergaand onderscheid gemaakt. Een paintballbaan bijvoorbeeld heeft ook daadwerkelijk de functie 'paintballbaan' gekregen. Voor zover er op een perceel sprake is van meerdere vormen van gebruik (een agrarisch bedrijf met een graszoden- en grindhandel, een agrarisch bedrijf met een plattelandswoning of agrarische gronden die incidenteel ook voor kamperen en parkeren bij het motorcrossterrein worden gebruikt) is een (hoofd)functie toegekend en, aangeduid met een functie-aanduiding, een functie waarvoor de gronden tevens gebruikt mogen worden. In de raadpleegomgeving worden beide artikelen getoond.
Voor functieveranderingen zijn de bepalingen bij de verschillende deelgebieden van toepassing.
Het betreft hier voornamelijk bestaande functies. Voor zover er nieuwe initiatieven zijn die in het kader van de voorbereiding van dit omgevingsplan nader zijn onderzocht en positief beoordeeld (zogenoemde meelifters) zijn ook deze initaitieven in het plan meegenomen.
Agrarische bedrijven
Op basis van het onderscheid zoals dat is gemaakt in de Verordening ruimte Noord-Brabant (Vr) van de provincie Noord-Brabant zijn ook in Boekel verschillende agrarische bedrijven onderscheiden. Daarbij is speciale aandacht besteed aan de gemengde bedrijven.
Dat leidt tot het volgende onderscheid.
Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf
Bij vollegrondsteeltbedrijven is sprake van een hoofdactiviteit teelt in de open grond. Daarnaast mag op een dergelijk bedrijf ook sprake zijn van overige niet-veehouderij activiteiten en paardenhouderij bij wijze van neventak. Bij (vollegronds)teeltbedrijven is de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten actueel en het omgevingsplan voorziet hiervoor in een regeling die aansluit bij de recent door de gemeenteraad vastgestelde 'Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten'.
Agrarisch bedrijf - veehouderij
Op basis van de Vr moet, indien sprake is van een hoofd- of nevenactiviteit veehouderij, een bedrijf altijd als een veehouderij worden aangemerkt en de regels voor een zorgvuldige veehouderij worden toegepast. Andere vormen van agrarisch gebruik kunnen als nevenactiviteit worden uitgeoefend. De regels voor een zorgvuldige veehouderij, ammoniak, geur en mest, zijn samengebracht in Hoofdstuk 8 U houdt dieren, hiervoor gelden specifieke regels.
Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf
De agrarisch bedrijven met als hoofdactiviteit de teelt van producten in kassen zijn als zodanig aangemerkt. Een neventak vollegrondsteelt is toegestaan. Ook bij glastuinbouwbedrijven kan huisvesting van tijdelijke werknemers aan de orde zijn en is om die reden opgenomen onder welke voorwaarden een afwijking van het omgevingsplan wordt verleend.
Agrarisch bedrijf - overig bedrijf
Tot de overige bedrijven behoren onder andere de champignonbedrijven.
Agrarisch bedrijf - paardenhouderij
De paardenhouderijen zijn onderscheiden van de overige bedrijven.
Bij alle regels voor de functie agrarisch bedrijf is opgenomen dat wonen ter ondersteuning van de bedrijfsuitoefening is toegestaan, met uitzondering van een aantal specifiek aangeduide percelen waar bedrijfswoningen niet zijn toegestaan. Een aantal functievlakken voor agrarische bedrijven zijn met elkaar verbonden door een relatieteken. Functievlakken die op deze manier met elkaar zijn verbonden worden voor wat betreft de oppervlakte, aangemerkt als één vlak. Bij toepassing van de mogelijkheid om functievlakken te vergroten zullen deze met elkaar verbonden vlakken gezamenlijk niet groter mogen worden dan de maximaal toelaatbare oppervlakte. De betekenis van het relatieteken is in de regels opgenomen.
Niet - agrarische bedrijvigheid
In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de regeling de belangenafweging te maken tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu, is in dit plan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 5.
Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden activiteiten uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar geacht. Ook is wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering toegestaan, tenzij anders aangeduid. Het gebruik is ook verder niet onbeperkt: buitenopslag van goederen en producten, bevi-inrichtingen en de opslag van vuurwerk is niet toegestaan.
Ten behoeve van dit plan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In Bijlage 6 zijn de aanwezige bedrijven opgenomen en ingedeeld in een categorie volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Bedrijf uit een hogere milieucategorie
Niet alle, in het plangebied aanwezige bedrijven horen tot de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor de bedrijven in de hogere milieucategorieën zijn aparte functievlakken opgenomen die aangeven dat zowel categorie 1 en 2 als de huidige bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
Bedrijf agrarisch-technisch of agrarisch verwant bedrijf
De agrarisch technische hulpbedrijven of agrarisch aanverwante bedrijven horen naar aard en schaal in het buitengebied en zijn apart aangeduid. Ook hier is de toelaatbaarheid gebonden aan de mate van milieubelasting.
Op de gronden waar detailhandel is toegestaan is grootschalige detailhandel uitgesloten (groot in omvang; verkoop van grote artikelen). Aan de bestaande grootschalige detailhandel is de specifieke functie Detailhandel caravans of Tuincentrum - evenemententerrein toegekend.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een dierenkliniek en het wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering.
Aan de gronden van Huize Padua is de functie Gezondheidszorg toegekend. De gronden mogen worden gebruikt voor de geestelijke gezondheidszorg in ruime zin. Verpleeg- en woonfuncties zijn toegestaan alsmede medische en therapeutische functies, administratieve en algemeen ondersteunende functies. Het complex heeft ook een cultuurhistorische waarden. De regelingen die hiermee verband houden zijn opgenomen in Hoofdstuk 9 Welke waarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor?.
Ook een bestaande zorgboerderij heeft deze functie Gezondheidszorg gekregen.
De functie Groen is toegekend aan bestaand afschermend groen en kleinere bospercelen. De gronden mogen gebruikt worden voor groenelementen en voor extensieve recreatie. Dit extensieve recreatieve gebruik is alleen toegestaan indien de afschermende functie behouden blijft en natuurwaarden niet worden aangetast. De gronden mogen ook niet zodanig worden gebruikt dat het waterbergend vermogen van de aangeduide waterberging afneemt.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor sportieve activiteiten met honden, paarden of pony's in club- of verenigingsverband.
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Voor het toekennen van de functie horeca is gebruik gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. Deze bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën.
In het buitengebied van Boekel worden horeca-activiteiten uit de categorieën 1a, 1b en 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan alsmede het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Tot deze categorieën horen horecabedrijven die over het algemeen overdag en in de avonduren zijn geopend en relatief beperkte overlast veroorzaken.
In het buitengebied van Boekel bevindt zich momenteel slechts één horecavoorziening; de opgenomen Staat van Horeca-activiteiten is echter niet alleen voor het huidige aanwezige bedrijf van belang maar kan ook bruikbaar zijn voor de beoordeling van toekomstige initiatieven.
Voor een bestaand en een nieuw verblijfsrecreatief terrein, alsmede enkele locaties die ingericht gaan worden voor verblijfsrecreatie, is de functie Verblijfsrecreatie opgenomen. De gronden mogen gebuikt worden voor standplaatsen voor toeristische kampeermiddelen. De maximaal toelaatbare aantallen kampeermiddelen zijn in het plan opgenomen.
Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Riool
De gronden met de betreffende functies mogen worden gebruikt voor de huidige aanwezige gas-, hoogspannings- en rioolleidingen alsmede voor nieuw aan te leggen gas- en hoogspanningsleidingen waarvan de 10 -6 risicocontour en de belemmeringenstrook binnen het functievlak zijn gelegen. Voor de gronden gelden beperkingen voor het gebruik (het uitvoeren van diverse werkzaamheden die risicovol kunnen zijn voor de leiding en de veiligheid zijn niet zonder meer toegestaan) en het bouwen.
Nutsvoorziening en Gasdrukmeet- en regelstation
Aan bestaande nutsvoorzieningen zijnovereenkomstige functies toegekend.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een manege met daaraan gerelateerde activiteiten zoals huifkarverhuur.
De bestaande natuurgebieden hebben de functie Natuur gekregen. Het bestaande natuurgebied aan Bezuidenhout mag tevens gedeeltelijk als motorcrossterrein worden gebruikt. Het motorcrossterrein is al decennia in gebruik en voor het gebruik is een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend. Het gebruik wordt ruimtelijk aanvaardbaar geacht mits het gebruik beperkt wordt tot de activiteiten die ook in de milieuvergunning zijn toegestaan. Aan de regels is toegevoegd dat het gebruik als motorcrossterrein is toegestaan op de aangeduide gronden maar met beperking van het gebruik overeenkomstig de verleende vergunning (functie-aanduiding met eigen artikel).
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een paintballbaan. Wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering is niet toegestaan.
Solitaire recreatiewoningen mogen ten behoeve van verblijfsrecreatie worden gebruikt.
De gronden van het sportcomplex bij Boekel mogen worden gebruikt voor handboogschieten, veldsporten en als evenemententerrein.
Het scouting gebouw alsmede het gebouw waar vleermuizen zijn gevestigd mogen worden gebruikt voor milieu en natuureducatie en scouting activiteiten. Naast deze huidige gebruikers kunnen ook andere vergelijkbare verenigingen gebruik maken van het gebouw.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een schietbaan. Wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering is niet toegestaan.
De huidige wegen mogen voor de verkeersafwikkeling worden gebruikt waarbij het aantal rijstroken is beperkt tot 2x1 doorgaande rijstrook.
De belangrijkste watervoerende en beeldbepalende waterlopen hebben de functie Water gekregen.
De functie Wonen is toegekend aan alle burgerwoningen en aan de woningen in het voormalige woonbos. Er is geen aanleiding om nog langer functioneel onderscheid te maken tussen deze woningen (er wordt wel onderscheid gemaakt in bouwmogelijkheden).
Het buitengebied is uit praktische overwegingen verdeeld in een bebouwd (met gebouwen) en een open gebied (in principe geen gebouwen). Voor alle bouwmogelijkheden geldt dat uitsluitend voor de toegestane functie kan worden gebouwd.
Welke regels gelden hier voor welstand?
Voor alle bebouwing in het buitengebied geldt dat er geen eisen aan welstand worden gesteld. Dit is in het plan ook opgenomen zodat hierover geen misverstand kan bestaan.
Tot het Bebouwing in open gebied worden gerekend de natuurgebieden en groenelementen, wegen en agrarisch onbebouwd gebied. In het Bebouwing in open gebied gelden algemene bouwregels voor onder andere erfafscheidingen, paardenbakken, teeltondersteunende voorzieningen en overige bouwwerken van algemeen nut (zoals straatverlichting, wegbewijzering, abri's, kunstwerken maar geen reclame-uitingen).
Met toepassing van een afwijking kunnen er kleinschalige gebouwen worden opgericht (schuilgelegenheden voor vee, gebouwen voor beheer en onderhoud).
De contramal van het Bebouwing in open gebied is aangemerkt als Bebouwd gebied. In het Bebouwd gebied zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen in principe toegestaan mits aan een aantal voorwaarden en maatvoeringseisen wordt voldaan. In het Bebouwd gebied zijn onder andere regels opgenomen voor het bouwen voor woningen, bijgebouwen bij woningen, recreatiewoningen, kassen, ondersteunende kassen, bedrijfs- of dienstwoningen, bedrijfsbebouwing en bouwen voor nevenactiviteiten.
In bestaande situaties kan sprake zijn van legale (vergunde) bouwwerken die afwijken van de maximaal of minimaal voorgeschreven maten. Om te voorkomen dat deze bouwwerken onbedoeld onder het overgangsrecht gaan vallen is voor deze situaties bepaald dat de bestaande maten de maximaal of minimaal toelaatbare maten zijn. In de regels voor Overgangsrecht bouwen en bestaande maten is aangegeven dat bij dergelijke bestaande maten het overgangsrecht niet van toepassing is.
Een bijzondere regeling is opgenomen voor woningen en bijgebouwen. Uitgangspunt is dat een woning een maximale inhoud van 600 m3 mag hebben en bijgebouwen een maximale oppervlakte van 100 m2. Voor zover sprake is van een bijzondere situatie (grotere woning of grotere bijgebouwen zijn toegestaan maar nog niet gerealiseerd, bijvoorbeeld in het kader van een doorlopen ruimte- voor ruimte procedure of bij een bestemmingswijziging) is op de verbeelding de afwijkende oppervlakte en/of inhoudsmaat opgenomen. Voor alle andere woningen en bijgebouwen die legaal zijn gerealiseerd en afwijken van de voorgeschreven 600 m3/100 m2 maat geldt dat hiervoor, voor wat betreft de oppervlakte en inhoud, een bijzondere bestaande maten regeling geldt: het bestaande is alleen toegestaan op de huidige locatie. Indien betrokkenen nieuw willen bouwen op een andere locatie binnen het bouwvlak, is de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid noodzakelijk en is ook Vitaal Buitengebied van toepassing. Op deze wijze wordt de legaal aanwezige bebouwing gerespecteerd maar wordt toch een regeling opgenomen die er voor kan zorgen dat bij ontwikkelingen sprake moet zijn van bijvoorbeeld sloop en landschappelijke inpassing.
Het onderscheid tussen woningen in het voormalige woonbos en overige burgerwoningen is gelegen in de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen (100 m² voor woningen; 60 m² in het voormalige woonbos). De relatietekens die hier zijn opgenomen geven aan tot welke hoofdgebouwen de bijgebouwen gerekend moeten worden.
In het buitengebied van Boekel is op verschillende locaties sprake van een agrarisch gebruik waarbij er feitelijk geen sprake meer is van agrarische bedrijfsmatige activiteiten. Naar verwachting wordt op deze locaties de functie op (korte termijn) gewijzigd. Het omgevingsplan biedt hier de duidelijkheid dat er op deze locaties niet meer kan worden gebouwd voor agrarische bedrijfsmatige gebruik (Bouwen - vab's).
Voor een specifieke situatie aan Zandhoek 7-9 is een voorwaardelijke bouwbepaling uit het ter plaatse vigerende plan overgenomen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzieningen voor 'zuivere lucht' worden getroffen. Hiermee wordt voorkomen dat de naastgelegen veehouderij onevenredig in de bedrijfsvoering wordt geschaad.
In het Bebouwd gebied gelden ook mogelijkheden voor afwijkingen voor vergroting van (bedrijfs)woningen, bijgebouwen, hoogte van bedrijfsbebouwing en andere geringe afwijkingen. Belangrijkste afwegingscriteria voor het toepassen van de bevoegdheid is de mate waarin aan de kwaliteitsbeschrijving vanuit de Kwaliteitsgids wordt voldaan.
De planprocedure is voor een aantal initiatiefnemers de aanleiding geweest om de toelaatbare functie van een perceel (veelal in verband met de beëindiging van een agrarisch bedrijf) te wijzigen en hiervoor ook een planologische regeling op (te) laten nemen in het omgevingsplan. Deze initiatieven liften als het ware mee met dit omgevingsplan. Voor alle initiatieven zijn ruimtelijke onderbouwingen opgesteld, door de gemeente positief als aanvaardbaar beoordeeld en zijn afspraken gemaakt over de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die wordt gerealiseerd.
Op de verbeelding en in de regels zijn de initiatieven - volgens de systematiek van het omgevingsplan - verwerkt waarbij er tevens voorwaardelijke bepalingen zijn opgenomen om de afgesproken kwaliteitsverbeteringen/landschappelijke inpassingen vast te leggen.
Een samenvattend overzicht van de betreffende initiatieven is in bijlage 7 opgenomen. Voor de verschillende ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar:
In het plangebied zijn intensieve veehouderijen gevestigd die behoren tot de zogenaamde C2 categorie van het Besluit emissiearme Huisvesting. De huisvesting van dieren bij deze zogenaamde stoppers voldoet niet aan het genoemde besluit en deze bedrijven moe(s)ten:
Deze bedrijven zijn op 26 januari 2015 aangeschreven en opgeroepen om actie te gaan ondernemen. Gelet op de te verwachten sluitingen per 1 januari 2020 zijn ondernemers gewezen op de op handen zijnde veranderende ruimtelijke regels in het omgevingsplan. Ook daarna is in verschillende publicaties gewezen op de heroverweging die wordt gemaakt ten aanzien van de locaties van stoppers.
Door een aantal van de stoppers is een initiatief voor functieverandering ingediend; deze zijn beschreven in paragraaf 5.4.3.
Voor 24 locaties geldt dat er nog geen concrete plannen zijn voor functieverandering. Het betreft bedrijven die:
Een overzicht van deze 24 locaties is opgenomen in bijlage 24.
In Hoofdstuk 9 Welke waarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor? is de bescherming opgenomen van archeologische waarden, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden, onverharde wegen, het cultuurhistorisch waardevolle ensembles en aardkundig en geomorfologisch waardevolle gebieden. De huidige Erfgoedverordening Boekel 2010 en de beleidsregel Nota Archeologie bevatten regels die van toepassing zijn op gemeentelijk monumenten en archeologisch waardevolle gebieden. Door deze verordening en nota te vertalen in het omgevingsplan worden alle regels die tot doel hebben de waarden te beschermen samengebracht.
Tijdens de vaststellingsprocedure is nader onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische omgevingswaarden in het plangebied en specifiek voor het gebied Huize Padua.
Deze bevindingen zijn opgenomen in twee notities (zie bijlage 22 en 23 van de toelichting).
Op basis van deze notities is/zijn:
Voor het uitvoeren van een aantal werken of werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de te beschermen waarden in de genoemde gebieden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de verlening van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de waarden niet onevenredig worden geschaad.
De Erfgoedverordening bevat regels voor de aanwijzing en de bescherming van gemeentelijke monumenten. Beide onderdelen worden in het omgevingsplan opgenomen. Gemeentelijke monumenten worden daarmee niet alleen op de verbeelding aangeduid; in de bijlage bij de regels is ook een beschrijving opgenomen van de elementen die een object beschermingswaardig maken. Bij de aanwijzing van nieuwe gemeentelijke monumenten is een aanvulling van deze gemeentelijke monumentenlijst noodzakelijk.
In de module zijn voorts beperkingen van het gebruik opgenomen. Voor het uitvoeren van een aantal werken of werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de te beschermen waarden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de verlening van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de waarden niet onevenredig worden geschaad.
Voor monumenten of karakteristieke panden is de mogelijkheid opgenomen om een extra woning te realiseren, de bestaande woning uit te breiden of de functie te wijzigen naar bijvoorbeeld horeca. Deze mogelijkheden worden alleen geboden indien er ook daadwerkelijk sprake is van het behoud en de versterking van de monumentale en cultuurhistorisch waarden.
Boekel beschikt over een evenemententerrein dat voor grootschalige en regelmatig terugkerende evenementen gebruikt kan worden. Op termijn kan deze Hoofdstuk 7 Welke regels gelden hier voor evenementen? worden uitgebreid met de voorwaarden die aan het houden van dergelijke evenementen worden gesteld. Voor de verschillende deelgebieden is ook een regeling opgenomen voor evenementen bij de diverse functies (een- of meerdaagse evenementen op dezelfde locatie zijn ten hoogste 3 keer per kalenderjaar toegestaan; uitsluitend evenementen die als passend worden beschouwd bij de toegelaten functie zijn meer dan 3 keer per kalenderjaar toegestaan).
In de huidige situatie zijn de regels met betrekking tot het kappen van bomen en houtgewas versnipperd: in het huidige bestemmingsplan is een aanlegvergunning vereist voor het kappen, de Boswet (na 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming) is van toepassing en de APV stelt regels aan kappen van bomen en houtgewas. De onderdelen van de APV die betrekking hebben op het kappen van bomen worden in het omgevingsplan opgenomen. De Boswet/Wet Natuurbescherming vormt landelijke wetgeving die door de gemeente niet kan worden geïmplementeerd in het omgevingsplan.
In Hoofdstuk 11 Welke natuur en landschapswaarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor? is de actuele APV, beleidsregel voor verlening van omgevingsvergunningen kappen en aanpassing bebouwde kom grens met betrekking tot het kappen van waardevolle bomen en houtgewassen opgenomen.
Figuur 5.3 Stroomschema kapbeleid
Voor het NNB en Groenblauwe mantel alsmede de ecologische verbindingszone Meerkensloop is een beperking van het gebruik opgenomen: het uitvoeren van werken en werkzaamheden is niet zonder meer mogelijk.
In het Hoofdstuk 8 U houdt dieren, hiervoor gelden specifieke regels (de module veehouderij) is een stikstof depositie standstill en een geurstandstill opgenomen (zie ook bijlagen 1 en 4).
Stikstof depositie
Een stikstof depositie standstill is, gezien de uitkomsten van de planMER/passende beoordeling, het meest voor de hand liggende vertrekpunt voor de regeling in het omgevingsplan. Een standstill-regeling borgt dat het plan geen significante negatieve effecten veroorzaakt. Tegelijkertijd biedt deze regeling agrariërs enige flexibiliteit/uitbreidingsruimte. Door de toepassing van emissie-arme staltechnieken bij bestaande bedrijven is het namelijk mogelijk om een vee-uitbreiding/wijziging te realiseren zonder dat de depositie op bedrijfsniveau als gevolg van de bedrijfsactiviteiten toeneemt (dit toont het onderzoek in het planMER aan). Het bouwvlak kan in tact blijven; het bouwvlak wordt immers niet alleen gebruikt voor de bouw van stallen maar ook voor andersoortige bebouwing, voorzieningen voor opslag, verharding om de gebouwen te kunnen bereiken en aan de eisen van een moderne bedrijfsvoering te voldoen (geen kruisende verkeerstromen op het erf), manoeuvreerruimte en loze ruimte in verband met inefficiënte of verouderde inrichting van een erf. Door het behoud van het bouwvlak, in combinatie met het depositie standstill blijft de nodige flexibiliteit met betrekking tot locatiekeuze binnen het bouwvlak in tact zonder dat er sprake is van significante effecten.
Uitgangspunt van het standstill is het bepalen van de bestaande depositie. Een van de relevante hoofdlijnen in jurisprudentie die tot nu toe zijn gewezen op het gebied van Natura 2000 en veehouderijen is dat de bestaande situatie op het moment van vaststelling van het omgevingsplan als referentie situatie moet gelden (in tegenstelling tot de referentiesituatie zoals bepaald in de Natuurbeschermingswet 1998/ Wet natuurbescherming).
De depositie komt tot stand op basis van de bedrijfsactiviteiten, aantallen dieren, diersoorten en stalsystemen. Voor het bepalen van het type stalsysteem wordt uitgegaan van het ten tijde van de vaststelling van het omgevingsplan aanwezige stalsysteem. Uit de (milieu)vergunning/melding en onderliggende stukken, dan wel de omgevingsvergunning (bouwen) kan worden opgemaakt van welk stalsysteem gebruik wordt gemaakt. Bij het bepalen van het aantal en soort dieren wordt uitgegaan van het aantal gerealiseerde dierplaatsen ten tijde van vaststelling van het plan. Het aantal gerealiseerde dierplaatsen is hierbij gebaseerd op de legaal aanwezige stal en de inrichting van die stal ten tijde van vaststelling van het plan. De regeling is daarmee bepaalbaar en handhaafbaar en biedt agrariërs de ruimte om aanwezige stallen volledig te gebruiken en de ondernemers worden op deze manier niet onevenredig beperkt in de bedrijfsvoering. In specifieke gevallen waarbij het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen minder bedraagt dan het legaal aanwezige aantal dieren op het moment van vaststelling van het plan, mag van het legaal aanwezige aantal dieren worden uitgegaan mits het aantal aanwezige dieren op overtuigende wijze kan worden aangetoond (bijvoorbeeld op basis van een landelijke identificatie en registratiesysteem). Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij paardenhouderijen die meer paarden in weilanden houden dan paardenboxen aanwezig zijn of melkveehouderijen waar meer dieren mogen worden gehouden dan lig- en voerplaatsen aanwezig zijn.
Het is in zijn algemeenheid onwenselijk om in plaats van het gerealiseerde aantal dierplaatsen de feitelijk aanwezige dieraantallen als uitgangspunt voor het standstill te hanteren. Binnen een normale bedrijfsvoering kan immers sprake zijn van fluctuaties in de aanwezige dieraantallen. Wanneer het aanwezige aantal dieren op een (voor de ondernemer) ongunstig moment wordt gehanteerd als uitgangspunt voor het depositieplafond, leidt dit tot een directe beperking van de bedrijfsvoering. Door het gerealiseerde aantal dierplaatsen als uitgangspunt te hanteren, wordt dit voorkomen.
Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan mits gegevens beschikbaar zijn in het kader van de verleende vergunningen (of aangevraagde Nbw-vergunning) waaruit blijkt dat geen sprake is van significante effecten op Natura 2000. In die gevallen wordt in het plan verwezen naar de depositie die samenhangt met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en wordt deze daarmee positief bestemd. Deze bedrijven zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
Toelichting op de regeling
De regeling is getrapt opgebouwd en houdt rekening met verschillende bronnen van emissie.
Directe regels (artikel 108.1.1)
In de regels is opgenomen dat het niet is toegestaan om de bestaande aantallen dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen te wijzigen tenzij:
In de regels is, indien van toepassing, ook een uitzondering opgenomen voor vergunde en als uitvoerbaar aangemerkte stallen die nog niet zijn gerealiseerd. Voor deze bedrijven geldt dat de opgenomen dieraantallen, diersoorten en stalsystemen zoals aangegeven in bijlage 12 van de regels, als bestaande dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen worden aangemerkt.
Bestaande depositie
Om te bepalen of er sprake is van een toename van de depositie is het van belang te definiëren wat onder 'bestaand' en onder 'depositie' wordt begrepen. Of sprake is van een toename kan op basis van dezelfde factoren worden beoordeeld.
Uit de planMER blijkt dat tot de 'bestaande stikstofdepositie' de volgende relevante bronnen moeten worden gerekend:
Voor alle bronnen die van belang zijn voor het bepalen van de depositie zijn begripsbepalingen opgenomen.
Bestaande ammoniakemissie per bouwvlak
De bestaande ammoniakemissie wordt bepaald door de emissie vanuit stallen en de eventueel aanwezige mestopslag (die geen onderdeel uitmaakt van het stalsysteem). De ammoniakemissie wordt per bouwvlak bepaald door een combinatie van de diercategorie (melkrundvee, schapen, varkens etc), het aantal dierenplaatsen en het toegepaste stalsysteem (met de specifieke bijbehorende Rav-code).
Bestaand stalsysteem
Voor het bepalen van het type stalsysteem wordt uitgegaan van het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige stalsysteem met eventuele nageschakelde initiatieven. Uit de (milieu)vergunning/melding en onderliggende stukken, dan wel de omgevingsvergunning (bouwen) kan worden opgemaakt van welk stalsysteem gebruik wordt gemaakt.
Bestaande aantal dierplaatsen en diersoorten
Bij het bepalen van het aantal en soort dieren wordt uitgegaan van het aantal gerealiseerde dierplaatsen ten tijde van vaststelling van het plan. Het aantal gerealiseerde dierplaatsen is hierbij gebaseerd op de legaal aanwezige stal en de inrichting van die stal ten tijde van vaststelling van het plan. De regeling is daarmee bepaalbaar en handhaafbaar en biedt agrariërs de ruimte om aanwezige stallen volledig te gebruiken en de ondernemers worden op deze manier niet onevenredig beperkt in de bedrijfsvoering.
Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan mits gegevens beschikbaar zijn in het kader van de verleende vergunningen (of aangevraagde Nbw/Wn-vergunning) waaruit blijkt dat geen sprake is van significante effecten op Natura 2000. In die gevallen wordt in het plan verwezen naar de dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen die samenhangen met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en worden deze daarmee positief bestemd. Het gaat hierbij om de bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 12 bij de regels.
Bestaande ammoniakemissie door beweiding
Om de emissie bij beweiding te bepalen is het jaar voorafgaand aan de vaststelling bepalend (het is niet werkbaar om het gangbare 'moment van vaststelling' als uitgangspunt te nemen). Het is aan initiatiefnemers om betrouwbare informatie over beweiding te verstrekken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de (sinds 2016 door zuivelondernemingen verplicht gestelde) Kringloopwijzer in combinatie met een opgave van in gebruik zijnde gronden (Gecombineerde Opgave).
Geur
Voor wat betreft geur wordt gestreefd naar een verbetering van de geursituatie en wordt bedrijfsontwikkeling gekoppeld aan een reductie van geur in overbelaste gebieden.
Dit is vertaald in 3 belangrijke pijlers: aanscherping van de regels voor achtergrondbelasting, opnemen van de geurverordening (voorgrondbelasting) in dit plan en een geurstandstill (voor de diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld).
Voorgrondbelasting
De gemeentelijke geurverordening is opgenomen in dit omgevingsplan. Alle regels met betrekking tot geur zijn hiermee op één plaats samengebracht en vindbaar.
Achtergrondbelasting
In het omgevingsplan zijn in lijn met de Vr normen opgenomen voor de achtergrondbelasting (maximale percentages voor de kans op geurhinder: 12 % in de bebouwde kom, 20 % in het buitengebied). Als verdere aanscherping van de normen uit de Vr is voor de kernrandzones vastgelegd dat bij kans op geurhinder van 16% sprake is van een overbelaste situatie. Dat is in lijn met gemeentelijke Geurvisie die is opgesteld in het kader van de Verordening geurhinder en veehouderij.
Op grond van actuele onderzoeken is er op dit moment discussie over de relatie tussen optredende achtergrondbelastingen en hinderpercentages . Het omgevingsplan legt om deze reden geen maximale achtergrondbelastingen vast. Bij toetsing van toekomstige initiatieven aan de opgenomen hinderpercentages, kan op basis van de meest actuele inzichten een achtergrondbelasting worden gekoppeld aan de opgenomen voorwaarden.
In reeds overbelaste situaties wordt in lijn met de systematiek uit de Vr een extra inspanning geëist. Dit betekent dat maatregelen moeten worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting ('welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert'). De provincie heeft een stappenplan opgesteld voor de wijze waarop kan worden bepaald wat een 'proportionele bijdrage' van een veehouderij aan de afname van een overbelaste situatie is. Dit leidt tot een uitgebreide, gedetailleerde toetsing waarbij eerst de bijdrage van de veehouderij aan de overbelaste situatie wordt bepaald en vervolgens inzichtelijk wordt gemaakt welke emissiereductie noodzakelijk is om een proportionele bijdrage te leveren aan het terugdringen van de overbelasting. Wat precies 'proportioneel' is, hangt af van de voorgrondbelasting en de bijdrage van de overige veehouderijen in de omgeving. Als aanvullende voorwaarde wordt in het omgevingsplan vastgelegd dat de totale geuremissie op bedrijfsniveau bij nieuwe veehouderij-initiatieven minimaal 10% moet afnemen.
Op deze wijze is in het omgevingsplan geborgd dat geen verdere verslechtering zal optreden en op termijn de achtergrondbelasting zal dalen.
Geuremissie standstill
De gemeente Boekel vindt het opvullen van ruimte binnen de normen voor de achtergrondbelasting (zoals mogelijk op basis van de regels uit de Vr) onwenselijk vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de daarmee samenhangende gezondheidseffecten. Om deze reden is vastgelegd dat de geuremissie op bedrijfsniveau niet mag toenemen. Daarbij is van belang voor de toepassing dat voor diersoorten waarvoor geen emissiefactoren voor geur gelden, het geuremissiestandstill ook niet van toepassing is (de geuremissie kan dan niet worden bepaald maar dus ook niet toenemen).
Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan. In die gevallen wordt in het plan verwezen naar de emissie die samenhangt met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en wordt deze daarmee positief bestemd. Deze bedrijven zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
In het plan is een afwijking van het geuremissistandstill opgenomen waarbij als voorwaarde geldt dat er per saldo sprake moet zijn van een afname van het aantal geurgehinderden (bijvoorbeeld door in het overbelaste gebied een ander bedrijf te saneren).
Zorgvuldige veehouderij
In het plan zijn regels voor bouwen en gebruik opgenomen die aansluiten bij de provinciale regels voor een zorgvuldige veehouderij. Op basis van deze regels is onder andere een dialoog met de omgeving voorgeschreven en is een uitbreiding van de bebouwde opervlakte of de oppervlakte in gebruik voor de veehouderij, niet zonder meer toegestaan.
Mestbewerking
In deze module zijn ook regels opgenomen voor de bewerking en verwerking van mest en het gebruik van mobiele mestscheiders, in de lijn van het beleid dat hiervoor door de gemeenteraad is vastgesteld op 8 oktober 2015.
Bewerking van de mest die op het eigen bedrijf is geproduceerd wordt beschouwd als een normaal onderdeel van een agrarische bedrijfsvoering waarbij er geen risico ontstaat op overcapaciteit indien een bedrijf uitsluitend de mest op en van het eigen bedrijf bewerkt, rekening houdend met verschillende productielocaties van één bedrijf. Voor mestverwerking van één bedrijf met meerdere locaties is de omvang van het te bewerken product beperkt tot 25.000 ton per jaar.
Aan het gebruik van mobiele mestscheiders zijn regels gekoppeld aan een melding.
Gezondheid
In Boekel wordt gestreefd naar een verbetering van het leefklimaat in het buitengebied, waarbij als uitgangspunt geldt dat een GES-score van 2 of minder de voorkeur heeft ('redelijk leefklimaat'). De in het planMER gehanteerde GES-scores kunnen niet direct worden doorvertaald in de regels worden gebruikt; de verschillende relevante onderdelen waaruit de GES-scores zijn opgebouwd kunnen wel worden gebruikt namelijk geur en fijnstof. De voorwaarden zoals opgenomen in de regels van het omgevingsplan zijn gericht op het voorkomen van een verslechtering van de milieugezondheidskwaliteit. In overbelaste situaties dienen nieuwe initiatieven een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de milieugezondheidskwaliteit.
Voor fijnstof geldt dat de vertaling van de Vr leidt tot strengere normen voor fijnstof dan op basis van landelijke regelgeving is voorgeschreven. Met het oog op de mogelijke gezondheidseffecten is in het omgevingsplan als aanvullende voorwaarde opgenomen dat nieuwe initiatieven niet ' in betekende mate' mogen bijdrage aan de concentraties fijn stof, hetgeen betekent dat de toename niet meer mag bedragen dan 1,2 µg/m3. Voor geur is zoals hiervoor aangegeven een gemeentelijke aanscherping opgenomen.
In de regels is opgenomen dat initiatiefnemers gezondheidseffecten moeten beperken, in beeld brengen en aan moeten geven hoe hier mee om wordt gegaan. Deze toets op gezondheidseffecten heeft zowel een betekenis voor de bewustwording van initiatiefnemers, zal leiden tot een aanpassing van initiatieven om gezondheidsrisico's te beperken en is van belang in de communicatie met omwonenden en plantoetsers. Toetsing aan deze voorwaarde vraagt om maatwerk. Relevante onderdelen zijn de maatregelen die op de bedrijven zelf worden genomen, gericht op het beperken van de uitstoot van fijn stof en micro-organismen, de maatregelen om geurbelasting te verlagen zoals de inzet en het effectieve gebruik van luchtwassers, de hygiënemaatregelen om verspreiding van ziektekiemen te voorkomen en inzicht in de feitelijke gezondheidsrisico's (risicobeleving komt niet altijd overeen met berekende gezondheidsrisico's; mede in relatie tot zoönosen). Daarbij is het belangrijk om steeds open en actief te communiceren met omwonenden over de volksgezondheidsaspecten, naast de dierenwelzijns- en milieuaspecten. Bij de beoordeling en motivering kan bijvoorbeeld aansluiting worden gezocht bij de Handreiking veehouderij en volksgezondheid’(Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht). Deze handreiking bevat criteria op basis waarvan de gezondheidseffecten kunnen worden beoordeeld en geeft inzicht in maatregelen waarmee nadelige gezondheidseffecten kunnen worden voorkomen of beperkt. Daarbij gaat het zowel om generieke maatregelen als om bedrijfstypespecifieke maatregelen. Daanaast geeft de handreiking middels een stappenplan aan in welke gevallen het wenselijk kan zijn om de GGD om advies te vragen. Daarnaast dienen de laatste inzichten van onderzoekene en bekende en geaccepteerde kaders te worden betrokken, zoals de en toetsingskader 'Endotoxine'
Ook is in het omgevingsplan een voorzorgsbeginsel vastgelegd waarmee het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan weigeren als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning zou leiden tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid (het opnemen van het 'voorzorgbeginsel gezondheidszorg' zoals dat nu ook is voorzien in de Omgevingswet). Deze bepaling wordt gezien als een waardevol onderdeel van de Omgevingswet, waarvan alleen gebruik gemaakt kan worden, gezien de status van dit plan, indien het direct in het plan wordt opgenomen. Deze bepaling ziet op momenteel nog onvoorziene gezondheidsrisico's met een grote maatschappelijke impact die het niveau en het belang van het individuele bedrijf overstijgen. In voorkomende gevallen zal hierbij advies worden ingewonnen bij de GGD waarbij het bevoegd gezag, alle belangen in ogenschouw nemend, uiteindelijk een weloverwogen beslissing kan nemen.
In het plan wordt voor een aantal aspecten gebruik gemaakt van een uitgestelde toets. In de betreffende afwijkingsbepalingen is steeds aangegeven met welke relevante aspecten bij de beoordeling van een specifieke aanvraag rekening moet worden gehouden (bijvoorbeeld voorkeursgrenswaarde of 35 Ke-grens bij woningen, bouwhoogte in relatie tot de bouwbeperkingen van vliegveld Volkel) of wat nog nader moet worden onderzocht (bijvoorbeeld groepsrisico) maar deze zijn niet direct in het plan vastgelegd met begrenzingen of normen. Dit zorgt ervoor dat bij een aanvraag maatwerk kan worden geleverd op basis van de dan geldende normen en begrenzingen. Indien sprake is van een direct gevolg voor het gebruik (zoals bijvoorbeeld het verbod om grote open waterpartijen te realiseren in het vogelbeheergebied van vliegveld Volkel) is dit wel direct in het plan opgenomen.
In het kader van de Grondexploitatiewet is de gemeente verplicht kosten die ten behoeve van het omgevingsplan worden gemaakt, te verhalen. De gemeente maakt geen kosten voor plannen die op grond van dit omgevingsplan worden uitgevoerd. De initiatiefnemers zijn hiervoor verantwoordelijk. Wel maakt de gemeente plankosten, dit zijn de kosten die zijn gemoeid bij het opstellen van het omgevingsplan. Deze kosten zijn niet toe te schrijven aan een specifieke groep gebruikers. De gemeente neemt deze plankosten daarom voor haar rekening. Indien er aanvullende plankosten gemaakt worden voor het uitvoeren van het omgevingsplan, bijvoorbeeld in de vorm van kosten voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, worden dergelijke plankosten verhaald op de initiatiefnemer. Gezien bovenstaande redenering, is het opstellen van een exploitatieplan voor dit omgevingsplan niet aan de orde.
De gemeente hecht veel waarde aan de grote betrokkenheid van haar inwoners bij het buitengebied en heeft het voorontwerp opgesteld met behulp van een stuurgroep en een klankbordgroep die in de fase van opstelling van het voorontwerp veelvuldig zijn geconsulteerd en bijgepraat.
Vooroverleg en inspraak
Van 27 januari tot 9 maart 2016 heeft het voorontwerp Omgevingsplan Buitengebied in het kader van de inspraakverordening van de gemeente Boekel/artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage gelegen. In deze periode zijn betrokkenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerp Omgevingsplan. Op 12 januari 2016 heeft daarvoor ook een informatieve bijeenkomsten plaatsgevonden voor bewoners en gebruikers van het buitengebied en hun adviseurs waarin tekst en uitleg is gegeven over het plan.
Het voorontwerp Omgevingsplan is daarnaast aan diverse instanties toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Wro:
De overlegreacties en de 107 inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de
Nota inspraak
en overleg (bijlage 25). In deze nota zijn ook ambtshalve aanpassingen opgenomen. Voor een volledig overzicht
van de reacties en aanpassingen wordt verwezen naar deze nota. Het omgevingsplan zoals
in ontwerp ter inzage gelegd bevat deze aanpassingen in toelichting, regels en verbeelding.
Vaststellingsfase (22 februari 2018)
Met ingang van 25 januari 2017 heeft het plan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de reactietermijn zijn 109 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 26 Nota van zienswijzen zoals opgenomen in bijlage 26. Voor een volledig overzicht van de reacties en de aanpassingen wordt verwezen naar deze nota. Naast de hierin genoemde aanpassingen zijn er ook ambtshalve aanpassingen doorgevoerd zoals opgenomen in bijlage 27 Ambtshalve aanpassingen vaststelling. Het omgevingsplan zoals vastgesteld bevat alle genoemde aanpassingen in toelichting, regels en verbeelding.
Tussenuitspraak Raad van State (14 augustus 2019)
15 belanghebbenden hebben bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) beroep ingesteld tegen het vaststellingsbesluit van 22 februari 2018. De Afdeling heeft op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan. De uitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:2772) is als bijlage bij deze toelichting opgenomen in het vaststellingsbesluit.
De afdeling heeft een deel van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan Buitengebied 2016' vernietigd en de gemeenteraad opgedragen binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen omtrent de geconstateerde gebreken. De Afdeling heeft besloten dat voor het nemen van het nieuwe besluit geen toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestemmingsplan hoeft daarom niet opnieuw als ontwerpbestemmingsplan ter visie te worden gelegd. De Afdeling heeft hiermee toepassing gegeven aan de zogenaamde 'bestuurlijke lus', waarmee de gemeenteraad in staat wordt gesteld om het geconstateerde gebrek in het vaststellingsbesluit op een snelle manier te herstellen.
Herstel vaststellingsbesluit (12 december 2019)
Voor het deel van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan Buitengebied 2016' waarin door de Afdeling gebreken zijn geconstateerd zijn nieuwe besluiten genomen. Voor het deel van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan Buitengebied 2016' wat is vernietigd door de Afdeling is geen nieuw besluit genomen. In het bijgevoegde Vaststellingsbesluit zijn de onderdelen benoemd waar de gemeenteraad een nieuw besluit op heeft genomen of nieuwe argumentatie onderlegt. In totaal zijn dat 9 onderdelen.
Met dit omgevingsplan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid voor de fysieke leefomgeving te formuleren. Het omgevingsplan is zodanig opgezet dat het ruimte biedt voor ontwikkelingen binnen de randvoorwaarden die volgen uit 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. Het omgevingsplan biedt daarmee meer flexibiliteit en ruimte dan het traditionele bestemmingsplan. Het is daarmee de verwachting dat activiteiten die niet passen binnen het omgevingsplan of op grond van in het omgevingsplan opgenomen bevoegdheden kunnen worden toegestaan, in beginsel vanuit het belang van 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' en vanwege het gemeentelijke omgevingsbeleid ongewenst zullen zijn. Bij het opstarten van een handhavingstraject zal altijd nog een check plaatsvinden of in het concrete geval toch een legalisatie van de activiteit mogelijk is, maar de verwachting is dat dit in de meeste gevallen niet aan de orde zal zijn. Dit betekent dat in de meeste gevallen sprake is van de beginselplicht tot handhaving.
Het uitgangspunt is dat er handhavend wordt opgetreden wanneer de regels van het omgevingsplan niet worden nageleefd. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het omgevingsplan in combinatie met een goede op handhaving van de vastgestelde regels beschermen de kwaliteiten van het buitengebied en geven ook veel beter sturing aan ontwikkelingen. Verwacht wordt dat er sprake zal moeten zijn van een intensivering van de inzet op handhaving omdat gebruik gemaakt wordt van het instrument 'melding' (minder controle en toetsing vooraf, indien nodig handhaving achteraf) en er ook voor nieuwe onderwerpen (denk bijvoorbeeld aan het gebruik van mobiele mestverwerkers) regels in het plan zijn opgenomen.
Aangezien het omgevingsplan meer kwalitatieve regels bevat en een aantal ontwikkelingen rechtstreeks of met melding mogelijk worden gemaakt, zal het accent bij handhaving veranderen naar handhaving van kwalitatieve normen.
In 2019 treedt de Omgevingswet (in beginsel) in werking. De gemeente is geïnteresseerd in de mogelijkheid om daarop vooruitlopend een omgevingsplan op te stellen en zo voor te sorteren op het nieuwe wettelijke kader. Door het opstellen van een pilot-omgevingsplan investeert de gemeente in het instrumentarium van de toekomst en de daarbij behorende filosofie, in plaats van het opstellen van een bestemmingsplan dat vlak na de vaststelling (door de inwerkingtreding van de Omgevingswet) als instrument vervalt.
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat een omgevingsplan inhoudelijk anders maakt dan een bestemmingsplan. De juridische vertaling van het Boekels beleid in het omgevingsplan komt in hoofdstuk Juridische planbeschrijving aan de orde.
Vanuit diverse overheidslagen is beleid voor het buitengebied geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het omgevingsplan Buitengebied Boekel. De gemeente kan, als daar goede redenen voor zijn, er voor kiezen buiten de door de overheid aangegeven kaders beleid te formuleren. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het landelijke en provinciale beleid dat relevant is voor het omgevingsplan Buitengebied Boekel.
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de ' Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak' en de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving'. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: 'PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen', de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Legenda
Figuur B2.1 Uitsnede Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van belang:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur (thans Nationaal Natuur Netwerk), de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Voor dit plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit het Barro van belang:
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.
Voor het plangebied is de gebiedsuitwerking voor hoog Nederland van toepassing. De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.
Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regelingen waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. mwet de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016 is er één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden is doorgaans in de nieuwe wet gehandhaafd.
Door de Omgevingswet wordt het wettelijke kader voor burgers, ondernemers en overheden inzichtelijker en ontwikkeling en beheer van de leefomgeving beter beheersbaar. Onderwerpen die in de nieuwe wet worden geregeld verdwijnen uit de bestaande wetgeving, daartoe worden (delen van) bestaande wetten ingetrokken. De nieuwe wet zal daarmee een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving betekenen. De nieuwe wet regelt:
De Omgevingswet omvat een aantal integrale instrumenten als de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de omgevingsvergunning. Hierin worden soortgelijke sectorale instrumenten geïntegreerd in één instrument. De omgevingsvisie vervangt de (gebiedsdekkende) structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en de ruimtelijke aspecten van de natuurvisie uit de voorziene Wet natuurbescherming. Procedures worden al in de eerste fase geüniformeerd. Het omgevingsplan is een gebiedsdekkend plan voor de leefomgeving. Het vervangt onder meer:
Het verschil met het bestemmingsplan is dat in het omgevingsplan meer regels kunnen worden opgenomen dan enkel over de bestemming van grond; ook afspraken over natuur en milieu en bijvoorbeeld erfgoed kunnen erin. Gemeenten kunnen het plan zo 'breed' maken, als zij willen: van 'een goede ruimtelijke ordening' tot 'een goede fysieke leefomgeving'.
Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Omgevingswet. De Eerste Kamer heeft vervolgens op 22 maart 2016 ook met een ruime meerderheid ingestemd met de wet. Momenteel (najaar 2016) worden de reacties op de consultatierondes van de Algemene maatregelen van Bestuur (AmvB's) die bij de Omgevingswet horen, beoordeeld en aangepast.
Hierna volgt nog de publicatie in het Staatsblad en wordt er invoeringsregelgeving gemaakt. Naar verwachting treedt de Omgevingswet met de bijbehorende AmvB's in 2019 in werking.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit 2 delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B bevat de vier provinciale ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied,
de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Figuur B2.2 Uitsnede Structuurkaart (bron: provincie Noord-Brabant)
De Structuurvisie ruimtelijke ordening is met betrekking tot de volgende onderdelen van belang voor het buitengebied van Boekel:
Gebiedspaspoorten
De provincie geeft haar visie op het landschap vorm in de gebiedspaspoorten. Hierin staat beschreven welke landschapskengedeelte van het plangebied valt in het gebiedspaspoort van de Peelkern. In de gebiedspaspoorten merken op regionaal niveau van belang zijn en hoe deze kunnen worden versterkt. Het westelijke gedeelte van het plangebied valt in het gebiedspaspoort van de Peelrand en het oostelijk staan de kenmerken en ambities van het gebied beschreven.
De provincie Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de oorspronkelijke Verordening ruimte vastgesteld en recent nog ingrijpend gewijzigd (actualisatie 2017). In de Vr staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.
Het omgevingsplan wordt in de geest van het provinciale beleid opgesteld met dien verstande dat de belangrijkste onderdelen van de filosofie van de Omgevingswet (minder regels, verbrede reikwijdte) niet tekort wordt gedaan.
De onderwerpen die in de verordening staan komen voort uit de provinciale structuurvisie. Belangrijke onderwerpen in de Vr zijn:
De Vr is met betrekking tot de volgende onderdelen van belang voor het buitengebied van Boekel:
Figuur B2.3 Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (bron: provincie Noord-Brabant)
Groenblauwe mantel
Het beleid voor de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel biedt tevens ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. In de Vr zijn regels opgenomen voor diverse soorten bedrijven die in de groenblauwe mantel zijn gevestigd. Hieronder zijn de voor het omgevingsplan meest relevante onderdelen beschreven.
Veehouderijen
Er wordt alleen nog ontwikkelruimte geboden aan veehouderijen als daarmee de ontwikkeling
naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. In de groenblauwe mantel kan
onder voorwaarden voorzien worden in een uitbreiding van, een vestiging van of een
omschakeling naar een veehouderij. Tevens staan er in de Vr afwijkende en rechtstreeks
werkende (zolang de huidige bestemmingsplannen niet zijn aangepast) regels voor veehouderijen.
Relevant om te vermelden is dat:
Wonen
Binnen de groenblauwe mantel is de nieuwbouw van bedrijfs- of burgerwoningen of solitaire
recreatiewoningen in het buitengebied uitgesloten en is er een gebruiksverbod voor
zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor
bewoning bestemde gebouwen. Deze regeling is bedoeld om te voorkomen dat zelfstandige
woningen ontstaan die als afzonderlijke woonfuncties op de markt aangeboden kunnen
worden. Er zijn wel een aantal uitzonderingen op deze regels. Zo is het mogelijk om
onder voorwaarden een eerste bedrijfswoning, vervangende bouw of splitsing/vestiging
van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te realiseren.
Tevens is er een regeling in de Vr opgenomen waarbij bestemmingswijziging van een
voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning onder voorwaarden mogelijk is.
Niet agrarische functies
In de Vr staat dat de vestiging van een niet agrarische functie anders dan woningen,
ruimte voor ruimte woningen en landgoederen onder voorwaarden mogelijk is. Belangrijk
hierbij is dat een eventuele ontwikkeling niet mag leiden tot een grootschalige voorziening.
Nieuwe grootschalige voorzieningen zijn vanwege de daarmee gepaard gaande verkeerseffecten
in beginsel niet gewenst in het buitengebied. Voor bestaande niet agrarische functies
biedt de verordening onder voorwaarden ruimte voor uitbreiding. In de Vr zijn tevens
afwijkende regels opgenomen voor recreatiebedrijven, horecabedrijven, maatschappelijke
voorzieningen en tuincentra.
Gemengd landelijk gebied
Het beleid voor het gemengd landelijk gebied is gericht op het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Ook hier is de transitie naar een zorgvuldige veehouderij van belang. In de Vr wordt in het gemengd landelijk gebied onderscheid gemaakt tussen een gemengde plattelandseconomie en de agrarische economie. Hieronder zijn de voor het omgevingsplan meest relevante onderdelen beschreven.
Veehouderijen
Voor het beleid voor veehouderijen is het onderscheid tussen groenblauwe mantel en
gemengd landelijk gebied niet van belang, de toelaatbare ontwikkelingen zijn identiek.
De aanwijzing van gebieden 'Beperkingen veehouderij' zijn wel van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden
die aan agrarische bedrijven kunnen worden geboden.
Binnen deze gebieden zijn de mogelijkheden voor de vestiging, uitbreiding en omschakeling
ten behoeve van een veehouderij beperkt tot de grondgebonden veehouderijen.
Wonen
De regels met betrekking tot nieuwbouw van woningen of solitaire recreatiewoningen zijn hoofdzakelijk gelijk aan de regels zoals genoemd in de groenblauwe mantel.
Niet agrarische functies
In de Vr staat dat de vestiging van een niet agrarische functie anders dan woningen, ruimte voor ruimte woningen en landgoederen onder voorwaarden mogelijk is. Tevens zijn er afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven, mestbewerking, recreatieve bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en tuincentra.
Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV)
Gedeputeerde Staten hebben op 18 februari 2014 de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (hierna BZV) vastgesteld. De BZV is 19 maart 2014 in werking getreden tegelijk met de Verordening ruimte 2014. De BZV is een instrument dat stuurt en stimuleert dat een veehouderij zorgvuldig is en daarmee goed past in haar omgeving en is gebaseerd op de denklijn dat ontwikkelruimte verdiend moet worden, maar niet onbegrensd is. De BZV kijkt naar de thema's gezondheid, dierenwelzijn, geur, fijnstof, endotoxines, ammoniak, biodiversiteit, mineralenkringlopen en verbinding met de omgeving.
Een veehouder kan met zijn bedrijf punten verdienen als hij duurzamer werkt dan de geldende wet- en regelgeving eisen. De BZV is continu in beweging en wordt geregeld geactualiseerd.
In de structuurvisie Boekel 2011 wordt het ruimtelijke toekomstperspectief voor de gemeente Boekel voor (middel)lange termijn geschetst. De structuurvisie bestaat uit twee onderdelen die nauw met elkaar verbonden zijn.
Deel A - Ruimtelijke Casco, hierin wordt de visie voor het gemeentelijk grondgebied geformuleerd. Dit wordt gebruikt als inspiratie- en toetsingskader voor concretere projecten en plannen. Op onderstaand figuur wordt de visie voor het gemeentelijke grondgebied weergegeven
Figuur B2.4 Kaart Ruimtelijk Casco (bron: gemeente Boekel)
Deel B - Projectenplan, hierin worden de concretere projecten/doelstellingen voor korte en middellange termijn opgenomen die de gemeente komende jaren richting uitvoering wil brengen.
In februari 2013 heeft de gemeenteraad van Boekel de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' vastgesteld. Dit beleid is een verdere uitwerking van de structuurvisie uit 2011. De beleidsvisie gaat uit van ontwikkelingsruimte voor nieuwe (niet per se aan het buitengebied gebonden) functies in het buitengebied, mits dit tot kwaliteitsverbetering van dat buitengebied leidt. Deze meerwaarde of maatschappelijke winst hoeft niet per se in een fysieke vorm, zoals sloop van stallen of erfbeplanting gerealiseerd te worden. Meerwaarde kan ook meer gevoelsmatige vorm krijgen. Gedacht kan worden aan extra werkgelegenheid en verbetering van het woon- of leefklimaat.
'Vitaal Buitengebied Boekel' bestaat uit drie delen. In deel 1 van de visie 'Strategie' bevat de strategie van de visie; een uitwerking van de structuurvisie Boekel richting een vitaal en kwalitatief aantrekkelijk Boekel. In de strategie komen de achterliggende gedachte, de 4 principes van de gewenste kwaliteit en de werkwijze bij de uitvoering aan de orde. Deel 2 'Kwaliteitsgids' beschrijft de fysieke kenmerken van het landschap en geeft richtlijnen voor ontwikkelingen om dat landschap te gebruiken en te versterken. In deel 3 'Waardering' worden de waarderingen van bestaande en nieuwe functies getalsmatig benoemd.
Vitaal Buitengebied Boekel, strategie (deel 1)
In 'Vitaal Buitengebied Boekel' worden vier ordeningsprincipes gehanteerd, namelijk:
Zonering van prioritaire functies
De zonering van prioritaire functies in de daarvoor aangewezen gebieden is gebaseerd op de structuurvisie. De zonering betekent niet dat andere functies taboe zijn, maar wel dat de prioritaire functies niet belemmerd mogen worden. De prioritaire functies zijn lintbebouwing/buurtschap, open agrarisch landschap, agrarisch landschap, landbouwontwikkelingsgebieden (LOG), versterking boslandschap, beekdal en woonwerklandschap.
Figuur B2.5 Zonering
Lintbebouwing/buurtschap
Open agrarisch landschap
Agrarisch landschap
met Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG) (thans niet meer relevant)
Versterking boslandschap
Beekdal
Woonwerklandschap
Bijdragen aan de kwaliteit van het landschap
Op welke manier er moet worden bijgedragen aan de kwaliteit van het landschap is weergegeven in
'Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids'. De versterking van de kwaliteit van het landschap vindt bij voorkeur plaats op de locatie zelf. In sommige gevallen is het niet of onvoldoende mogelijk om dit op de locatie zelf te realiseren, een mogelijkheid is dan om een bedrag te storten in een gemeentelijk fonds. In beginsel moet de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit op de locatie zelf plaatsvinden, het is niet mogelijk om de tegenpresentatie te beperken tot een storting in het fonds.
Dynamiek, luwte en rust
Het derde ordeningsprincipe is het onderscheid tussen:
Dynamisch: woonwerklandschap en lintbebouwing/buurtschap .
Hier is in eerste instantie ruimte voor functies met een meer stedelijk karakter en
het daarbij behorende intensiever gebruik en activiteitenpatroon.
Luw: het agrarische landschap, open agrarisch landschap en beekdal.
Hier worden meer beperkingen gesteld aan de aard van de vormen van gebruik als het
gaat om verkeersaantrekking, intensiteit van gebruik en verstoring van de primaire
functie van het gebied als productielandschap.
Rust: het boslandschap.
Hier is geen ruimte voor ontwikkelingen die de natuur verstoren. Vormen van gebruik
zullen dus afgewogen moeten worden tegen de achtergrond van het natuurbelang en de
mate waarin zij bijdragen aan de instandhouding en ontwikkeling van deze waarden.
Behoud van de balans
Voorkomen moet worden dat de verruiming van de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied ten koste gaat van de kwaliteit, leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de dorpen en buurtschappen. Initiatieven zullen getoetst worden op de mate waarin zij enerzijds bijdragen aan de kwaliteit en sociaal economische ontwikkeling van ons landelijk gebied maar tevens op de mate waarin zij mogelijk de leefbaarheid en het daarvoor benodigde voorzieningenniveau in onze dorpen verstoort.
Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids (deel 2)
De kwaliteiten van het buitengebied van Boekel worden beschreven aan de hand van landschappelijke deelgebieden. De deelgebieden zijn beekdal- en broekontginningenlandschap, kampenlandschap met enken en peelontginningenlandschap. In deze gebieden betreffen de ontwikkelingsmogelijkheden vooral initiatieven binnen bestaande (agrarische) erven. Alle ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit betekent een goede samenhang tussen bebouwing en landschap. Naast de beschrijving van de kwaliteiten van de 3 deelgebieden bevat het rapport ook een beschrijving van de kwaliteiten van de 17 buurtschappen in Boekel ('de parels van Boekel').
Figuur B2.6 Landschappelijke deelgebieden (bron: Vitaal Buitengebied Boekel)
Beekdal- en broekontginningenlandschap
Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: relatieve openheid, een rationele (stroken)verkaveling, rechtlijnige landschapselementen en het natte karakter. Behoud/versterking van openheid rondom waterlopen, zichtbaarheid van waterloop vergroten door begeleiding met wilgen en kansen benutten voor (natte) natuurontwikkeling (bijv. rietkragen) zijn voor dit type landschap van belang. Nieuwe ontwikkelingen in het beekdalontginningenlandschap dienen tevens recht te doen aan de openheid in het beekdal.
De karakteristieken van dit landschap bieden potentie voor een mix van functies. Vooral voor (natte) natuurontwikkeling en daaraan gerelateerde functies (zoals recreatieve en biologische functies) biedt dit landschap uitstekende mogelijkheden.
Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap. Een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen. Het bedrijfskavel is landschappelijke ingepast. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn.
Kampenlandschap met enken
Nieuwe ontwikkelingen in het kampenlandschap met enken dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: kleinschaligheid, een grillige verkaveling, aaneengesloten beplantingselementen en open enken. Daarnaast is het behoud/bescherming van zichtlijnen en oude (historische) structuren, zoals zandpaden en steilranden en kansen benutten voor akkerrandbeheer (kruidenrijke rand) van belang. De karakteristieken van dit landschap bieden een aangename omgeving voor diverse functies.
Een goede landschappelijke inpassing van het erf betekent een ondergeschikte positie binnen het landschappelijke raamwerk. De bebouwing mag gezien worden, maar is ondergeschikt aan aaneengesloten landschapsstructuren.
Het erf dient dan ook rijk beplant te zijn en verbonden met het landschap door houtwallen-/singels, bomenrijen, bomengroepen en/of boomgaard. Rondom de open enken dienen de erven een besloten uitstraling te hebben en aan te sluiten bij het karakter van een groene rand. Hierbij worden bij voorkeur bomengroepen en/of boscomplexjes gebruikt.
Peelontginningenlandschap
Nieuwe ontwikkelingen bij jonge ontginningen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: openheid, rationele verkaveling en bomenlanen. Behoud/bescherming van oude restanten van woeste gronden en bosjes is belangrijk. Bij bosrijke ontginningen gelden dezelfde richtlijnen als onder jonge ontginningen, met de aanvulling dat nieuwe ontwikkelingen recht dienen te doen aan de variatie van open en besloten ruimten.
Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap van jonge ontginningen. Een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De bedrijfsgebouwen blijven daardoor op afstand van het lint. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen.
De groene uitstraling van het bosrijke ontginningenlandschap vraagt om een andere soort erfbeplanting. Hierbij wordt ingezet op een rijke erfbeplanting met bomengroepen en houtwallen/-singels.
Buurtschappen
Van elk van de buurtschappen is een ruimtelijke analyse gemaakt van de opbouw van het buurtschap en de kwaliteiten of diskwaliteiten. In de kwaliteitsgids wordt daarnaast voor elk van de 17 buurtschappen ook een visie gepresenteerd waarin de gewenste ontwikkelingsruimte, ontwikkelingsrichting alsmede de gewenste kwaliteiten en waarden zijn beschreven.
Figuur B2.7 Voorbeeld buurtschap Volkelseweg
Vitaal Buitengebied Boekel, waardering (deel 3)
'Vitaal Buitengebied Boekel' is gestoeld op het principe dat ontwikkelingen mogelijk zijn mits er een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteit van het landschap (strategie). Op welke manier er moet worden bijgedragen aan de kwaliteit van het landschap is weergegeven in de kwaliteitsgids.
De versterking van de kwaliteit van het landschap vindt bij voorkeur plaats op de locatie zelf. In sommige gevallen is het niet of onvoldoende mogelijk om dit op de locatie zelf te realiseren, een mogelijkheid is dan om een bedrag te storten in een gemeentelijk fonds. In beginsel moet de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit op de locatie zelf plaatsvinden, het is niet mogelijk om de tegenpresentatie te beperken tot een storting in het fonds. Deel 3, waardering bevat de uitgangspunten voor de berekening van deze tegenprestatie.
Samenvattend
De beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' zal in het omgevingsplan opgenomen worden. Deel 1 'Strategie' vormt het uitgangspunt voor ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het omgevingsplan. Deel 2 'Kwaliteitsgids' is bepalend voor de beantwoording van de vraag of een ontwikkeling een ruimtelijke meerwaarde heeft voor een deelgebied en deel 3 'Waardering' bepaalt samen met het omgevingsplan wat een eventuele verdergaande tegenprestatie moet zijn.
In de notitie 'Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel Een economisch perspectief met maatschappelijk draagvlak, januari 2015' zijn de volgende instrumenten en maatregelen genoemd die de gemeente heeft om te werken aan een verantwoorde veehouderij. Hierbij gaat het niet alleen om de veehouders en de gevolgen voor de omgeving daarvan, maar ook om samenhangende functies en bedrijven, (bedrijfs)continuïteit en economisch perspectief.
In Boekel is sprake van een mestoverschot. Er wordt meer mest geproduceerd dan de boeren op Boekelse grond kwijt kunnen. Be- en verwerking van mest is niet zonder meer mogelijk op basis van de Vr.
Om de huidige kwaliteiten van de gemeente Boekel te behouden voor de toekomst is er een toekomstvisie opgesteld. Deze visie fungeert als een leidraad bij toekomstige beslissingen en is een richtsnoer bij projecten. In de visie wordt beschreven hoe de gemeente er in 2025 uit wil zien, hiervoor zijn er vijftal speerpunten opgesteld. De speerpunten zijn regievoerende organisatie, woningbouw, leefbaarheid, sociaal/economische ontwikkeling en integrale beleidsvorming.
De Gebiedsvisie Groene Ladder is op 15 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad en vormt als toekomstvisie voor de gemeente een kader om ontwikkelingen te toetsen en te sturen. De visie betreft een smalle boszone tussen Boekel en Gemert waarin functies als natuur, landbouw, wonen en recreatie elkaar ontmoeten. Voorop staat dat bij nieuwe ontwikkelingen meerwaarde moet ontstaan voor de natuur, de economie en het leefklimaat. Daarnaast moet er aansluiting zijn bij de identiteit van het gebied. Gezocht wordt naar een combinatie van functies die elkaar kunnen versterken.
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad de Geurverordening en Geurgebiedsvisie vastgesteld. In de gemeentelijke Geurverordening zijn van de wet afwijkende geurnormen vastgelegd. Vergunningsaanvragen voor veehouderijen dienen getoetst te worden aan deze geurnormen. Met behulp van deze nieuwe, veelal strengere geurnormen worden overbelaste geursituaties op langere termijn ontlast en een gezond woon- en leefklimaat voor zo veel mogelijk Boekelse inwoners mogelijk gemaakt. In de Geurgebiedsvisie wordt uitgegaan van deelgebieden. De deelgebieden zijn: woonkernen Boekel en Venhorst, woongebied Huize Padua, Kernrandzone Boekel, Venhorst en Huize Padua, Woonwerklandschap, Bedrijventerreinen, Buitengebied en Landbouwontwikkelingsgebieden. Deze gebiedsindeling is gekoppeld aan een voorstel voor een maximaal acceptabel hinderniveau en de bijbehorende geurbelasting.
In de Nota lokaal gezondheidsbeleid heeft Boekel haar gezondheidsbeleid voor de periode 2017-2020 geformuleerd. De gemeente is verantwoordelijk voor verschillende taken op het gebied van de volksgezondheid. Veel van de taken op het gebied van gezondheidsbescherming en preventie worden uitgevoerd door de GGD Hart voor Brabant. Omdat de gemeente niet alle gezondheidsthema's in één keer aan kan aanpakken, zet de gemeente op een aantal speerpunten in. De gemeente heeft bij het bepalen van de speerpunten gebruik gemaakt van de term positieve gezondheid. Hierbij is niet alleen gekeken naar de lichamelijke gezondheid van een persoon maar ook naar andere pijlers die de gezondheid van een persoon bepalen.
De volgende speerpunten zijn gekozen voor 2017-2020:
Wat wil de gemeente bereiken?
We willen jongeren en ouders bewust maken van de gevaren van alcohol- en drugsgebruik. Hiermee willen we bereiken dat het percentage jongeren tussen de 16 en 18 jaar die alcohol drinken afneemt en dat het percentage binge drinkers onder de jongeren afneemt.
Wat wil de gemeente bereiken?
We willen dat depressie en eenzaamheid worden onderkend en gesignaleerd. Daarnaast willen we depressie en eenzaamheid voorkomen en aanpakken. Hiermee willen we uiteindelijk bereiken dat het percentage inwoners dat eenzaam of depressief is afneemt.
Wat wil de gemeente bereiken?
We willen inwoners bewust maken van gezonde keuzes met betrekking tot voeding en bewegen. Daarnaast willen we ze stimuleren om de gezonde keus te maken, de focus ligt hierbij op kinderen en ouderen. Hiermee willen we bereiken dat het percentage inwoners met een ongezond gewicht afneemt. Verder willen we bereiken dat een hoger percentage inwoners voldoet aan de landelijke beweegnorm en dat dit tot gunstige gezondheidsresultaten zal leiden bij andere gezondheidsthema's.
Bij de aanpak van de speerpunten wordt vooral ingezet op de kwetsbare groepen, jongeren en ouderen. Verder richt de gemeente zich op preventieve activiteiten waarmee gekozen wordt voor gezondheidsvoordelen op een lange termijn. Dit levert winst op voor zowel het individu als voor de samenleving. Bij de inzet van activiteiten gericht op de speerpunten wil de gemeente inwoners stimuleren om de goede keuzes te maken maar de inwoners zijn uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor hun gedrag. Er zijn een aantal activiteiten die al jaarlijks ingezet worden en doorgezet zullen worden. Daarnaast is een aantal nieuwe activiteiten vastgelegd. Verder is een deel van de activiteiten die de gemeente zal uitvoeren nog niet vastgelegd. Deze activiteiten wil de gemeente gaan inzetten naar behoefte van de burgers om zo effectief en efficiënt mogelijk te werk te gaan. De aanpak gebeurt dichtbij, in de directe leefomgeving van de burgers. Voor de uitvoering van de activiteiten zal de gemeente een regisserende rol spelen en de samenwerking zoeken met regionale partners.
Gezonde leefomgeving
In de gemeente Boekel is aandacht nodig voor de fysieke leefomgeving, vooral met betrekking tot (intensieve) veehouderij, vliegbasis Volkel en akkerbouw en tuinbouw. Ook de bedrijvigheid op het bedrijventerrein, het verkeer (bijvoorbeeld in het centrum) en andere activiteiten hebben invloed op de kwaliteit van de leefomgeving in Boekel. Zelfs activiteiten van ver buiten de gemeentegrenzen spelen een rol. Denk aan de algehele fijnstofbelasting in Nederland als gevolg van zeezouten en het Ruhrgebied. Deze omgeving kan zorgen voor stress, geluidshinder, geurhinder of ontevredenheid over de buurt. De gemeente richt zich in dit kader vooral op de veehouderij.
Wat wil de gemeente bereiken?
We willen negatieve invloeden van de fysieke leefomgeving op de gezondheid van inwoners zoveel mogelijk beperken. Hiermee willen we bereiken dat het percentage inwoners dat overlast ervaart door de fysieke leefomgeving afneemt.
Toetsingskader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel B3.1 Overzicht geurnormen Wgv
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
Voor pelsdieren gelden afstandseisen, waarbij de minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom afhankelijk is van het aantal fokteven. De minimaal aan te houden afstand tot objecten binnen de bebouwde kom loopt op van 175 m tot 275 m. De minimaal aan te houden afstand tot objecten buiten de bebouwde kom loopt op van 100 m tot 200 m.
Gemeentelijke geurverordening
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. De gemeente Boekel heeft eind 2012 de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In dat kader is een geurgebiedsvisie opgesteld. In de verordening zijn de volgende geurnormen voor de intensieve veehouderij vastgelegd (maximale voorgrond geurbelasting):
Figuur B3.1 Gebiedsindeling en normering gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij
Daarnaast zijn in de verordening formules vastgelegd om de aan te houden vaste afstanden tussen nertsenhouderijen en geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom te bepalen.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant
De Wgv, de gemeentelijke geurverordening en het Activiteitenbesluit stellen eisen aan de maximaal optredende voorgrondbelasting (als gevolg van een individuele veehouderij). Voor de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurbelasting door de bedrijven in een bepaald gebied) gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geen wettelijke normen. In de Vr zijn echter wel maximaal toegestane geurbelastingen vastgelegd. Deze voorwaarden uit de Vr (kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%) vormen het vertrekpunt voor het onderzoek geurhinder. Bij een achtergrondbelasting van 10 ouE/m³ is sprake van 12% kans op geurhinder en bij een achtergrondbelasting van 20 ouE/m³ is sprake van 20% kans op geurhinder (bron: Handleiding bij Wet geurhinder en Veehouderij). In de Vr is vastgelegd dat in situaties waarin reeds sprake is van overbelasting, maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting ('welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert').
Het omgevingsplan
De gemeentelijke geurverordening is geïntegreerd in het omgevingsplan en vormt het toetsingskader voor de voorgrondbelasting bij toekomstige initiatieven.
Het omgevingsplan kan gevolgen hebben voor de achtergrondbelasting. In het planMER is ingegaan op de optredende achtergrondconcentraties, de daarmee samenhangende gezondheidseffecten en de wijze waarop hiermee kan worden omgegaan in het omgevingsplan. Vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat vindt de gemeente Boekel het opvullen van ruimte binnen de normen voor de achtergrondbelasting (zoals opgenomen in de Vr) onwenselijk. In de regels van het omgevingsplan zijn voorwaarden opgenomen om een verhoging van de achtergrondbelasting te voorkomen.
Daarnaast wil de gemeente dat initiatieven in reeds overbelaste situaties een bijdrage leveren aan het beperken van de achtergrondbelasting. Ook de Vr stelt aanvullende eisen aan de uitbreiding van veehouderijen wanneer sprake is van een overschrijding van de normen voor de achtergrondbelasting. In overbelaste situaties wordt in lijn met de systematiek uit de Vr een extra inspanning geëist, die moet leiden tot een 'proportionele bijdrage' van een veehouderij aan de afname van een overbelaste situatie. Wat precies 'proportioneel' is, hangt af van de voorgrondbelasting en de bijdrage van de overige veehouderijen in de omgeving. Als aanvullende voorwaarde wordt in het omgevingsplan vastgelegd dat de totale geuremissie op bedrijfsniveau bij nieuwe veehouderij-initiatieven minimaal 10% moet afnemen.
Als aanscherping van de normen uit de Vr (zie beschrijving toetsingskader) is voor de kernrandzones vastgelegd dat bij een achtergrondbelasting boven de 14 ouE/m³ sprake is van een overbelaste situatie (dat is conform de uitgangspunten uit de gemeentelijke gebiedsvisie die ten grondslag ligt aan de gemeentelijke verordening geurhinder en veehouderij).
Conclusie
Het omgevingsplan voldoet aan de geldende toetsingskaders. Bovenop de geldende normen stelt het omgevingsplan aanvullende voorwaarden aan nieuwe veehouderij-initiatieven om een verdere toename van de geurbelasting en daarmee samenhangende (gezondheids)effecten te voorkomen en waar nodig een verlaging van de achtergrondbelasting te realiseren. Met de verbrede reikwijdte is ook de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij opgenomen in het omgevingsplan.
Toetsingskader
Wet milieubeheer
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang en rond veehouderijen uitsluitend de grenswaarden voor fijn stof. De grenswaarden zijn in tabel B3.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel B3.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een uitwerkingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant
In de Vr is vastgelegd dat bij nieuwe veehouderij-initiatieven is aangetoond dat 'de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³'.
Het omgevingsplan
In het planMER is ingegaan op de mogelijke gevolgen van het omgevingsplan voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Gezien de concentraties in de referentiesituatie, de voorwaarden die zijn verbonden aan nieuwe veehouderij-initiatieven (o.a. de norm van maximaal 31,2 µg/m³ fijn stof op gevoelige objecten) en ook aan andere ontwikkelingen (beperkingen aan de verkeersaantrekkende werking), leidt de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit uit het omgevingsplan niet tot overschrijdingssituaties.
Conclusie
Het omgevingsplan voldoet aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Waar nodig vindt in het kader van concrete initiatieven een nadere toetsing plaats (bijvoorbeeld om aan te tonen dat bij veehouderij-ontwikkelingen wordt voldaan aan de norm van 31,2 µg/m³ fijn stof op gevoelige objecten).
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) bevat de wet- en regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen. De concrete uitwerking is vastgelegd in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden dient te worden met de effecten van een plasbrand) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Het omgevingsplan
Het omgevingsplan moet voldoen aan artikel 14 van het Bevb. Binnen het plangebied en in de omgeving daarvan zijn verschillende risicobronnen aanwezig. Voor een overzicht wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid in het planMER. Nieuwe Bevi-inrichtingen worden niet toegestaan.
In het plan zijn de rechtstreekse bouwmogelijkheden binnen belemmeringenstroken van leidingen beperkt en slecht met toepassing van een afwijking, waarbij het leidingbelang wordt gewogen, toegestaan. In het omgevingsplan is vastgelegd dat geen nieuwe kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd binnen een PR 10-6 contour. Daarnaast dient bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Conclusie
Met de voorwaarden zoals vastgelegd in het omgevingsplan is geborgd dat nieuwe ontwikkelingen passen binnen de geldende toetsingskaders voor externe veiligheid. Verdere toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.
Toetsingskader
Het Ministerie van VROM (inmiddels Ministerie van Infrastructuur en Milieu geheten) heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden.
Het omgevingsplan
Het meest westelijke deel van het buitengebied van de gemeente Boekel wordt van noord naar zuid doorsneden door een hoogspanningsverbinding. Het betreft een 150 kV-verbinding. De verbinding heeft een (indicatieve) magneetveldzone van 80 m aan weerszijden. Het omgevingsplan biedt nauwelijks tot geen nieuwe bouwmogelijkheden binnen de indicatieve magneetveldzone van de hoogspanningsverbinding. Er is slechts sprake van 1 bestaand bouwvlak binnen de zone. Nieuwvestiging van functies waar kinderen langdurig kunnen verblijven wordt in dit deel van het plangebied niet mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het omgevingsplan biedt geen mogelijkheden voor nieuwe gevoelige functies binnen de magneetveldzone van de aanwezige hoogspanningsverbinding.
Toetsingskader
In de aangrenzende gemeente Uden is vliegveld Volkel gelegen. Op 1 november 2015 is het Luchthavenbesluit vliegveld Volkel in werking getreden. In dit luchthavenbesluit zijn vastgelegd:
Op vliegveld Volkel zijn tevens bepalingen uit Barro en Rarro van toepassing. Het betreft regels omtrent toelaatbare radarverstoring.
Het omgevingsplan
Het plangebied is niet in het luchthavengebied gelegen. Wel dient binnen (delen van) het plangebied rekening te worden gehouden met het beperkingengebied als gevolg van het vliegveld Volkel.
Momenteel (januari 2015) zijn er nog geen actuele digitale bestanden van het recente luchtvaartbesluit voorhanden. Deze paragraaf zal in de ontwerpfase van het omgevingsplan nog met actuele informatie en kaartmateriaal worden aangevuld.
Geluidsbelasting 35 Ke
Een klein gedeelte van het plangebied is binnen de 35 Ke-grens. Binnen deze grens mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden toegestaan Deze voorwaarde is toegevoegd aan de relevante afwijkingsbevoegdheden. Bij de toepassing van deze bevoegdheden kan de actuele 35 ke-grens in de beoordeling worden betrokken (uitgestelde toets).
Vliegfunnel en IHCS
Het plangebied is gedeeltelijk in de obstakelvrije zones van vliegfunnel en IHCS gelegen. In deze gebieden gelden maximale bebouwingshoogte voor obstakels van 64 m + NAP (in het horizontale vlak; lichtblauw) oplopend tot 164 + NAP.
ILS
Een gedeelte van het plangebied is tevens in het ILS gelegen. Ook hier gelden maximale bebouwingshoogte voor obstakels van 51,8 m + NAP oplopend tot 91,8 m + NAP.
Vogelbeheersgebied
Een relatief groot gedeelte van het plangebied ligt in het vogelbeheersgebied. Activiteiten die vogels aantrekken (zoals bijvoorbeeld viskwekerijen in open bassins) zijn hier niet toegestaan.
Radarverstoringsgebied
Het gehele plangebied ligt in het radarverstoringsgebied. De maximale bebouwingshoogte is hier beperkt van 40 m + NAP tot 85 m + NAP.
Figuur B3.2 Radarverstoring
Straalpaden
In het plangebied zijn 2 straalpaden gelegen met een hoogte van 67 en 68 m + NAP.
Het plangebied van Boekel is gelegen op een hoogte van 12 m +NAP tot 22 m +NAP met lokaal 28 m +NAP (stuifduin). Het omgevingsplan maakt rechtstreeks geen nieuwe bouwwerken mogelijk met een bouwhoogte van meer dan 10 m boven peil (in het plangebied zijn bestaande bouwwerken aanwezig van 20 m (mast schutterij) en 40 m (zendmast) ten opzichte van het peil; deze bestaande maten zijn vastgelegd). Dit betekent dat in het plangebied op basis van rechtstreeks bouwrecht geen bouwwerken kunnen worden opgericht met een bouwhoogte van meer dan 38 m + NAP. De maximale hoogten zoals voorgeschreven voor de vliegfunnel, IHCS, ILS, radar en straalpaden worden daarmee niet overschreden.
In het omgevingsplan zijn voorts afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verhoging van de toelaatbare bouwhoogte en de realisering van kleine windturbines. Om te voorkomen dat hierdoor alsnog een strijdigheid ontstaat met de regelgeving rond vliegveld Volkel is de algemene voorwaarde toegevoegd dat er geen verstoring van de radar of beperking van het vliegverkeer mag plaatvinden. Bij een aanvraag kan vervolgens maatwerk worden geboden op basis van de dan geldende begrenzingen van de verschillende zones (radar, funnel, ILS en IHCS: uitgestelde toets).
In de regels is opgenomen dat de realisatie van nieuwe grote waterpartijen niet is toegestaan. Het gaat hier om rechtstreekse gebruikmogelijkheden zodat geen beroep gedaan kan worden op de uitgestelde toets. Het vogelbeheergebied is in het plan opgenomen.
Conclusie
De bouw- en gebruiksmogelijkheden in het omgevingsplan zijn niet in strijd met de ruimtelijke beperkingen als gevolg van het vliegveld Volkel.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
Ook voor spoorwegen en industrie- en bedrijventerreinen waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken zijn geluidszones gelegen.
Het omgevingsplan
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn verschillende gezoneerde wegen gelegen. In de toekomst worden mogelijk nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd, zoals woningen. Het omgevingsplan zal geen rechtstreekse bouwmogelijkheden voor de nieuwbouw van woningen bieden waardoor een akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuw en/of herbouw van woningen wordt, omdat de plaats en de situering niet bekend is en omdat de geluidsbelasting in de loop der jaren kan wijzigen, een oplossing gezocht in een bepaling die een koppeling legt tussen het omgevingsplan en de wettelijk toelaatbare geluidsbelasting.
Van spoorlijnen en/of industrieterreinen met een wettelijke geluidzone is geen sprake. Wel dient bij de uitbreiding, wijziging of nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten een afweging plaats te vinden van de akoestische gevolgen. In het omgevingsplan is als voorwaarde opgenomen dat initiatieven niet mogen leiden tot onevenredige geluidhinder.
Conclusie
In het omgevingsplan is vastgelegd dat voor nieuwe geluidgevoelige objecten of de wijziging/uitbreiding van bestaande geluidgevoelige objecten dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of de vast te stellen hogere waarde. Toetsing (en vaststelling van eventuele hogere waarden) vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.
Toetsingskader Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
In Nederland hebben diverse natuurgebieden een beschermde status onder de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) . Daarbij zijn twee soorten beschermingen te onderscheiden:
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor Nederland gaat het om ruim 160 gebieden. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen het Nationaal Natuurnetwerk Een groot deel van de Natura 2000-gebieden is inmiddels definitief aangewezen. Dat gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke planten en dieren bescherming verdienen. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder andere staat beschreven welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buiten de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen wanneer deze zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of onderwerp zijn van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen
of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel
1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing
verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen
van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling
te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.
Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage
IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage
I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden
of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening
kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing
of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Toetsingskader Provinciale Verordening ruimte
Nationaal Natuurnetwerk/Ecologische Hoofdstructuur
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening ruimte.
Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur; in Brabant vertaald naar NatuurNetwerk Brabant; NNB) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.
Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk NNB hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het Natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNB dienen conform de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden:
Groenblauwe Mantel
Grenzend aan het NNB heeft de provincie gebieden aangewezen die liggen in de groenblauwe mantel. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de 'Naad van Brabant'.
De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).
Het omgevingsplan
Natura 2000
Binnen het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Wel liggen er in de omgeving van het plangebied diverse Natura 2000-gebieden. In het planMER is een passende beoordeling opgenomen vanwege de mogelijke effecten op Natura 2000 door de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen (stikstofdepositie). In paragraaf 4.3 is uitgewerkt op welke wijze in het omgevingsplan wordt omgegaan met de resultaten van de passende beoordeling.
Natuur Netwerk Brabant/Groenblauwe mantel
Verspreid door het buitengebied van Boekel liggen gebieden die deel uitmaken van het NNB (EHS). Het betreft met name de aanwezige bospercelen. Aan de noordrand van het plangebied ligt het te beschermen watersysteem van de Meerkensloop. Het omgevingsplan biedt geen ruimte voor ontwikkelingen die leiden tot areaalverlies binnen het NNB. Gezien de aard en omvang van de functieveranderingen is verstoring niet aan de orde. Evenals binnen Natura 2000 kan ook binnen het NNB een toename van stikstofdepositie leiden tot negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De maatregelen die worden getroffen om significante negatieve effecten binnen Natura 2000 uit te sluiten (zie paragraaf 4.3) hebben tot gevolg dat ook binnen het NNB geen toename van depositie zal optreden.
Het westelijke deel van het buitengebied is onderdeel van de groenblauwe mantel. Binnen de groenblauwe mantel zijn wel ontwikkelingen mogelijk. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. De ontwikkelingsruimte in het omgevingsplan is afgestemd op de regels die van toepassing zijn op de groenblauwe mantel.
Soorten
In het planMER is (op basis van een bureaustudie) inzicht gegeven in de beschermde soorten binnen het plangebied. Uit de effectbeschrijving blijkt dat het omgevingsplan zonder het treffen van maatregelen gevolgen kan hebben voor beschermde soorten. De aantasting van individuen is niet uit te sluiten, maar effecten op populatieniveau kunnen echter wel worden uitgesloten. Over het algemeen zijn goede mitigerende maatregelen te treffen. De kans dat de Flora- en faunawet een belemmering zal vormen voor de uitvoering van het omgevingsplan is daardoor zeer gering. In het omgevingsplan is in de verschillende flexibiliteitsbepalingen een toets van de effecten op natuurwaarden opgenomen.
Conclusie
In het omgevingsplan is geborgd dat geen sprake zal zijn van negatieve effecten op natuurwaarden.
Toetsingskader
Bij functieveranderingen is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bestaande bodemkwaliteit niet verslechtert. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, dient deze direct te worden opgeruimd. Bij bestaande mobiele verontreinigingen die voor 1987 ontstaan zijn (zogenaamde erfenisgevallen), zal bij de sanering ook naar de kosteneffectiviteit worden gekeken. Uitgangspunt voor verontreinigingen die zich in het grondwater manifesteren is dat deze beheersbaar zijn en blijven.
Het omgevingsplan
In de regels voor functieveranderingen is waar relevant als voorwaarde opgenomen dat de bodemkwaliteit geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief. Als de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven, zullen eventueel aanwezige verontreinigingen moeten worden gesaneerd.
Conclusie
In de regels van het omgevingsplan is geborgd dat bij functieveranderingen de kwaliteit van de bodem voldoende is voor het beoogde gebruik.
Toetsingskader
Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2016-2021'Werken met water voor nu en later'
In dit Waterbeheerplan kiest het waterschap ervoor om het waterbeheer van de vorige planperiode voort te zetten. Nog meer dan in de periode 2010 - 2015 opereert het waterschap hierbij met oog voor de omgeving. Bij het uitvoeren van de watertaken draagt het waterschap haar steentje bij aan het werken aan een veilige, gezonde en duurzame leef-, woon- en werkomgeving in het oosten van Brabant.
De basisopgave van het waterschap is het in stand houden van het bestaande niveau van dienstverlening aan de gebruikers. Dit gebeurt door de bestaande infrastructuur van het watersysteem en de afvalwaterketen zo effectief en efficiënt mogelijk te onderhouden, te beheren en in te zetten.
Veilig en Bewoonbaar beheergebied
Het waterschap zorgt ervoor dat bewoners en bedrijven in het beheergebied veilig zijn tegen overstromingen vanuit de Maas en voldoende beschermd zijn tegen overlast. Als het gaat om waterveiligheid staan de komende jaren vooral in het teken van het vertalen van de Deltabeslissingen naar de opgave voor Aa en Maas.
Voldoende water en robuust watersysteem
Het waterschap streeft naar een gezond, robuust en veerkrachtig watersysteem: een systeem dat kan omgaan met de gevolgen van klimaatverandering (piekbuien en extreme droogte) en dat flexibel kan worden ingezet om voldoende water voor verschillende functies te leveren. In de periode 2016 - 2021 pakt Aa en Maas een zeer groot deel van de verdrogingsopgave in het gebied aan en zet in op het conserveren van water in het systeem.
Schoon water
Een goede waterkwaliteit is een vereiste voor gezond en natuurlijk water voor mens, dier en plant. Aa en Maas investeert in onderhoud, aanpassing en vernieuwing van afvalwaterzuiveringen, rioolgemalen en transportleidingen. Dit doet ze om het afvalwater van burgers en bedrijven zodanig te kunnen zuiveren dat het gezuiverde water een bijdrage levert aan een gezond en natuurlijk watersysteem.
Gezond en natuurlijk water
Naast de eigen investeringen in verbetering van de waterkwaliteit, gaat het waterschap in gesprek met zijn partners en gebruikers in watersysteem en -keten om de waterkwaliteit te verbeteren. Met gemeenten over gebruik van bestrijdingsmiddelen, afkoppelen van regenwater, saneren van riooloverstorten en de functie en inrichting van stedelijk water. Met agrariërs over uit- en afspoeling van nutriënten, gebruik en verwerking van gewasbeschermingsmiddelen, effecten van diergeneesmiddelen en over mestverwerking. En ook met Provincie, Rijk en Europa als het gaat om integrale normen en wetgeving voor een brongerichte aanpak.
Naast de directe bijdrage aan een duurzame leefomgeving met de aanwezigheid van een goed functionerend watersysteem, draagt het waterschap via water ook bij aan bredere maatschappelijke thema's:
Waterschap Aa & Maas: Water en ruimtelijke plannen.
In het kader van ruimtelijke plannen/ontwikkelingen hanteert het waterschap het instrument van de watertoets. Op dit vlak hanteert het waterschap naast de actuele regelgeving (Keur) de volgende 'uitgangspunten watertoets':
Het omgevingsplan
Plangebied
Watersysteem
Binnen het plangebied komen veel verschillende grondwatertrappen voor. De grondwatertrappen Vb en VI komen in grote delen van het plangebied voor. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,8 m beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden het maaiveld is gelegen. Verder komen ook de grondwatertrappen III, IIIb, IV, V, VII en VIII voor.
Figuur B3.3 Grondwatertrappen (www.bodemdata.nl)
Door de aanwezigheid van de Peelrandbreuk is er sprake van een ondoorlaatbare bodemlaag. Hemelwater stagneert hierdoor op de hoger gelegen dekzandrug in plaats van dat het hier infiltreert. Waar normaal gesproken het water via kwel terugkomt in het lager gelegen beekdal, is hier sprake van lage drogere gronden. Ten oosten van de peelrandbreuk komen natte wijstgronden voor, ontstaan door kwel van ijzerrijk grondwater dat van de Peelhorst afstroomt, maar door het breukvlak gehinderd wordt en naar het oppervlak wordt gestuwd. Dit is terug te zien in de relatief hoge grondwaterstanden ten noordoosten van Boekel (grondwatertrap IIIb).
Waterlopen
In het plangebied zijn vele A-watergangen gelegen. Ook zijn enkele B-watergangen aanwezig. A-watergangen zijn hoofdwatergangen die van primair belang zijn voor het waterbeheer en daarom door het waterschap worden onderhouden. B-watergangen zijn kleinere watergangen die vooral dienen voor de aan- en afvoer van water naar meerdere percelen. Deze watergangen zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de eigenaren van de aangrenzende gronden te worden onderhouden.
Figuur B3.4 Watergangen
Watersysteemkwaliteit
In het plangebied is geen KRW-lichaam (Kaderrichtlijn Water)gelegen. Het KRW-lichaam de Leigraaf ligt net buiten het plangebied aan de westzijde. Tevens zijn er geen natte natuurparels aanwezig. Wel zijn er binnen het plangebied beschermde gebieden waterhuishouding gelegen.
Figuur B3.5 Natte natuurparels en beschermde gebieden waterhuishouding (Wateratlas provincie Noord-Brabant)
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is grotendeels aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Effecten
In de voorwaarden voor functieveranderingen is waar relevant opgenomen dat ontwikkelingen hydrologisch neutraal plaats dienen te vinden. Ook is als voorwaarde opgenomen dat de waterkwaliteit niet nadelig mag worden beïnvloed. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.
Conclusie
In de regels van het omgevingsplan is geborgd dat geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem optreden.
Toetsingskader
Op 26 maart 2014 is het archeologiebeleid van de gemeente Boekel vastgesteld door de gemeenteraad. Het archeologisch erfgoed is in principe onzichtbaar en is daardoor ook zeer kwetsbaar voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Archeologische waarden zijn niet vervangbaar en ook vrijwel niet te compenseren. Hoogstens te conserveren. Conserveren is ook het primaire uitgangspunt als het om archeologische waarden gaat.
De archeologienota bestaat uit 4 delen. Deel I geeft een kort en bondig overzicht van de archeologische vondsten binnen de gemeente. Deel II betreft een inleiding op de archeologienota: het waarom, de kansen en de noodzaak. Deel III vormt het feitelijke archeologiebeleid van de gemeente Boekel en in deel IV worden de randvoorwaarden voor een goed gemeentelijk archeologiebeleid aangegeven. In de nota staan een aantal beleidsregels die als leidraad gelden bij ontwikkelingen.
Het omgevingsplan
Archeologische beleidskaart
Op het gemeentelijk grondgebied komen volgens de Archeologie beleidskaart voor:
Figuur B3.6 Archeologische beleidskaart
De categorieën 3 tot en met 5 uit de beleidskaart zouden in het omgevingsplan vertaald moeten worden. Categorie 6 en 7 worden niet vertaald aangezien aan beide categorieën geen onderzoeksplicht wordt verbonden. Categorie 2 komt in het plangebied niet voor.
Beleidsregels uit de Nota Archeologie
De verbrede reikwijdte van het omgevingsplan wordt aangewend om de relevante beleidsregels zoals opgenomen in de Nota en Erfgoedverordening ook in het omgevingsplan Buitengebied op te nemen.
Het gaat dan om de volgende onderdelen van de beleidsregels.
De gemeente Boekel heeft naast al het bovenstaande nog enkele relevante richtlijnen:
Conclusie
De gemeentelijke Archeologische waardenkaart is vertaald in het omgevingsplan. Daarmee is geborgd dat geen aantasting van archeologische waarden plaatsvindt. Met de verbrede reikwijdte zijn ook de beleidsregels uit de Nota Archeologie in het plan opgenomen.
Bij het benutten van de mogelijkheden die de Omgevingswet en de pilot-status voor Boekel biedt zijn de volgende uitgangspunten en kenmerken van de Omgevingswet van belang:
Gezonde fysieke leefomgeving
De nieuwe Omgevingswet richt zich op het in stand houden van 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. De term 'een goede ruimtelijke ordening' verdwijnt. Hiermee heeft de Omgevingswet een verbrede reikwijdte ten opzichte van de huidige Wro. Milieu en ruimtelijke ordening worden geïntegreerd. Hiermee ontstaan meer mogelijkheden om milieuaspecten, zoals geur, fijnstof, veiligheid en gezondheid, in de integrale afweging een plek te geven.
Pilot status
De noodzakelijke pilotstatus die moet worden verkregen om nu de reikwijdte te kunnen verbreden, geeft mogelijkheden om op onderdelen af te wijken van het huidige wettelijk kader. Daarmee kan de beleidsnotitie 'Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel' nader uitgewerkt worden op basis van de filosofie van de Omgevingswet.
Integrale regels voor de leefomgeving
In een omgevingsplan wordt het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving geïntegreerd waarmee ook meer integrale beleidsvorming en toetsing ontstaat. Het samenbrengen van alle beleid en regels voor de fysieke leegomgeving beoogt ook om tot een eenvoudigere regelgeving te komen. De regels worden inzichtelijker gemaakt en strijdige en dubbele regelingen worden uit de wereld geholpen. Ze worden immers op één plek samengebracht.
Kwalitatieve èn kwantitatieve toetsingsregels
Het omgevingsplan biedt mogelijkheden om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken met eenvoudigere procedures gekoppeld aan kwalitatieve regels. Het biedt een flexibeler kader dan een bestemmingsplan. Meer directe toestemmingen, onder voorwaardelijke bepalingen: Ja, mits…. in plaats van vergunningenstelsels (nee, tenzij). Dit sluit beter aan bij de visie 'Vitaal Buitengebied'. Het bestemmingsplan kan en mag alleen concreet toetsbare kwantitatieve directe regels bevatten. Door te werken met voorwaardelijke regels kunnen in het kader van 'Vitaal Buitengebied' gewenste ontwikkelingen makkelijker en sneller mogelijk worden gemaakt.
Gezondheid
Het toepassen van kwalitatieve afwegingskaders biedt ook mogelijkheden om het aspect (volks)gezondheid juridisch houdbaar te regelen. Gezondheid wordt onderdeel gemaakt van de afweging die wordt gemaakt in het kader van een gezonde fysieke leefomgeving. Gezondheid hoeft niet meer per se meetbaar te worden gemaakt in normen en wetenschappelijk aanvaarde relaties. Termen als 'een verbetering van de gezondheidssituatie' of een 'aanvaardbare afstand tot' kunnen mogelijk een plaats krijgen in een toetsingskader.
Houdbaarheidstermijn en aanpassing modules
Een bestemmingsplan moet om de 10 jaar opnieuw worden vastgesteld. Daarbij moet de raad een nieuw besluit nemen en komen er vaak ook nieuwe regels voor het hele pakket. Een zware en langdurige klus. Het omgevingsplan kent geen einddatum. Het omgevingsplan biedt echter wel meer mogelijkheden om het beleid te monitoren en tussentijds bij te sturen. Periodieke monitoring kan leiden tot tussentijdse aanpassing van inhoudelijke modules. Bijvoorbeeld alleen aanpassing van de geurnormen. Hierbij blijven andere aspecten onaangeroerd, waarbij uiteraard wel de integraliteit van het omgevingsplan in ogenschouw genomen wordt. Het aangepaste aspect is dan ook alleen onderwerp van besluitvorming en eventueel bezwaar en beroep. Dit maakt de procedures eenvoudiger en zorgt ervoor dat nieuw beleid direct in het ruimtelijk plan verwerkt is. Het omgevingsplan is daarmee steeds actueel.
Delegatiebevoegdheid verruimd
Ruimere delegatiebevoegdheden bieden de mogelijkheid om onderzoekslasten en afwegingen te laten plaatsvinden op het moment dat een concrete ontwikkeling zich voordoet. De raad kan hierbij vooraf de kaders stellen, maar kan de uitwerking aan het college van burgemeester en wethouders laten. Het is aan de gemeenteraad om te delegeren wat de raad wenselijk en verantwoord acht. Er zijn meer mogelijkheden om een afwegingsmoment in te bouwen bij ontwikkelingen, zonder dat daarvoor per se de raad een besluit moet nemen en langdurige en kostbare procedures nodig zijn.
Deregulering
De pilot biedt de mogelijkheid om de bestaande regelgeving te evalueren, af te stemmen, te integreren en onnodige regels te laten vervallen. Logisch gevolg is deregulering.
De switch van een traditioneel bestemmingsplan Buitengebied naar een pilot-Omgevingsplan heeft diverse gevolgen voor de verschillende partijen zoals gemeente zelf, maar zeker ook voor de burgers en bedrijven die met het plan te maken krijgen.
Gevolgen voor organisatie
In eerste instantie zal de gemeente aan de slag moeten met een breder pakket van regels en beleid dat opgenomen moet of kan worden in het pilot-Omgevingsplan. Ook na de vaststelling zijn er gevolgen voor de gemeentelijke organisatie:
Andere manier van werken
Een Omgevingsplan vraagt een andere houding dan een bestemmingsplan bij beleidsvorming en toetsing: meer kwalitatief en minder kwantitatief en meer integraal (o.a. ruimtelijke ordening en milieu) Dat heeft gevolgen voor zowel de beleidsvorming als voor de toetsing.
Werkprocessen
Intern vraagt een pilot-Omgevingsplan om een heldere processtructuur. De actieve betrokkenheid van alle relevante afdelingen moet geborgd zijn. Aanvragen moeten straks niet alleen langs de bestemmingsplan- en bouwtoetser, maar ook langs de milieuafdeling en openbare orde en veiligheid.
Beleidsvorming en voorbereiding
Het opstellen van een Omgevingsplan vraagt om een meer fundamentele, integrale visie op de fysieke leefomgeving en het bijhorende planningsstelsel. Het gaat daarbij om vragen, zoals de gewenste beleidsruimte, de mate van detaillering en van flexibiliteit of globaliteit, welke rechtszekerheid wil je bieden en de cultuur van de organisatie.
Kwalitatieve afweging
In het omgevingsplan zullen meer initiatieven op grond van kwalitatieve normen beoordeeld worden. Medewerkers zullen binnen de kaders een (belangen)afweging moeten maken en moeten toetsen. Dit betekent overleg en afstemming met de belanghebbenden (aanvrager èn de omgeving) en de inhoudelijke specialisten.
Gevolgen voor de burger
Het introduceren van een Omgevingsplan zal ook voor de burgers en bedrijven en hun adviseurs gevolgen hebben.
Raadpleegbaarheid
Doordat alle regels voor de fysieke leefomgeving uiteindelijk worden geïntegreerd in één Omgevingsplan, worden de regels met betrekking tot een locatie voor een burger makkelijker raadpleegbaar. Er is minder kans dat regels worden vergeten. Alle informatie moet ook digitaal beschikbaar worden gesteld vanaf elke willekeurige plaats. Alles staat bij elkaar. In de beginperiode zal dat doorgaans leiden tot veel vragen en onbekendheid. Met het van kracht worden van de Omgevingswet per 2018 zullen alle gemeenten omgevingsplannen moeten maken. Binnen 5-10 jaar zal al het beleid voor de fysieke leefomgeving omgezet moeten worden in Omgevingsplannen.
Gewenste ontwikkelingen sneller realiseerbaar
Voor 'gewenste ontwikkelingen' (ontwikkelingen die passen binnen de gemeentelijke visie en beleid) kunnen procedures verminderd en procedures verkort worden. Indien door goede participatie en overleg door de initiatiefnemer met de omgeving van het project, er geen gebruik wordt gemaakt van rechtsmiddelen, is de formele vergunningprocedure veel korter. Indien de omgeving onvoldoende is betrokken bij het proces en er dus onvoldoende draagvlak voor de ontwikkeling is, blijven zij beschikken over de huidige rechtsmiddelen en is er minder procedureel voordeel. Dat is echter inherent aan het Nederlandse rechtssysteem: iedereen kan zich bij de rechter beroepen op 'zijn recht'. In ieder geval biedt het Omgevingsplan de mogelijkheid om daar waar nu een bestemmingsplanherziening voor nodig is te vergunnen onder voorwaardelijke bepaling via een eenvoudigere en kortere omgevingsvergunningprocedure met wettelijk vastgelegde termijnen.
Maatwerk ten behoeve van het initiatief
Regels in het omgevingsplan kunnen meer kwalitatief gemaakt worden dan de concrete en kwantitatieve regels van het bestemmingsplan. Dat biedt meer ruimte voor de burger om een initiatief te onderbouwen en voor de gemeente om maatwerk te leveren. Anderzijds kan dat wel tot meer discussie leiden over wat wel en niet mogelijk is.
Kortom: voor het Omgevingsplan Buitengebied Boekel 2016 gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Deze filosofie sluit naadloos aan het beleid van Boekel en de Boekelse methode van werken: het zogenoemde 'Boekels model'.
Voorsorteren op de omgevingswet biedt daarom mogelijkheden om op punten waar de huidige wetgeving en het huidige beleidskader als een belemmering voor wenselijke ontwikkelingen in Boekel worden ervaren, maatwerk te leveren. Daardoor kan het Omgevingsplan voor de onderwerpen gezondheid, een meer verantwoorde veehouderij en 'Vitaal Buitengebied' meer dan het bestemmingsplan worden afgestemd op de Boekelse praktijk en visie.
Het woonwerklandschap wordt gekenmerkt door een waardevol agrarisch cultuurlandschap dat bestaat uit afwisseling tussen open, oude akkers en de geslotenheid van linten en buurtschappen met hun karakteristieke bebouwing en beplanting. De buurtschappen zijn indicatief aangeduid met 'specifieke vorm van gemengd - buurtschappen'.
In het woonwerklandschap met buurtschappen zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:
Nieuwe ontwikkelingen in het woonwerklandschap dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: kleinschaligheid, een grillige verkaveling, aaneengesloten beplantingselementen en open enken (open, hoger gelegen akkers). Daarnaast is het behoud/bescherming van zichtlijnen en oude (historische) structuren, zoals zandpaden en steilranden en kansen benutten voor akkerrandbeheer (kruidenrijke rand) van belang.
Een goede landschappelijke inpassing van het erf betekent een ondergeschikte positie binnen het landschappelijke raamwerk. De bebouwing mag gezien worden, maar is ondergeschikt aan aaneengesloten landschapsstructuren.
Het erf dient dan ook rijk beplant te zijn en verbonden met het landschap door houtwallen-/singels, bomenrijen, bomengroepen en/of boomgaard. Rondom de open enken (hoge akkers) dienen de erven een besloten uitstraling te hebben en aan te sluiten bij het karakter van een groene rand.
De karakteristieken van het woonwerklandschap bieden een aangename omgeving voor diverse functies. Het woonwerklandschap is daarom aangemerkt als dynamische zone. Hier is ruimte voor functies met een meer stedelijk karakter en het daarbij behorende intensiever gebruik en activiteitenpatroon.
De kwaliteit van het woonwerklandschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie. De activiteiten zijn naar aard en schaal passend in de omgeving.
De buurtschappen binnen het woonwerklandschap zijn aangeduid en worden als 'de parels van Boekel' beschouwd. De buurtschappen zijn in de loop der jaren gegroeid en zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.
Van elk van de buurtschappen is een ruimtelijke analyse gemaakt van de opbouw van het buurtschap en de kwaliteiten of diskwaliteiten. In Bijlage 7 Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids wordt daarnaast voor elk van de buurtschappen ook een visie gepresenteerd waarin de gewenste ontwikkelingsruimte, ontwikkelingsrichting alsmede de gewenste kwaliteiten en waarden zijn beschreven. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij passen danwel gelijkwaardig zijn.
Bij ontwikkelingen moet er sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.
In het woonwerklandschap zijn toegestaan:
Het beekdal en het aansluitende open agrarisch (weide)landschap wordt gekenmerkt door openheid met slechts enkele houtsingels en relatief weinig bebouwing. De hoofdwatergangen Aa en de Leijgraaf vormen, samen met de oost-west georiënteerde waterlopen een robuust (oppervlakte - en grond)watersysteem. De ontginningslinten zijn overwegend noord-zuid georiënteerd, in combinatie met een oost-west oriëntatie van de waterlopen. Bomenlanen en houtsingels zijn overwegend haaks op de waterlopen aangelegd.
In het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:
Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: relatieve openheid, een rationele (stroken)verkaveling, rechtlijnige landschapselementen en het natte karakter. Behoud/versterking van openheid rondom waterlopen, zichtbaarheid van waterloop vergroten door begeleiding met wilgen en kansen benutten voor (natte) natuurontwikkeling (bijv. rietkragen) zijn voor het beekdallandschap van belang. Nieuwe ontwikkelingen dienen recht te doen aan de openheid in het beekdal.
Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap. Een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen. Het bedrijfskavel is landschappelijk ingepast. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn.
De karakteristieken van het beekdal met aangrenzende open landschap bieden potentie voor een mix van functies. Vooral voor (natte) natuurontwikkeling en daaraan gerelateerde functies (zoals recreatieve en biologische functies) biedt dit landschap uitstekende mogelijkheden.
Het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.
De kwaliteit van het beekdal en aangrenzend open agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.
Bij ontwikkelingen moet er sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.
In het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap zijn toegestaan:
Het agrarisch landschap wordt gekenmerkt door - direct ten oosten van Boekel - min of meer half gesloten landschap, getypeerd door lange en korte zichtlijnen, laanbeplanting, houtwallen en singelbeplantingen waarbij in oostelijke richting het: wegen- en verkavelingspatroon steeds rationeler wordt en het landschap relatief grootschaliger. Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit bomenlanen die de weidsheid onderbreken en rijk beplante erven.
In het agrarisch landschap zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:
Nieuwe ontwikkelingen bij jonge ontginningen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: openheid, rationele verkaveling en bomenlanen. Het behoud van oude restanten van woeste gronden en bosjes is belangrijk.
Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap: een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De bedrijfsgebouwen blijven daardoor op afstand van het lint. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen.
Het agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.
De kwaliteit van het agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie, in combinatie met de ontwikkeling van natuur.
In het agrarisch landschap zijn toegestaan:
De bosrijke ontginningen worden gekenmerkt door variatie in open en besloten ruimten, natuurwaarden en bosgebieden. In landschapspark Voskuilenheuvel is het typisch open karakter van de oude Peel zichtbaar (kenmerkende vegetatie en schaapskooi). Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit bomenlanen, bospercelen en rijk beplante erven.
In de bosrijke ontginningen met buurtschappen zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:
Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: openheid, rationele verkaveling, bomenlanen en variatie van open en besloten ruimten.
Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap: een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De bedrijfsgebouwen blijven daardoor op afstand van het lint. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen.
De groene uitstraling van de bosrijke ontginningen vraagt om een andere soort erfbeplanting: (versterking van de) rijke erfbeplanting met bomengroepen en houtwallen/-singels.
De bosrijke ontginningen zijn aangemerkt als rust zone. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en recreatieve ontwikkelingen in combinatie met uitbreiding van bosgebieden.
De kwaliteit van de bosrijke ontginningen kan verbeterd worden door onder andere bosontwikkeling.
De buurtschappen binnen de bosrijke ontginningen zijn aangeduid met 'specifieke vorm van gemengd - buurtschappen' en worden als 'de parels van Boekel' beschouwd. De buurtschappen zijn in de loop der jaren gegroeid en zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.
Van elk van de buurtschappen is een ruimtelijke analyse gemaakt van de opbouw van het buurtschap en de kwaliteiten of diskwaliteiten. In Bijlage 7 Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids wordt daarnaast voor elk van de buurtschappen ook een visie gepresenteerd waarin de gewenste ontwikkelingsruimte, ontwikkelingsrichting alsmede de gewenste kwaliteiten en waarden zijn beschreven.
Bij ontwikkelingen moet er sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.
In de bosrijke ontginningen met buurtschappen zijn toegestaan:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
huisvesting in de bedrijfswoning:
huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):
en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 6.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
huisvesting in de bedrijfswoning:
huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):
en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
huisvesting in de bedrijfswoning:
huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):
en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
huisvesting in de bedrijfswoning:
huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):
en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 9.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
huisvesting in de bedrijfswoning:
huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):
en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 10.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 11.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 12.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 14.1 toelaatbare gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 21.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
en voorts is het verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod onder b is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in lid 21.2 onder b af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afschermende werking van het groen.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Op deze locatie is tevens toegestaan:
Voor het in lid 26.1 toelaatbare gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor;
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Op deze locatie is tevens het gebruik van gronden als motorcrossterrein toegestaan.
Voor het in lid 31.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 33.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
en voorts is het verboden volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod onder b tot en met e is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in lid 33.2 onder b tot en met e af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de natuurwaarden.
Op deze locatie is tevens toegestaan:
Voor het in lid 36.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 38.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 40.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Op deze locatie is tevens het gebruik voor parkeren, uitsluitend ten behoeve van de functie 'evenemententerrein' zoals opgenomen in het artikel 43 Tuincentrum - evenemententerrein, op momenten van hoge parkeerdruk tijdens de op grond van artikel 43.1 onder b toegestane evenementen.
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 45.1 toelaatbare gebruik geldt het volgende:
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor een aanpassing van het toelaatbare of de omvang van het verblijfsrecreatieve gebruik zoals opgenomen in bovenstaande tabel.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Voor het in lid 49.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Het is verboden de woning zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders te laten gebruiken voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:
Op deze locatie is het gebruik voor wonen uitgesloten aangezien hier de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen op de verbeelding.
Ter plaatse van Berkhoek 15 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf uit een hogere milieucategorie indien:
Ter plaatse van Noordstraat 6 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf uit een hogere milieucategorie indien:
Ter plaatse van Schepersdijk 4 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf uit een hogere milieucategorie indien:
Ter plaatse van Millseweg 7a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:
Ter plaatse van Schutboom 9 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:
Ter plaatse van Telefoonstraat 39b mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:
Ter plaatse van Volkelseweg 30 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:
Ter plaatse van Leurke 6 mogen de gronden alleen gebruikt en bebouwd worden ten behoeve van de functie Wonen indien:
Ter plaatse van Bovenstehuis 6 mogen de gronden alleen gebruikt en bebouwd worden ten behoeve van de functie Wonen indien:
Ter plaatse van Rietvan 3a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Verblijfsrecreatie indien:
Ter plaatse van Peelstraat 20 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Verblijfsrecreatie indien:
Ter plaatse van Peelkensweg 3a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Verblijfsrecreatie indien:
Ter plaatse van Voskuilenweg 19 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Groepsaccommodatie indien:
Ter plaatse van Gemertseweg 9a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Tuincentrum - evenemententerrein indien:
Het is verboden:
Het is verboden:
Het is verboden:
Het is verboden:
Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in artikel 1.2.1 onder b tot en met l en in afwijking van het bepaalde in artikel 57, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:
Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 61.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het gestelde door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.
Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 57 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
algemeen geldende beoordelingsregels:
beoordelingsregels bij woonfuncties:
beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en nieuwe paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:
beoordelingsregels bij recreatieve routes:
beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:
beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:
beoordelingsregels fruitboomgaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 62.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het gestelde door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in artikel 2.2.1 onder b tot en met l en in afwijking van het bepaalde in artikel 58, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:
Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 63.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.
Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 58 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
algemeen geldende beoordelingsregels:
beoordelingsregels bij woonfuncties:
beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:
beoordelingsregels bij recreatieve routes:
beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:
beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:
beoordelingsregels fruitboomgaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 64.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in lid 3.2.1 onder b tot en l en in afwijking van het bepaalde in artikel 59, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:
Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten :
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 65.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.
Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 59 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
algemeen geldende beoordelingsregels:
beoordelingsregels bij woonfuncties:
beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:
beoordelingsregels bij recreatieve routes:
beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:
beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:
beoordelingsregels fruitboomgaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 66.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in artikel 4.2.1 onder b tot en met l en in afwijking van het bepaalde in artikel 60, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:
Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 67.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.
Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 60 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
algemeen geldende beoordelingsregels:
beoordelingsregels bij woonfuncties:
beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:
beoordelingsregels bij recreatieve routes:
beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:
beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:
beoordelingsregels fruitboomgaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Voor de beoordelingsregels in lid 68.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 57, 58, 59 of 60 af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de functie Wonen. De afwijking kan worden toegepast voor woningsplitsing of realiseren van een woning in een object dat nog niet voor wonen in gebruik is.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 57, 58, 59 of 60 af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de functie Detailhandel, Horeca of een vergelijkbare functie.
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
Voor de beoordelingsregels in lid 69.2 en 69.4 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het gestelde door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.
Voor de ten behoeve van de functies toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Omgevingsvergunning om te bouwen voor de samenvallende functies en daarbij af te wijken van het bepaalde in lid 70.1 onder a wordt verleend:
Ten behoeve van de toegelaten functies zijn toegestaan:
Voor de ten behoeve van de functie toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Op deze locatie zijn tevens hoge, permanente en niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen toegestaan; hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoge teeltondersteunende voorzieningen' opgenomen op de verbeelding.
Op deze locatie zijn tevens lage permanente teeltondersteunende voorzieningen toegestaan; hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - lage permanente teeltondersteunende voorzieningen' opgenomen op de verbeelding.
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 71.1 en 71.2 af te wijken wordt verleend voor:
Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
algemene beoordelingsregels:
voor het bepaalde onder a en b:
voor het bepaalde onder c:
voor het bepaalde onder d:
voor het bepaalde onder f:
Ten behoeve van de toegelaten functies zijn toegestaan:
Voor de ten behoeve van de functie toegelaten bebouwing geldt het volgende:
algemene beoordelingsregels:
specifieke beoordelingsregel:
voldoende parkeergelegenheid:
Voor het realiseren van daken op gronden aangeduid met Platte daken - Huize Padua geldt in afwijking op artikel 75.2 lid b dat op deze gronden platte daken zijn toegestaan.
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht onder de navolgende voorwaardelijke bepalingen:
In aanvulling op de regels voor bouwen van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt:
Op deze locatie bedraagt de maximale bebouwingsoppervlakte voor bedrijfs- en dienstgebouwen en overkappingen zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m², zijnde de maximale bebouwingsoppervlakte zoals vermeld op de verbeelding.
Op deze locatie bedraagt de maximale bebouwingsoppervlakte voor bijgebouwen zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m², zijnde de maximale bebouwingsoppervlakte zoals vermeld op de verbeelding.
Op deze locatie bedraagt het aantal woningen: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong>, zijnde het aantal woningen zoals vermeld op de verbeelding met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één vlak voor wat betreft het aantal toelaatbare woningen moet worden beschouwd.
Op deze locatie bedraagt het maximale bebouwingspercentage zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> %, zijnde het bebouwingspercentage zoals vermeld op de verbeelding.
Op deze locatie bedraagt de maximale inhoud zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m3, zijnde de inhoud zoals vermeld op de verbeelding.
Op deze locatie bedraagt de maximale bouwhoogte zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m, zijnde de maximale bouwhoogte van gebouwen zoals vermeld op de verbeelding.
Op deze locatie bedraagt de maximale goothoogte zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m, zijnde de maximale goothoogte van gebouwen zoals vermeld op de verbeelding.
Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 75 Bebouwd gebied - en gelet op de samenhang daarmee ook van artikel 77 Bouwen - woningen tot en met artikel 88 Bouwen - zendmast en artikel 92 Maximale oppervlakte bebouwd tot en met artikel 98 Maximale goothoogte - af te wijken wordt verleend voor:
hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
algemene beoordelingsregels:
beoordelingsregels bij vergroting bedrijfswoningen, woningen en/of bijgebouwen bij woningen of de herbouw van woningen en bijgebouwen die onder een bestaande maten regeling vallen:
beoordelingsregels bij platte daken binnen Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua:
beoordelingsregels bij Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua:
Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden is van belang dat deze locatie is gelegen in een indicatief aangeduid buurtschap.
Deze locatie is gelegen in het beekdal- en broekontginningenlandschap. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het beekdal- en broekontginningenlandschap, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.
Deze locatie is gelegen in het kampenlandschap met enken (hoge akkers). Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het kampenlandschap met enken, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.
Deze locatie is gelegen in de overgang van het beekdal- en broekontginningenlandschap naar het kampenlandschap met enken. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het beekdal- en broekontginningenlandschap en/of het kampenlandschap met enken, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.
Deze locatie is gelegen in het peelontginningenlandschap. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het peelontginningenlandschap, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.
Deze locatie is gelegen in de overgang van het kampenlandschap met enken naar het peelontginningenlandschap. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het kampenlandschap met enken en/of peelontginningenlandschap, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgidshet referentiekader.
Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan:
en voorts met dien verstande dat:
Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan:
en voorts met dien verstande dat:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 108.1.2 en een toename van geuremissie als gevolg van wijziging van aanwezige dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen toestaan indien per saldo sprake is van een afname van het aantal geurgehinderden in de gemeente Boekel.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 108.1.4 onder b en een toename van de oppervlakte van dierenverblijven toestaan. Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
Voor het gebruik van de gronden geldt voorts nog het volgende:
Het is verboden mobiele mestinstallaties te gebruiken zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders. Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten :
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor het bouwen en/of het gebruik, passend binnen de functie Agrarisch bedrijf - veehouderij ten behoeve van een monovergistingsinstallatie en/of monovergisting, waarbij sprake is van mestvergisting van de mest die ter plaatse van de betreffende functie Agrarisch bedrijf - veehouderij wordt geproduceerd.
Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:
Het is verboden binnen gebouwen dieren - al dan niet in hokken - anders dan op de grond te houden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden voor het houden van dieren.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 108.2.1 onder b en een toename van de oppervlakte van dierenverblijven toestaan. Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:
In afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de Deelgebieden:
In afwijking met artikel 4, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar nertsen worden gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object dat is gelegen in volgende Deelgebieden:
In de genoemde formules staat 'n' voor het aantal dieren (fokteven) met een minimum van 1.000. Bij minder dan 1.000 dieren wordt voor 'n' de waarde 1.000 ingevoerd.
Indien een aanvraag om een milieuvergunning of een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit Inrichting is ingediend voor het aanhoudingsbesluit van 12 oktober 2011, blijven de geldende geurnormen en vaste afstanden op het moment van indienen van de aanvraag van toepassing.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning weigeren als naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning zou leiden tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid.
Alvorens toepassing te geven aan de bevoegdheid in lid 108.4.1 vraagt het bevoegd gezag advies aan de GGD Hart voor Brabant.
Deze locatie is gelegen in het gebied Beperkingen veehouderij aangezien hier de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is opgenomen op de verbeelding. Dit is van belang voor hetgeen is bepaald in artikel 108.1.4 en 108.2.1.
Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan met dien verstande dat dit wel is toegestaan:
en voorts met dien verstande dat:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 110.1 en een toename van stikstof depositie als gevolg van wijziging van aanwezige dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen toestaan indien hiervoor:
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien:
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien:
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien:
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Voor:
gelden de beleidsregels zoals opgenomen in de Bijlage 14 Nota Archeologie waarbij in ieder geval geldt:
Bij de toepassing van het bepaalde in 115.2 wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.
Het is verboden:
met dien verstande dat het verbod niet van toepassing is:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in 115.2.2 af te wijken kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
De te overleggen gegevens en bescheiden relevant voor de vergunningverlening als bedoeld in 115.2.3 worden in drievoud ingediend.
Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning
voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.
Binnen 6 weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie
schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.
De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:
Bij de toepassing van het bepaalde in Artikel 99 Afwijken bouwregels wordt de karakteristieke waarde van het object in de beoordeling meegenomen en niet onevenredig geschaad.
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in 116.1.2 af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt door het bevoegd gezag verleend, indien:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het aanbrengen van verharding geen onevenredige nadelige invloed heeft op de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
Het is verboden:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de voor de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten relevante en bepalende elementen zoals zichtlijnen en historische situering. De omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen wordt verleend indien het historisch stedenbouwkundig belang van het complex Huize Padua als geheel niet onevenredig wordt geschaad. Dit belang wordt door de aanvrager aangetoond.
Het is verboden:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit van het ensemble die is gebaseerd op de samenhang tussen de verschillende gebouwen, monumenten, karakteristieke gebouwen, groen, verhardingen, bolle akkers, archeologische en/of aardkundige en geomorfologische waarden in het ensemble en de historische locatie van het ensemble.
Het is verboden:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van de bolle akkercomplexen.
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de aardkundig en geomorfologisch waardevolle wijstgronden.
Het is verboden:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de aardkundig en geomorfologisch waardevolle Peelrandbreuk.
Het is verboden houtopstanden te vellen of te doen vellen voor zover het gaat om:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De verlening van een omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in artikel 123.1 af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend indien de werken en werkzaamheden geen onevenredige nadelige invloed hebben op:
met dien verstande dat indien de omgevingsvergunning betrekking heeft op:
Het is verboden houtopstanden in bosgebieden die voorkomen op de lijst ´Beschermde bomen Boekel 2017´ te vellen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders.
Voor het doen van een melding geldt de volgende indieningsvereiste en procedureregel:
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien de werken en werkzaamheden geen onevenredige nadelige invloed hebben op de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.
Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien de werken en werkzaamheden geen onevenredige nadelige invloed hebben op de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.
Het is verboden:
dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de realisering van de ecologische verbindingszone en het herstel van het watersysteem.
Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor gebruik en/of bouwen, passend binnen de functie, waarbij sprake is van een innovatieve techniek of ontwikkeling die een bijdrage levert aan de verduurzaming van productiemethodes.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
het omgevingsplan Omgevingsplan Buitengebied 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0755.Omgevingsplan2016-VA02 van de gemeente Boekel.
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een dienstverlenend beroep, dat in een woning en/of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij het perceel in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn.
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf (Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf), een veehouderij (Agrarisch bedrijf - veehouderij), een glastuinbouwbedrijf (Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf), een paardenhouderij (Agrarisch bedrijf - paardenhouderij) of een overig agrarisch bedrijf (Agrarisch bedrijf - overig bedrijf). Mest wordt niet tot de voortgebrachte agrarische producten gerekend.
de commissie Advies Agrarische Bouwaanvragen (AAB) dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de toegestane functie van het gebouw of het terrein.
als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:
lijst van monumentale of waardevolle bomen zoals weergegeven en te raadplegen op de website Beschermde bomen Boekel 2017.
beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan.
de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen of komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
de beweiding zoals toegepast in het jaar voorafgaand aan de vaststelling van het plan.
bestaande ammoniakemissie wordt bepaald door:
de diersoorten waarvoor de legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan zijn gebouwd.
gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
het legaal gerealiseerde stalsysteem ten tijde van de vaststelling van het plan; bedoeld zijn de stalsystemen overeenkomstig de unieke stalbeschrijvingen van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) alsmede de nageschakelde initiatieven.
bestaande stikstofdepositie wordt bepaald door:
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor de toegelaten functies geschikt of geschikt te maken is.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een al dan niet vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
een overeenkomstig dit plan als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:
de lijst in bijlage 1 Gemeentelijke monumenten waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig dit plan als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in lid 128.50.
de geurbelasting ter plaatse van de gevel van het gevoelige object, berekend met V-Stacks, uitgedrukt in Europese odour units per m3.
object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. Wet: de Wet geurhinder en veehouderij.
een agrarisch bedrijf waarbij de productie die geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen en/of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1,5 m of meer.
gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden.
een accommodatie die logies overwegend aan personen in groepsverband (geen gezinsverband zijnde) verstrekt.
detailhandel in de volgende categorieën:
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkveehouderij en schapenhouderij.
een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegestane functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is.
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
niet als een bouwwerk aan te merken onderkomens, zoals vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
een gebouw dat gelet op het uitwendige karakter wordt beschouwd als zijnde een onderdeel van het cultureel erfgoed vanwege zijn cultuurhistorische waarde, architectonische en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid; onder het uitwendige karakter wordt verstaan de bestaande totaliteit van:
onder uitwendig karakter kunnen mede worden verstaan:
een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
activiteiten die in een woning en/of vrijstaand bijgebouw door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, waarbij het perceel in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van kleinschalig dagrecreatief medegebruik.
als kwetsbare objecten worden aangemerkt:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
nadere eisen zoals bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d van de Wet ruimtelijke ordening of voorschriften die aan een omgevingsvergunning kunnen worden gekoppeld op basis van artikel 2.22 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding hygiënisatie of indamping van mest.
permanente of semi permanente constructie met harde wanden, al dan niet met kunststoffolie binnenzak, en een kap, drijvend dek of vergelijkbare voorziening die de bovenzijde afsluit.
mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en de afdekking één geheel vormen.
in zijn geheel verplaatsbare en verrijdbare, niet onlosmakelijk met de grond verbonden installatie voor de bewerking van mest.
een op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dit plan en het monumentenbeleid.
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
het omschakelen naar een andere functie op de gronden die aangemerkt zijn als Bebouwing in open gebied maar waarbij, voor het volledig kunnen uitoefenen van de nieuwe functie, de gronden aangemerkt moeten gaan worden als Bebouwd gebied.
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
geurconcentratie als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3), gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 'Luchtbepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie'; voor de geurbelasting wordt uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie hetgeen betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.
bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, artikel 2.4 Crisis- en herstelwet en artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet; het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte bestaat uit de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
het omschakelen naar of vestigen van een andere functie op de gronden die zijn aangemerkt als Bebouwd gebied.
detailhandel die als nevenactiviteit een duidelijke relatie heeft met de toegestane hoofdactiviteit en in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de toegestane hoofdactiviteit.
agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegrond)teeltbedrijf, paardenhouderij of glastuinbouw valt zoals witloftrekkerijen, champignonkwekerijen, wormenkwekerijen of aquacultuur.
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining; onder vergelijkbare voorzieningen worden verstaan paddocks (relatief kleine omheinde uitloop, veelal voorzien van een zandbodem, in aansluiting op de stalling en ten behoeve van de vrije uitloop van paarden en pony's), stap- trainingsmolens, longeercirkels en paardencarrousels.
een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend is gericht op:
het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
een agrarische bedrijfswoning welke gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het binnen hetzelfde functievlak aanwezige agrarisch bedrijf.
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
gebied - bestaande uit de gemeenten Oss, Landerd, Grave, Uden, Mill en Sint Hubert, Cuijk, Boekel, Sint Antonius en Boxmeer - waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierenhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierenhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen; onder 'bestaand dierenverblijf' wordt in dit geval verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu (ex artikel 2.1.1.e Wabo) of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (ex artikel 2.1.i Wabo) of melding (ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer) op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een gedeelte van het jaar.
voorzieningen of constructies die bij agrarische bedrijven worden toegepast om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren, nader te onderscheiden in:
een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren.
rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
de voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
een agrarisch bedrijf dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot bouwperceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
De in dit plan opgenomen regels worden gelijkgesteld aan bestemmingen en regels, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere beoordelingregel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Het bevoegd gezag kan voor de toepassing van de regels in dit omgevingsplan indien zij dat noodzakelijk acht een ter zake onafhankelijk deskundig geachte commissie of een ter zake onafhankelijke deskundige om advies vragen. Het bevoegd gezag kan het advies gemotiveerd terzijde leggen.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
Op bouwwerken waarvoor in deze regels is bepaald dat de bestaande afstand, inhoud, dakhelling, oppervlakte, goot- of bouwhoogte in afwijking van de algemeen geldende regels, als maximaal of minimaal toelaatbare maat mag gelden, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in 134.1 niet van toepassing.
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
In afwijking van de overige bepalingen in dit plan mag op het adres Milseweg 1a het bestaande gebruik voor woondoeleinden onbeperkt worden voortgezet uitsluitend door G. J. H. Peters, geboren 15 april 1958 en M. G. V. Peters-Van den Broek, geboren 19 november 1955.