Omgevingsplan Buitengebied 2016    

Boekel

bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

identificatie planstatus
identificatiecode: datum: status:
NL.IMRO.0755.Omgevingsplan2016-VA02 Boekel 06-01-2016 voorontwerp
20-12-2016 ontwerp
projectnummer: 22-02-2018 vastgesteld
opdrachtleider:
drs. M.P. Kegler

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Wat is dit voor plan?     

Het Buitengebied van Boekel en een flexibel kader 

Dit is het omgevingsplan voor het buitengebied van de gemeente Boekel. Het buitengebied is een dynamisch gebied waar veel verschillende functies een plek hebben en zich willen ontwikkelen. De gemeente wil de kwaliteit van het buitengebied versterken. Het gaat dan om de kwaliteiten in brede zin: economische kracht, ruimtelijke- en landschappelijke kwaliteit en een goed, gezond woon- en leefklimaat.

De afgelopen jaren is de kwaliteitsverbetering van het buitengebied met de visie 'Vitaal Buitengebied' al in gang gezet. En deze ingeslagen weg slaat aan! Door een nauwe samenwerking tussen de gemeente, initiatiefnemers en andere belanghebbenden wordt al veel bereikt. Recent is daar het lokaal gezondheidsbeleid 2017-2020 aan toegevoegd.

De gemeente geeft de inzet op een gezonde fysieke leefomg eving nu een plek in dit omgevingsplan.

Het omgevingsplan = bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

In deze toelichting wordt niet gesproken van een bestemmingsplan, maar van een omgevingsplan. Voor dit gebied wordt namelijk niet zomaar een bestemmingsplan opgesteld, maar een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. De naam verklapt de betekenis al. Waar een bestemmingsplan normaal gesproken alleen regels over de ruimtelijke ordening mag bevatten, mag een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' meer bevatten, namelijk alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Daarnaast mag een dergelijk plan ook ander type instrumenten gebruiken dan een 'gewoon' bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een 'meldingsplicht' of 'gelijkwaardigheidsregels'. Dit plan is daarmee een omgevingsplan vooruitlopend op de Omgevingswet. In Bijlage 2 Omgevingswet en omgevingsplan wordt hier uitgebreid bij stil gestaan. In Bijlage 3 Toelichting gebruik mogelijkheden Chw is aangegeven op welke manier gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van de pilot-status onder de Crisis- en herstelwet.

De gemeente mag voor het Buitengebied een omgevingsplan vaststellen, omdat dit gebied in het Besluit Crisis- en herstelwet daartoe is aangewezen. Lees hierover meer in de bijlagen Omgevingswet en omgevingsplan en Toelichting gebruik mogelijkheden Chw.

Verbrede reikwijdte

De mogelijkheden die de pilot status biedt om een bestemmingsplan te maken met een verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om:

  • de nota 'Vitaal Buitengebied, kwaliteitsgids' te hanteren bij de beantwoording van de vraag of gevraagde ontwikkelingen passend zijn in het landschap zoals beschreven in de nota;
  • de nota 'Vitaal Buitengebied, kwaliteitsgids' te hanteren bij de beantwoording van de vraag of gevraagde ontwikkelingen binnen deelgebieden en buurtschappen op de betreffenden locatie passend zijn zoals beschreven in de nota;
  • de nota 'Vitaal Buitengebied, waardering' te hanteren bij het bepalen van de mate waarin sprake is van een ruimtelijke meerwaarde;
  • andere beleidsstukken en verordeningen voor de fysieke leefomgeving te integreren in het omgevingsplan.

1.2 Waarom een omgevingsplan?     

Wettelijke verplichting om het bestemmingsplan te actualiseren

Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2005 is in 2006 vastgesteld. Inmiddels zijn er bijna 10 jaar verstreken en is er beleidsmatig heel wat veranderd. Met het oog op de wettelijke houdbaarheidstermijn van een bestemmingsplan, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, is het nodig om een nieuw bestemmingsplan te maken.

Gebruik maken van de mogelijkheden van een omgevingsplan

In het buitengebied staat de gemeente voor uitdagingen en heeft de gemeente doelen geformuleerd zoals het versterken en verbeteren van de kwaliteit van het buitengebied, het vrijkomen van agrarische bebouwing door schaalvergroting, transformaties en bedrijfsbeëindiging, het verbeteren van het woon- en leefklimaat en het meer maatschappelijk verantwoord maken van de intensieve veehouderij.

De gemeente heeft hiervoor beleid geformuleerd in de gemeentelijke structuurvisie, de visie 'Vitaal Buitengebied Boekel', de notitie 'Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel' en de Nota lokaal gezondheidsbeleid 2017-2020. Ook de provincie Noord-Brabant heeft voor het buitengebied in het algemeen en de veehouderij in het bijzonder beleid en regels ontwikkeld in de zogenoemde Brabantse Zorgvuldigheidscore (BZV), geborgd in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant (Vr).

Bij het opstellen van de kaders voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied is geconstateerd dat de kenmerken van het instrument bestemmingsplan een knelpunt zijn bij het juridisch regelen van het beleid dat de gemeente voor het buitengebied heeft geformuleerd. Het gaat dan voornamelijk om de beperking van de reikwijdte van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad van Boekel heeft daarbij aandacht gevraagd voor het thema gezondheid bij het opstellen van het bestemmingsplan. Pogingen om de gezondheidseffecten een adequate plek te geven in de bestemmingsplannen buitengebied zijn tot op heden gestrand bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State omdat het aspect gezondheid buiten de reikwijdte van 'een goede ruimtelijke ordening' valt en de (op grond van de bestemmingsplanjurisprudentie noodzakelijke) objectieve criteria zoals afstandsmaten onvoldoende kunnen worden onderbouwd.

Het waarborgen van gezondheid en het geformuleerde beleid is niet mogelijk in een traditioneel bestemmingsplan. De gemeente heeft het bestemmingsplan mede daarom aangemeld voor de 11e tranche van de Crisis- en herstelwet (het project is hierin inmiddels opgenomen). Daarmee is de weg vrijgemaakt voor het opstellen van dit omgevingsplan, juridisch overigens een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Hiermee wordt voorgesorteerd op de toekomstige Omgevingswet. De juridische vormgeving wordt verder toegelicht in Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Boekel 2016 is een 'Kadernota' met de uitgangspunten voor een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Ondanks dat de 'Kadernota' is opgesteld voor het maken van een bestemmingsplan, zal de 'Kadernota' ook voor het omgevingsplan als spoorboekje fungeren. In de 'Kadernota' zijn op voorhand op strategisch niveau ambities bepaald en beleidskeuzes gemaakt voor de inrichting van het buitengebied.

Voor het Omgevingsplan Buitengebied Boekel 2016 gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • minder regels, meer loslaten;
  • deregulering en vertrouwen als uitgangspunt;
  • integratie van alle aspecten rondom de fysieke leefomgeving in één ruimtelijk plan;
  • meer ruimte en flexibiliteit voor wenselijke ontwikkelingen;
  • waarborgen van omgevingskwaliteit.

Deze filosofie sluit naadloos aan het beleid van Boekel en de Boekelse methode van werken: het zogenoemde 'Boekels model'.

Voorsorteren op de omgevingswet biedt mogelijkheden om op punten waar de huidige wetgeving en het huidige beleidskader als een belemmering voor wenselijke ontwikkelingen in Boekel worden ervaren, maatwerk te leveren. Daardoor kan het Omgevingsplan voor de onderwerpen gezondheid, een meer verantwoorde veehouderij en 'Vitaal Buitengebied' meer dan het bestemmingsplan worden afgestemd op de Boekelse praktijk en visie.

1.3 Voor welk gebied wordt het omgevingsplan vastgesteld?     

Het omgevingsplan wordt opgesteld voor nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente Boekel. Het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven. De locatie Boekels Ven valt buiten het plangebied, evenals de dorpskernen Boekel en Venhorst.

verplicht

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.4 Welke plannen en overige regels worden in dit plan opgenomen     

De volgende bestemmingsplannen gelden nu in het plangebied van dit omgevingsplan en worden vervangen voor dit plan:

verplicht

Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2005 vormt de basis voor dit omgevingsplan. Aanvullend zijn de reeds verleende vergunningen, vastgestelde wijzigingsplannen (Bovenstehuis 19, De Beemd 4, Het Goor 9, Schutboom 5, Waterdelweg 11a, Zijp 2-4, Voskuilenweg 9, Mutshoek 8 en Arendsnest 16) en genoemde postzegelbestemmingsplannen in dit omgevingsplan verwerkt.

In het kader van de verbrede reikwijdte zijn de volgende beleidstukken en verordeningen opgenomen in het omgevingsplan:

verplicht

Voor wat betreft de inhoud van de genoemde verordeningen en beleidsregels is het goed te vermelden dat in het voorontwerp van het omgevingsplan de door de gemeenteraad vastgestelde documenten zijn gebruikt. Deze verordeningen en beleidsregels zijn vervolgens aangepast aan de terminologie van het omgevingsplan en in het ontwerpbestemmingsplan aangepast. Inhoudelijk zijn daarbij geen structurele veranderingen doorgevoerd.

De verordeningen en beleidsregels moeten voorlopig in stand blijven omdat niet het gehele grondgebied van de gemeente in het omgevingsplan is opgenomen. Bij de vaststelling van het omgevingsplan zal in het vaststellingsbesluit worden opgenomen dat de verordeningen en beleidsregels van kracht blijven, tenzij het omgevingsplan op dat onderdeel een onherroepelijke werking heeft.

1.5 Wat kunt u lezen in deze toelichting?     

In deze toelichting gaan wij in de verschillende hoofdstukken in op:

Hoofdstuk 2 Onze visie op het buitengebied
Hoofdstuk 3 Keuzes voor het omgevingsplan
Hoofdstuk 4 Keuzes op basis van omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische vertaling keuzes
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 2 Visie op hoofdlijnen     

2.1 Inleiding     

Het omgevingsplan is een van de belangrijkste instrumenten die de gemeente heeft om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden. Het omgevingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie en dient uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de geldende beleidskaders en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Met de 'Structuurvisie Boekel 2011', de visie 'Vitaal Buitengebied Boekel', de notitie 'Naar een verantwoorde veehouderij Boekel', de 'Strategische visie 2025' de 'Geurverordening en Geurgebiedsvisie' en de Nota lokaal gezondheidsbeleid 2017-2020 heeft de gemeente Boekel haar visie op het buitengebied vastgelegd en de kaders voor het omgevingsplan gegeven. In de gebiedsvisie 'De Groene Ladder' is de visie voor de smalle boszone tussen Boekel en Gemert nader uitgewerkt.

In dit hoofdstuk wordt de visie op het buitengebied beschreven en vervolgens een thematische uitwerking opgenomen.

2.2 Visie op het buitengebied     

De gemeente Boekel zet in op het behouden en versterken van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De kwaliteit van de leefomgeving uit zich op verschillende manieren in Boekel:

  • een gezond woon- en leefklimaat;
  • ruimtelijke kwaliteit: landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit;
  • economische kwaliteit: werkgelegenheid, ruimte om te ondernemen.

Deze kwaliteiten vormen het uitgangspunt voor de integrale afwegingen die op basis van het omgevingsplan gemaakt worden. De specifieke kwaliteiten zijn per deelgebied vastgelegd.

Koers en Kwaliteiten deelgebieden

Het buitengebied van Boekel is op basis van het gemeentelijk beleid ingedeeld in verschillende deelgebieden:

  • afhankelijk van de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen (beekdal, kampenlandschap, peelontginningen: 'Vitaal Buitengebied; Kwaliteitsgids');
  • en/of gebaseerd op de visie voor een gebied (dynamisch, luw, rustig: 'Vitaal Buitengebied; Strategie');
  • en de ontwikkelingsrichting die beleidsmatig wordt nagestreefd (zoals ruimte voor meer stedelijke ontwikkelingen in het woonwerklandschap, ontwikkeling met behoud waardevolle karakter buurtschappen, versterking bosrijke ontginningen).

Op basis van deze indelingen zijn deelgebieden onderscheiden die van elkaar verschillen in kwaliteit en na te streven dynamiek. De verschillende deelgebieden zoals genoemd in de 'Structuurvisie' en 'Vitaal Buitengebied' zijn, op basis van de kernkwaliteiten van de gebieden, de onderlinge samenhang tussen gebieden en de toelaatbare ontwikkelingen binnen de deelgebieden vertaald naar vier deelgebieden met een aangepaste begrenzing.

Onderscheiden zijn:

verplicht

Figuur 2.1 Deelgebieden in omgevingsplan

Woonwerklandschap met buurtschappen

Het woonwerklandschap wordt gekenmerkt door een waardevol agrarisch cultuurlandschap dat bestaat uit afwisseling tussen open, oude akkers en de geslotenheid van linten en buurtschappen met hun karakteristieke bebouwing en beplanting.

Het woonwerklandschap is aangemerkt als dynamische zone. In eerste instantie is hier ruimte voor functies met een meer stedelijk karakter en het daarbij behorende intensiever gebruik en activiteitenpatroon. De ambitie van de de gemeente is het verbeteren van de kwaliteit van het woonwerklandschap. Deze verbetering kan plaatsvinden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.

De buurtschappen binnen het woonwerklandschap worden beschouwd als 'de parels van Boekel'. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijke en dorpse karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.

Beekdal met aansluitend open agrarisch landschap  

Het beekdal en het aansluitende open agrarisch (weide)landschap wordt gekenmerkt door openheid met slechts enkele houtsingels en relatief weinig bebouwing. De hoofdwatergangen Aa en de Leijgraaf vormen, samen met de oost-west georiënteerde waterlopen een robuust (oppervlakte - en grond)watersysteem. De ontginningslinten zijn overwegend noord-zuid georiënteerd, in combinatie met een oost-west oriëntatie van de waterlopen. Bomenlanen en houtsingels zijn overwegend haaks op de waterlopen aangelegd.

Het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.

De kwaliteit van het beekdal en aangrenzend open agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.

Agrarisch landschap

Het agrarisch landschap wordt gekenmerkt door - direct ten oosten van Boekel - min of meer half gesloten landschap, getypeerd door lange en korte zichtlijnen, laanbeplanting, houtwallen en singelbeplantingen waarbij in oostelijke richting het: wegen- en verkavelingspatroon steeds rationeler wordt en het landschap relatief grootschaliger. Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit rijk beplante erven en uit bomenlanen die de weidsheid onderbreken.

Het agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.

De kwaliteit van het agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie, in combinatie met de ontwikkeling van natuur.

Bosrijke ontginningen met buurtschappen

De bosrijke ontginningen worden gekenmerkt door variatie in open en besloten ruimten, natuurwaarden en bosgebieden. In landschapspark Voskuilenheuvel is het typisch open karakter van de oude Peel zichtbaar (kenmerkende vegetatie en schaapskooi). Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit bomenlanen, bospercelen en rijk beplante erven.

De bosrijke ontginningen zijn aangemerkt als rust zone. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en recreatieve ontwikkelingen in combinatie met uitbreiding van bosgebieden. De kwaliteit van de bosrijke ontginningen kan verbeterd worden door onder andere bosontwikkeling.

De buurtschappen binnen de bosrijke ontginningen zijn 'de parels van Boekel'. De buurtschappen zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.

2.3 Thematische koers, kwaliteiten en ambities     

In deze paragraaf worden de hoofdlijnen van de uitgangspunten voor het omgevingsplan op basis van de visie van de gemeente op het buitengebied beschreven, in het licht van de doelstellingen voor het omgevingsplan (minder regels, meer loslaten, vertrouwen, verbrede reikwijdte, kwalitatieve randvoorwaarden). De 'Kadernota' vormt de basis voor deze paragraaf.

2.3.1 Agrarisch gebied     

Agrarische economie

Door alle maatschappelijke discussies en veranderend beleid ten aanzien van de agrarische sector zullen er de komende jaren verdergaande veranderingen in de agrarische sector plaatsvinden. De agrarische sector is van oudsher de primaire beheerder van het platteland in Brabant, samen met de grote natuurbeheerders. Aangezien die laatste partij in Boekel nauwelijks vertegenwoordigd is, buiten de gemeente Boekel als grondeigenaar, zal de invulling van het landelijke gebied met name ook uitgevoerd worden door de agrarische sector.

Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de agrarische sector is het beleid aan verandering onderhevig. In de Verordening ruimte Noord-Brabant (Vr) van de provincie zijn voor de veehouderij zowel sturende als bindende regels opgenomen. Regels waaraan de gemeente en agrariërs zich moeten houden. De regels worden in het nieuwe plan overgenomen. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezond woon- en leefklimaat en een verantwoorde veehouderij.

De gebieden waar een agrarische economie primair aanwezig is, moet ook de ruimte krijgen om die sector te laten gedijen en ook in de toekomst te kunnen investeren. Hiermee wordt ook bijgedragen aan het meer duurzaam en verantwoord maken van de gehele agrarische sector. Hiervoor wordt de ruimte geboden, maar onder kwalitatieve voorwaarden om negatieve effecten op Natura 2000 te voorkomen en een gezond woon- en leefklimaat te borgen. Op basis van de kaders vanuit de planMER en omgevingsaspecten zijn in verband met dit streven nog aanvullende regels opgenomen (zie Hoofdstuk 4).

Gemengde plattelandseconomie

Voor ontwikkelingen in het landelijk gebied is de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' vastgesteld. Deze is gericht op andere dan agrarische activiteiten.

De vitaliteit van het buitengebied van Boekel is van groot belang. Daarbij verstaan we vitaliteit als het ruimte bieden aan passende ontwikkelingen in het buitengebied, mits de kwaliteiten van het landschap worden versterkt. Ontwikkelingen die bijdragen aan de verbondenheid van dorp, buurtschappen, landbouw, landschap en natuur.

In het verleden werd vaak uitgegaan van een strikte scheiding van functies, waarin bijvoorbeeld landbouw en natuur in aparte gebieden werden ondergebracht en waar het buitengebied werd beschermd tegen 'niet aan het buitengebied gebonden functies' (nee, tenzij). Dit is met de visie 'Vitaal Buitengebied' omgebogen naar een strategie, waarbij de kwaliteit van het landelijk gebied centraal staat en niet meer de scheiding van functies (ja, mits). Daarmee zet de gemeente in op de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie.

Het omgevingsplan dient ruimte te bieden voor gewenste ontwikkelingen op basis van 'Vitaal Buitengebied'. 'Vitaal Buitengebied' is primair de visie van de gemeente Boekel op de gemengde plattelandseconomie. Daarnaast geldt op hoofdlijnen de 'Structuurvisie Boekel' als uitgangspunt.

Deze beleidslijnen tezamen moeten mede zorgen voor een transitie in de landbouw en specifiek ontwikkeling richting een verantwoorde veehouderij. Hierbij blijft de kwaliteit van de omgeving altijd uitgangspunt. In de genoemde beleidsvisie is dat al vastgelegd. Ten aanzien van de agrarische sector zal dat in het omgevingsplan ook vastgelegd moeten worden. En wel strakker dan in het huidige bestemmingsplan. De omgevingskwaliteit staat daarbij nog meer centraal dan al het geval was.

Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel

De veehouderij is in Boekel een sterk vertegenwoordigde sector. Er zijn relatief veel en grote veehouderijen gevestigd binnen de gemeente. Boekel is dan ook één van de gebieden waar ook vanuit het maatschappelijke veld en vanuit de hogere overheden naar gekeken wordt als het gaat om een meer verantwoorde veehouderij richting de toekomst: het moet èn kan beter. Alleen onder die voorwaarde is er een toekomst voor de veehouderij in deze regio.

Ook de gemeente onderkent dit en zet in op een meer verantwoorde veehouderij. 2026 zal een eerste meetmoment zijn om te bekijken wat er daadwerkelijk van terecht is gekomen. En of er voldoende is ingezet op die verantwoorde veehouderij als het gaat om de regels van het omgevingsplan. De ontwikkeling naar een verantwoorde veehouderij kan alleen langs de weg der geleidelijkheid.

2.3.2 Natuur en landschap     

Landschappelijke structuur

De bestaande landschappelijke structuur van Boekel moet verder versterkt worden. Zeker om de ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector te ondersteunen en invulling te geven aan een zorgvuldigere landbouw in de gemeente. Hierbij kan de gemeente als één van de gebiedsbeheerders niet toekijken hoe alleen andere partijen daar uitvoering aan geven. De beschreven landschappelijke kwaliteiten moeten ook in het omgevingsplan beter tot z'n recht komen. Bestaande èn nieuwe elementen verdienen de planologische bescherming - en de handhaving daarop - om langdurig in stand gehouden te worden.

Bij ontwikkelingen binnen andere sectoren - wonen, werken, landbouw, zorg en recreatie - moet deze karakteristieke zonering van landschapstypologieën nog verder versterkt worden. Dat geldt ook voor de aanwezige oost-west gerichte waterlopen. Deze verbinden de landschappelijke zones met elkaar en hebben een natuurlijke en ecologische waarde daarin. Het zijn belangrijke landschappelijke dragers. Bij ontwikkelingen liggen er kansen om de waterlopen beter beleefbaar en ecologisch waardevoller te maken.

Grotere bos- en natuurgebieden

De groene hoofdstructuur van Boekel moet om dezelfde reden verder versterkt worden. Daarnaast geldt vanuit het rijksbeleid en het beleid van de provincie dat deze gebieden ten minste beschermd moeten worden voor zover ze de status van Natuur Netwerk Brabant - ecologische hoofdstructuur (NNB) of Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone (evz) dragen. Binnen het grondgebied zijn dat vrijwel dezelfde gebieden. Wat dat betreft is het opnemen van de bindende bescherming van het NNB en de bestaande ecologische verbindingszones (evz) in het omgevingsplan uit de Vr voldoende voor die bescherming.

2.3.3 Recreatie en toerisme     

Er zijn diverse recreatieve functies in Boekel aanwezig. Van grotere recreatieve voorzieningen, zoals Boekels Ven, tot kleinschalige verblijfsrecreatie en recreatieve routes. Veel van deze voorzieningen verdienen echter een kwalitatieve verbetering. Hiervoor moet juist ook in het buitengebied ruimte zijn voor ontwikkeling, waaronder ook begrepen schaalvergroting en verbreding.

Recreatieve ontwikkeling kan ook in het buitengebied in combinatie met horeca of zorg. Kwaliteit blijft echter een harde voorwaarde. Met name recreatieve nevenfuncties ziet de gemeente als een positieve bijdrage voor de ontwikkeling van Boekel als recreatief en toeristisch product. Vooral in het buitengebied. Dat kan als zelfstandige functie, maar ook als plattelandsverbreding. Afstemming met waardevol bos en natuur en landschappelijk waardevolle gebieden heeft daarbij prioriteit.

Het versterken en uitbouwen van de toeristisch-recreatieve functie van Boekel is één van de speerpunten van beleid. Dit maakt Boekel ook aantrekkelijk voor de inwoners en als vestigingsklimaat voor bedrijven. Tegelijkertijd kan deze sector ook bijdragen aan oplossingen voor de terugtredende agrarische sector.

2.3.4 Bedrijven     

Boekel is een gemeente met veel lokale bedrijven, zowel in het stedelijk gebied als in het buitengebied. Via deze kwaliteit wil de gemeente zich in de toekomst blijven profileren en nieuwe werkgelegenheid creëren. Lokale ondernemers moeten voldoende ruimte krijgen, zowel bestaande als nieuwe. Er moeten ook mogelijkheden komen voor verplaatsing naar de beter geschikte gebieden, dus van kom naar buitengebied èn van buitengebied naar kom. De terugtredende werkgelegenheid in de agrarische sector moet in andere sectoren worden opgevangen. Dat kan naast kleinschalige nieuwe economische functies in het buitengebied ook met extra werkgelegenheid binnen andere sectoren in de kom.

2.3.5 Zorg     

De toekomst van de zorgsector is een belangrijk aandachtspunt. Bestaande zorgvoorzieningen moeten versterkt worden. Er is ruimte voor nieuwe zorgvoorzieningen. Deze sector is in Boekel goed vertegenwoordigd en van wezenlijk belang voor Boekel. Ontwikkelingen in het buitengebied moeten een passende plaats kunnen krijgen.

2.3.6 Bodem en water     

Het waterschapbeleid schrijft voor dat er hydrologisch neutraal wordt gebouwd en dat hemelwater in het gebied wordt gehouden, totdat het de kans krijgt ter plaatse in de grond te trekken. In het huidige bestemmingsplan is hier geen voorbehoud voor opgenomen als het om rechtstreekse bouwrechten gaat. De keur van het waterschap is en blijft ook bij rechtstreekse bouwmogelijkheden van toepassing. Er is een watervergunning nodig als er ontwikkelingen plaatsvinden met meer dan 2.000 m² verhard oppervlak. In die gevallen zal er 'hydrologisch neutraal' gebouwd moeten worden.

Bij meer ingrijpende ontwikkelingen is en blijft de watertoets van toepassing. Het afvoeren van hemelwater op de eigen bodem blijft het standpunt van de gemeente, maar is tegelijk ook de eigen verantwoordelijkheid van de bouwer c.q. grondeigenaar. Ontwikkelingen zullen getoetst worden op dit hydrologisch neutraal ontwikkelen. In de meeste gevallen lost dit zichzelf (letterlijk) op in de achtertuin van de bouwer.

2.3.7 Windturbines     

De gemeente Boekel kent geen eigen beleid voor windturbines. In het huidige bestemmingsplan is de geboden ruimte door de provincie vernietigd. De huidige Vr biedt weinig ruimte voor de plaatsing van windturbines (kleine windturbines zijn in principe de verantwoordelijkheid van de gemeenten, middelgrote en grote windturbines zijn alleen op de door de provincie aangewezen locaties toegestaan).

In de huidige situatie en met het huidige streven naar verduurzaming wil Boekel opnieuw mogelijkheden bieden om kleine windturbines op te richten. De windturbines kunnen met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden.

2.3.8 Duurzaamheidsagenda     

Voor het omgevingsplan Buitengebied zijn twee speerpunten van de Duurzaamheidsagenda 2013-2016 van belang.

  • Duurzame ruimtelijke ordening:

    Dit is het behouden en versterken van (lokale) ruimtelijke kwaliteit van onder meer landschap, natuur en bebouwing vanuit het perspectief van mens, dier en plant. Binnen deze doelstelling zijn enkele concrete projecten opgenomen die van invloed kunnen zijn op de inhoud van het omgevingsplan:
    1. meer zongerichte daken realiseren: dit wordt toegepast bij uitgifte en opstellen van bestemmingsplannen; in het buitengebied heeft de gemeente hierin geen actieve rol;
    2. uitgangsnotitie zorgvuldig ruimtegebruik opstellen: dit is nog niet uitgevoerd; indien tijdig gereed kunnen later eventueel regels op inrichtingsniveau worden toegevoegd aan het omgevingsplan;
  • Duurzame agrarische sector:

    Dit gaat over het behouden en versterken van de lokale agrarische sector door duurzame ontwikkeling van de sector te stimuleren. Voor het omgevingsplan en ruimtelijke ontwikkeling zijn de volgende projecten (mogelijk) van belang:
    1. uitgangsnotitie duurzame agrarische sector: dit is de uiteindelijke notitie 'Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel';
    2. actualiseren duurzaamheidstoets veehouderij: dit valt integraal samen met de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij uit de Vr;
    3. zonnepanelen op boerendaken: deze zonnepanelen zijn in de meeste gevallen vergunningvrij;
    4. duurzame ontwikkeling promoten bij agrarische bedrijven: dit heeft betrekking op het doorlopende proces van gesprekken met ondernemers bij investeringsmomenten; deze maatregelen kunnen niet met het omgevingsplan worden afgedwongen;
    5. (nieuw:) onderzoek naar de economische kracht van de Agrifood Sector: onderzoek naar de economische waarde en positie van de agrarische sector en de hieraan gekoppelde bedrijvigheid in Boekel en ook in relatie tot de regio: welke kansen en bedreigingen spelen er in Boekel en waar kan versterking worden gezocht om de economische positie te versterken.

In aanvulling op deze Duurzaamheidsagenda worden twee ontwikkelingen nog meegenomen in het omgevingsplan:

  • het eenvoudig mogelijk maken van zonneweiden, zowel op een vlak waar bebouwing is toegestaan als in aansluiting op deze vlakken, tot een oppervlakte van 3 ha per zonneweide;
  • het eenvoudig mogelijk maken van kleine windturbines op de vlakken waar bebouwing is toegestaan en in aansluiting daarop indien uit veiligheidsoverwegingen plaatsing op het vlak niet mogelijk is.

Beide ontwikkelingsmogelijkheden dragen in belangrijke mate bij aan de gewenste energietransitie waarbij de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt verminderd. De ontwikkelingsmogelijkheden worden gekoppeld aan de volgende voorwaarden:

  • gelet op de kenmerkende kwaliteiten van de verschillende deelgebieden zijn windturbines en zonneweiden niet toelaatbaar in het beekdallandschap en in de bosrijke ontginningen;
  • beide ontwikkelingen zijn gekoppeld aan de voorwaarde dat de landschappelijke en ecologische kwaliteiten ter plaatse gewaarborgd moeten zijn;
  • voorwaarden met betrekking tot maximale hoogte en oppervlakte.

2.3.9 Energievisie     

In 2016 is in opdracht van de provincie Noord-Brabant door Posad een rapport opgesteld over de energieopgave en –transitie die voor Brabant voorligt ('Gebiedsstrategie Duurzame energieopgave, Provincie Noord-Brabant', september 2016). De gemeente Boekel heeft mede op grond van dit rapport enkele keuzes gemaakt en nog te maken als het gaat om de energieopgave die regionaal én lokaal opgepakt zou moeten worden.

Landelijke doelstelling

Diverse organisaties, waaronder overheden, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen hebben zich in 2013 verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei. Hierin zijn ambities afgesproken met betrekking tot opwekking van duurzame energie: naar 14% in 2020, 16% duurzame energie in 2023 en uiteindelijk 80 tot 95% minder CO2 uitstoot in 2050. Op dit moment voorziet Nederland in ongeveer 5,6% duurzame energie en heeft op dit vlak dus nog een hele weg te gaan.

De noodzaak van de energietransitie staat niet ter discussie. De manier waarop wel. Als Nederland energieneutraal wil worden, dan staat dit gelijk met 50.000 windturbines of 10% van het landschap vol met zonnepanelen. De doelen voor een duurzame energievoorziening hebben kunnen een enorme impact op de fysieke leefomgeving hebben, zeker in het buitengebied.

Regionale opgave

Ook de opwekking van duurzame energie neemt ruimte in de fysieke leefomgeving in. Een windturbine, biogasinstallatie of zonneveld kost ruimte. Er is ruimte nodig voor de installatie, maar ook omwille van veiligheid, geluid en schaduw om andere functies niet te hinderen. We kunnen dus niet overal energie opwekken. Wel kunnen we vaak combinaties van ruimtegebruik en energie maken. Daarnaast geldt dat met aanpassing van (nieuwe)bouwplannen, nieuwe wegen en andere ontwikkelingen, ook de vraag naar energie (en energieopwekking) kunnen beperken. Bijvoorbeeld door woonwijken gasloos te maken. Of stallen en huizen standaard te voorzien van zonnepanelen.

Deze energietransitie is bij uitstek een regionale en lokale opgave. De ruimtelijke en economische kenmerken van de regio bepalen namelijk in welke vorm het besparen en opwekken van energie het beste kan plaatsvinden. De regio Noord-Oost Brabant heeft deze opdracht in 2017 op bestuurlijk niveau opgepakt om verder uit te werken. Om daarmee een vervolg te gegeven aan de opgave die voorligt. Boekel wil daar in mee, maar wil ook nu al ruimte bieden voor duurzame energie. En uitvoering geven hieraan. De opgave is immers enorm.

Hernieuwbare energie Noord-Brabant

Het rapport van Posad geeft inzichten in de opgave die voorligt en wat dat betekent. De transitie naar duurzame energie is namelijk niet alleen een grote opgave, maar deze opgave brengt ook kansen met zich mee. Het rapport geeft inzicht in de maat en schaal waar het over gaat. Fguur 2.1 maakt dat duidelijk: wat heb je aan fysieke vormen van energieopwekking nodig om bijvoorbeeld een stad als Tilburg te voorzien van duurzame energie. Dit kan dan afgezet worden naar de fysieke leefomgeving waarin Tilburg ligt. En omgezet worden naar concrete keuzes. Passen bijvoorbeeld 38 windmolens beter dan 251 zonnepanelen? Of moet er een combinatie worden gezocht? En welk aandeel kunnen bewoners eventueel op hun eigen daken kwijt? Et cetera.

verplicht

Figuur 2.2 Schaal en maat duurzame energie opwekking

De conclusies uit het Posad rapport

Het rapport concludeert het volgende:

  1. Het is in theorie mogelijk om in de provincie energieneutraal te zijn in 2050 (maximale scenario's).
    1. Bij realisatie van deze doelstelling zijn er dus nog keuzes te maken in de energiemix, al zullen de maatregelen wel altijd substantieel zijn.
    2. Dit leidt bijvoorbeeld tot een landschap met zonne-energie uit voornamelijk uit zonneweides en windenergie in het gemengd landelijk gebied en de groenblauwe mantel. Daarnaast moet alle geothermische potentie en biomassa worden aangewend.
  2. Het overschot aan windenergie kan worden uitgeruild tegen brandstoffen en gas.
  3. De ruimtelijke impact kan alleen minder worden door maximaal energie te besparen.
  4. Besparing van gas/warmte/brandstof is van belang om v raag en aanbod van energie zoveel mogelijk bij elkaar te laten aansluiten.
  5. Als de maatregelen uit de scenario's onvoldoende blijken om energieneutraal te worden kan het resterende deel eventueel uit naastliggende gebieden, wind op zee of door import van biomassa aangewend worden. Het laatste vraag wel om meer biomassa-capaciteit.
  6. Wind- en zonne-energie hebben op dit moment de grootste potentie, maar wel elk met een ander ruimtebeslag.
  7. Gezien de blijvende hoge vraag naar warmte lijken biomassa en geothermie nu meer zinvolle opties dan wind- en zonne-energie. Hier is wel meer onderzoek voor nodig.

verplicht

Figuur 2.3 Energiebehoefte- en potentie (max. en min. scenario) zoals berekende in 2050 (landelijk)

Mogelijkheden in Boekel

Boekel wil haar aandeel in de regionale energie opgave realiseren. De opgave is niet nieuw. Al in de Duurzaamheidsagenda 2013-2016 zijn enkele concrete projecten opgenomen die invulling geven aan de energieopgave. In het buitengebied kan duurzaam energie opgewekt worden via zonnepanalen, windturbines, mestvergisting, biomassa en tuinbouwkassen. Geothermie is in Boekel nog nauwelijks onderzocht, maar de ligging van de Peelrandbreuk zal hier zeker een rol in spelen. De gemeente maakt hierin keuzes in relatie tot de kwaliteiten van de leefomgeving. Niet alles kan of wil de gemeente overal toestaan. En sommige mogelijkheden hoeven niet in het Omgevingsplan geregeld te worden.

Zonnepanelen

In de Duurzaamheidsagenda 2013-2016 is al aangegeven dat de gemeente meer zongerichte daken wil realiseren. Dit wordt ook toegepast bij uitgifte en opstellen van bestemmingsplannen waarin nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt. In het buitengebied heeft de gemeente hierin geen actieve rol. Wel kan hier bij vooroverleg over bouwplannen bij initiatiefnemers aandacht voor worden gevraagd.

De gemeente wil wel een stimulerende rol spelen door het eenvoudig mogelijk maken van zonneweides in het omgevingsplan, zowel op een vlak waar bebouwing is toegestaan als in aansluiting op deze vlakken, tot een oppervlakte van 3 ha per zonneweide.

De ontwikkelingsmogelijkheden worden gekoppeld aan de volgende voorwaarden:

  • gelet op de kenmerkende kwaliteiten van de verschillende deelgebieden zijn zonneweiden niet toelaatbaar in het beekdallandschap en in de bosrijke ontginningen;
  • de mogelijkheden zijn gekoppeld aan de voorwaarde dat de landschappelijke en ecologische kwaliteiten ter plaatse gewaarborgd moeten zijn;
  • er worden voorwaarden met betrekking tot maximale hoogte en oppervlakte opgenomen.

Windturbines

Naast zonne-energie kan ook windenergie een belangrijke bijdrage leveren aan de duurzame energieproductie. Windmolens zijn echter niet overal passend gezien de effecten die zij kunnen hebben op de omgeving (bijvoorbeeld slagschaduw en geluid) en de inpassing in het landschap.

Gezien de (landschappelijke) impact onderscheid de gemeente kleine windturbines (<25 m.) en grote windturbines (>25 m.). In het omgevingsplan worden enkel kleine windturbines mogelijk gemaakt op de vlakken waar bebouwing is toegestaan en in aansluiting daarop als uit veiligheidsoverwegingen plaatsing op het vlak niet mogelijk is. Hierbij worden grote gebieden ook al uitgesloten door onder andere de eisen die vliegbasis Volkel stelt in verband met aanvliegroutes, radarverstoring et cetera.

Net zoals bij zonneweides gelden voor deze kleine windmolens voorwaarden:

  • gelet op de kenmerkende kwaliteiten van de verschillende deelgebieden zijn windturbines niet toelaatbaar in het beekdallandschap en aansluitend open agrarisch landschap en in de bosrijke ontginningen;
  • de mogelijkheden zijn gekoppeld aan de voorwaarde dat de landschappelijke en ecologische kwaliteiten ter plaatse gewaarborgd moeten zijn;
  • er zijn voorwaarden met betrekking tot maximale hoogte en oppervlakte.

Grote windmolens vragen een uitgebreidere (bestuurlijke) afweging. Deze worden niet met het Omgevingsplan mogelijk gemaakt. In voorkomende gevallen zullen verzoeken voor grote windmolens aan de gemeenteraad worden voorgelegd.

Mestvergisting en Biomassa

Om duurzame energie op te wekken en kringlopen te sluiten, is er steeds meer behoefte aan mestvergisting. Voor mestvergisting is meer nodig dan mest van het eigen bedrijf. Mestvergisting kan impact hebben op het gebied van milieu, verkeer en de gezondheidssituatie van de omgeving. De raad is hier geen voorstander van en mestvergisting wordt daarom niet mogelijk gemaakt in het omgevingsplan. Voor biomassa geldt hetzelfde. Daarvoor geldt dat de agrarische en landelijke kenmerken van het gebied nog minder relatie heeft met de industriële activiteiten voor biomassa dan voor mestvergisting. Voor beide biedt het Omgevingsplan geen mogelijkheden.

Tuinbouwkassen

Boekel kent bij glastuinbouwbedrijven al een aantal warmte-kracht koppelingen. Bij bedrijven die dit nog niet hebben wil de gemeente deze mogelijkheden openhouden. Deze mogelijkheden kunnen via het reguliere vergunningenspoor benut worden. Het is niet nodig hiervoor (aanvullende) regels in het Omgevingsplan op te nemen.

Geothermie

De impact van geothermie op de leefomgeving is niet of nauwelijks duidelijk. Zo ook de mogelijkheden die er in Boekel eventueel zijn. Het is moeilijk om daarvoor regels te formuleren die iets toevoegen aan de fysieke leefomgeving en uiteindelijke de energietransitie. Het wordt niet nodig geacht om hierover iets op te nemen in het Omgevingsplan.

Ja, mits

Zoals het hele Omgevingsplan 2016 is de intentie van Boekel om goede initiatieven te omarmen en niet te redeneren vanuit mogelijke incidenten. Bovenstaande ontwikkelingsmogelijkheden kunnen bijdragen aan de enorme energieopgave die er ligt. De gemeente wil voorkomen dat een verdere beperking van mogelijkheden en/of gebieden op voorhand de noodzakelijke energietransitie, waarbij de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt verminderd, vertraagd of zelfs belemmerd. Hierbij moet worden meegenomen dat vooral de locatiekeuze van initiatieven in de regel niet alleen door de regels in de fysieke leefomgeving wordt bepaald, maar vaak ook door de ligging van het bestaande energienetwerk, bedrijven en (verwerfbare) eigendommen. Immers, zoals eerder al gesteld is de energietransitie één van de vele ruimteclaims die op onze fysieke leefomgeving liggen.

Hoofdstuk 3 Keuzes voor het omgevingsplan     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt de visie op hoofdlijnen (hoofdstuk 2), aangevuld met de resultaten van de analyse van omgevingsaspecten (hoofdstuk 4 en Bijlage 4 planMER) uitgewerkt op detailniveau. Ook voor dit hoofdstuk vormt de 'Kadernota' een belangrijk vertrekpunt. Op onderdelen wordt ook afgeweken van de vastgestelde 'Kadernota', bijvoorbeeld omdat het omgevingsplan andere instrumenten kent dan het bestemmingsplan.

3.2 Landelijk gebied     

3.2.1 Landbouw     

De agrarische sector is een van de belangrijkste vormen van grondgebruik in het buitengebied. De laatste jaren is er sprake van een steeds verdere terugtreding van de landbouw. Steeds meer bedrijven stoppen en schakelen over op andere activiteiten en functies. Anderzijds is er binnen de gehele landbouw al jaren sprake van een schaalvergroting. In Boekel gaat het dan met name om de veehouderij.

Landbouwbedrijven die op een verantwoorde en duurzame manier het bedrijf runnen en een volwaardig bestaan uit de agrarische functie (kunnen) halen moeten ook zicht houden op een goed voortbestaan in de toekomst. De gemeente wil deze ruimte ook bieden.

Veel agrarische bedrijven zijn gestopt of zullen stoppen de komende jaren. De overblijvende bedrijven zullen alle zeilen bij moeten zetten om het voortbestaan te kunnen waarborgen. Dit houdt concreet in dat er minder locaties in het buitengebied zullen zijn waar een agrarisch bedrijf is gevestigd en de agrarische bebouwing is geconcentreerd. De overblijvers zullen vaak wel meer ruimte nodig hebben voor de bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering moet immers beter verantwoord worden, landschappelijk passend zijn en aan allerlei regels voldoen die 10 jaar geleden nog niet golden. Hun bedrijfslocaties zullen gemiddeld genomen dus ook groter worden, zo niet al zijn.

3.2.1.1 Bedrijfsomvang     

In Boekel is ook nog sprake van een flink aantal stoppers. Enerzijds de bedrijven die aangegeven hebben dat zij voor 2020 zullen stoppen. Anderzijds zijn het bedrijven die feitelijk geen bedrijf meer vormen: de zogenaamde hobbyboeren en burgers die nog een zeer beperkte agrarische functie hebben bij hun woning.

De gemeente hanteert in principe een minimale omvang om agrarische functies ook daadwerkelijk als Agrarisch bedrijf te bestemmen. Om de omvang te bepalen wordt gebruik gemaakt van de Standaard Verdien Capaciteit (SVC). In het bestemmingsplan Buitengebied 2005 is destijds de omvang in Nge (Nederlandse Grootte Eenheid) als maatstaf genomen; deze norm en eenheid is inmiddels achterhaald en op grond van jurisprudentie niet meer bruikbaar.

Er is inmiddels een beter bruikbare eenheid ontwikkeld door het LEI en de WUR: het kengetal Standaard Verdiencapaciteit (SVC). Dit kengetal is goed te gebruiken voor het vergelijken van de verschillende agrarische sectoren. Met name ten aanzien van volwaardigheid, toegevoegde waarde en arbeidsbehoefte. Voor het bepalen van de vraag of er sprake is van een agrarische bedrijf is het goed om alleen de agrarische activiteiten te waarderen: er wordt bekeken of de agrarische functie volwaardig genoeg is dat daar ook een passende functie met de daarbij horende mogelijkheden voor nodig is.

Het LEI onderscheidt 5 klassen op basis van het bedrag aan SVC:

  1. < € 25.000: zeer kleine bedrijven: Deze bedrijven vragen een arbeidsinzet van maximaal 0,75 arbeidsjaareenheden (aje), tenzij deze minder efficiënt of voor lagere vergoeding wordt ingezet.
  2. € 25.000 - € 60.000: kleine bedrijven: Deze bedrijven vragen een arbeidsinzet van 0,75 tot maximaal 1,5 aje, afhankelijk van automatisering en efficiëntie van arbeid.
  3. € 60.000 - € 100.000: middelgrote bedrijven: Deze bedrijven zijn van dusdanige omvang dat voor ongeveer 1,5 tot 2,5 aje een gemiddelde toegevoegde waarde kan worden gerealiseerd.
  4. € 100.000 - € 250.000: grote bedrijven: Deze bedrijven zijn van dusdanige omvang dat voor ongeveer 2,5 tot 5 aje een gemiddelde toegevoegde waarde kan worden gerealiseerd.
  5. > € 250.000: zeer grote bedrijven: Deze bedrijven kunnen aan meer dan 5 aje arbeid bieden tegen een gemiddelde vergoeding.

Gelet op de hiervoor genoemde indeling hanteert de gemeente in principe de grens van € 25.000 Standaard Verdien Capaciteit (SVC) om agrarisch gebruik ook daadwerkelijk als agrarisch bedrijfsmatig aan te merken. Deze norm van € 25.000,- is globaal vergelijkbaar met de norm van 10 Nge (Nederlandse Grootte Eenheid) die als ondergrens is genomen in het tot nu toe geldende bestemmingsplan Buitengebied 2005.

Voor het omgevingsplan is in eerste instantie alleen maar relevant of er sprake is van een agrarisch bedrijf of niet: alleen voor bedrijfsmatige agrarisch activiteiten worden bouwmogelijkheden geboden in het omgevingsplan.

Uiteindelijk is deze SVC-norm niet alleen doorslaggevend voor het toekennen van functies aan locaties. Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, ondernemerschap, leeftijd en de marktsituatie bepalen mede de kans op een duurzaam voortbestaan van het bedrijf en daarmee de noodzaak tot het toekennen van een agrarische functie. Dit zal met name voor de groep tot €25.000 SVC gedurende het planproces moeten blijken. Als ondernemers in die zin steekhoudende argumenten hebben, dan kan dat reden zijn om alsnog het agrarische bedrijfsmatige gebruik in het omgevingsplan te erkennen en de bijbehorende bouwmogelijkheden toe te kennen.

3.2.1.2 Agrarische bedrijfstypen     

In het omgevingsplan zal onderscheid worden gemaakt tussen verschillende soorten agrarische bedrijven. Hierbij wordt aangesloten op de definities die in de Vr zijn opgenomen, met dien verstande dat als gevolg van de resultaten van het planMER paardenhouderijen als een aparte categorie zullen worden aangemerkt.

Aanvullend hierop zijn er in het veld ook agrarische bedrijven die inmiddels gestopt zijn, maar nog steeds een agrarische bestemming hebben. Er is nog geen keuze gemaakt voor de toekomst: totaal iets anders gaan doen of een nieuwe agrarische onderneming vestigen. Deze locaties worden vooralsnog als agrarisch bedrijf aangemerkt met dien verstande dat indien er geen vee meer aanwezig is de locatie niet als een veehouderij locatie wordt aangemerkt. Gelet op de onzekere toekomstverwachting worden voor deze bedrijven geen bouwmogelijkheden opgenomen.

Daarmee zal er een verandering ontstaan ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Gezien de beleidswijzigingen die hebben plaatsgevonden bij zowel provincie als gemeente, is dit de best passende doorvertaling van dat beleid naar het omgevingsplan.

  • (Vollegronds)teeltbedrijf: 

    agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt; tot deze bedrijven worden ook gerekend de locaties waar de agrarische bedrijfsexploitatie is gestopt, maar waarvan de bedrijfsbebouwing nog aanwezig is èn waar nog geen nieuwe (agrarische) functie is ontwikkeld: de boer moet nog kiezen of en hoe de locatie in de toekomst gebruikt zal gaan worden;
  • Veehouderijbedrijf:

    agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
  • Glastuinbouwbedrijf:

    agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • Overig agrarisch bedrijf:

    agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt, bijvoorbeeld de champignonbedrijven;
  • Paardenhouderij:

    agrarisch bedrijf gericht op het houden, fokken, handelen of melken van paarden en pony's.

De algemene definitie voor het Agrarische bedrijf wordt ook overgenomen uit de Vr: een agrarische bedrijf is een inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren. Het kan een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij of een overig agrarisch bedrijf betreffen.

In het plangebied komen ook gemengde bedrijven voor, bijvoorbeeld een glastuinbouwbedrijf met vollegrondsgroenteteelt of een veehouderij waar ook paarden gehouden worden.

In principe is er geen noodzaak om dit gemengde gebruik uit te sluiten of te reguleren. Hierop zijn twee uitzonderingen:

  • op basis van de Vr is het wel noodzakelijk om elk bedrijf met vee (ook al is dat een gemengd bedrijf met een kleine neventak veehouderij) aan te merken als veehouderij;
  • op basis van de Vr is het ook noodzakelijk dat uitbreiding van bedrijven met glastuinbouw niet zonder meer kan worden toegestaan.

Het omgevingsplan hanteert om deze reden de volgende indeling en toelaatbaarheid van (gemengde) agrarische bedrijven:

  • (vollegronds)teeltbedrijf:
    1. (vollegronds)teeltbedrijf bij wijze van hoofdactiviteit;
    2. alsmede overige agrarisch bedrijven;
    3. en/of bestaande paardenhouderijen bij wijze van nevenactiviteit;
  • veehouderij:
    1. veehouderij bij wijze van hoofd- of nevenactiviteit;
    2. alsmede (vollegrondsteelt)bedrijf, of overige agrarische bedrijven;
    3. en/of bestaande paardenhouderijen bij wijze van nevenactiviteit;
  • glastuinbouwbedrijf
    1. glastuinbouwbedrijf bij wijze van hoofdactiviteit;
    2. alsmede (vollegrond)teeltbedrijf;
  • overig bedrijf:
    1. overig bedrijf bij wijze van hoofdactiviteit:
    2. alsmede (vollegrondsteelt)bedrijf;
    3. en/of bestaande paardenhouderijen bij wijze van nevenactiviteit;
  • paardenhouderijen;
    1. paardenhouderijen als hoofdactiviteit;
    2. alsmede (vollegrondsteelt)bedrijf en/of overige agrarische bedrijven.

3.2.1.3 Omschakeling van bedrijfstypen     

De bovenstaande bedrijfstypen kennen verschillende regels. Voor een veehouderij gelden andere regels dan voor een teeltbedrijf (akkerbouw). Het is daarom ook noodzakelijk om binnen de bestemming regels op te nemen voor het omschakelen van het ene naar het andere bedrijfstype. Ook moet er voor gecombineerde bedrijfstypen, de vroegere gemengde bedrijven, een duidelijk regime worden opgenomen voor de aanwezige bedrijfstakken. Met name het restrictievere beleid en de nieuwe voorwaarden voor ontwikkeling van de veehouderij moet hierin goed worden geregeld.

3.2.1.4 Omvang agrarische bouwmogelijkheden/bouwvlak     

De beleidswijzigingen zoals opgenomen in de Vr hebben mede betrekking op de toelaatbare omvang van het te bebouwen gebied per bedrijf (bouwvlak). Vooral voor de veehouderij is hiervoor nieuw beleid geformuleerd. De Vr geeft hier rechtstreeks werkende regels voor die in het omgevingsplan moeten worden opgenomen. Concreet betekent dat het volgende.

  • Indien er sprake is van een bestaand bouwvlak dat groter is dan 1,50 ha, dan wordt deze in principe in omvang teruggebracht en tot 1,50 ha begrensd op de bestaande bebouwing en/of voorzieningen, tenzij hierna anders omschreven.
  • Voor alle agrarische bedrijfstypen, uitgezonderd glastuinbouwbedrijven en vollegrondsteeltbedrijven in de Groenblauwe mantel, geldt dat er maximaal 5.000 m² aan teeltondersteunend glas mag worden opgericht of aanwezig mag zijn.
  • (Vollegronds)teeltbedrijven kennen geen maximale omvang voor het bouwvlak. De bestaande rechten worden gerespecteerd. Er geldt wel een maximum voor permanente teelt ondersteunende voorzieningen (gedifferentieerd naar hoge en lage voorzieningen en met een onderscheid naar deelgebieden), welke direct aansluitend op het bouwvlak moet zijn gelegen.
  • Alle glastuinbouwbedrijven worden begrensd op de bestaande en vergunde omvang. Uitbreiding blijft mogelijk op grond van het bestaande glastuinbouwbeleid van de provincie en de gemeente. Er wordt in het omgevingsplan geen uitbreidingsrichting meer opgenomen. Verdere uitbreiding binnen de glastuinbouwdoorgroeilocatie kan alleen op basis van de actuele integrale visie voor het gehele glastuinbouwdoorgroeigebied zoals in Bijlage 29 opgenomen.
  • Bouwvlakken voor veehouderij worden begrensd op maximaal 1,50 ha, tenzij er al sprake is van een groter bouwblok in het huidige bestemmingsplan en deze ruimte ook rechtmatig in gebruik is met bebouwing en/of andere voorzieningen ten behoeve van het bedrijf.
  • In gebieden waar de provinciale aanduiding 'Beperkingen veehouderij' van toepassing is zijn uitsluitend ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderij toegestaan mits sprake is van een bepaalde mate van grondgebondenheid. Dit betekent dat er praktisch gezien nauwelijks ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor de intensieve veehouderij.
  • Binnen het 'Natuur Netwerk Brabant' moeten veehouderijen in principe geen ontwikkelingsruimte meer krijgen; in Boekel zijn geen agrarisch bedrijven met een bouwvlak in het NNB gelegen.
  • Alle paardenhouderijen en overige agrarische bedrijven worden begrensd op een maximaal bouwvlak van 1,50 ha, tenzij er al sprake is van een groter bouwblok in het huidige bestemmingsplan en deze ruimte ook rechtmatig in gebruik is met bebouwing en/of andere voorzieningen ten behoeve van het bedrijf. In het omgevingsplan kunnen eventueel bevoegdheden worden opgenomen voor verdere uitbreiding.

Voor het overige worden de hier niet benoemde regels uit de Vr (bijvoorbeeld ten aanzien van teelt ondersteunende voorzieningen in bepaalde gevoelige gebieden) gerespecteerd.

3.2.1.5 Uitbreiding agrarisch bouwvlak     

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak ook uitbreidingsruimte nodig. Deze ruimte zal in tegenstelling tot het huidige bestemmingsplan niet meer direct beschikbaar zijn: er mag niet zomaar gebouwd worden. In het omgevingsplan wordt er van uitgegaan dat de gemeenteraad de bevoegdheid om een bouwvlak te wijzigen en vergroten delegeert aan het college tot maximaal 1,50 ha voor veehouderijen. Aan deze uitbreiding zijn wel voorwaarden verbonden, waaronder de gevolgen voor het milieu en landschappelijke inpassing. Indien er sprake is van een uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 1,50 ha, dan hoort daar ook een volledige en zorgvuldige planologische afweging bij. Uitzondering hierop is de uitbreiding van (vollegronds)teeltbedrijven. Hiervoor wordt geen maximum omvang voor het bouwvlak in het omgevingsplan opgenomen.

Het uitbreiden van een bouwvlak voor intensieve veehouderij in de gebieden aangeduid met 'Beperkingen veehouderij' is in praktische zin bijna onhaalbaar: naar verwachting kunnen deze bedrijven niet voldoen aan de verplichte mate van grondgebondenheid. De regeling in het omgevingsplan is daarmee een continuering van het reconstructiebeleid sinds 2005, anderzijds is dit een directe werking als gevolg van de Vr.

3.2.1.6 Bouwen buiten het (agrarisch) bouwvlak     

Het is in beginsel niet toegestaan om te bouwen buiten enig bouwvlak, ook niet aangrenzend op of nabij een agrarisch bouwvlak. In het omgevingsplan zijn hierop de volgende uitzonderingen gemaakt, mits binnen het bouwvlak geen fysieke ruimte meer aanwezig is, voor de navolgende voorzieningen.

  • Teeltondersteunende voorzieningen: bestaande en vergunde permanente teeltondersteunende voorzieningen worden aangeduid. Nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn - met toepassing van een afwijkingsprocedure - toegestaan. Op basis van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden meer mogelijkheden in het woonwerklandschap en het open agrarisch gebied geboden dan in het beekdal en de bosrijke ontginningen. Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn overeenkomstig het provinciaal beleid op alle agrarische gronden toegestaan. Een van de voorwaarden in de afwijkingsbevoegdheid is het voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Dit is maatwerk per locatie.



    In onderstaande tabel zijn de mogelijkheden per deelgebied aangegeven.

Deelgebied mogelijkheden nieuwe teeltondersteunende voorzieningen

(met toepassing afwijkingsprocedure)
beekdal lage tijdelijke

3 ha lage permanente

geen hoge permanente
Bosrijke ontginningen lage tijdelijke

3 ha lage permanente

geen hoge permanente
woonwerklandschap lage tijdelijke

5 ha lage permanente

3 ha hoge permanente
open agrarisch landschap lage tijdelijke

5 ha lage permanente

3 ha hoge permanente

  • Opslag ruwvoer: indien sprake is van een bouwvlak voor een veehouderij, dan kan direct aansluitend op dit bouwvlak opslag van ruwvoer plaatsvinden, mits deze opslag gekoppeld is aan de betreffende veehouderij en niet binnen het agrarisch bouwvlak kan worden gerealiseerd; voor het realiseren van de opslag is geen procedure voorzien, de initiatiefnemer dient wel ten alle tijden te blijven voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld.
  • Schuilgelegenheden voor dieren: het omgevingsplan voorziet in mogelijkheden voor schuilgelegenheden voor hobbymatig gehouden dieren buiten een agrarisch bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
    1. er wordt altijd een afwijkingsprocedure toegepast;
    2. de bebouwing kan fysiek niet binnen het eigen bouwvlak worden gerealiseerd; het reeds verbruikt hebben van het maximale toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen is hierbij niet relevant;
    3. de schuilgelegenheid moet geplaatst worden in een dierenweide van ten minste 5.000 m² oppervlak;
    4. bebouwing en locatie voldoen aan de algemene regels van omgevingskwaliteit;
    5. bebouwing wordt zo dicht mogelijk tegen een bestaand bouwvlak aan opgericht;
    6. het maximale bebouwingsoppervlak bedraagt maximaal 30 m², is maximaal 5,0 m hoog en heeft een goothoogte van maximaal 3,0 m;
  • Erfverhardingen en andere verharde oppervlaktes: erfverhardingen en andere (bedrijfsmatig gebruikte) verharde oppervlaktes moeten binnen een bouwvlak liggen. Slechts in het geval van de ontsluiting van een bouwvlak op de openbare weg kan er sprake zijn van verharding buiten een bouwvlak.

Nieuw te realiseren voorzieningen zullen worden getoetst aan de omgeving waarbinnen ze komen te liggen. In sommige gebieden zijn bepaalde voorzieningen niet wenselijk of moeten die zelfs worden uitgesloten. Met name het beekdallandschap en andere natuurlijke en landschappelijke waarden moeten hiervoor beschermd worden.

3.2.1.7 Tweede bedrijfswoningen     

Tweede bedrijfswoningen zijn niet wenselijk. Daar waar deze vergund zijn, zullen deze rechten worden gerespecteerd. Anderzijds zullen deze woningen, zowel de eerste als de tweede, onverminderd verbonden blijven aan de agrarische bedrijfsvoering.

3.2.1.8 Mestbewerking en mestverwerking     

Mestbewerking is een actueel thema in de landbouw. Er geldt vanuit Europa en het Rijk een verplichting om te komen tot evenwichtsbemesting en het mestoverschot verantwoord af te zetten. Mestbewerking is daarbij een gegeven en nieuwe technieken zijn sterk in opkomst.

De gemeente biedt geen directe mogelijkheden voor grootschalige (bio)vergisting van mest. Dergelijke industriële installaties zijn té grootschalig en ingrijpend voor de omgeving en het milieu en zijn daarmee niet wenselijk binnen de gemeente. Dergelijke functies horen thuis op zware (boven)regionale bedrijventerreinen.

Onder mestbewerking worden verschillende activiteiten verstaan. Met bewerking wordt onder andere geprobeerd om de mest makkelijker te kunnen transporteren. Verder kan mestbewerking zich richten op het 'ontleden' van de mest in allerlei (herbruikbare) stoffen. Denk hierbij aan het scheiden van dunne en dikke fractie en het drogen van mest.

De gemeente wil mestbewerking toestaan binnen de agrarische inrichting die de mest produceert. Maar wel altijd binnen het bouwvlak. Hierbij moet de bewerking echter wel beperkt blijven tot een agrarische bedrijfsactiviteit van het betreffende bedrijf ter plekke waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor de mest van hetzelfde bedrijf dat op een andere locatie is geproduceerd.

Bij de vaststelling van de 'Kadernota' door de raad op 8 oktober 2015 is een amendement aangenomen waarmee richting wordt gegeven aan het gebruik van mobiele mestscheiders. Dit amendement is - in aangepaste vorm - verwerkt in het omgevingsplan.

Gelet op de opkomst van nieuwe technieken en initiatieven zoals het initiaitef van een zuivelonderneming om monovergisting bij melkveehouderijen toe te passen, is in het omgevingsplan een afwijking voor monovergisting opgenomen.

Het gebruik van mestzakken en foliebassins buiten bouwvlakken wordt niet toegestaan. Mest moet opgeslagen worden in permanente opslagvoorzieningen, binnen het bouwvlak. De emissie van dergelijke voorzieningen moet zo ver mogelijk beperkt worden. Een dergelijke voorziening is goed te verantwoorden op grond van de economische waarde van mest als grondstof.

3.2.1.9 Verbreding agrarisch bedrijf     

Onder (ondergeschikte) nevenactiviteiten valt een breed veld van functies op het gebied van toerisme en recreatie, ondergeschikte vormen van detailhandel, educatie, agrotoerisme, energieopwekking, zorg en dergelijke. Ook agrarisch natuurbeheer, biologische landbouw en het verbouwen van streekproducten valt onder de verbrede landbouw. De gemeente Boekel heeft de mogelijkheden hiervoor in de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied' onbegrensd gelaten. En dat moet zo blijven. Het opnemen van lijstjes met functies en omvang of randvoorwaarden blijkt in de praktijk eerder belemmerend te werken dan de verbreding in de landbouw te stimuleren.

Indien er concrete besluiten zijn genomen in het verleden voor dergelijke activiteiten, dan worden deze in het nieuwe plan opgenomen. In principe als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch bedrijf. Of waar van toepassing bij een andere functie. Dit wordt verbaal geregeld.

Nieuwe nevenactiviteiten moeten in het omgevingsplan op een relatief eenvoudige wijze mogelijk worden gemaakt. Het nieuwe instrument van het doen van een melding is hiervoor naar verwachting zeer geschikt en sluit aan bij de beoogde ontwikkelingsruimte die in 'Vitaal Buitengebied' wordt geboden.

3.2.2 Paardenhouderij     

De paardenhouderij heeft zich de afgelopen decennia sterk ontwikkeld. Zowel het bedrijfsmatige deel als de hobbyist. In Boekel is een relatief beperkt aantal paardenhouderijen aanwezig. Het gaat in Boekel om een diversiteit aan bedrijven en ook paardenliefhebbers.

In het omgevingsplan worden alleen paardenhouderijen als dusdanig opgenomen die ook bedrijfsmatig als dusdanig worden geëxploiteerd.

3.2.2.1 Bedrijfsmatige paardenhouderij     

De gehele paardenhouderij is een wezenlijke (agrarisch verbonden) sector die mede bepalend is voor ons landschap en de inrichting van het grondgebied. Het houden van paarden kent in veel situaties een bepaalde grondgebondenheid. Paarden hebben een bepaalde minimale bewegingsruimte nodig. Daarbij kent de branche ook enkele specifieke aandachtspunten, zoals de paardenbakken, rijhallen en maneges met hun publiek aantrekkende werking.

In het nieuwe omgevingsplan kan een bedrijfsmatig geëxploiteerde paardenhouderij als volgt bestemd worden:

  • als agrarisch bedrijf voor: paardenfokkerijen, paardenmelkerijen, een stoeterij, de africhting en training van (fok)paarden en paardenpensions;
  • als recreatief bedrijf: maneges en springhallen.

Bestaande bedrijven worden in locatie en omvang gerespecteerd in het nieuwe plan. Het bouwvlak wordt wel strak begrensd, net als bij (andere) agrarische bedrijven. De maximale omvang voor de toekomst wordt in principe vastgelegd op 1,50 ha. In het geval dat er grotere uitbreidingen gevraagd worden, of er al een groter oppervlak in gebruik is, dan kan de gemeente daarvoor een zorgvuldige en volledige planologische afweging maken. Dat is met name van belang bij maneges en verbreding van deze bedrijven naar bijvoorbeeld een meer recreatieve activiteit of minder agrarische gerelateerde activiteiten.

Investeringen in deze branche zijn vaak hoog en rechtvaardigen daarom ook een zorgvuldige afweging voordat er ontwikkeld wordt. Zowel ten aanzien van de bedrijfsvoering van het bedrijf zelf, als ten aanzien van de gevolgen voor de omgeving.

Paardenhouderij of paardrijactiviteiten als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven wordt toegestaan (respecteren van bestaande nevenactiviteiten, toestaan van nieuwe nevenactiviteiten met afwijking).

3.2.2.2 Hobbymatige paardenhouderij     

Veel mensen die in het buitengebied (gaan) wonen doen dat vanwege de ruimte die er is. Ook voor ruimtevragende hobby's, zoals het houden van paarden. Dit past prima in het buitengebied, totdat er voorzieningen nodig of gewenst zijn voor die hobby. Voormalige agrarische bebouwing biedt daar mogelijkheden voor. De gemeente wil de ontwikkelingsmogelijkheden voor het hobbymatig houden van paarden wel beperken. Als nevenfunctie bij de woonbestemming (of eventueel een andere functie, maar wel als zijnde een privégebruik) en onder voorwaarden.

Binnen het omgevingsplan is het hobbymatig houden van (eigen) paarden, maar ook andere dieren, onder de woonbestemming zonder meer mogelijk. Hiervoor mag de toegelaten bebouwing worden gebruikt. Voor de aanleg van extra faciliteiten, zoals paardenbakken en longeercirkels of extra bijgebouwen, stelt de gemeente wel kwaliteitseisen (landschappelijke inpassing overeenkomstig de beleidsregels voor erfbeplanting).

3.2.2.3 Paardenbakken     

Naast de bebouwing zijn er soms faciliteiten nodig of aanwezig bij een paardenhouderij. Deze moeten allemaal binnen het functievlak geregeld zijn. Het gaat dan om paardenbakken, paddocks, trainingsmolen, lichtmasten, hekwerken en longeercirkels. Dit wordt hier voor het gemak allemaal onder de noemer 'paardenbak' geschoven.

De paardenbakken die in veel gevallen worden gerealiseerd, moeten in het bouwvlak liggen. Hoge afrasteringen, permanente lintafrasteringen, verlichtingsmasten en de speciale zandbodem zijn opvallende elementen die niet altijd passend zijn in het landelijke gebied. Deze faciliteiten moeten op een goede wijze op het erf en in het landschap worden ingepast.

Voor het hobbymatig houden van paarden kan onder voorwaarden een paardenbak rechtstreeks worden toegestaan. Dit moet binnen of - indien niet mogelijk - directe aansluitend op de betreffende bouwvlak worden gerealiseerd. Paardenbakken worden niet toegestaan als er geen directe relatie is met enig naastgelegen bouwvlak.

3.2.3 Vrijkomende agrarische bebouwing     

De gemeente heeft met de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' een ruimhartig beleid geformuleerd ten aanzien van de Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB's). Dit beleid wordt voorgezet en in het omgevingsplan vereenvoudigd voor wat betreft de noodzakelijke procedures. In het omgevingsplan wordt de bevoegdheid om functies te wijzigen of te veranderen door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college.

Ontwikkelingen die een zwaarwegende ingreep in de omgeving tot gevolg hebben (vooral voor nieuwe functies) en waar een planologische afweging op zijn plaats zijn niet binnenplans mogelijk gemaakt. Deze kunnen via een plan wijziging met een delegatiebevoegdheid van de raad mogelijk gemaakt kunnen worden en zijn.

Locaties waar inmiddels geen agrarische functie meer aanwezig is, maar nog wel agrarische bebouwing aanwezig is en waarvoor het hergebruik nog niet binnen afzienbare tijd voorzien kan worden, zullen bestemd worden als agrarische bedrijf, met dien verstande dat er geen bouwmogelijkheden meer worden geboden voor de agrarische functie.

3.3 Natuur en landschap     

Natuur en landschap zijn belangrijke kwaliteiten van het buitengebied. Natuur en landschap zijn dragende functies die bijdragen aan het woon-, werk- en leefklimaat van de gemeente Boekel. Daarnaast vormen de bestaande natuurlijke en landschappelijk elementen het raamwerk waarbinnen andere functies een plaats kunnen krijgen.

3.3.1 Natuur     

Niet alleen binnen de functie Natuur is ruimte voor natuurgebieden. Binnen de deelgebieden is de aanleg van nieuwe natuur- en landschapselementen zonder meer toegestaan. Bepaalde gebieden zijn echter dermate gevoelig of waardevol dat deze een zware planologische bescherming moeten hebben: de functie Natuur. Ontwikkelingen zijn binnen deze gebieden niet toegestaan, tenzij deze ontwikkelingen een bijdrage leveren aan het behoud en versterking van de natuur.

Er zijn echter ook gebieden met ruimte voor zowel natuur als voor agrarische activiteiten (landbouw). Agrarisch natuurbeheer kan daar bijvoorbeeld plaatsvinden. Voor zover gronden door de provincie zijn aangewezen als Natuur Netwerk Brabant of 'zoekgebied voor een ecologische verbindingszone/herstel watersystemen' worden de aanwezige waarden beschermd en worden regels opgenomen om er voor te zorgen dat de realisering en afronding van het NNB en de evz niet wordt belemmerd.

3.3.1.1 Motorcrossterrein Bezuidenhout     

In het natuurgebied aan de Putakker is al sinds de jaren 1960 een motorrossterrein aanwezig.

De raad is van mening dat het motorcrossterrein Bezuidenhout inmiddels rechtsbescherming toekomt. Evenals de functie Natuur (NNB) waarbinnen het terrein ligt en de activiteiten plaatsvinden. De raad is van mening dat beide activiteiten tot zeker hoogte goed samen kunnen gaan en niet verstorend voor elkaar hoeven te zijn. Dit is gebaseerd op de volgende overwegingen.

 

Handhavingsverzoek VROM-inspectie

Op 30 mei 2006 heeft het college, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de VROM-inspectie, besloten om niet handhavend op te treden tegen het gebruik als motorcrossterrein. Het daartegen ingediende bezwaar van de inspectie is op 19 september 2006, met een verwijzing naar het overgangsrecht,  door het college ongegrond verklaard. De VROM-inspectie is daartegen in beroep gegaan en het besluit van het college van Boekel van 19 september 2006 is vervolgens vernietigd door de rechtbank op 11 oktober 2007. MC Boekel heeft hier vervolgens hoger beroep bij de Afdeling tegen ingediend.

 

Op 30 juli 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State vervolgens uitspraak gedaan inzake het verzoek tot handhaving van de VROM-inspectie tegen het gebruik van het perceel aan Bezuidenhout te Boekel door Motorsport Club Boekel (MC Boekel) als motorcrossterrein (zaak nr. 200707849/1).

 

Uit deze uitspraak van de Afdeling blijkt dat vaststaat dat het perceel op het moment dat het bestemmingsplan 'Rekreatiegebied 1993' op 15 februari 1994 rechtskracht verkreeg reeds als motorcrossterrein werd gebruikt. Dit gebruik was in strijd met de toenmalige bestemming. De Afdeling stelt hierbij vast dat het gebruik van het terrein zowel in aantallen gebruikers / uren als in bebouwing is toegenomen sinds de peildatum in 1994 en er derhalve geen beroep  kon worden gedaan op het overgangsrecht. Het besluit van het college van 19 september 2006 om niet handhavend op te treden berustte niet op een deugdelijke motivering. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het college moest een nieuw besluit op het handhavingsverzoek nemen.

 

Handhaving activiteiten MC Boekel

Het college heeft op 24 augustus 2008 besloten om handhavend te gaan optreden. MC Boekel moest het gebruik met ingang van 1 januari 2012 het gebruik van het perceel staken en definitief beëindigen.

 

De rechtbank heeft op 15 juli 2010 het besluit van het college na gegrond bezwaar van zowel MC Boekel als de VROM-inspectie vernietigd en het college gelast een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen toen door de rechtbank is overwogen. Hiertegen hebben het college en MC Boekel hoger beroep ingesteld. Beiden stellen dat het gebruik ten tijde van het nieuwe besluit op 24 november 2008 hetzelfde was als dat op de peildatum 15 februari 1994.

 

Gemeente en MC Boekel hebben het gebruik, wat in eerste instantie ten tijde van de eerdere beroepszaak was geïntensiveerd, teruggebracht naar de omvang van het gebruik ten tijde van de peildatum in 1994. Hierdoor kan alsnog een beroep worden gedaan op het overgangsrecht. Er is immers ook nog altijd sprake van ononderbroken voortgezet gebruik.

 

Ten tijde van het nieuwe besluit op bezwaar van 24 november 2008 was het gebruik teruggebracht tot het gebruik zoals dat bestond ten tijde van de peildatum in 1994. De afdeling acht dit aannemelijk gemaakt en daarmee is het gebruik ingevolge paragraaf IV, artikel 2, onder B/C, sub II, van de planvoorschriften (Bestemmingsplan 'Rekreatiegebied 1993') toegestaan. Het college is derhalve niet bevoegd handhavend op te treden tegen dit gebruik.

 

Op 27 april 2011 heeft Raad van State uitspraak gedaan inzake het verzoek tot handhavend optreden tegen het strijdige gebruik van het motorcrossterrein aan de Bezuidenhout in Boekel op grond van het geldende bestemmingsplan (zaak nr. 201008331/1/H1). Dit verzoek was ingediend door de Inspecteur van VROM en de provincie.



De Afdeling heeft daarbij overwogen dat het ging over het gebruik van het perceel ten behoeve van crossactiviteiten. De aanwezige bebouwing stond op dat moment al niet meer ter discussie. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het gebruik op dat moment hetzelfde was als op de peildatum, 15 februari 1994, en dat het gebruik daarmee onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. Nu het voorliggende nieuwe plan dit gebruik "bevriest" en uitbreiding van het gebruik niet mogelijk is, moet het gebruik onder het nieuwe bestemmingsplan ook van een definitieve planologische regeling worden voorzien. Heel concreet heeft de Afdeling op 27 april 2011 ook uitgesproken dat:

'2.3 De hoger beroepen zijn gegrond. Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet is aangevochten, een nieuw besluit te nemen. Dat houdt in dat het college een nieuw besluit dient te nemen ten aanzien van de op het perceel aanwezige bouwwerken en het gebruik van het perceel ten behoeve van crossactiviteiten' 

De uitspraak van de Afdeling is duidelijk: er kan niet meer handhavend opgetreden worden. Het gebruik moet gezien worden als een bestaande gebruik.

Milieuvergunning onherroepelijk

De activiteiten zijn middels een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (nr. V4-2006, d.d. 2 juli 2013) door het college vergund aan MC Boekel. Er is een vergunning voor het houden van het motorcrossterrein op Bezuidenhout. De regels van het omgevingsplan sluiten, voor zover relevant voor het gebruik, aan bij  de voorschriften uit deze vergunning. Bij de totstandkoming van deze milieuvergunning zijn alle relevante aspecten voor het gebied onderzocht en als aanvaardbaar beoordeeld op projectniveau.

 

Bouwvergunningen onherroepelijk

Daarnaast is ter plaatse van het motorcrossterrein een tweetal bouwwerken vergund. Reeds in de jaren '80 en '90 is vergund:

  • 29 januari 1980: bouwvergunning nr. 16: het plaatsen van een materialenberging (18 m2);
  • 16-september 1997: bouwvergunning nr. B107-1997: het plaatsen van een unit /clubhuis (ca 75 m2).

 

Hiermee hebben beide bouwwerken een legale status en dienen deze een passende planologische regeling te krijgen voor rechtsbescherming. Geen van beide gebouwen kan onder het overgangsrecht worden geschoven nu het gebruik definitief is vergund en er geen enkel zicht op beëindiging van het gebruik is.

 

Bezuidenhout in relatie tot andere circuits

In het buitengebied van Deurne, nabij Liessel, is binnen de bestemming “Natuur” en tevens binnen het NNB ook een motorcrossterrein gelegen. Dit terrein is in de Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied Deurne, 16 februari 2016, opgenomen in de vorm van een aanduidingsvlak. Hiermee zijn zowel het gebruik als de aanwezige bebouwing definitief geregeld voor dit motorcrossterrein in de gemeente Deurne. De primaire functie in dit gebied is en blijft echter 'Natuur', zijnde onderdeel van het NNB.

Net als bij het terrein op Bezuidenhout in Boekel gold voor de Galgenberg in Deurne dat het circuit positief bestemd is op basis van het overgangsrecht. De ontstane rechten zijn in beide gevallen gelijk te stellen met een positieve bestemming. In beide gevallen kon ook niet meer handhavend worden opgetreden.

Voor beide locaties geldt dat het motorcrossterrein al meer dan 40 jaar op dezelfde locatie zit. Er wordt slechts een beperkt aantal uren op de baan gereden verdeeld over twee dagen (minder dan 8 uur per week). De overige uren (160 per week) prevaleert de natuurfunctie. Bij de verlening van de milieuvergunning is ook, aldus de uitspraak van Raad van State uiteindelijk, ook aangetoond dat de activiteiten niet onevenredige schade aanbrengen of gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden op het terrein Bezuidenhout. Dit wordt ook bevestigd in de flora & fauna-onderzoeken die voor beide motorcrossterreinen zijn uitgevoerd.

Voor beide terrein geldt ook dat al voor aanwijzing van het gebied als EHS, later NNB, het motorcrosscircuit al op de locatie was gevestigd. Hiermee kan er dus ook geen sprake zijn van aantasting van natuurwaarden en het verloren gaan van de ecologische en natuurlijke kwaliteiten als gevolg van het motorcrossterrein.

Aan de Eindhovense dijk in Oirschot is ook een motorcrossterrein positief bestemd met de bestemming “Natuur” en een functieaanduiding ten behoeve van het motorcrossterrein. Ook hier is sprake van het NNB dat ter plaatse aanwezig is. Ook deze planologische situatie is vergelijkbaar met Bezuidenhout en de Galgenberg.

Verordening ruimte Noord-Brabant

De verordening staat in principe geen motorcrossterrein toe in natuurgebieden. Op basis van de verordening mag 'datgene waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is' aangemerkt worden als bestaand gebruik en daarmee worden toegestaan. Op basis van de hiervoor beschreven procedures en vergunningen wordt het motorcrossterrein als een bestaande situatie aangemerkt. Op grond van artikel 2, lid 3, onder b is er dus ook sprake van een bestaand planologisch gebruik.

Bescherming NNB

De verordening stelt in artikel 5 regels ten aanzien van de bescherming en behoud van het NNB. Voor activiteiten binnen het NNB geld dat er maatregelen moeten worden genomen als er inbreuk wordt gedaan op de NNB en aanwezige en potentiele waarden en kwaliteiten.

Herbegrenzing NNB

De motorcrossterrein is gelegen in de NNB (voorheen EHS). Het bestaande gebruik wordt met dit plan planologisch geregeld door de opname van een toegestaan gebruik: 'Motorcrossterrein'. De overwegende functie van het gebied is echter 'Natuur'. De beide artikelen voor deze functies zijn van toepassing:

  • Artikel 31 Motorcrossterrein
  • Artikel 33 Natuur

Er is dus geen sprake van herbegrenzing van het NNB. De gemeenteraad acht dit ook niet wenselijk nu het gebied voor 160 uur per week de primaire functie natuur heeft en minder dan 8 uur per week gebruikt wordt als motorcrossterrein.

Compensatie NNB

Hiermee kan er dus, op grond van artikel 5 uit de verordening ruimte, hoogstens sprake zijn van verstoring van het NatuurNetwerk Brabant. Een eventuele compensatie van die verstoring zal door de gemeente Boekel worden uitgevoerd, in overleg met de provincie Noord-Brabant als toezichthouder voor het NNB. Hier moet worden opgemerkt dat de raad van Boekel niet is gebleken dat bij vergelijkbare motorcrossterreinen en andere 'bestaande niet-passende functies' binnen het NNB / ehs die voorzien zijn van een planologisch regiem, dat daar de begrenzing van het NNB aangepast en/of compensatie heeft plaatsgevonden. Hierover treedt de gemeente in overleg met de provincie.

Concrete behoefte

In Boekel is een concrete behoefte aan een motorcrossterrein. Dit is inmiddels meermaals gebleken uit de gevoerde procedures en daarbij aangeleverde feiten. Er is een actieve lokale vereniging die de activiteiten al langdurig regelt, een vaste kern van leden heeft en jaarlijks ook in staat is om een internationaal evenement te organiseren. In deze behoefte moet volgens de raad ook ergens worden voorzien. Motorcrossers kunnen niet genegeerd of uitgesloten worden.

 

Verplaatsing motorcrossterrein

In de periode 2009 tot 2014 is regionaal fors geïnvesteerd in een onderzoek naar een regionaal motorcrossterrein. De gemeenten Uden, Landerd, Veghel en Boekel hebben hier elk € 475.000 in geïnvesteerd. Ook de provincie heeft hier een groot deel van de kosten voor haar rekening genomen. Er is onder meer een m.e.r.-studie uitgevoerd voor de beoogde locatie in de gemeente Landerd.

 

Dit project had mede tot doel om de aanwezige (illegale) crossterreinen in deze gemeenten te saneren en de motorcrossers een plek te geven waar hun sport uitgeoefend kan worden. Het project heeft echter niet tot resultaat geleid en is vroegtijdig afgebroken in verband met de uitvoerbaarheid van het beoogde plan in de omgeving.

 

Hiermee is er voor de motorcrossers in de gemeente Boekel geen alternatief beschikbaar om hun sport uit te oefenen. Te meer omdat bestaande locaties op een forse afstand van Boekel liggen en deze bestaande locaties ook zijn begrensd in de gebruiksmogelijkheden. Los hiervan is het verplaatsen van activiteiten van een lokale vereniging als MC Boekel over grotere afstand niet haalbaar en niet wenselijk voor die vereniging en leden.

 

Overwegingen gemeenteraad

De raad is van mening dat verenigingen uit Boekel ook zo veel als mogelijk in Boekel gefaciliteerd moeten worden. Het is belangrijk om mensen actief te houden en in dit geval is motorcross ook een van de sporten die een grote (nationale) traditie met zich meebrengt.

 

Nu alle activiteiten en gebouwen op het terrein legitiem tot stand zijn gekomen en van geldende vergunningen zijn voorzien ligt handhaving niet meer in de rede volgens de raad. Er is door het langdurige gebruik en niet (kunnen) optreden tegen het gebruik ook een bepaald gebruiksrecht ontstaan.

 

Het gebruik en bebouwing zijn begrensd op de bestaande omvang. Hiermee wordt verdere impact van de functie nu en in de toekomst begrensd.

 

Uit de diverse onderzoeken en deskundigenverklaringen (uit de eerdere rechtsprocedures) komt niet naar voren dat de activiteiten op een onaanvaardbare wijze verstorend zijn voor de aanwezige flora en fauna in het gebied. Op sommige aspecten biedt een motorcrossterrein zelfs extra kwaliteiten en kansen voor de aanwezige flora en fauna.

 

Het gelopen bovenlokale project voor een regionaal motorcrossterrein heeft duidelijk gemaakt dat de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een alternatieve locatie voor (regionale) crossterreinen, en dus ook motorcrossterrein Bezuidenhout in het bijzonder, zeer gering is. Er is daarmee dus ook geen concreet zicht op een alternatieve plek (in of buiten Boekel) voor deze functie.

3.3.2 Nieuwe natuur     

De aanleg van nieuwe natuur is in alle deelgebieden rechtstreeks toegestaan. Voor delen van het Natuur Netwerk Brabant die nog niet zijn gerealiseerd, zal de gemeente een delegatiebesluit naast omgevingsplan nemen om eenmaal gerealiseerde natuur van voldoende kwaliteit ook de functie Natuur toe te kennen en daarmee de bescherming van de gerealiseerde natuurwaarden veilig te stellen. De gemeente neemt vooralsnog geen actieve rol op zich voor de uitvoering van de realisatie.

3.3.3 Landschapselementen     

In Boekel is sprake van drie landschapstypen: beekdallandschap, kampenlandschap en de nieuwe ontginningen. Binnen deze landschappen hebben de bebouwde (dorpsrand)gebieden en buurtschappen een bijzondere positie.

Binnen de deelgebieden is landschappelijke inrichting een toegestane functie. Het landschap bestaat immers ook uit alle (fysieke) elementen die in een omgeving aanwezig zijn. Of juist ontbreken. Zo wordt een polderlandschap mede bepaald door het ontbreken van elementen en de aanwezige grootschalige openheid. Anderzijds bepalen bebouwing en door de mens aangelegde laanstructuren mede het landschap van de peelontginningen. Landschap is dus niet alleen erfbeplanting en groensingels.

Om deze reden wordt 'landschap' niet op zich bestemd. De landschappelijke elementen die als bijzonder waardevol worden beschouwd worden wel bestemd ter bescherming en in stand houding ervan. Hiervoor wordt de functie Groen toegepast.

Het landschap zal met name tot ontwikkeling komen bij het toepassen van de diverse bevoegdheden binnen het plan. In alle gevallen zal er ten minste een landschappelijk inrichtingsplan onderdeel uitmaken van die ontwikkeling. Deze is afgestemd op het betreffende landschap. In voorkomend geval kan de gemeente voor nieuwe landschapselementen de functie Groen opnemen.

3.3.4 Andere waardevolle elementen     

In het landschap komen ook andere waardevolle elementen voor die het landschap mede bepalen. Het gaat dan om waardevolle panden, het cultuurhistorisch complex Huize Padua, (onverharde) wegen, aardkundige kenmerken of elementen en oude (bolle) akkers. Het betreft zowel cultuurhistorisch, als aardkundige waardevolle elementen. Deze waardevolle elementen krijgen in het omgevingsplan een beschermende regeling.

Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten genieten bescherming vanuit de Erfgoedwet en de gemeentelijke erfgoedverordening. Dat is echter niet het geval voor de overige karakteristieke en waardevolle panden. Om deze kwaliteit te waarborgen als onderdeel van de karakteristiek van het landelijk gebied kiest de gemeente ervoor alle karakteristieke panden op te nemen in het omgevingsplan.

Aan deze waardevolle elementen worden nadere regels verbonden, waarbij het kan gaan om bindende regels in de vorm van een beperking van het gebruik (bijvoorbeeld niet zonder meer te verharden of te slopen) en regels die het behoud van de waarden moeten ondersteunen (bijvoorbeeld woningsplitsing bij karakteristieke panden).

Bij de vaststelling van het plan is toegevoegd en verwerkt in verbeelding en regels, de Notitie Huize Padua zoals opgenomen in bijlage 23 van dit plan. De vigerende bouwregels zijn voor Huize Padua overgenomen maar bieden zeer ruime mogelijkheden, zonder dat hierbij het belang van de cultuurhistorische waardenvan gebouwen, beplantingen en andere omgevingswaarden wordt meegewogen. Dit is met de vaststelling aan het plan toegevoegd. Voor de aanpassing van de regels wordt verwezen naar de Nota van zienswijzen.

3.4 Recreatie en toerisme     

Het coalitieprogramma heeft ingezet op extra aandacht voor de recreatieve sector. Met name door kwaliteitsverbetering binnen de sector zelf kan Boekel zich als recreatieve gemeente profileren. Vanuit dit perspectief worden alle bestaande en bestemde voorzieningen op dit gebied gerespecteerd en bestemd in het omgevingsplan.

3.4.1 Verblijfsrecreatie     

Het aantal verblijfsrecreatieve voorzieningen in de gemeente is beperkt. Zeker binnen dit omgevingsplan, als bedacht wordt dat het plangebied 'Boekels Ven' geen deel uitmaakt van dit plan. De overige bestaande verblijfsrecreatieve accommodaties (terreinen met meer dan 25 plaatsen of units) zullen een passende functie krijgen: Verblijfsrecreatie.

3.4.2 Kleinschalige verblijfsrecreatie     

Naast de grotere verblijfsrecreatieve voorzieningen is er ook sprake van bestaande kleinschalige verblijfsrecreatie. Het gaat dan om het kamperen bij de boer (tot 25 standplaatsen), solitaire recreatiewoningen bij een andere functie en kampeerboerderijen. Zodra de recreatieve functie geen nevenactiviteit meer is, moet deze bestemd worden tot Verblijfsrecreatie. Kleinschalige activiteiten zijn dus altijd een extra functie bij een andere hoofdfunctie.

Boekel wil hiervoor niet te veel reguleren. Het 'ja, mits…' principe is uitgangspunt, zolang er sprake is van ondergeschikte activiteiten of een nevenactiviteit. De voorwaarden voor de ontwikkeling van deze activiteiten met een afwijking zal met name gericht zijn op natuur, landschap en gevolgen voor de omgeving. De regels voorzien dus in principe in een verbod, maar met een afwijking kan daarvan worden afgeweken door het college. Kleinschalig kamperen tot 25 standplaatsen wordt met een afwijking mogelijk gemaakt mits de initiatiefnemer zich (blijvend) houdt aan de voorwaarden die zijn gesteld.

3.4.3 Bed & Breakfast     

Het geldende beleid propageert Bed & Breakfast accommodaties (verder B&B). Hiervoor is een generiek beleid geformuleerd. Dit wordt rechtstreeks overgenomen in het omgevingsplan door het gebruik met afwijking toe te staan mits (blijvend) wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld. In de praktijk komen en gaan dergelijke faciliteiten vrij snel. De impact op de omgeving is vaak vrij beperkt. Een zware planologische procedure staat dan niet meer in verhouding tot de ingreep. Hiermee worden de (bestaande) locaties ook niet van een aanduiding voorzien. Hieronder in het kort de belangrijkste voorwaarden die gelden.

Voor het overige is de vastgestelde beleidsregel Bed & Breakfast van november 2010 van toepassing:

  • een B&B mag binnen de eigen woning en/of (vrijstaande) bijgebouwen;
  • een B&B mag alleen bij de functie Wonen of agrarisch bedrijf;
  • maximaal 30% van de woning mag worden gebruikt voor de B&B. Voor bijgebouwen geldt de maximale toelaatbare standaard oppervlakte van 100 m²;
  • er mogen maximaal vier slaapkamers voor maximaal acht personen wordt gebruikt voor de B&B;
  • de B&B moet uitgeoefend worden door de hoofdbewoner van de locatie. Deze woont ook ter plaatse;
  • parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Er geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per kamer + 2 parkeerplaatsen per woning.

3.4.4 Recreatiewoningen     

In Boekel is een beperkt aantal recreatiewoningen aanwezig. Deels zijn deze bestemd tot Woonbos in het huidige plan Buitengebied 2005. Anderen hebben in dit bestemmingsplan een bestemming Wonen gekregen. Voor beide soorten geldt dat er recreatief gewoond mag worden, maar dat er rechtens een volwaardige woning aanwezig is en gebruikt mag worden. De gemeente zal hier niet op ingrijpen en deze bestemmingen respecteren.

De bestemming Woonbos kent nu een bouwbeperking voor de bestaande inhoud. Dit wordt ook in het nieuwe plan overgenomen in de regels voor de betreffende locaties. Het bouwvlak wordt strak begrensd om de bestaande bebouwing heen.

In het bestemmingsplan van 2005 is door de gemeente een grote legalisatieslag gemaakt voor de zelfstandige recreatiewoningen. Hier worden geen nieuwe objecten meer verwacht.

3.4.5 Dagrecreatie     

De gemeente wil ook de dagrecreatie verder stimuleren. Hiervoor is binnen de 'Structuurvisie Boekel' en 'Vitaal Buitengebied' al ruimte gemaakt. Grotere dagrecreatieve voorzieningen moeten specifiek bestemd worden.

 

Het provinciale beleid stelt regels aan ontwikkeling en vestiging van dergelijke activiteiten per gebied. Er liggen meer mogelijkheden in het Agrarisch gebied dan in het NNB. Op basis van 'Vitaal Buitengebied' wordt in het deelgebied 'Bosrijke ontginningen' dagrecreatie nagestreefd in combinatie met bosontwikkeling.

Dagrecreatieve nevenactiviteiten worden verbaal geregeld in de regels van de betreffende deelgebieden. Dit zal in de praktijk veelal beperkt blijven tot locaties waar al een 'bedrijfsmatige functie' is toegestaan omdat hiervoor de bestaande of toelaatbare bebouwing moet worden gebruikt.

In het plan wordt voldoende ruimte opgenomen voor rechtstreekse mogelijkheden voor kleinschalige voorzieningen, zoals picknick tafels, bewegwijzering en het aanleggen van nieuwe routestructuren. Het verharden van zandpaden wordt in principe uitgesloten.

3.4.6 Nieuwe recreatieve ontwikkelingen     

Binnen de hierboven beschreven bestaande recreatieve voorzieningen wordt een bepaalde ontwikkelingsruimte geboden. Dit wordt in de regels en eventueel de verbeelding opgenomen.

Nieuwe ontwikkelingen en functies kunnenn buitenplans via een delegatiebevoegdheid geregeld moeten worden. Hier zal ten minste een (recreatieve) gebiedsvisie onder moeten liggen die aantoont dat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van het toeristisch recreatieve product van de Boekel en omgeving. Hierbij kan en moet ook naar omliggende recreatiegebieden en functies worden gekeken, zoals Hemelrijk in Uden en het toeristisch product van bijvoorbeeld Handel - Gemert.

3.5 Bedrijven     

In het huidige bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende Niet-agrarische bedrijven door hiervoor verschillende bestemmingen op te nemen met elk hun eigen regels (de bestemmingen Agrarisch-technisch hulpbedrijf, Agrarisch verwant bedrijf, Paardenhouderij, Niet-agrarisch bedrijf, Tuincentrum, Bedrijfsdoeleinden).

De gemeente respecteert deze bestaande bedrijven en hanteert het volgende onderscheid:

  • agrarisch aanverwante en agrarisch technische hulpbedrijven vormen een aparte categorie: deze bedrijven zijn aan het buitengebied gebonden en daarbij horen ruimere ontwikkelingsmogelijkheden in de vorm van groei tot 1,5 ha op de huidige locatie; aangezien deze vorm van groei niet geboden kan worden aan reguliere bedrijven zijn deze reguliere bedrijven op deze locaties niet toegestaan;
  • overige bedrijven zijn toelaatbaar voorover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; daar waar een bedrijf met de huidige bedrijfsvoering gerekend moet worden tot een hogere categorie zal er een specifieke regeling binnen de functie Bedrijf worden opgenomen om het soort bedrijf vast te leggen.

De omvang wordt begrensd op de bestaande en vergunde situatie. Het uitgangspunt is daarbij dat een bouwvlak op grond van het provinciale beleid voor diverse soorten bedrijven is begrensd. De begrenzing uit de Vr wordt overgenomen. De uitbreiding van het gebruik en het toevoegen van bebouwd oppervlak is niet zonder meer wenselijk en wordt dus indien nodig begrensd met een opgenomen maatvoering in het nieuwe plan.

3.6 Water     

3.6.1 Grote oppervlaktewateren     

In het plangebied komen twee grotere oppervlaktewateren voor (omgeving ijsbaan Wielewaallaan en aan het Perekkerpad). De ijsbaan en omliggende wateren zijn opgenomen binnen de functie Natuur en agrarisch gebruik.

3.6.2 Waterlopen     

In het nieuwe omgevingsplan worden belangrijke waterlopen ook met een vlak bestemd. Het uitgangspunt is dat de gronden die voor waterlopen in gebruik zijn en die in eigendom en beheer van het waterschap en/of de gemeente zijn, ook de functie Water krijgen. De aanwezige feitelijke waterlopen worden in de volle breedte van de waterloop, inclusief oevers bestemd. Hiermee wordt de bescherming van waterlopen verhoogd, maar ook de mogelijkheid om met de inrichting van de waterloop te spelen en de ecologische, natuurlijke en waterhuishoudkundige waarde te versterken.

Het is niet de bedoeling om de obstakelvrije keurzone van 5 m langs een waterloop een waterfunctie toe te kennen. Dat is aan het waterschap. Voor de gemeente is niet te bepalen aan welke zijde van een willekeurige waterloop deze keurzone gehandhaafd moet zijn of worden. Daarnaast kan deze zone ook van zijde en breedte variëren. Het toekennen van een waterfunctie is planologische niet te handhaven.

Nieuwe waterlopen zijn in alle deelgebieden zonder verder procedures toegestaan (voor nieuwe waterlopen gelden overigens wel de regels uit de Keur van het waterschap).

3.7 Archeologie     

Het archeologisch erfgoed is in principe onzichtbaar en is daardoor ook zeer kwetsbaar voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Archeologische waarden zijn niet vervangbaar en ook vrijwel niet te compenseren. Hoogstens te conserveren. Conserveren is ook het primaire uitgangspunt als het om archeologische waarden gaat. Om deze reden worden voor die waarden ook beschermende maatregelen genomen.

De gemeentelijke Archeologische waardenkaart wordt één-op-één overgenomen in het omgevingsplan. De Nota Archeologie Boekel bevat beleidsregels voor het archeologisch onderzoek ingeval een uit te voeren activiteit in meerdere archeologisch waardevolle gebieden is gelegen. Deze beleidsregels worden in het omgevingsplan verwerkt. De Erfgoedverordening biedt mogelijkheden om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen. De erfgoedverordening wordt, inclusief deze mogelijkheid tot aanwijzen, in het omgevingsplan opgenomen.

3.8 Wonen     

Het wonen wordt een steeds belangrijkere functie in het buitengebied. Daar waar vroeger het buitengebied alleen was voorbestemd voor de landbouw en natuur, is er tegenwoordig meer en meer ruimte voor 'niet buitengebied gebonden functies'. Boekel heeft dit ook in de 'Structuurvisie' en 'Vitaal Buitengebied' uitgesproken. De basisvoorwaarde van kwaliteitsverbetering blijft daarbij van groot belang. Daarnaast zal er respect moeten blijven voor de rechten die bestaande functies in het gebied hebben opgebouwd. Als het om wonen gaat vooral ook op het vlak van milieu.

3.8.1 Ruimte voor ruimte     

De bestaande woningen zullen met de functie Wonen in het omgevingsplan worden opgenomen. Elke nieuwe woning (nieuwvestiging of omschakeling naar wonen op een locatie waar nog geen woning aanwezig was) in het buitengebied vraagt om een nadere planologische afweging. Hiervoor worden geen rechtstreekse rechten in het plan opgenomen. Buitenplans kan de beleidsregel 'Ruimte voor Ruimte' toegepast worden. Deze zal gebiedsgericht worden begrensd, conform de provinciale regels.

3.8.2 Splitsen van waardevolle bebouwing     

Het splitsen van boerderijen en andere waardevolle objecten is de laatste jaren veel toegepast. Vaak vanuit een economische gedachte van de eigenaar. En niet zozeer vanuit het behoud, herstel of de versterking van cultuurhistorisch waardevolle panden, zoals oorspronkelijk bedoeld met de splitsingsregeling. Woningsplitsing blijft mogelijk, maar onder enerzijds striktere en anderzijds ruimere voorwaarden. Het splitsen moet per se ten dienste van het behoud, herstel en versterking van het waardevolle object staan. Hiermee wordt het ook mogelijk om andere waardevolle objecten te gaan splitsen c.q. van een nieuwe woonfunctie te gaan voorzien, bijvoorbeeld een waardevolle oude schuur of kerk. Alleen als rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevol aangeduide bebouwing komt in aanmerking voor splitsing of toevoeging van een woning. In het omgevingsplan wordt hiervoor een afwijkingsbevoegdheid opgenomen met een aangepaste set van voorwaarden.

3.8.3 (agrarische) Bedrijfswoning     

Voor agrarische bedrijven is er een mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning op te richten, mits voldaan wordt aan de geldende voorwaarden van 'volwaardigheid'. Hier moet in het nieuwe plan de voorwaarde van 'noodzakelijkheid' aan worden toegevoegd. Een bedrijfswoning is immers geen automatisch recht en moet ten behoeve van de functie zijn. Dit geldt voor alle bedrijven: als er een volwaardig bedrijf is met toekomstperspectief en tevens een bepaalde noodzaak om op die plek te wonen, dan kan het college overwegen om een bedrijfswoning toe te staan. Hier zal veel minder ruimhartig mee worden omgegaan dan in het verleden. De technieken van tegenwoordig maken het 'besturen van een bedrijf op afstand' immers veel makkelijker.

Een nieuwe (agrarische) bedrijfswoning zal nooit worden toegestaan als er in het verleden een woning is vergund en later (privaatrechtelijk) afgesplitst is van dat bedrijf. Dat een dergelijke woning in eigendom van een derde is gekomen, is planologische niet relevant. Deze situaties zijn zelfs veel minder wenselijk vanuit de bedrijfscontinuïteit en diverse wet- en regelgeving. Het opnieuw samenvoegen van het bedrijf met de afgesplitste bedrijfswoning heeft prioriteit boven het toevoegen van een extra woning.

3.8.4 Plattelandswoning     

Om dezelfde reden vindt de gemeente het toekennen van de status 'plattelandswoning' als bedoeld in de Wabo onwenselijk. Het primaire uitgangspunt voor de gemeente is en blijft dat de boer bij zijn bedrijf woont: het concept agrarisch gezinsbedrijf.

In voorkomend geval kan er op concreet verzoek van de eigenaren van zowel het agrarische bedrijf als de bedrijfswoning een specifieke afweging gemaakt worden.

In het omgevingsplan worden alleen concrete verzoeken, die planologisch onderbouwd zijn, beoordeeld op een mogelijke aanduiding 'plattelandswoning'. Deze verzoeken worden behandeld als een meelifter en moeten formeel aangevraagd worden door beide partijen: de eigenaar / bewoner(s) van de woning en de agrarisch ondernemer.

3.8.5 Mantelzorgwoningen     

Met de wijziging van het Besluit omgevingsrecht per 1 november 2014 is het mogelijk om onder voorwaarden vergunningvrij een bijbehorend bouwwerk te realiseren ten behoeve van mantelzorg. In het buitengebied mag hiervoor nog tot 100 m² een verplaatsbare woonunit worden geplaatst. Regeling in het omgevingsplan is derhalve niet nodig.

3.8.6 Bestaande woonbos woningen     

In het huidige bestemmingsplan Buitengebied 2005 zijn diverse woningen specifiek bestemd tot Woonbos. Deze bestemming is ontstaan uit het legalisatieproces van allerlei ontstane recreatiewoningen. Al dan niet vergund. Dit is destijds in het huidige plan uitvoerig geïnventariseerd en geregeld.

Deze woningen zijn nu begrensd op een inhoud van 600 m³. Door het opnemen van kleine, met elkaar verbonden functievlakken op de verbeelding is uitbreiding veelal niet mogelijk. Bijgebouwen zijn begrensd op maximaal 60 m². Er is in de praktijk door het toekennen van strikte functievlakken nauwelijks ruimte om bijgebouwen met een vergunning op te richten.

In het omgevingsplan wordt deze geografische begrenzing op perceelsniveau bevestigd.

3.8.7 Vervangende nieuwbouw woning     

De woningen in het buitengebied hebben een ruimhartig functie- en bouwvlak toegemeten gekregen. Om een juiste situering van het object binnen het ruime functievlak te kunnen waarborgen met het oog op aspecten als geluidsgevoeligheid, landschappelijke inpassing en gevolgen voor (bestaande functies in) de omgeving is in het vigerende plan een regel opgenomen die herbouw op de bestaande funderingen verplicht. Deze regeling is niet uitvoerbaar gebleken en wordt aangepast. De afstand van een woning tot het functievlak Verkeer bedraagt ten minste 10 m tenzij de afstand in de huidige situatie minder bedraagt.

3.8.8 Maatvoering     

In het huidige bestemmingsplan en de diverse postzegelplannen is de maatvoering van woningen vastgelegd. Deze zal niet veranderen en overgenomen worden in het nieuwe plan. Hiermee moet onder andere rechtszekerheid en rechtsgelijkheid geborgd worden.

Indien er sprake is van een afwijkende en geldende maatvoering uit een postzegelplan zal deze met een specifieke aanduiding in het nieuwe plan worden overgenomen.

Indien sprake is van een in de huidige situatie aanwezige en overeenkomstig wetgeving vergunde woning of bijgebouw met een grotere oppervlakte dan voorgeschreven, dan geldt hiervoor een zogenaamde bestaande maten regeling. De aanwezige vergunde maat mag als maximale maat worden aangehouden maar herbouw is alleen mogelijk op dezelfde locatie. Met een opgenomen afwijkingsbevoegdheid kan herbouw op een andere locatie binnen het functievlak mogelijk worden gemaakt maar dan is Vitaal Buitengebied van toepassing (hetgeen bijvoorbeeld kan resulteren in de sloop van een gedeelte van de overtollige bebouwing).

Bestaande burgerwoningen krijgen een meer generieke maatvoering voor het functievlak. De omvang van het functievlak varieert in het huidige plan enorm. Van 500 m² tot zelfs 8.000 m². Dit leidt tot rechtsongelijkheid en geeft vooral bij grote bouwvlakken ongewenste gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Vooral voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en verhardingen. De maximale maat voor de functie Wonen wordt op 3.000 m² gesteld. Gestreefd wordt om niet groter dan 2.000 m² mogelijk te maken. Hierbinnen behouden burgers voldoende bouw- en gebruiksmogelijkheden.

In de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' zitten mogelijkheden voor uitbreiding van de maatvoering voor wat betreft de inhoud van de woning en het oppervlakte van bijgebouwen. Om de toepassing hiervan te vereenvoudigen wordt er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het college om dit te regelen.

In het huidige bestemmingsplan zijn ook voor Wonen zeer ruime bouwblokken opgenomen. Dit is niet meer wenselijk vanuit de basisprincipes van zuinig ruimtegebruik, compact bouwen en tegengaan van verstening. Vanuit landschappelijke kwaliteit is het veel beter om bebouwing (mogelijkheden) te concentreren: compact bouwen. Vanuit het waterbeleid is het algemeen streven om het verharde oppervlak zoveel als mogelijk te beperken. Gronden grenzend aan het bouwblok mogen wel voor het wonen worden gebruikt (tuin).

3.9 Verkeer en infrastructuur     

De bestaande infrastructuur wordt in het omgevingsplan opgenomen. Het gaat daarbij om verkeersvoorzieningen, maar ook om de wettelijke vastgelegde leidingstelsels, zoals gastransport- en hoogspanningsleidingen. In een enkele specifieke situaties moet de ligging van deze elementen geactualiseerd worden

3.9.1 Verkeer     

Voor wegen moet het aantal rijstroken of de profielbreedtes worden aangegeven om te voorkomen dat reconstructie van een weg met gevolgen voor de geluidsbelasting zonder meer kan plaatsvinden. Het vastleggen van en profiel wordt als te beperkend ervaren. In het omgevingsplan wordt bepaald dat de wegen in het plangebied niet meer dan 2 rijstroken mogen hebben.

3.9.2 Overige infrastructuur     

De bestaande overige infrastructuur zal conform de landelijke regels worden bestemd. Hiervoor worden de gegevens van de betreffende (leiding)beheerders gebruikt. De wettelijk bepaalde zoneringen rondom leidingen zal worden gerespecteerd door het opnemen van een functievlak en het stellen van regels hieraan. In diverse afwijkingsbepalingen is als voorwaarde opgenomen dat kwetsbare objecten binnen 10-6 risicocontour en beschermingszones niet zijn toegestaan.

3.10 Runstraat 13     

In het bestemmingsplan buitengebied 2015 was de locatie bestemd als Niet-Agrarisch bedrijf met specifieke aanduiding elektro-detailhandel. Dit gebruik is niet nader gespecificeerd, in die zin dat de ene functie ondergeschikt is aan de andere of dat uitsluitend een combinatie van beide functies is

toegestaan.

Na de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied zijn de centrumvisie Boekel (2010) en de visie Vitaal Buitengebied Boekel (2012) vastgesteld:

  • De centrumvisie Boekel zet in op de concentratie van detailhandel in het centrum van de kern Boekel om het winkelvoorzieningenniveau op peil te houden.
  • Vitaal Buitengebied zet in op de vitaliteit van het buitengebied van Boekel daarbij verstaan we vitaliteit als het ruimte bieden aan passende ontwikkelingen in het buitengebied, mits de kwaliteiten van het landschap worden versterkt. De locatie is gelegen in het woon-werklandschap.

Nieuwe ontwikkelingen in het woonwerklandschap dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: kleinschaligheid, een grillige verkaveling, aaneengesloten beplantingselementen en open enken (open, hoger gelegen akkers). De kwaliteit van het woonwerklandschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is nieuwe detailhandel op basis van zowel de centrumvisie Boekel als op basis van de visie Vitaal Buitengebied niet gewenst. Detailhandel wordt niet passend geacht gezien het belang van een vitaal en levendig centrum, de verkeersaantrekkende werking die op de betreffende locatie niet gewenst is en de ruimtelijke kwaliteit van het woon-werklandschap.

Op de locatie Runstraat 13 is daarom de bestemming afgestemd op het huidige gebruik in de vorm van een detailhandelsbedrijf ten behoeve van en in combinatie met een elektrotechnisch bedrijf. Deze bestemming sluit aan bij de huidige bedrijfsvoering ter plaatse.

Indien eigenaren het huidige bedrijf beëindigen biedt het plan naast de huidige bestemming onder voorwaarden mogelijkheden voor nieuwe activiteiten die passend zijn binnen de gebiedsbeschrijving van het woon-werklandschap.

Hiermee sluit de bestemmingslegging aan bij het vastgestelde gemeentelijk beleid en is in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van de eigenaren van het perceel Runstraat 13.

Hoofdstuk 4 Gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit     

4.1 Algemeen     

Het buitengebied van de gemeente Boekel is opgenomen in de 11e tranche van de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet biedt mogelijkheden om in het omgevingsplan (feitelijk een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte) voorwaarden te stellen ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit (dit biedt ruimere mogelijkheden dan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wro). Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van bepalde wettelijke normen en grenswaarden. Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de wijze waarop in het omgevingsplan de relevante omgevingsaspecten zijn meegewogen.

4.2 PlanMER en passende beoordeling     

Ten behoeve van de besluitvorming over het omgevingsplan is een milieueffectrapportage (planMER) opgesteld. De formele aanleiding daarvoor is tweeledig. Enerzijds omdat het omgevingsplan mogelijkheden biedt voor (veehouderij) initiatieven waarbij sprake kan zijn van een overschrijding van de drempelwaarden uit de C- en D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage. Anderzijds omdat een passende beoordeling noodzakelijk is, aangezien significante negatieve effecten binnen Natura 2000 (als gevolg van een toename van stikstofdepositie) niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. PlanMER en passende beoordeling zijn opgenomen in 4.

Reikwijdte en detailniveau

De keuze voor een omgevingsplan (formeel een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte) heeft consequenties voor de reikwijdte en het detailniveau van het planMER:

  • uitgangspunten voor het omgevingsplan zijn deregulering, 'loslaten' en het bieden van flexibiliteit. Dat geldt met name voor de neven- en vervolgfuncties bij agrarische bedrijven. In lijn met de beleidsnotitie Vitaal Buitengebied biedt het omgevingsplan op dit punt ruimere mogelijkheden dan het vigerende bestemmingsplan. Het omgevingsplan biedt mogelijkheden om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken met eenvoudigere procedures gekoppeld aan kwalitatieve regels. Het biedt een flexibeler kader dan een bestemmingsplan. Meer directe toestemmingen, onder voorwaardelijke bepalingen: Ja, mits…. in plaats van vergunningenstelsels (nee, tenzij). Deze flexibiliteit en ruime ontwikkelingsmogelijkheden hebben gevolgen voor de wijze en het detailniveau waarop de milieugevolgen in beeld kunnen worden gebracht;
  • de gemeentelijke doelstellingen en ambities op het gebied van gezondheid spelen een belangrijke rol in het omgevingsplan en daarmee ook binnen het planMER. De gemeente Boekel wil negatieve invloeden van de fysieke leefomgeving op de gezondheid van inwoners zoveel mogelijk beperken. Het planMER brengt in beeld op welke wijze met de kaders die in het omgevingsplan worden verbonden aan nieuwe initiatieven kan worden gestuurd op deze ambitie;
  • de looptijd van een omgevingsplan is in principe onbeperkt, maar een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte onder de Crisis- en herstelwet kent een looptijd van 20 jaar (voor een regulier bestemmingsplan is dit 10 jaar). De langere looptijd in combinatie met de geboden flexibiliteit en onzekerheden maken een goede monitoring van de ontwikkelingen en optredende milieugevolgen van groot belang zodat waar nodig tijdig kan worden ingegrepen. Het planMER brengt in beeld op welke wijze deze monitoring kan worden ingevuld (maatgevende thema's en locaties, termijnen, eventuele aanvullende maatregelen).

Eerst is in het planMER per milieuthema de referentiesituatie in beeld gebracht (de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen). Bij de beschrijving van de gevolgen van het omgevingsplan is vervolgens onderscheid gemaakt tussen een scenario maximale ontwikkeling agarrische bedrijven en een scenario maximale ontwikkeling Vitaal buitengebied Boekel. In eerste instantie zijn de effecten van het omgevingsplan beoordeeld zonder rekening te houden met maatregelen of randvoorwaarden. Vervolgens wordt bekeken welke kaders in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen om te zorgen dat nieuwe initiatieven een bijdrage leveren aan de beoogde gezonde fysieke leefomgeving en en het realiseren van de gemeentelijke doelstellingen en ambities.

Resultaten en conclusies

Op basis van de sectorale boordelingen van de (potentiële) effecten zoals opgenomen in het planMER en de passende beoordeling kunnen op hoofdlijnen de volgende conclusies worden getrokken.

Maximale ontwikkeling agrarische bedrijven

Uit de resultaten van de effectbeoordeling voor het maximale ontwikkelingsscenario voor de agrarische bedrijven blijkt dat met name de ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijsector bepalend zijn voor de optredende milieugevolgen. Hoewel binnen de gemeente Boekel geen Natura 2000 zijn gelegen, kan door een maximale groei van de veestapel een grote toename van stikstofdepositie optreden binnen Natura 2000-gebieden in de wijde omgeving van de gemeente. Deze toename vindt plaats in situaties waar reeds sprake is van een overbelasting. Daarnaast zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen sterk bepalend voor het woon- en leefklimaat binnen de gemeente en de daaraan gerelateerde gezondheidseffecten. Tot slot kan een groei van de veestapel leiden tot een grotere belasting van het oppervlaktewater.

Niet alleen de veehouderijsector is bepalend voor de mogelijke milieugevolgen van het omgevingsplan. Ook ontwikkelingsmogelijkheden voor andere agrarische activiteiten kunnen effecten met zich meebrengen. Daarbij zijn onder andere name de landschappelijke effecten van teeltondersteunende voorzieningen en opgaande teelten van belang. Agrarische ontwikkelingen kunnen daarnaast gevolgen hebben voor natuurwaarden, zoals de aanwezige flora en fauna binnen en aansluitend aan bouwvlakken.

Tot slot kunnen agrarische activiteiten leiden tot een toename van verkeer op de ontsluitingsroutes binnen het buitengebied en door de kernen. Dit zal in het maximale ontwikkelingsscenario leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheidssituatie.

Gezien de gemeentelijke doelstellingen en ambities is het wenselijk om in bepaalde gevallen nadere randvoorwaarden en maatregelen te verbinden aan toekomstige initiatieven om op die manier te sturen op de beoogde omgevingskwaliteit. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.3.

Maximale ontwikkeling Vitaal buitengebied

Het maximale ontwikkelingsscenario Vitaal buitengebied scoort op een aantal thema's en criteria beter dan het ontwikkelingsscenario voor agrarische bedrijven. Dat is met name het gevolg van het beëindigen van agrarische activiteiten en de functiewijziging naar een niet-agrarische functies. In sommige gevallen kan het daarbij gaan om wijziging naar functies met een relevante milieubelasting zoals niet-agrarische bedrijven, maar het gaat ook om wijziging naar functies met een heel beperkte milieubelasting zoals kleinschalige maatschappelijke of recreatieve functies. Toch blijkt uit de effectbeoordeling dat er ook in dit scenario situaties kunnen optreden waarbij zonder nadere randvoorwaarden ongewenste situaties ontstaan. Bijvoorbeeld waar het gaat om de gevolgen voor natuurwaarden, landschappelijke waarden of een toename van het aantal (potentieel) gehinderden/blootgestelden binnen de invloedsfeer van veehouderijen.

Ook bij functiewijzigingen zoals die beoogd zijn in de beleidsnotitie Vitaal buitengebied is het wenselijk om in het omgevingsplan in bepaalde gevallen nadere randvoorwaarden en maatregelen op te nemen. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.3.

Toetsing en aanvulling

Het planMER is ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Eerst heeft de Commissie een tussentijdsadvies uitgebracht, later een definitief toetsingsadvies. Naast de positieve punten uit het toetsingsadvies, plaatst de Commissie een tweetal kanttekeningen:

  • in het planMER ontbreken de milieugevolgen van het motorcrossterrein;
  • er is niet aangetoond dat alle ontwikkelingsruimte die het omgevingsplan biedt uitvoerbaar is binnen de kaders van het programma aanpak stikstof (PAS).

In reactie op het toetsingsadvies is een aanvulling op het planMER opgesteld met daarin een nadere toelichting opgenomen op de voorgenoemde punten. De aanvulling op het planMER (met het toetsingsadvies dat daaraan ten grondslag ligt) is opgenomen in bijlage 28.

Uit de analyse in de aanvulling op het planMER blijkt dat geen sprake is van knelpunten of anderszins onaanvaardbare milieusituaties ten gevolge van de activiteiten op het motorcrossterrein. In de vigerende vergunning zijn voorwaarden opgenomen waarmee de potentiële milieubelasting wordt beperkt. Omdat het omgevingsplan ten opzichte van de vergunde situatie geen extra ontwikkelingsmogelijkheden biedt, kan een verslechtering van de milieusituatie worden uitgesloten.

Verder blijkt uit de aanvulling op het planMER dat de stikstofberekening zoals opgenomen in het planMER en de passende beoordeling uitgaan van een worstcasebenadering. Rekening houdend met het gefaseerd beschikbaar komen van de ontwikkelingsruimte binnen het PAS, de segmentering (waarbij voor een deel van de toekomstige initiatieven geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is) en de positieve gevolgen van de wijzigde provinciale verordening voor de stikstofemissies vanuit de veehouderijsector, wordt geconcludeerd dat de ontwikkelingsmogelijkheden zoals vastgelegd in het omgevingsplan uitvoerbaar zijn binnen de kaders van de Wet natuurbescherming.

4.3 Omgevingsaspecten in het omgevingsplan     

Het omgevingsplan maakt relevante ontwikkelingen (functieveranderingen) met een melding en via afwijking mogelijk. Om ongewenste effecten te voorkomen en te borgen dat ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de gewenste omgevingskwaliteit worden voorwaarden verbonden aan nieuwe initiatieven. In Bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de geldende sectorale toetsingskaders en de wijze waarop daarmee in het omgevingsplan is omgegaan. Uitgangspunt voor het omgevingsplan is het vastleggen van de kaders waarbinnen toekomstige ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De verschillende omgevingsaspecten spelen een belangrijke rol bij de uitwerking van de voorwaarden, regels en onderzoeksverplichtingen. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief en gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbepalingen.

Algemene voorwaarden

In de regels is een set van 'standaard' voorwaarden opgenomen die vooral zijn gericht op het voorkomen van ongewenste effecten en onaanvaardbare situaties. De voorwaarden kunnen per functiewijziging en per deelgebied verschillen. Het gaat bijvoorbeeld om voorwaarden zoals:

  • de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  • er vindt geen onevenredige aantasting van natuurwaarden plaats;
  • de bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie;
  • de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed;
  • de ontwikkeling vindt hydrologisch neutraal plaats;
  • er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen gerealiseerd;
  • voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats.

Met deze algemene voorwaarden wordt voor diverse thema's en criteria geborgd dat geen relevante negatieve effecten zullen optreden.

Specifieke kaders agrarische bedrijven: Verordening ruimte Noord-Brabant

De provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant is sterk bepalend voor de voorwaarden waaronder ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden geboden aan agrarische bedrijven. De Vr is doorvertaald in het omgevingsplan. In sommige gevallen gaat het daarbij om het uitsluiten van functies binnen bepaalde gebieden waaronder bijvoorbeeld de groenblauwe mantel en het Natuurnetwerk Noord-Brabant. In andere gevallen gaat het om het overnemen van voorwaarden, bijvoorbeeld waar het gaat om de eisen die worden gesteld aan nieuwe veehouderij initiatieven. Zo dient te worden voldaan aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Vr zijn vastgesteld. Daarnaast dient ter plaatse van omliggende gevoelige objecten te worden voldaan aan de normen voor de achtergrondbelasting (geurhinder) en jaargemiddelde fijnstofconcentratie. Ook dient een zorgvuldige dialoog te worden gevoerd met omwonenden.

Deze kaders vanuit de Vr leiden tot een beperking van de potentiële milieugevolgen van het omgevingsplan. Daarnaast dragen bepaalde voorwaarden bij aan een kwaliteitsverbetering als het gaat om landschappelijke en natuurwaarden en een verduurzaming van de agrarische sector.

Specifieke kaders Vitaal buitengebied Boekel

De mogelijkheden voor functiewijzigingen zoals vastgelegd in het omgevingsplan zijn afgestemd op de beleidsnotitie Vitaal buitengebied Boekel en daarin opgenomen zonering en de daaraan gekoppelde visie. In het omgevingsplan is als voorwaarde opgenomen dat bij de toepassing van afwijkingsbevoegdheden de landschappelijke kwaliteiten zoals beschreven in 'Vitaal Buitengebied Boekel' worden betrokken en dat sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel. Hiermee is geborgd dat nieuwe initiatieven binnen de kaders van het omgevingsplan bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke visie zoals vastgelegd in de beleidsnotitie Vitaal buitengebied.

Aanvullende maatregelen planMER en passende beoordeling

Uit de effectbeschrijvingen in het planMER en de passende beoordeling blijkt dat er op onderdelen aanvullende maatregelen wenselijk / noodzakelijk zijn.

Stikstofdepositie Natura 2000

De veehouderijsector levert een belangrijke bijdrage aan de stikstofdepositie binnen Natura 2000. Mede naar aanleiding van de resultaten van de passende beoordeling is besloten in het omgevingsplan geen mogelijkheden te bieden voor omschakeling naar veehouderij of nieuwvestiging van veehouderij. Daarnaast dienen voorwaarden te worden verbonden aan de uitbreiding van bestaande veehouderijen. In de planregels wordt eerst de bestaande bedrijfssituatie vastgelegd en worden nieuwe initiatieven alleen toegestaan wanneer deze niet leiden tot een (verdere) overschrijding van kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000. In afwijking daarvan wordt een toename wel toegestaan wanneer hiervoor ontwikkelingsruimte binnen het PAS (programma aanpak stikstof) beschikbaar is. In dat geval is via de PAS-maatregelen geborgd dat geen sprake is van significante negatieve effecten. Uit de passende beoordeling blijkt dat met de maatregelen zoals die zijn getroffen in het bestemmingsplan (waaronder het beperken omschakelingsmogelijkheden) en de grootschalige inzet van emissie-arme stalsystemen sprake is van een uitvoerbaar alternatief binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming.

Gezondheid

De gemeente Boekel vindt het met het oog op de mogelijke gezondheidseffecten onwenselijk wanneer binnen de geldende kaders (wet- en regelgeving, Vr) voor geur en luchtkwaliteit een toename van het aantal gehinderden / blootgestelden plaatsvindt. Om deze reden worden in het omgevingsplan aanvullende voorwaarden opgenomen voor toekomstige veehouderij initiatieven om een toename van geur- en fijn stofemissies te voorkomen/beperken.

Geur

In het omgevingsplan zijn de normen voor de voorgrondbelasting (gemeentelijke geurverordening) en de voorwaarden voor de achtergrondbelasting (Vr) opgenomen. Verder is (als verdere aanscherping van de voorwaarden uit de Vr) voor de kernrandzones een maximaal geurhinderpercentage van 16% vastgelegd. In reeds overbelaste situaties (achtergrondbelasting geur) wordt in lijn met de systematiek uit de Vr een extra inspanning geëist. Dit betekent dat maatregelen moeten worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting ('welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert'). De provincie heeft een stappenplan opgesteld voor de wijze waarop kan worden bepaald wat een 'proportionele bijdrage' van een veehouderij aan de afname van een overbelaste situatie is. Dit leidt tot een uitgebreide, gedetailleerde toetsing waarbij eerst de bijdrage van de veehouderij aan de overbelaste situatie wordt bepaald en vervolgens inzichtelijk wordt gemaakt welke emissiereductie noodzakelijk is om een proportionele bijdrage te leveren aan het terugdringen van de overbelasting. Wat precies 'proportioneel' is, hangt af van de voorgrondbelasting en de bijdrage van de overige veehouderijen in de omgeving. Als aanvullende voorwaarde wordt in het omgevingsplan vastgelegd dat de totale geuremissie op bedrijfsniveau bij nieuwe veehouderij-initiatieven minimaal 10% moet afnemen. Daarnaast kiest de gemeente er voor om een toename van geurbelasting in een niet overbelaste situatie alleen toe te staan wanneer in samenhang met deze toename elders in een overbelaste situatie maatregelen worden getroffen om de overbelasting te reduceren, waarbij per saldo sprake is van een afname van het aantal geurgehinderden.

Fijn stof

Voor fijn stof kan geen drempelwaarde worden aangegeven waaronder er geen effecten meer zullen optreden. Om deze reden wordt een relevante toename van de concentraties fijn stof in alle gevallen onwenselijk geacht. Voor veehouderij initiatieven wordt (in aanvulling op de norm van 31,2ìg / m³ uit de Vr vastgelegd dat nieuwe ontwikkelingen niet 'in betekende mate' mogen bijdragen aan de concentraties fijn stof.

Gezondheidsbeoordeling en motivatie

Uit de informatie uit het planMER blijkt dat de specifieke bedrijfskenmerken en al dan niet getroffen maatregelen sterk bepalend zijn voor de optredende gezondheidseffecten. Om te komen tot een beperking van de gezondheidseffecten en verbetering van de gezondheidssituatie is het wenselijk om in het omgevingsplan aanvullende voorwaarden te verbinden aan toekomstige veehouderij initiatieven die zijn gericht op het treffen van alle maatregelen met betrekking tot gezondheid (die redelijkerwijs mogelijk zijn) toe te passen. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de Handreiking veehouderij en volksgezondheid (Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht, d.d. 24-03-2015) en de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid (Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht, d.d. 25-11-2016). Hierin is een breed scala van mogelijke maatregelen opgenomen. Ook wordt in het omgevingsplan een voorzorgsbeginsel vastgelegd waarmee het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan weigeren als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning zou leiden tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid.

De algemene voorwaarden met betrekking tot gezondheid worden niet alleen gekoppeld aan veehouderij initiatieven, maar ook aan functiewijzigingen passende binnen Vitaal buitengebied Boekel.

Monitoring en evaluatie

Het omgevingsplan biedt op onderdelen meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden dan een 'regulier' bestemmingsplan. Daarnaast is de looptijd van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte onder de crisis- en herstelwet 20 jaar (voor een 'regulier' bestemmingsplan 10 jaar). Voor verschillende milieuthema's en criteria is er sprake van een relatief grote onzekerheidsmarge als het gaat om de optredende effecten. Deze worden ook beïnvloed door allerlei ontwikkelingen buiten de scope van het omgevingsplan, zoals ontwikkelingen in wet- en regelgeving, economische ontwikkelingen en technologische ontwikkelingen. Het is daarom noodzakelijk om tijdens de looptijd van het omgevingsplan vinger aan de pols te houden en te monitoren hoe de milieusituatie binnen het studiegebied zich ontwikkelt en of de optredende milieugevolgen vragen om een bijsturing door aanpassing van de kaders in het omgevingsplan.

Voor de monitoring en evaluatie zijn zowel de gevolgen van agrarische initiatieven als de gevolgen van de Vitaal buitengebied functies van belang. In hoofdstuk 3 van het planMER is ingegaan op de verwachte ontwikkelingen binnen het buitengebied van de gemeente Boekel. Op basis hiervan wordt voorgesteld om iedere 5 jaar een integrale monitoring uit te voeren, waarbij voor de maatgevende thema's eventuele wijzigingen in de milieusituatie in beeld worden gebracht. Na de eerste termijn van 5 jaar zullen de agrarische bedrijven die gebruik maken van de stoppersregeling onder het Besluit huisvesting de bedrijfsactiviteiten hebben beëindigd. Dit dan ook een goed moment om te beoordelen of binnen de kaders van de visie Vitaal buitengebied kan worden gekomen tot de beoogde transformaties of dat een bijstelling van de kaders noodzakelijk is. Mochten actuele ontwikkelingen daar aanleiding toe geven dan kan vanzelfsprekend voor specifieke thema's tussentijdse monitoring plaatsvinden.

Bij de monitoringsrondes wordt het volgende in beeld gebracht:

  • overzicht van de initiatieven binnen de monitoringsperiode;
  • overzicht van de actuele milieusituatie (leefomgevingsfoto); in de volgende paragraaf wordt dit nader uitgewerkt;
  • overzicht van relevante ontwikkelingen (wet- en regelgeving, technologisch, economisch) die van belang zijn voor de kaders in het omgevingsplan. Daarbij kan het ook gaan om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven die op dit moment nog niet kunnen worden voorzien;
  • toets van de initiatieven en ontwikkelingen in de omgevingskwaliteit aan de doelstellingen en ambities en de beschikbare milieugebruiksruimte, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de verschillende deelgebieden;
  • beoordeling op basis van de voorgaande onderdelen of aanpassing in het omgevingsplan noodzakelijk is (toevoegen, schrappen of aanpassen van de gestelde kaders).

In het planMER is voor de maatgevende thema's en criteria uitgewerkt op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de monitoring en evaluatie.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 5.1 een toelichting gegeven op het juridische instrument van een omgevingsplan en de wijze waarop dat in hoofdlijnen is vertaald naar een omgevingplan voor het buitengebied van Boekel (paragraaf 5.2). In deze paragraaf is aangegeven dat de basis van dit omgevingsplan wordt gevormd door de indeling in deelgebieden uit de 'Structuurvisie' en 'Vitaal Buitengebied'. Een nadere toelichting op de gehanteerde deelgebieden en de wijze waarop het beleid voor deze deelgebieden in de regels en de verbeelding is verwerkt, is opgenomen in paragraaf 5.3.

Behalve deelgebieden is ook de regeling voor de huidige functies en de bouwregels van belang. Deze zijn toegelicht in paragraaf 5.4. Paragraaf 5.5 gaat tenslotte in op de wijze waarop de verbrede reikwijdte is vormgegeven.

5.1 Naar een omgevingsplan voor Boekel     

Bij de vertaling van het gemeentelijke beleid naar een omgevingsplan zijn op hoofdlijnen twee aspecten van belang:

  • het model of de juridische opzet voor het omgevingsplan;
  • de instrumenten die de nieuwe Omgevingswet biedt en de objectgerichte benadering van het plan.

5.1.1 Opzet van een omgevingsplan     

Het omgevingsplan verschilt op een aantal onderdelen van het bestemmingsplan. Zo bevat het omgevingsplan regels voor activiteiten die gericht zijn op het bereiken en in stand houden van 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. Het vertrouwde referentiekader 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wro verdwijnt. Een gezonde fysieke leefomgeving is een veel breder kader dan de goede ruimtelijke ordening. Ook bijvoorbeeld milieuaspecten, beeldkwaliteit en welstand zijn onderdeel van de gezonde fysieke leefomgeving en kunnen daarmee onderdeel zijn van een omgevingsplan. Volgens de Omgevingswet gaat het in een omgevingsplan om: het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu, het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, het behoud van cultureel erfgoed, de natuurbescherming, het tegengaan van klimaatverandering, de kwaliteit van bouwwerken, de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten, het beheer van infrastructuur, het beheer van watersystemen, het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen, het beheer van natuurlijke hulpbronnen, het beheer van natuurgebieden en het gebruik van bouwwerken (artikel 1.2 Omgevingswet).

Een gemeente mag zelf bepalen of alle regels en bepalingen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving uiteindelijk in een omgevingsplan terecht komen. Er kan ook voor worden gekozen om bepaalde onderdelen separaat te blijven regelen in beleidsregels of verordeningen. Het omgevingsplan heeft dan echter niet het beoogde integrale karakter.

In het omgevingsplan kunnen gemeentelijke beleidsregels en verordeningen worden geïntegreerd of er kan naar worden verwezen. Voordeel van het werken met een verwijzing naar beleidsregels of verordeningen is dat het omgevingsplan niet behoeft te worden gewijzigd bij veranderende inzichten: het wijzigen van de materiële beleidsregel of de verordening is dan voldoende. Nadeel is dat het bedoelde integrale karakter minder goed uit de verf komt. Het uitgangspunt voor het omgevingsplan Boekel is dan ook dat beleidsregels en verordeningen waar mogelijk in het omgevingsplan worden verwerkt.

Het omgevingsplan kent geen geldigheidstermijn (uiterste houdbaarheidsdatum): een eenmaal vastgesteld omgevingsplan blijft gelden en kan op onderdelen steeds worden herzien. Alleen het onderdeel dat wordt herzien is daarbij onderdeel van de vaststellingprocedure en staat open voor beroep. Bij de inrichting van de set van regels voor een omgevingsplan en de opzet van de verbeelding wordt rekening gehouden met deze mogelijkheid om onderdelen (modules) eenvoudig te kunnen herzien. Er hoeft daarmee ook geen uitgebreid feitelijk onderzoek gedaan te worden naar uiteenlopende uitvoeringsvarianten van het plan: dit kan worden doorgeschoven naar het moment waarop er daadwerkelijke sprake is van een ontwikkeling. Het omgevingsplan voor Boekel heeft als 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' een plantermijn van 20 jaar.

Schematisch zou de opzet van een omgevingsplan er dan als volgt uit kunnen zien.

verplicht

Figuur 5.1 Lagen in de verbeelding (plat vlak en in digitale laagopbouw) met een voorbeeldmodule van de regels

De raadpleger 'prikt', door op de verbeelding op een bepaalde locatie te klikken, als het ware door alle lagen/modules in het omgevingsplan en ziet alle relevante onderdelen van het omgevingsplan, met uitsluitend de onderdelen van de regels die voor de betreffende locatie van belang zijn.

5.1.1.1 De opzet voor het omgevingsplan voor Boekel     

In het omgevingsplan voor Boekel:

  • wordt gekozen voor een regeling met de (aangepaste) deelgebieden uit 'Structuurvisie' en 'Vitaal Buitengebied' als basis;
  • zullen waar mogelijk algemene regels worden gehanteerd en wordt gewerkt met modules;
  • zal sprake zijn van een module 'Functies' en een module 'Bouwen': de reden hiervoor is tweeledig; enerzijds spreekt de Omgevingswet van een omgevingsvergunningplicht voor verschillende activiteiten zoals een bouwactiviteit of een afwijkactiviteit en kan de aanvrager kiezen om aanvragen los van elkaar of gelijktijdig in te dienen; deze activiteiten hebben een eigen plek in het omgevingsplan gekregen; anderzijds ten behoeve van de vraaggestuurde raadpleegbaarheid via een vraaggestuurd menu ('waar kan ik mijn perceel voor gebruiken', 'hoe hoog mag ik bouwen'); uitgangspunt blijft natuurlijk dat er uitsluitend voor het toegelaten gebruik mag worden gebouwd;
  • zullen concrete, feitelijk aanwezige, te verwachten of te realiseren waarden op perceelsniveau worden geborgd;
  • zal worden bijgedragen aan de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, ten aanzien van:
    1. omgevingskwaliteit, onder andere door:
      1. de duidelijke verwijzing naar 'Vitaal Buitengebied, kwaliteitsgids';
      2. het opnemen van de voorwaarde bij bepaalde ontwikkelingen dat sprake moet zijn van een toevoeging van ruimtelijke kwaliteit ('Vitaal Buitengebied, waardering');
      3. het opnemen van kwalitatieve voorwaarden bij bepaalde ontwikkelingen zoals voorwaarden met betrekking tot milieuaspecten, duurzaamheid en gezondheid;
    2. ondernemersklimaat, onder andere door:
      1. het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden met relatief eenvoudige procedures;
      2. het bieden van de mogelijkheid om onderzoeken vooruit te schuiven;
  • zullen verordeningen en beleidsregels die van toepassing zijn op de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan geïntegreerd worden;
  • wordt gestreefd naar objectgerichte raadpleegbaarheid vanuit een vraaggestuurd menu.

5.1.2 Instrumentarium en objectgerichtheid     

Bij de nieuwe doelen en uitgangspunten hoort ook een vernieuwd instrumentarium dat aansluit bij de beoogde doelen (integraal, globaal, doelgericht denken, afwegingsruimte, kwalitatief in plaats van kwantitatief, vertrouwen). Dit instrumentarium bestaat uit verschillende soorten van regels: bouw- en gebruiksregels en beoordelingsregels, meldingsregels, maatwerkvoorschriften en -regels en regels voor gelijkwaardigheid.

Een omgevingsplan kan geen verplichte vergunningen voorschrijven (in bestemmingsplan: omgevingsvergunning voor slopen of omgevingsvergunning voor uitvoeren werken en werkzaamheden) of binnenplanse afwijkingen bevatten: deze worden in de Omgevingswet zelf geregeld. Het omgevingsplan kan wel de criteria bevatten op basis waarvan een omgevingsvergunning voor een afwijkingsactiviteit van de Omgevingswet wordt verleend.

Uitgangspunt voor omgevingsplannen is het objectgericht benaderen van de informatie en de regels die in een omgevingsplan staan. Gronden en panden zijn objectgericht te benaderen indien de gronden gekoppeld worden aan een getekend vlak waaraan de betreffende regels voor de gronden en panden zijn gekoppeld.

5.1.2.1 De opzet voor het omgevingsplan voor Boekel     

Bij de keuze voor instrumentarium wordt gestreefd naar minder regels en ontwikkelingen met minder of kortere procedures mogelijk maken. De voorkeur wordt gegeven aan het rechtstreeks toestaan van initiatieven en ontwikkelingen mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om aan deze voorwaarden te (blijven) voldoen. Dit vraagt extra aandacht en alertheid van de ambtelijke medewerkers die belast zijn met handhaving.

Waar nodig worden de regels aangevuld met de bepaling dat een melding van een ontwikkeling moet worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.

Ontwikkelingen of activiteiten die niet rechtstreeks of met melding worden toegestaan kunnen met een afwijking of worden toegestaan: het omgevingsplan bevat de voorwaarden waaronder deze instrumenten kunnen worden toegepast. Verder neemt de gemeenteraad naast het omgevingsplan een delegatiebesluit, waarbij nieuwe ontwikkelingen onder voorwaarden aan het College worden gedelegeerd.

De Omgevingswet biedt op termijn de mogelijkheid om verleende omgevingsvergunningen voor afwijken te verwerken in het omgevingplan waarbij geldt dat hiertegen geen zienswijzen kan worden ingediend (artikel 16.31 Omgevingswet, zoals aangeboden aan de Eerste Kamer). In een seperaat delegatiebesluit geeft de gemeenteraad het college de bevoegdheid om deze afwijkingen vooralsnog snel en met enige regelmaat in dit plan te kunnen verwerken.

De provincie heeft op basis van de Omgevingswet zoals deze is aangeboden aan de Eerste Kamer, alleen de mogelijkheid om een (volgens de huidige benaming) reactieve aanwijzing in te dienen tegen de 'toedeling van functies en de daarbij behorende regels'. Dit betekent dat de provincie geen aanwijzing kan geven tegen de onderdelen van de APV en de verordeningen die in de regels van dit plan zijn opgenomen.

De gewenste objectgerichte raadpleging van het plan vanuit een vraaggestuurd menu kan op de huidige landelijke raadpleegomgeving www.ruimtelijkplannen.nl niet worden bereikt. De pilot status biedt de mogelijkheid om het plan ook op een ander wijze raadpleegbaar te maken. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het plan weliswaar op ruimtelijke plannen te publiceren maar tevens een plan raadpleegbaar te maken via een alternatieve, duidelijke raadpleegomgeving die voldoet aan de gemeentelijke wensen omtrent objectgerichte raadpleegbaarheid.

5.1.3 Raadpleegomgeving     

Om te voldoen aan de gemeentelijke wensen met betrekking tot raadpleegbaarheid wordt het omgevingsplan ook ontsloten via de website 'boekel.crotec-omgevingsplan'. De opzet van het plan is ook afgestemd op de mogelijkheid om het plan op deze alternatieve wijze te raadplegen.

Uitgangspunt daarbij is:

  • door een klik op de verbeelding worden alle regels zichtbaar die ter plaatse van toepassing zijn;
  • voor een goed begrip van het totale pakket van regels die van toepassing zijn op de betreffende locatie dienen alle zichtbare regels te worden geraadpleegd;
  • regels die bij een klik op de kaart niet zichtbaar zijn, zijn op de betreffende locatie dus niet van toepassing;
  • de regels zijn ook geformuleerd vanuit de locatie (ter illustratie: in de regels is dus niet opgenomen dat 'per vlak één bouwwerk is toegestaan', maar vanuit de raadpleging van het vlak staat er in de regels 'één bouwwerk toegestaan'; op elke vlak waarop deze regel van toepassing is, wordt dus vanuit de raadpleging van het vlak aangegeven dat er één bouwwerk is toegestaan);
  • bij raadpleging van de verbeelding moet het resultaat uitnodigend zijn en duidelijk richting geven aan hetgeen zichtbaar is; hiervoor worden vragen gebruikt die naar verwachting goed aansluiten bij hetgeen een raadpleger wil weten;
  • meer nog dan bij een bestemmingsplan geldt dat voor een goed begrip van de regels, het plan gelezen moet worden vanuit een klik op de verbeelding.

5.2 Opzet omgevingsplan Boekel     

In de voorgaande paragraven 5.1.1.1 en 5.1.2.1 zijn de uitgangspunten voor de opzet van het omgevingsplan Boekel aangegeven.

In de kern is het omgevingsplan opgezet aan de hand de volgende belangrijke pijlers.

  • De deelgebieden zoals deze zijn onderscheiden in Vitaal Buitengebied. Aan de gronden in het plan wordt de functie Woonwerklandschap met buurtschappen, Beekdal met aansluitend open agrarisch landschap, Agrarisch landschap of Bosrijke ontginningen met buurtschappen toegekend. Voor deze functies zijn gebiedsbeschrijvingen en na te streven kwaliteiten opgenomen. De gronden zijn dan tevens bestemd voor algemeen toelaatbare functies (zoals waterlopen en tuinen), specifieke bestaande functies (voorzien van een functie/enkelbestemming) én toekomstige functies die passend zijn in het gebied (getoetst aan de kwaliteiten en koers van een gebied, na doorlopen van een procedure). Deze opzet leidt tot een duidelijke focus op de kwaliteit van het gebied terwijl tegelijkertijd passende ontwikkelingen met een eenvoudige procedure kunnen worden toegestaan.
  • Het uitgangspunt om te komen tot algemeen geldende regels heeft er bij de bouwregels toe geleid dat er is gekozen voor een onderscheid tussen 'open gebieden' waar algemene regels gelden voor de beperkt toelaatbare bouwwerken, en 'bebouwd gebied' (algemeen geldende maar ook specifieke bouwregels).
  • De opzet in modules is vertaald in een vraaggestuurde opzet van de regels.
  • De beleidsregels en verordeningen die in het plan zijn opgenomen zijn herkenbaar in de verschillende hoofdstukken/vragen van de regels.

Samenvattend is het Omgevingsplan Buitengebied 2016 opgezet aan de hand van de volgende modules/vraaggestuurde indeling. In de paragraven 5.3, 5.4 en 5.5 is hierop een inhoudelijk toelichting opgenomen.

verplicht

verplicht

verplicht

De volgende vastgestelde beleidsnota's, beleidsregels en gemeentelijke verordeningen zijn in het omgevingsplan opgenomen of er wordt naar verwezen (naar een bijlage in de regels):

verplicht

De gemeente wil de verbrede reikwijdte en pilotstatus ook graag aangrijpen om een koppeling te maken tussen de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen en voor milieu dan wel milieumeldingen. In de huidige praktijk is die onderlinge afstemming er niet. Formeel kan de koppeling ook niet worden aangebracht maar de pilotstatus wordt gebruikt om als gemeente bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen de initiatiefnemers ook de relevante milieuaspecten te laten aanleveren zodat een inschatting kan worden gemaakt of de gevraagde ontwikkeling ook in het milieuspoor uitvoerbaar is. Dit voorkomt teleurstellingen achteraf.

De opzet van de regels kan schematisch als volgt worden weergegeven.

verplicht

Figuur 5.2 Schematisch overzicht regeling

5.3 Gebiedsprofielen     

Voor de vier deelgebieden is een omschrijving opgenomen van de kwaliteiten van de gebieden (inclusief een verwijzing naar de waarden die in het gebied voorkomen en als zodanig in het plan zijn aangewezen) en de functionele invulling die in de deelgebieden toelaatbaar wordt geacht. Voor de aanwezige kwaliteiten en de koers van de verschillende deelgebieden wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 Keuzes voor het omgevingsplan. De bestaande natuurgebieden zijn niet opgenomen in de deelgebieden omdat de rechtstreeks toelaatbare en de met een procedure toelaatbare functieveranderingen niet zijn toegestaan in de bestaande natuurgebieden.

Welke functies zijn hier toegestaan?

Rechtstreeks toelaatbaar

De omschrijving van het toelaatbare gebruik in de verschillende deelgebieden is ruim. In alle deelgebieden zijn de huidige functies toegestaan zoals aangegeven met de verschillende functievlakken en in paragraaf 5.4 beschreven. Tevens zijn de functies toegestaan die passen binnen de gebiedsbeschrijving en waarvoor in het plan flexibiliteitsbepalingen zijn opgenomen. Daarnaast is in alle deelgebieden agrarisch grondgebruik toegestaan. Onder agrarisch grondgebruik wordt de teelt van gewassen en het houden van dieren verstaan, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd. Het is ook toegestaan om nieuwe sloten te graven (tenzij er uit hoofde van andere functies of waarden beperkingen aan het graven van sloten worden gesteld) of natuurelementen aan te leggen.

Ook de bestaande legale nevenactiviteiten zijn toegestaan (de nevenactiviteiten waarvoor toestemming is verleend door de gemeente).

Mag ik de functie van de locatie wijzigen?

Met melding toelaatbaar

Met melding zijn relatief eenvoudige functieveranderingen toegestaan zoals kleinschalige dagrecreatieve nevenactiviteiten. Een melding kan bestaan uit een eenvoudige mededeling of gecombineerd worden met een besluit tot instemming met de melding door het bevoegd gezag. In Boekel is gekozen voor een eenvoudige procedure voor indiening van de melding waarbij geen formeel besluit vooraf wordt genomen over de voorgenomen functiewijziging. Dit betekent dat achteraf wel sprake kan zijn van toetsing of aan de voorwaarden wordt voldaan (handhaving). Het zorgvuldig beoordelen en achteraf toetsen van meldingen maakt het noodzakelijk dat meldingen worden ingediend met een solide motivering en onderbouwing van de wijze waarop aan de beoordelingsregels wordt voldaan.

Met afwijking toelaatbaar

Het omgevingsplan bevat de voorwaarden waaronder het bevoegd gezag medewerking wil verlenen aan afwijkingen van het plan zoals de vestiging van een andersoortig bedrijf op percelen waar al een bedrijf is gevestigd. Belangrijke voorwaarden is dat een ontwikkeling past binnen de gebiedsbeschrijving (inclusief de aangeduide waarden waarnaar wordt verwezen) van het betreffende deelgebied. In de voorwaarden is een directe link gelegd naar de (waardering van) de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die in de deelgebieden wordt nagestreefd. Ook hier geldt dat een snelle en zorgvuldige procedure voor afwijkingen vraagt om een goede motivering en onderbouwing van de wijze waarop de initiatiefnemer meent dat aan de beoordelingsregels wordt voldaan.

Delegatie

De rechtstreekse mogelijkheden, meldingen en afwijkingen zijn in de verschillende deelgebieden nog min of meer gelijk. Naast deze mogelijkheden neemt de gemeenteraad een separaat delegatiebesluit met de bevoegdheid aan voor het college om het plan onder voorwaarden te wijzigen voor nieuwe ontwikkelingen. De functiewijzigingen die met delegatie tot stand kunnen worden gebracht zijn afgestemd om de strategieën voor de verschillende deelgebieden.

Een bijzondere vorm van delegatie is de bevoegdheid om op een reguliere basis verleende afwijkingen in het omgevingsplan te verwerken. Daarmee kan de relatief snel verleende wijziging een goede basis krijgen in het omgevingsplan.

5.4 Objectgerichte toelichting op de juridische regeling     

5.4.1 Toelaatbare functies     

In het hoofdstuk 'Welke functies zijn hier toegestaan?' zijn, naast de vier deelgebieden, de specifiek toelaatbare bestaande functies opgenomen. Om direct te kunnen raadplegen welke functie op een locatie is toegestaan is er een vergaand onderscheid gemaakt. Een paintballbaan bijvoorbeeld heeft ook daadwerkelijk de functie 'paintballbaan' gekregen. Voor zover er op een perceel sprake is van meerdere vormen van gebruik (een agrarisch bedrijf met een graszoden- en grindhandel, een agrarisch bedrijf met een plattelandswoning of agrarische gronden die incidenteel ook voor kamperen en parkeren bij het motorcrossterrein worden gebruikt) is een (hoofd)functie toegekend en, aangeduid met een functie-aanduiding, een functie waarvoor de gronden tevens gebruikt mogen worden. In de raadpleegomgeving worden beide artikelen getoond.

Voor functieveranderingen zijn de bepalingen bij de verschillende deelgebieden van toepassing.

Het betreft hier voornamelijk bestaande functies. Voor zover er nieuwe initiatieven zijn die in het kader van de voorbereiding van dit omgevingsplan nader zijn onderzocht en positief beoordeeld (zogenoemde meelifters) zijn ook deze initaitieven in het plan meegenomen.

Agrarische bedrijven

Op basis van het onderscheid zoals dat is gemaakt in de Verordening ruimte Noord-Brabant (Vr) van de provincie Noord-Brabant zijn ook in Boekel verschillende agrarische bedrijven onderscheiden. Daarbij is speciale aandacht besteed aan de gemengde bedrijven.

Dat leidt tot het volgende onderscheid.

Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf

Bij vollegrondsteeltbedrijven is sprake van een hoofdactiviteit teelt in de open grond. Daarnaast mag op een dergelijk bedrijf ook sprake zijn van overige niet-veehouderij activiteiten en paardenhouderij bij wijze van neventak. Bij (vollegronds)teeltbedrijven is de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten actueel en het omgevingsplan voorziet hiervoor in een regeling die aansluit bij de recent door de gemeenteraad vastgestelde 'Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten'.

Agrarisch bedrijf - veehouderij

Op basis van de Vr moet, indien sprake is van een hoofd- of nevenactiviteit veehouderij, een bedrijf altijd als een veehouderij worden aangemerkt en de regels voor een zorgvuldige veehouderij worden toegepast. Andere vormen van agrarisch gebruik kunnen als nevenactiviteit worden uitgeoefend. De regels voor een zorgvuldige veehouderij, ammoniak, geur en mest, zijn samengebracht in Hoofdstuk 8 U houdt dieren, hiervoor gelden specifieke regels.

Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf

De agrarisch bedrijven met als hoofdactiviteit de teelt van producten in kassen zijn als zodanig aangemerkt. Een neventak vollegrondsteelt is toegestaan. Ook bij glastuinbouwbedrijven kan huisvesting van tijdelijke werknemers aan de orde zijn en is om die reden opgenomen onder welke voorwaarden een afwijking van het omgevingsplan wordt verleend.

Agrarisch bedrijf - overig bedrijf

Tot de overige bedrijven behoren onder andere de champignonbedrijven.

Agrarisch bedrijf - paardenhouderij

De paardenhouderijen zijn onderscheiden van de overige bedrijven.

Bij alle regels voor de functie agrarisch bedrijf is opgenomen dat wonen ter ondersteuning van de bedrijfsuitoefening is toegestaan, met uitzondering van een aantal specifiek aangeduide percelen waar bedrijfswoningen niet zijn toegestaan. Een aantal functievlakken voor agrarische bedrijven zijn met elkaar verbonden door een relatieteken. Functievlakken die op deze manier met elkaar zijn verbonden worden voor wat betreft de oppervlakte, aangemerkt als één vlak. Bij toepassing van de mogelijkheid om functievlakken te vergroten zullen deze met elkaar verbonden vlakken gezamenlijk niet groter mogen worden dan de maximaal toelaatbare oppervlakte. De betekenis van het relatieteken is in de regels opgenomen.

Niet - agrarische bedrijvigheid

Bedrijf

In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een gezond woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de regeling de belangenafweging te maken tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu, is in dit plan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 5.

Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden activiteiten uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar geacht. Ook is wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering toegestaan, tenzij anders aangeduid. Het gebruik is ook verder niet onbeperkt: buitenopslag van goederen en producten, bevi-inrichtingen en de opslag van vuurwerk is niet toegestaan.

Ten behoeve van dit plan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In Bijlage 6 zijn de aanwezige bedrijven opgenomen en ingedeeld in een categorie volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Bedrijf uit een hogere milieucategorie

Niet alle, in het plangebied aanwezige bedrijven horen tot de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor de bedrijven in de hogere milieucategorieën zijn aparte functievlakken opgenomen die aangeven dat zowel categorie 1 en 2 als de huidige bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.

Bedrijf agrarisch-technisch of agrarisch verwant bedrijf

De agrarisch technische hulpbedrijven of agrarisch aanverwante bedrijven horen naar aard en schaal in het buitengebied en zijn apart aangeduid. Ook hier is de toelaatbaarheid gebonden aan de mate van milieubelasting.

Detailhandel

Op de gronden waar detailhandel is toegestaan is grootschalige detailhandel uitgesloten (groot in omvang; verkoop van grote artikelen). Aan de bestaande grootschalige detailhandel is de specifieke functie Detailhandel caravans of Tuincentrum - evenemententerrein toegekend.

Dierenkliniek

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een dierenkliniek en het wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering.

Gezondheidszorg

Aan de gronden van Huize Padua is de functie Gezondheidszorg toegekend. De gronden mogen worden gebruikt voor de geestelijke gezondheidszorg in ruime zin. Verpleeg- en woonfuncties zijn toegestaan alsmede medische en therapeutische functies, administratieve en algemeen ondersteunende functies. Het complex heeft ook een cultuurhistorische waarden. De regelingen die hiermee verband houden zijn opgenomen in Hoofdstuk 9 Welke waarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor?.

Ook een bestaande zorgboerderij heeft deze functie Gezondheidszorg gekregen.

Groen

De functie Groen is toegekend aan bestaand afschermend groen en kleinere bospercelen. De gronden mogen gebruikt worden voor groenelementen en voor extensieve recreatie. Dit extensieve recreatieve gebruik is alleen toegestaan indien de afschermende functie behouden blijft en natuurwaarden niet worden aangetast. De gronden mogen ook niet zodanig worden gebruikt dat het waterbergend vermogen van de aangeduide waterberging afneemt.

Honden- en paardensport

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor sportieve activiteiten met honden, paarden of pony's in club- of verenigingsverband.

Horeca

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Voor het toekennen van de functie horeca is gebruik gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. Deze bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën.

In het buitengebied van Boekel worden horeca-activiteiten uit de categorieën 1a, 1b en 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan alsmede het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Tot deze categorieën horen horecabedrijven die over het algemeen overdag en in de avonduren zijn geopend en relatief beperkte overlast veroorzaken.

In het buitengebied van Boekel bevindt zich momenteel slechts één horecavoorziening; de opgenomen Staat van Horeca-activiteiten is echter niet alleen voor het huidige aanwezige bedrijf van belang maar kan ook bruikbaar zijn voor de beoordeling van toekomstige initiatieven.

Verblijfsrecreatie

Voor een bestaand en een nieuw verblijfsrecreatief terrein, alsmede enkele locaties die ingericht gaan worden voor verblijfsrecreatie, is de functie Verblijfsrecreatie opgenomen. De gronden mogen gebuikt worden voor standplaatsen voor toeristische kampeermiddelen. De maximaal toelaatbare aantallen kampeermiddelen zijn in het plan opgenomen.

Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Riool

De gronden met de betreffende functies mogen worden gebruikt voor de huidige aanwezige gas-, hoogspannings- en rioolleidingen alsmede voor nieuw aan te leggen gas- en hoogspanningsleidingen waarvan de 10 -6 risicocontour en de belemmeringenstrook binnen het functievlak zijn gelegen. Voor de gronden gelden beperkingen voor het gebruik (het uitvoeren van diverse werkzaamheden die risicovol kunnen zijn voor de leiding en de veiligheid zijn niet zonder meer toegestaan) en het bouwen.

Nutsvoorziening en Gasdrukmeet- en regelstation

Aan bestaande nutsvoorzieningen zijnovereenkomstige functies toegekend.

Manege

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een manege met daaraan gerelateerde activiteiten zoals huifkarverhuur.

Natuur en Motorcrossterrein

De bestaande natuurgebieden hebben de functie Natuur gekregen. Het bestaande natuurgebied aan Bezuidenhout mag tevens gedeeltelijk als motorcrossterrein worden gebruikt. Het motorcrossterrein is al decennia in gebruik en voor het gebruik is een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend. Het gebruik wordt ruimtelijk aanvaardbaar geacht mits het gebruik beperkt wordt tot de activiteiten die ook in de milieuvergunning zijn toegestaan. Aan de regels is toegevoegd dat het gebruik als motorcrossterrein is toegestaan op de aangeduide gronden maar met beperking van het gebruik overeenkomstig de verleende vergunning (functie-aanduiding met eigen artikel).

Paintball-baan

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een paintballbaan. Wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering is niet toegestaan.

Recreatiewoning

Solitaire recreatiewoningen mogen ten behoeve van verblijfsrecreatie worden gebruikt.

Sportcomplex

De gronden van het sportcomplex bij Boekel mogen worden gebruikt voor handboogschieten, veldsporten en als evenemententerrein.

Multifunctioneel centrum

Het scouting gebouw alsmede het gebouw waar vleermuizen zijn gevestigd mogen worden gebruikt voor milieu en natuureducatie en scouting activiteiten. Naast deze huidige gebruikers kunnen ook andere vergelijkbare verenigingen gebruik maken van het gebouw.

Schietbaan

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor een schietbaan. Wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering is niet toegestaan.

Verkeer

De huidige wegen mogen voor de verkeersafwikkeling worden gebruikt waarbij het aantal rijstroken is beperkt tot 2x1 doorgaande rijstrook.

Water

De belangrijkste watervoerende en beeldbepalende waterlopen hebben de functie Water gekregen.

Wonen

De functie Wonen is toegekend aan alle burgerwoningen en aan de woningen in het voormalige woonbos. Er is geen aanleiding om nog langer functioneel onderscheid te maken tussen deze woningen (er wordt wel onderscheid gemaakt in bouwmogelijkheden).

5.4.2 Toelaatbare bebouwing     

Het buitengebied is uit praktische overwegingen verdeeld in een bebouwd (met gebouwen) en een open gebied (in principe geen gebouwen). Voor alle bouwmogelijkheden geldt dat uitsluitend voor de toegestane functie kan worden gebouwd.

Welke regels gelden hier voor welstand?

Voor alle bebouwing in het buitengebied geldt dat er geen eisen aan welstand worden gesteld. Dit is in het plan ook opgenomen zodat hierover geen misverstand kan bestaan.

Bebouwing in open gebied

Tot het Bebouwing in open gebied worden gerekend de natuurgebieden en groenelementen, wegen en agrarisch onbebouwd gebied. In het Bebouwing in open gebied gelden algemene bouwregels voor onder andere erfafscheidingen, paardenbakken, teeltondersteunende voorzieningen en overige bouwwerken van algemeen nut (zoals straatverlichting, wegbewijzering, abri's, kunstwerken maar geen reclame-uitingen).

Met toepassing van een afwijking kunnen er kleinschalige gebouwen worden opgericht (schuilgelegenheden voor vee, gebouwen voor beheer en onderhoud).

Bebouwd gebied

De contramal van het Bebouwing in open gebied is aangemerkt als Bebouwd gebied. In het Bebouwd gebied zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen in principe toegestaan mits aan een aantal voorwaarden en maatvoeringseisen wordt voldaan. In het Bebouwd gebied zijn onder andere regels opgenomen voor het bouwen voor woningen, bijgebouwen bij woningen, recreatiewoningen, kassen, ondersteunende kassen, bedrijfs- of dienstwoningen, bedrijfsbebouwing en bouwen voor nevenactiviteiten.

In bestaande situaties kan sprake zijn van legale (vergunde) bouwwerken die afwijken van de maximaal of minimaal voorgeschreven maten. Om te voorkomen dat deze bouwwerken onbedoeld onder het overgangsrecht gaan vallen is voor deze situaties bepaald dat de bestaande maten de maximaal of minimaal toelaatbare maten zijn. In de regels voor Overgangsrecht bouwen en bestaande maten is aangegeven dat bij dergelijke bestaande maten het overgangsrecht niet van toepassing is.

Een bijzondere regeling is opgenomen voor woningen en bijgebouwen. Uitgangspunt is dat een woning een maximale inhoud van 600 m3 mag hebben en bijgebouwen een maximale oppervlakte van 100 m2. Voor zover sprake is van een bijzondere situatie (grotere woning of grotere bijgebouwen zijn toegestaan maar nog niet gerealiseerd, bijvoorbeeld in het kader van een doorlopen ruimte- voor ruimte procedure of bij een bestemmingswijziging) is op de verbeelding de afwijkende oppervlakte en/of inhoudsmaat opgenomen. Voor alle andere woningen en bijgebouwen die legaal zijn gerealiseerd en afwijken van de voorgeschreven 600 m3/100 m2 maat geldt dat hiervoor, voor wat betreft de oppervlakte en inhoud, een bijzondere bestaande maten regeling geldt: het bestaande is alleen toegestaan op de huidige locatie. Indien betrokkenen nieuw willen bouwen op een andere locatie binnen het bouwvlak, is de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid noodzakelijk en is ook Vitaal Buitengebied van toepassing. Op deze wijze wordt de legaal aanwezige bebouwing gerespecteerd maar wordt toch een regeling opgenomen die er voor kan zorgen dat bij ontwikkelingen sprake moet zijn van bijvoorbeeld sloop en landschappelijke inpassing.

Het onderscheid tussen woningen in het voormalige woonbos en overige burgerwoningen is gelegen in de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen (100 m² voor woningen; 60 m² in het voormalige woonbos). De relatietekens die hier zijn opgenomen geven aan tot welke hoofdgebouwen de bijgebouwen gerekend moeten worden.

In het buitengebied van Boekel is op verschillende locaties sprake van een agrarisch gebruik waarbij er feitelijk geen sprake meer is van agrarische bedrijfsmatige activiteiten. Naar verwachting wordt op deze locaties de functie op (korte termijn) gewijzigd. Het omgevingsplan biedt hier de duidelijkheid dat er op deze locaties niet meer kan worden gebouwd voor agrarische bedrijfsmatige gebruik (Bouwen - vab's).

Voor een specifieke situatie aan Zandhoek 7-9 is een voorwaardelijke bouwbepaling uit het ter plaatse vigerende plan overgenomen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzieningen voor 'zuivere lucht' worden getroffen. Hiermee wordt voorkomen dat de naastgelegen veehouderij onevenredig in de bedrijfsvoering wordt geschaad.

In het Bebouwd gebied gelden ook mogelijkheden voor afwijkingen voor vergroting van (bedrijfs)woningen, bijgebouwen, hoogte van bedrijfsbebouwing en andere geringe afwijkingen. Belangrijkste afwegingscriteria voor het toepassen van de bevoegdheid is de mate waarin aan de kwaliteitsbeschrijving vanuit de Kwaliteitsgids wordt voldaan.

5.4.3 Nieuwe initiatieven     

De planprocedure is voor een aantal initiatiefnemers de aanleiding geweest om de toelaatbare functie van een perceel (veelal in verband met de beëindiging van een agrarisch bedrijf) te wijzigen en hiervoor ook een planologische regeling op (te) laten nemen in het omgevingsplan. Deze initiatieven liften als het ware mee met dit omgevingsplan. Voor alle initiatieven zijn ruimtelijke onderbouwingen opgesteld, door de gemeente positief als aanvaardbaar beoordeeld en zijn afspraken gemaakt over de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die wordt gerealiseerd.

Op de verbeelding en in de regels zijn de initiatieven - volgens de systematiek van het omgevingsplan - verwerkt waarbij er tevens voorwaardelijke bepalingen zijn opgenomen om de afgesproken kwaliteitsverbeteringen/landschappelijke inpassingen vast te leggen.

Een samenvattend overzicht van de betreffende initiatieven is in bijlage 7 opgenomen. Voor de verschillende ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar:

5.4.4 Verwachte bedrijfsbeëindigers     

In het plangebied zijn intensieve veehouderijen gevestigd die behoren tot de zogenaamde C2 categorie van het Besluit emissiearme Huisvesting. De huisvesting van dieren bij deze zogenaamde stoppers voldoet niet aan het genoemde besluit en deze bedrijven moe(s)ten:

  • uiterlijk 1 januari 2013 emissiereducerende maatregelen nemen, zodat op die datum dezelfde reductie wordt gerealiseerd als wanneer zou worden voldaan aan het Besluit huisvesting. Dit mogen alternatieve maatregelen zijn zoals voeradditieven en het afstoten van vee;
  • uiterlijk 1 januari 2020 moet voldaan worden aan het Besluit emissiearme huisvesting of moet het houden van de betreffende dieren worden beëindigd.

Deze bedrijven zijn op 26 januari 2015 aangeschreven en opgeroepen om actie te gaan ondernemen. Gelet op de te verwachten sluitingen per 1 januari 2020 zijn ondernemers gewezen op de op handen zijnde veranderende ruimtelijke regels in het omgevingsplan. Ook daarna is in verschillende publicaties gewezen op de heroverweging die wordt gemaakt ten aanzien van de locaties van stoppers.

Door een aantal van de stoppers is een initiatief voor functieverandering ingediend; deze zijn beschreven in paragraaf 5.4.3.

Voor 24 locaties geldt dat er nog geen concrete plannen zijn voor functieverandering. Het betreft bedrijven die:

  • ondertussen de betreffende veehouderij tak hebben beëindigd maar waar nog wel sprake is van agrarische activiteiten: deze bedrijven hebben de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf gekregen;
  • ondertussen de betreffende veehouderijtak hebben beëindigd maar waar nog geen keuze is gemaakt voor wat betreft de vervolgfunctie: deze locaties behouden de agrarische functie maar zijn voorzien van de bouwaanduiding Bouwen - vab's; uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing is hier niet langer toegestaan;
  • momenteel nog dieren houden; deze bedrijven hebben een bouwvlak op maat gekregen; het houden van dieren overeenkomstig de regels van het Besluit emissiearme huisvesting blijft moglijk maar kan niet worden uitgebreid.

Een overzicht van deze 24 locaties is opgenomen in bijlage 24.

5.5 Toelichting op overige aspecten     

5.5.1 Archeologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden     

In Hoofdstuk 9 Welke waarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor? is de bescherming opgenomen van archeologische waarden, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden, onverharde wegen, het cultuurhistorisch waardevolle ensembles en aardkundig en geomorfologisch waardevolle gebieden. De huidige Erfgoedverordening Boekel 2010 en de beleidsregel Nota Archeologie bevatten regels die van toepassing zijn op gemeentelijk monumenten en archeologisch waardevolle gebieden. Door deze verordening en nota te vertalen in het omgevingsplan worden alle regels die tot doel hebben de waarden te beschermen samengebracht.

Tijdens de vaststellingsprocedure is nader onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische omgevingswaarden in het plangebied en specifiek voor het gebied Huize Padua.

Deze bevindingen zijn opgenomen in twee notities (zie bijlage 22 en 23 van de toelichting).

Op basis van deze notities is/zijn:

  • specifieke cultuurhistorische vlakken opgenomen voor ensembles en bolle akkercomplexen;
  • de Peelrandbreuk met een specifieke aanduiding opgenomen;
  • de regels voor het cultuurhstorisch vlak Huize Padua aangepast.

Voor het uitvoeren van een aantal werken of werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de te beschermen waarden in de genoemde gebieden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de verlening van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de waarden niet onevenredig worden geschaad.

De Erfgoedverordening bevat regels voor de aanwijzing en de bescherming van gemeentelijke monumenten. Beide onderdelen worden in het omgevingsplan opgenomen. Gemeentelijke monumenten worden daarmee niet alleen op de verbeelding aangeduid; in de bijlage bij de regels is ook een beschrijving opgenomen van de elementen die een object beschermingswaardig maken. Bij de aanwijzing van nieuwe gemeentelijke monumenten is een aanvulling van deze gemeentelijke monumentenlijst noodzakelijk.

In de module zijn voorts beperkingen van het gebruik opgenomen. Voor het uitvoeren van een aantal werken of werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de te beschermen waarden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de verlening van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de waarden niet onevenredig worden geschaad.

Voor monumenten of karakteristieke panden is de mogelijkheid opgenomen om een extra woning te realiseren, de bestaande woning uit te breiden of de functie te wijzigen naar bijvoorbeeld horeca. Deze mogelijkheden worden alleen geboden indien er ook daadwerkelijk sprake is van het behoud en de versterking van de monumentale en cultuurhistorisch waarden.

5.5.2 Evenementen     

Boekel beschikt over een evenemententerrein dat voor grootschalige en regelmatig terugkerende evenementen gebruikt kan worden. Op termijn kan deze Hoofdstuk 7 Welke regels gelden hier voor evenementen? worden uitgebreid met de voorwaarden die aan het houden van dergelijke evenementen worden gesteld. Voor de verschillende deelgebieden is ook een regeling opgenomen voor evenementen bij de diverse functies (een- of meerdaagse evenementen op dezelfde locatie zijn ten hoogste 3 keer per kalenderjaar toegestaan; uitsluitend evenementen die als passend worden beschouwd bij de toegelaten functie zijn meer dan 3 keer per kalenderjaar toegestaan).

5.5.3 Natuur en landschapswaarden     

In de huidige situatie zijn de regels met betrekking tot het kappen van bomen en houtgewas versnipperd: in het huidige bestemmingsplan is een aanlegvergunning vereist voor het kappen, de Boswet (na 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming) is van toepassing en de APV stelt regels aan kappen van bomen en houtgewas. De onderdelen van de APV die betrekking hebben op het kappen van bomen worden in het omgevingsplan opgenomen. De Boswet/Wet Natuurbescherming vormt landelijke wetgeving die door de gemeente niet kan worden geïmplementeerd in het omgevingsplan.

In Hoofdstuk 11 Welke natuur en landschapswaarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor? is de actuele APV, beleidsregel voor verlening van omgevingsvergunningen kappen en aanpassing bebouwde kom grens met betrekking tot het kappen van waardevolle bomen en houtgewassen opgenomen.

verplicht

Figuur 5.3 Stroomschema kapbeleid

Voor het NNB en Groenblauwe mantel alsmede de ecologische verbindingszone Meerkensloop is een beperking van het gebruik opgenomen: het uitvoeren van werken en werkzaamheden is niet zonder meer mogelijk.

5.5.4 Veehouderij     

In het Hoofdstuk 8 U houdt dieren, hiervoor gelden specifieke regels (de module veehouderij) is een stikstof depositie standstill en een geurstandstill opgenomen (zie ook bijlagen 1 en 4).

Stikstof depositie

Een stikstof depositie standstill is, gezien de uitkomsten van de planMER/passende beoordeling, het meest voor de hand liggende vertrekpunt voor de regeling in het omgevingsplan. Een standstill-regeling borgt dat het plan geen significante negatieve effecten veroorzaakt. Tegelijkertijd biedt deze regeling agrariërs enige flexibiliteit/uitbreidingsruimte. Door de toepassing van emissie-arme staltechnieken bij bestaande bedrijven is het namelijk mogelijk om een vee-uitbreiding/wijziging te realiseren zonder dat de depositie op bedrijfsniveau als gevolg van de bedrijfsactiviteiten toeneemt (dit toont het onderzoek in het planMER aan). Het bouwvlak kan in tact blijven; het bouwvlak wordt immers niet alleen gebruikt voor de bouw van stallen maar ook voor andersoortige bebouwing, voorzieningen voor opslag, verharding om de gebouwen te kunnen bereiken en aan de eisen van een moderne bedrijfsvoering te voldoen (geen kruisende verkeerstromen op het erf), manoeuvreerruimte en loze ruimte in verband met inefficiënte of verouderde inrichting van een erf. Door het behoud van het bouwvlak, in combinatie met het depositie standstill blijft de nodige flexibiliteit met betrekking tot locatiekeuze binnen het bouwvlak in tact zonder dat er sprake is van significante effecten.

Uitgangspunt van het standstill is het bepalen van de bestaande depositie. Een van de relevante hoofdlijnen in jurisprudentie die tot nu toe zijn gewezen op het gebied van Natura 2000 en veehouderijen is dat de bestaande situatie op het moment van vaststelling van het omgevingsplan als referentie situatie moet gelden (in tegenstelling tot de referentiesituatie zoals bepaald in de Natuurbeschermingswet 1998/ Wet natuurbescherming).

De depositie komt tot stand op basis van de bedrijfsactiviteiten, aantallen dieren, diersoorten en stalsystemen. Voor het bepalen van het type stalsysteem wordt uitgegaan van het ten tijde van de vaststelling van het omgevingsplan aanwezige stalsysteem. Uit de (milieu)vergunning/melding en onderliggende stukken, dan wel de omgevingsvergunning (bouwen) kan worden opgemaakt van welk stalsysteem gebruik wordt gemaakt. Bij het bepalen van het aantal en soort dieren wordt uitgegaan van het aantal gerealiseerde dierplaatsen ten tijde van vaststelling van het plan. Het aantal gerealiseerde dierplaatsen is hierbij gebaseerd op de legaal aanwezige stal en de inrichting van die stal ten tijde van vaststelling van het plan. De regeling is daarmee bepaalbaar en handhaafbaar en biedt agrariërs de ruimte om aanwezige stallen volledig te gebruiken en de ondernemers worden op deze manier niet onevenredig beperkt in de bedrijfsvoering. In specifieke gevallen waarbij het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen minder bedraagt dan het legaal aanwezige aantal dieren op het moment van vaststelling van het plan, mag van het legaal aanwezige aantal dieren worden uitgegaan mits het aantal aanwezige dieren op overtuigende wijze kan worden aangetoond (bijvoorbeeld op basis van een landelijke identificatie en registratiesysteem). Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij paardenhouderijen die meer paarden in weilanden houden dan paardenboxen aanwezig zijn of melkveehouderijen waar meer dieren mogen worden gehouden dan lig- en voerplaatsen aanwezig zijn.

Het is in zijn algemeenheid onwenselijk om in plaats van het gerealiseerde aantal dierplaatsen de feitelijk aanwezige dieraantallen als uitgangspunt voor het standstill te hanteren. Binnen een normale bedrijfsvoering kan immers sprake zijn van fluctuaties in de aanwezige dieraantallen. Wanneer het aanwezige aantal dieren op een (voor de ondernemer) ongunstig moment wordt gehanteerd als uitgangspunt voor het depositieplafond, leidt dit tot een directe beperking van de bedrijfsvoering. Door het gerealiseerde aantal dierplaatsen als uitgangspunt te hanteren, wordt dit voorkomen.

Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan mits gegevens beschikbaar zijn in het kader van de verleende vergunningen (of aangevraagde Nbw-vergunning) waaruit blijkt dat geen sprake is van significante effecten op Natura 2000. In die gevallen wordt in het plan verwezen naar de depositie die samenhangt met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en wordt deze daarmee positief bestemd. Deze bedrijven zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.

Toelichting op de regeling

De regeling is getrapt opgebouwd en houdt rekening met verschillende bronnen van emissie.

Directe regels (artikel 108.1.1)

In de regels is opgenomen dat het niet is toegestaan om de bestaande aantallen dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen te wijzigen tenzij:

  1. er een gunstiger stalsysteem wordt toegepast (en er dus geen sprake is van een toename van het aantal dierplaatsen of een verandering van diersoorten). In een dergelijke situatie neemt de emissie af en is er geen uitgebreide toets nodig van de depositie; deze verandering naar een gunstiger stalsysteem wordt eenvoudig mogelijk gemaakt.
  2. de wijziging niet leidt tot een toename van depositie, dan wel;
  3. indien er sprake is van een toename van depositie, wijzigingen niet leiden tot een overschrijding of verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden van verzuringsgevoelige habitats in Natura 2000.

In de regels is, indien van toepassing, ook een uitzondering opgenomen voor vergunde en als uitvoerbaar aangemerkte stallen die nog niet zijn gerealiseerd. Voor deze bedrijven geldt dat de opgenomen dieraantallen, diersoorten en stalsystemen zoals aangegeven in bijlage 12 van de regels, als bestaande dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen worden aangemerkt.

Bestaande depositie

Om te bepalen of er sprake is van een toename van de depositie is het van belang te definiëren wat onder 'bestaand' en onder 'depositie' wordt begrepen. Of sprake is van een toename kan op basis van dezelfde factoren worden beoordeeld.

Uit de planMER blijkt dat tot de 'bestaande stikstofdepositie' de volgende relevante bronnen moeten worden gerekend:

  • de bestaande ammoniakemissie per bouwvlak;
  • de emissies door transportbewegingen die samenhangen met het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of stalsystemen: hieronder wordt verstaan de transportbewegingen voor voer, vee of mest en deze kunnen zowel betrekking hebben op ammoniak als NOx;
  • de bestaande ammoniakemissie door beweiding.

Voor alle bronnen die van belang zijn voor het bepalen van de depositie zijn begripsbepalingen opgenomen.

Bestaande ammoniakemissie per bouwvlak

De bestaande ammoniakemissie wordt bepaald door de emissie vanuit stallen en de eventueel aanwezige mestopslag (die geen onderdeel uitmaakt van het stalsysteem). De ammoniakemissie wordt per bouwvlak bepaald door een combinatie van de diercategorie (melkrundvee, schapen, varkens etc), het aantal dierenplaatsen en het toegepaste stalsysteem (met de specifieke bijbehorende Rav-code).

Bestaand stalsysteem

Voor het bepalen van het type stalsysteem wordt uitgegaan van het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige stalsysteem met eventuele nageschakelde initiatieven. Uit de (milieu)vergunning/melding en onderliggende stukken, dan wel de omgevingsvergunning (bouwen) kan worden opgemaakt van welk stalsysteem gebruik wordt gemaakt.

Bestaande aantal dierplaatsen en diersoorten

Bij het bepalen van het aantal en soort dieren wordt uitgegaan van het aantal gerealiseerde dierplaatsen ten tijde van vaststelling van het plan. Het aantal gerealiseerde dierplaatsen is hierbij gebaseerd op de legaal aanwezige stal en de inrichting van die stal ten tijde van vaststelling van het plan. De regeling is daarmee bepaalbaar en handhaafbaar en biedt agrariërs de ruimte om aanwezige stallen volledig te gebruiken en de ondernemers worden op deze manier niet onevenredig beperkt in de bedrijfsvoering.

Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan mits gegevens beschikbaar zijn in het kader van de verleende vergunningen (of aangevraagde Nbw/Wn-vergunning) waaruit blijkt dat geen sprake is van significante effecten op Natura 2000. In die gevallen wordt in het plan verwezen naar de dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen die samenhangen met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en worden deze daarmee positief bestemd. Het gaat hierbij om de bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 12 bij de regels.

Bestaande ammoniakemissie door beweiding

Om de emissie bij beweiding te bepalen is het jaar voorafgaand aan de vaststelling bepalend (het is niet werkbaar om het gangbare 'moment van vaststelling' als uitgangspunt te nemen). Het is aan initiatiefnemers om betrouwbare informatie over beweiding te verstrekken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de (sinds 2016 door zuivelondernemingen verplicht gestelde) Kringloopwijzer in combinatie met een opgave van in gebruik zijnde gronden (Gecombineerde Opgave).

Geur

Voor wat betreft geur wordt gestreefd naar een verbetering van de geursituatie en wordt bedrijfsontwikkeling gekoppeld aan een reductie van geur in overbelaste gebieden.

Dit is vertaald in 3 belangrijke pijlers: aanscherping van de regels voor achtergrondbelasting, opnemen van de geurverordening (voorgrondbelasting) in dit plan en een geurstandstill (voor de diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld).

Voorgrondbelasting

De gemeentelijke geurverordening is opgenomen in dit omgevingsplan. Alle regels met betrekking tot geur zijn hiermee op één plaats samengebracht en vindbaar.

Achtergrondbelasting

In het omgevingsplan zijn in lijn met de Vr normen opgenomen voor de achtergrondbelasting (maximale percentages voor de kans op geurhinder: 12 % in de bebouwde kom, 20 % in het buitengebied). Als verdere aanscherping van de normen uit de Vr is voor de kernrandzones vastgelegd dat bij kans op geurhinder van 16% sprake is van een overbelaste situatie. Dat is in lijn met gemeentelijke Geurvisie die is opgesteld in het kader van de Verordening geurhinder en veehouderij.

Op grond van actuele onderzoeken is er op dit moment discussie over de relatie tussen optredende achtergrondbelastingen en hinderpercentages . Het omgevingsplan legt om deze reden geen maximale achtergrondbelastingen vast. Bij toetsing van toekomstige initiatieven aan de opgenomen hinderpercentages, kan op basis van de meest actuele inzichten een achtergrondbelasting worden gekoppeld aan de opgenomen voorwaarden.

In reeds overbelaste situaties wordt in lijn met de systematiek uit de Vr een extra inspanning geëist. Dit betekent dat maatregelen moeten worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting ('welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert'). De provincie heeft een stappenplan opgesteld voor de wijze waarop kan worden bepaald wat een 'proportionele bijdrage' van een veehouderij aan de afname van een overbelaste situatie is. Dit leidt tot een uitgebreide, gedetailleerde toetsing waarbij eerst de bijdrage van de veehouderij aan de overbelaste situatie wordt bepaald en vervolgens inzichtelijk wordt gemaakt welke emissiereductie noodzakelijk is om een proportionele bijdrage te leveren aan het terugdringen van de overbelasting. Wat precies 'proportioneel' is, hangt af van de voorgrondbelasting en de bijdrage van de overige veehouderijen in de omgeving. Als aanvullende voorwaarde wordt in het omgevingsplan vastgelegd dat de totale geuremissie op bedrijfsniveau bij nieuwe veehouderij-initiatieven minimaal 10% moet afnemen.

Op deze wijze is in het omgevingsplan geborgd dat geen verdere verslechtering zal optreden en op termijn de achtergrondbelasting zal dalen.

Geuremissie standstill

De gemeente Boekel vindt het opvullen van ruimte binnen de normen voor de achtergrondbelasting (zoals mogelijk op basis van de regels uit de Vr) onwenselijk vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de daarmee samenhangende gezondheidseffecten. Om deze reden is vastgelegd dat de geuremissie op bedrijfsniveau niet mag toenemen. Daarbij is van belang voor de toepassing dat voor diersoorten waarvoor geen emissiefactoren voor geur gelden, het geuremissiestandstill ook niet van toepassing is (de geuremissie kan dan niet worden bepaald maar dus ook niet toenemen).

Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan. In die gevallen wordt in het plan verwezen naar de emissie die samenhangt met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en wordt deze daarmee positief bestemd. Deze bedrijven zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.

In het plan is een afwijking van het geuremissistandstill opgenomen waarbij als voorwaarde geldt dat er per saldo sprake moet zijn van een afname van het aantal geurgehinderden (bijvoorbeeld door in het overbelaste gebied een ander bedrijf te saneren).

Zorgvuldige veehouderij

In het plan zijn regels voor bouwen en gebruik opgenomen die aansluiten bij de provinciale regels voor een zorgvuldige veehouderij. Op basis van deze regels is onder andere een dialoog met de omgeving voorgeschreven en is een uitbreiding van de bebouwde opervlakte of de oppervlakte in gebruik voor de veehouderij, niet zonder meer toegestaan.

Mestbewerking

In deze module zijn ook regels opgenomen voor de bewerking en verwerking van mest en het gebruik van mobiele mestscheiders, in de lijn van het beleid dat hiervoor door de gemeenteraad is vastgesteld op 8 oktober 2015.

Bewerking van de mest die op het eigen bedrijf is geproduceerd wordt beschouwd als een normaal onderdeel van een agrarische bedrijfsvoering waarbij er geen risico ontstaat op overcapaciteit indien een bedrijf uitsluitend de mest op en van het eigen bedrijf bewerkt, rekening houdend met verschillende productielocaties van één bedrijf. Voor mestverwerking van één bedrijf met meerdere locaties is de omvang van het te bewerken product beperkt tot 25.000 ton per jaar.

Aan het gebruik van mobiele mestscheiders zijn regels gekoppeld aan een melding.

Gezondheid

In Boekel wordt gestreefd naar een verbetering van het leefklimaat in het buitengebied, waarbij als uitgangspunt geldt dat een GES-score van 2 of minder de voorkeur heeft ('redelijk leefklimaat'). De in het planMER gehanteerde GES-scores kunnen niet direct worden doorvertaald in de regels worden gebruikt; de verschillende relevante onderdelen waaruit de GES-scores zijn opgebouwd kunnen wel worden gebruikt namelijk geur en fijnstof. De voorwaarden zoals opgenomen in de regels van het omgevingsplan zijn gericht op het voorkomen van een verslechtering van de milieugezondheidskwaliteit. In overbelaste situaties dienen nieuwe initiatieven een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de milieugezondheidskwaliteit.

Voor fijnstof geldt dat de vertaling van de Vr leidt tot strengere normen voor fijnstof dan op basis van landelijke regelgeving is voorgeschreven. Met het oog op de mogelijke gezondheidseffecten is in het omgevingsplan als aanvullende voorwaarde opgenomen dat nieuwe initiatieven niet ' in betekende mate' mogen bijdrage aan de concentraties fijn stof, hetgeen betekent dat de toename niet meer mag bedragen dan 1,2 µg/m3. Voor geur is zoals hiervoor aangegeven een gemeentelijke aanscherping opgenomen.

In de regels is opgenomen dat initiatiefnemers gezondheidseffecten moeten beperken, in beeld brengen en aan moeten geven hoe hier mee om wordt gegaan. Deze toets op gezondheidseffecten heeft zowel een betekenis voor de bewustwording van initiatiefnemers, zal leiden tot een aanpassing van initiatieven om gezondheidsrisico's te beperken en is van belang in de communicatie met omwonenden en plantoetsers. Toetsing aan deze voorwaarde vraagt om maatwerk. Relevante onderdelen zijn de maatregelen die op de bedrijven zelf worden genomen, gericht op het beperken van de uitstoot van fijn stof en micro-organismen, de maatregelen om geurbelasting te verlagen zoals de inzet en het effectieve gebruik van luchtwassers, de hygiënemaatregelen om verspreiding van ziektekiemen te voorkomen en inzicht in de feitelijke gezondheidsrisico's (risicobeleving komt niet altijd overeen met berekende gezondheidsrisico's; mede in relatie tot zoönosen). Daarbij is het belangrijk om steeds open en actief te communiceren met omwonenden over de volksgezondheidsaspecten, naast de dierenwelzijns- en milieuaspecten. Bij de beoordeling en motivering kan bijvoorbeeld aansluiting worden gezocht bij de Handreiking veehouderij en volksgezondheid’(Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht). Deze handreiking bevat criteria op basis waarvan de gezondheidseffecten kunnen worden beoordeeld en geeft inzicht in maatregelen waarmee nadelige gezondheidseffecten kunnen worden voorkomen of beperkt. Daarbij gaat het zowel om generieke maatregelen als om bedrijfstypespecifieke maatregelen. Daanaast geeft de handreiking middels een stappenplan aan in welke gevallen het wenselijk kan zijn om de GGD om advies te vragen. Daarnaast dienen de laatste inzichten van onderzoekene en bekende en geaccepteerde kaders te worden betrokken, zoals de en toetsingskader 'Endotoxine'

Ook is in het omgevingsplan een voorzorgsbeginsel vastgelegd waarmee het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan weigeren als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning zou leiden tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid (het opnemen van het 'voorzorgbeginsel gezondheidszorg' zoals dat nu ook is voorzien in de Omgevingswet). Deze bepaling wordt gezien als een waardevol onderdeel van de Omgevingswet, waarvan alleen gebruik gemaakt kan worden, gezien de status van dit plan, indien het direct in het plan wordt opgenomen. Deze bepaling ziet op momenteel nog onvoorziene gezondheidsrisico's met een grote maatschappelijke impact die het niveau en het belang van het individuele bedrijf overstijgen. In voorkomende gevallen zal hierbij advies worden ingewonnen bij de GGD waarbij het bevoegd gezag, alle belangen in ogenschouw nemend, uiteindelijk een weloverwogen beslissing kan nemen.

5.5.5 Uitgestelde toets     

In het plan wordt voor een aantal aspecten gebruik gemaakt van een uitgestelde toets. In de betreffende afwijkingsbepalingen is steeds aangegeven met welke relevante aspecten bij de beoordeling van een specifieke aanvraag rekening moet worden gehouden (bijvoorbeeld voorkeursgrenswaarde of 35 Ke-grens bij woningen, bouwhoogte in relatie tot de bouwbeperkingen van vliegveld Volkel) of wat nog nader moet worden onderzocht (bijvoorbeeld groepsrisico) maar deze zijn niet direct in het plan vastgelegd met begrenzingen of normen. Dit zorgt ervoor dat bij een aanvraag maatwerk kan worden geleverd op basis van de dan geldende normen en begrenzingen. Indien sprake is van een direct gevolg voor het gebruik (zoals bijvoorbeeld het verbod om grote open waterpartijen te realiseren in het vogelbeheergebied van vliegveld Volkel) is dit wel direct in het plan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Financiële uitvoerbaarheid     

In het kader van de Grondexploitatiewet is de gemeente verplicht kosten die ten behoeve van het omgevingsplan worden gemaakt, te verhalen. De gemeente maakt geen kosten voor plannen die op grond van dit omgevingsplan worden uitgevoerd. De initiatiefnemers zijn hiervoor verantwoordelijk. Wel maakt de gemeente plankosten, dit zijn de kosten die zijn gemoeid bij het opstellen van het omgevingsplan. Deze kosten zijn niet toe te schrijven aan een specifieke groep gebruikers. De gemeente neemt deze plankosten daarom voor haar rekening. Indien er aanvullende plankosten gemaakt worden voor het uitvoeren van het omgevingsplan, bijvoorbeeld in de vorm van kosten voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, worden dergelijke plankosten verhaald op de initiatiefnemer. Gezien bovenstaande redenering, is het opstellen van een exploitatieplan voor dit omgevingsplan niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

De gemeente hecht veel waarde aan de grote betrokkenheid van haar inwoners bij het buitengebied en heeft het voorontwerp opgesteld met behulp van een stuurgroep en een klankbordgroep die in de fase van opstelling van het voorontwerp veelvuldig zijn geconsulteerd en bijgepraat.

Vooroverleg en inspraak

Van 27 januari tot 9 maart 2016 heeft het voorontwerp Omgevingsplan Buitengebied in het kader van de inspraakverordening van de gemeente Boekel/artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage gelegen. In deze periode zijn betrokkenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerp Omgevingsplan. Op 12 januari 2016 heeft daarvoor ook een informatieve bijeenkomsten plaatsgevonden voor bewoners en gebruikers van het buitengebied en hun adviseurs waarin tekst en uitleg is gegeven over het plan.

Het voorontwerp Omgevingsplan is daarnaast aan diverse instanties toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Wro:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • Waterschap Aa en Maas;
  • Ministerie van infrastructuur en Milieu - prog. directie eenvoudig Beter Omgevingsmanagement en Chw;
  • Gemeente Uden (geen reactie ontvangen);
  • Gemeente Sint Anthonis (geen reactie ontvangen);
  • TenneT TSO B.V. (geen reactie ontvangen);
  • Gasunie Transport Services B.V.;
  • Gemeente Gemert-Bakel (geen reactie ontvangen);
  • Gemeente Veghel (geen reactie ontvangen);
  • Ministerie van Defensie, Commando DienstenCentra, Dienst Vastgoed Defensie (geen reactie ontvangen);
  • ZLTO Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie Boekel/Venhorst;
  • Brabantse Milieufederatie;
  • GGD Bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid (geen reactie ontvangen).



De overlegreacties en de 107 inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg (bijlage 25). In deze nota zijn ook ambtshalve aanpassingen opgenomen. Voor een volledig overzicht van de reacties en aanpassingen wordt verwezen naar deze nota. Het omgevingsplan zoals in ontwerp ter inzage gelegd bevat deze aanpassingen in toelichting, regels en verbeelding.

Vaststellingsfase (22 februari 2018)

Met ingang van 25 januari 2017 heeft het plan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de reactietermijn zijn 109 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 26 Nota van zienswijzen zoals opgenomen in bijlage 26. Voor een volledig overzicht van de reacties en de aanpassingen wordt verwezen naar deze nota. Naast de hierin genoemde aanpassingen zijn er ook ambtshalve aanpassingen doorgevoerd zoals opgenomen in bijlage 27 Ambtshalve aanpassingen vaststelling. Het omgevingsplan zoals vastgesteld bevat alle genoemde aanpassingen in toelichting, regels en verbeelding.

Tussenuitspraak Raad van State (14 augustus 2019)

15 belanghebbenden hebben bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) beroep ingesteld tegen het vaststellingsbesluit van 22 februari 2018. De Afdeling heeft op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan. De uitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:2772) is als bijlage bij deze toelichting opgenomen in het vaststellingsbesluit.

De afdeling heeft een deel van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan Buitengebied 2016' vernietigd en de gemeenteraad opgedragen binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen omtrent de geconstateerde gebreken. De Afdeling heeft besloten dat voor het nemen van het nieuwe besluit geen toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestemmingsplan hoeft daarom niet opnieuw als ontwerpbestemmingsplan ter visie te worden gelegd. De Afdeling heeft hiermee toepassing gegeven aan de zogenaamde 'bestuurlijke lus', waarmee de gemeenteraad in staat wordt gesteld om het geconstateerde gebrek in het vaststellingsbesluit op een snelle manier te herstellen.

Herstel vaststellingsbesluit (12 december 2019)

Voor het deel van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan Buitengebied 2016' waarin door de Afdeling gebreken zijn geconstateerd zijn nieuwe besluiten genomen. Voor het deel van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan Buitengebied 2016' wat is vernietigd door de Afdeling is geen nieuw besluit genomen. In het bijgevoegde Vaststellingsbesluit zijn de onderdelen benoemd waar de gemeenteraad een nieuw besluit op heeft genomen of nieuwe argumentatie onderlegt. In totaal zijn dat 9 onderdelen.

6.3 Handhaving     

Met dit omgevingsplan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid voor de fysieke leefomgeving te formuleren. Het omgevingsplan is zodanig opgezet dat het ruimte biedt voor ontwikkelingen binnen de randvoorwaarden die volgen uit 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. Het omgevingsplan biedt daarmee meer flexibiliteit en ruimte dan het traditionele bestemmingsplan. Het is daarmee de verwachting dat activiteiten die niet passen binnen het omgevingsplan of op grond van in het omgevingsplan opgenomen bevoegdheden kunnen worden toegestaan, in beginsel vanuit het belang van  'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' en vanwege het gemeentelijke omgevingsbeleid ongewenst zullen zijn. Bij het opstarten van een handhavingstraject zal altijd nog een check plaatsvinden of in het concrete geval toch een legalisatie van de activiteit mogelijk is, maar de verwachting is dat dit in de meeste gevallen niet aan de orde zal zijn. Dit betekent dat in de meeste gevallen sprake is van de beginselplicht tot handhaving.

Het uitgangspunt is dat er handhavend wordt opgetreden wanneer de regels van het omgevingsplan niet worden nageleefd. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het omgevingsplan in combinatie met een goede op handhaving van de vastgestelde regels beschermen de kwaliteiten van het buitengebied en geven ook veel beter sturing aan ontwikkelingen. Verwacht wordt dat er sprake zal moeten zijn van een intensivering van de inzet op handhaving omdat gebruik gemaakt wordt van het instrument 'melding' (minder controle en toetsing vooraf, indien nodig handhaving achteraf) en er ook voor nieuwe onderwerpen (denk bijvoorbeeld aan het gebruik van mobiele mestverwerkers) regels in het plan zijn opgenomen.

Aangezien het omgevingsplan meer kwalitatieve regels bevat en een aantal ontwikkelingen rechtstreeks of met melding mogelijk worden gemaakt, zal het accent bij handhaving veranderen naar handhaving van kwalitatieve normen.

Bijlagen toelichting     

Bijlage 1 Kaders voor omgevingsplan     

Hoofdstuk 1 Wat staat in deze bijlage?     

In 2019 treedt de Omgevingswet (in beginsel) in werking. De gemeente is geïnteresseerd in de mogelijkheid om daarop vooruitlopend een omgevingsplan op te stellen en zo voor te sorteren op het nieuwe wettelijke kader. Door het opstellen van een pilot-omgevingsplan investeert de gemeente in het instrumentarium van de toekomst en de daarbij behorende filosofie, in plaats van het opstellen van een bestemmingsplan dat vlak na de vaststelling (door de inwerkingtreding van de Omgevingswet) als instrument vervalt.

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat een omgevingsplan inhoudelijk anders maakt dan een bestemmingsplan. De juridische vertaling van het Boekels beleid in het omgevingsplan komt in hoofdstuk Juridische planbeschrijving aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders     

2.1 Inleiding     

Vanuit diverse overheidslagen is beleid voor het buitengebied geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het omgevingsplan Buitengebied Boekel. De gemeente kan, als daar goede redenen voor zijn, er voor kiezen buiten de door de overheid aangegeven kaders beleid te formuleren. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het landelijke en provinciale beleid dat relevant is voor het omgevingsplan Buitengebied Boekel.

2.2 Rijksbeleid     

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de ' Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak' en de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving'. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: 'PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen', de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

verplicht

Legenda

verplicht

Figuur B2.1 Uitsnede Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van belang:

  • behoud en versterken van de Ecologische Hoofdstructuur (thans Nationaal Natuur Netwerk);
  • ruimte bieden voor militaire activiteiten en de werking van radarstations garanderen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • behoud en versterken economisch belang Brainport Zuidoost-Nederland.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur (thans Nationaal Natuur Netwerk), de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Voor dit plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit het Barro van belang:

  • het Natuur Netwerk Brabant, zoals aangewezen in de provinciale verordening;
  • defensie: geluidzones militair vliegveld Volkel, obstakelbeheergebied, bouwbeperkingengebieden, radarverstoringsgebied.
2.2.3 Nationaal Waterplan 2009-2015     

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

Voor het plangebied is de gebiedsuitwerking voor hoog Nederland van toepassing. De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

2.2.4 Erfgoedwet 2016     

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regelingen waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. mwet de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016 is er één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden is doorgaans in de nieuwe wet gehandhaafd.

2.2.5 Omgevingswet (nog niet in werking)     

Door de Omgevingswet wordt het wettelijke kader voor burgers, ondernemers en overheden inzichtelijker en ontwikkeling en beheer van de leefomgeving beter beheersbaar. Onderwerpen die in de nieuwe wet worden geregeld verdwijnen uit de bestaande wetgeving, daartoe worden (delen van) bestaande wetten ingetrokken. De nieuwe wet zal daarmee een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving betekenen. De nieuwe wet regelt:

  • het versnellen en verbeteren van besluitvorming in het brede fysieke domein;
  • de integratie van plannen en toetsingskaders;
  • het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte;
  • het doelmatig uitvoeren van onderzoek.

De Omgevingswet omvat een aantal integrale instrumenten als de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de omgevingsvergunning. Hierin worden soortgelijke sectorale instrumenten geïntegreerd in één instrument. De omgevingsvisie vervangt de (gebiedsdekkende) structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en de ruimtelijke aspecten van de natuurvisie uit de voorziene Wet natuurbescherming. Procedures worden al in de eerste fase geüniformeerd. Het omgevingsplan is een gebiedsdekkend plan voor de leefomgeving. Het vervangt onder meer:

  • bestemmingsplan(nen);
  • algemene plaatselijke verordening(en);
  • bomenverordening;
  • monumentenverordening;
  • reclameverordening.

Het verschil met het bestemmingsplan is dat in het omgevingsplan meer regels kunnen worden opgenomen dan enkel over de bestemming van grond; ook afspraken over natuur en milieu en bijvoorbeeld erfgoed kunnen erin. Gemeenten kunnen het plan zo 'breed' maken, als zij willen: van 'een goede ruimtelijke ordening' tot 'een goede fysieke leefomgeving'.

Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Omgevingswet. De Eerste Kamer heeft vervolgens op 22 maart 2016 ook met een ruime meerderheid ingestemd met de wet. Momenteel (najaar 2016) worden de reacties op de consultatierondes van de Algemene maatregelen van Bestuur (AmvB's) die bij de Omgevingswet horen, beoordeeld en aangepast.

Hierna volgt nog de publicatie in het Staatsblad en wordt er invoeringsregelgeving gemaakt. Naar verwachting treedt de Omgevingswet met de bijbehorende AmvB's in 2019 in werking.

2.3 Provinciaal beleid     

2.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening (2014)     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit 2 delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B bevat de vier provinciale ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied,

de stedelijke structuur en de infrastructuur.

verplicht

Figuur B2.2 Uitsnede Structuurkaart (bron: provincie Noord-Brabant)

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is met betrekking tot de volgende onderdelen van belang voor het buitengebied van Boekel:

  • Gemengd landelijk gebied: ruimte voor de aanwezige agrarische functie behouden, versterken en voorkomen dat menging met andere functies leidt tot aantasting van de primaire productiestructuur maar ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc.;
  • De groenblauwe mantel: bevat belangrijke nevenfuncties voor natuur en water en draagt bij aan de bescherming van de waarden in het gebied;
  • Accentgebied agrarische ontwikkeling: hier ziet de provincie ruimte en kansen om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken;
  • Kerngebied groenblauw: beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten;
  • Zoekgebied verstedelijking: stad en land op een duurzame wijze ontwikkelen;
  • Economisch kenniscluster: ruimtelijk faciliteren van de diverse clusters;
  • Mozaïeklandschap: versterking door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken.

Gebiedspaspoorten

De provincie geeft haar visie op het landschap vorm in de gebiedspaspoorten. Hierin staat beschreven welke landschapskengedeelte van het plangebied valt in het gebiedspaspoort van de Peelkern. In de gebiedspaspoorten merken op regionaal niveau van belang zijn en hoe deze kunnen worden versterkt. Het westelijke gedeelte van het plangebied valt in het gebiedspaspoort van de Peelrand en het oostelijk staan de kenmerken en ambities van het gebied beschreven.

2.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant     

De provincie Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de oorspronkelijke Verordening ruimte vastgesteld en recent nog ingrijpend gewijzigd (actualisatie 2017). In de Vr staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.

Het omgevingsplan wordt in de geest van het provinciale beleid opgesteld met dien verstande dat de belangrijkste onderdelen van de filosofie van de Omgevingswet (minder regels, verbrede reikwijdte) niet tekort wordt gedaan.

De onderwerpen die in de verordening staan komen voort uit de provinciale structuurvisie. Belangrijke onderwerpen in de Vr zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

De Vr is met betrekking tot de volgende onderdelen van belang voor het buitengebied van Boekel:

  • het beleid en de toegestane ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijen in Brabant zijn ingrijpend gewijzigd: uitbreiding van bedrijven is geen recht maar moet 'verdiend' worden door te voldoen aan de eisen van een zorgvuldige veehouderij (zie Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij);
  • voor de toelaatbare ontwikkelingen bij agrarische bedrijven is verder van belang dat binnen de provincie gebieden zijn aangewezen als groenblauwe mantel, Natuur Netwerk Brabant of gemengd landelijk gebied en dat er stalderingsgebieden en gebieden met beperkingen veehouderij zijn aangewezen.

verplicht

Figuur B2.3 Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (bron: provincie Noord-Brabant)

Groenblauwe mantel

Het beleid voor de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel biedt tevens ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. In de Vr zijn regels opgenomen voor diverse soorten bedrijven die in de groenblauwe mantel zijn gevestigd. Hieronder zijn de voor het omgevingsplan meest relevante onderdelen beschreven.

Veehouderijen

Er wordt alleen nog ontwikkelruimte geboden aan veehouderijen als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. In de groenblauwe mantel kan onder voorwaarden voorzien worden in een uitbreiding van, een vestiging van of een omschakeling naar een veehouderij. Tevens staan er in de Vr afwijkende en rechtstreeks werkende (zolang de huidige bestemmingsplannen niet zijn aangepast) regels voor veehouderijen.

Relevant om te vermelden is dat:

  • voor hokdierenbedrijven geldt dat een uitbreiding van de oppervlakte aan dierenverblijven gepaard moet gaan met een sanering van dierverblijven voor hokdierbedrijven in het van toepassing zijnde stalderingsgebied;
  • voor geitenhouderijen geldt dat uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijven helemaal niet meer is toegestaan.

Wonen

Binnen de groenblauwe mantel is de nieuwbouw van bedrijfs- of burgerwoningen of solitaire recreatiewoningen in het buitengebied uitgesloten en is er een gebruiksverbod voor zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen. Deze regeling is bedoeld om te voorkomen dat zelfstandige woningen ontstaan die als afzonderlijke woonfuncties op de markt aangeboden kunnen worden. Er zijn wel een aantal uitzonderingen op deze regels. Zo is het mogelijk om onder voorwaarden een eerste bedrijfswoning, vervangende bouw of splitsing/vestiging van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te realiseren. Tevens is er een regeling in de Vr opgenomen waarbij bestemmingswijziging van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning onder voorwaarden mogelijk is.

Niet agrarische functies

In de Vr staat dat de vestiging van een niet agrarische functie anders dan woningen, ruimte voor ruimte woningen en landgoederen onder voorwaarden mogelijk is. Belangrijk hierbij is dat een eventuele ontwikkeling niet mag leiden tot een grootschalige voorziening. Nieuwe grootschalige voorzieningen zijn vanwege de daarmee gepaard gaande verkeerseffecten in beginsel niet gewenst in het buitengebied. Voor bestaande niet agrarische functies biedt de verordening onder voorwaarden ruimte voor uitbreiding. In de Vr zijn tevens afwijkende regels opgenomen voor recreatiebedrijven, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen en tuincentra.

Gemengd landelijk gebied

Het beleid voor het gemengd landelijk gebied is gericht op het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Ook hier is de transitie naar een zorgvuldige veehouderij van belang. In de Vr wordt in het gemengd landelijk gebied onderscheid gemaakt tussen een gemengde plattelandseconomie en de agrarische economie. Hieronder zijn de voor het omgevingsplan meest relevante onderdelen beschreven.

Veehouderijen

Voor het beleid voor veehouderijen is het onderscheid tussen groenblauwe mantel en gemengd landelijk gebied niet van belang, de toelaatbare ontwikkelingen zijn identiek.

De aanwijzing van gebieden 'Beperkingen veehouderij' zijn wel van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden die aan agrarische bedrijven kunnen worden geboden.

Binnen deze gebieden zijn de mogelijkheden voor de vestiging, uitbreiding en omschakeling ten behoeve van een veehouderij beperkt tot de grondgebonden veehouderijen.



Wonen

De regels met betrekking tot nieuwbouw van woningen of solitaire recreatiewoningen zijn hoofdzakelijk gelijk aan de regels zoals genoemd in de groenblauwe mantel.

Niet agrarische functies

In de Vr staat dat de vestiging van een niet agrarische functie anders dan woningen, ruimte voor ruimte woningen en landgoederen onder voorwaarden mogelijk is. Tevens zijn er afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven, mestbewerking, recreatieve bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en tuincentra.

Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV)

Gedeputeerde Staten hebben op 18 februari 2014 de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (hierna BZV) vastgesteld. De BZV is 19 maart 2014 in werking getreden tegelijk met de Verordening ruimte 2014. De BZV is een instrument dat stuurt en stimuleert dat een veehouderij zorgvuldig is en daarmee goed past in haar omgeving en is gebaseerd op de denklijn dat ontwikkelruimte verdiend moet worden, maar niet onbegrensd is. De BZV kijkt naar de thema's gezondheid, dierenwelzijn, geur, fijnstof, endotoxines, ammoniak, biodiversiteit, mineralenkringlopen en verbinding met de omgeving.

Een veehouder kan met zijn bedrijf punten verdienen als hij duurzamer werkt dan de geldende wet- en regelgeving eisen. De BZV is continu in beweging en wordt geregeld geactualiseerd.

2.4 Gemeentelijk beleid     

2.4.1 Structuurvisie Boekel 2011     

In de structuurvisie Boekel 2011 wordt het ruimtelijke toekomstperspectief voor de gemeente Boekel voor (middel)lange termijn geschetst. De structuurvisie bestaat uit twee onderdelen die nauw met elkaar verbonden zijn.

Deel A - Ruimtelijke Casco, hierin wordt de visie voor het gemeentelijk grondgebied geformuleerd. Dit wordt gebruikt als inspiratie- en toetsingskader voor concretere projecten en plannen. Op onderstaand figuur wordt de visie voor het gemeentelijke grondgebied weergegeven

verplicht

Figuur B2.4 Kaart Ruimtelijk Casco (bron: gemeente Boekel)

Deel B - Projectenplan, hierin worden de concretere projecten/doelstellingen voor korte en middellange termijn opgenomen die de gemeente komende jaren richting uitvoering wil brengen.

2.4.2 Vitaal Buitengebied Boekel     

In februari 2013 heeft de gemeenteraad van Boekel de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' vastgesteld. Dit beleid is een verdere uitwerking van de structuurvisie uit 2011. De beleidsvisie gaat uit van ontwikkelingsruimte voor nieuwe (niet per se aan het buitengebied gebonden) functies in het buitengebied, mits dit tot kwaliteitsverbetering van dat buitengebied leidt. Deze meerwaarde of maatschappelijke winst hoeft niet per se in een fysieke vorm, zoals sloop van stallen of erfbeplanting gerealiseerd te worden. Meerwaarde kan ook meer gevoelsmatige vorm krijgen. Gedacht kan worden aan extra werkgelegenheid en verbetering van het woon- of leefklimaat.

'Vitaal Buitengebied Boekel' bestaat uit drie delen. In deel 1 van de visie 'Strategie' bevat de strategie van de visie; een uitwerking van de structuurvisie Boekel richting een vitaal en kwalitatief aantrekkelijk Boekel. In de strategie komen de achterliggende gedachte, de 4 principes van de gewenste kwaliteit en de werkwijze bij de uitvoering aan de orde. Deel 2 'Kwaliteitsgids' beschrijft de fysieke kenmerken van het landschap en geeft richtlijnen voor ontwikkelingen om dat landschap te gebruiken en te versterken. In deel 3 'Waardering' worden de waarderingen van bestaande en nieuwe functies getalsmatig benoemd.

Vitaal Buitengebied Boekel, strategie (deel 1)

In 'Vitaal Buitengebied Boekel' worden vier ordeningsprincipes gehanteerd, namelijk:

  • zonering prioritaire functies;
  • bijdragen aan de kwaliteit van het landschap;
  • zonering dynamiek-luwte-rust;
  • behoud van de balans.

Zonering van prioritaire functies

De zonering van prioritaire functies in de daarvoor aangewezen gebieden is gebaseerd op de structuurvisie. De zonering betekent niet dat andere functies taboe zijn, maar wel dat de prioritaire functies niet belemmerd mogen worden. De prioritaire functies zijn lintbebouwing/buurtschap, open agrarisch landschap, agrarisch landschap, landbouwontwikkelingsgebieden (LOG), versterking boslandschap, beekdal en woonwerklandschap.

 

verplicht

Figuur B2.5 Zonering

Lintbebouwing/buurtschap

  • dienen hun solitaire karakter te behouden;
  • in principe alleen vervangende nieuwbouw toegestaan;
  • verdichting van of functiewijzigingen zijn in bepaalde gevallen toegestaan, hierbij moet ruimtelijke kwaliteitswinst optreden.

Open agrarisch landschap

  • verdichting van het landschap voorkomen;
  • kans ontwikkeling landbouw (extensieve vormen zoals verschillende vormen van akkerbouw, boomteelt, tuinbouw, fruitteelt en grasland);
  • geen extra uitbreidingsmogelijkheden intensieve veehouderijen;
  • mogelijkheid voor bedrijven kleiner dan 1,5 ha door te groeien naar 1,5 ha (onder voorwaarden);
  • extensieve veehouderijen krijgen ruimte om uit te breiden;
  • nieuwe veehouderijen niet toegestaan;
  • vrijkomende gronden worden voornamelijk aangewend voor de groei van duurzame bedrijven
  • streven is om meer recreatieve routes te realiseren.

Agrarisch landschap

  • streven naar behoud agrarisch gebruik;
  • bestaande agrarische bedrijven kunnen uitbreiden;
  • ontwikkelingskansen voor nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven;
  • agrariërs mogen activiteiten verbreden (kamperen bij de boer, stallen van caravans, boerengolf en andere kleinschalige recreatieve activiteiten);
  • bij waterlopen ruimte creëren voor natuurontwikkeling en eventueel recreatief medegebruik.

met Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG) (thans niet meer relevant)

  • ontwikkeling duurzame intensieve veehouderij;
  • uitbreiding en herplaatsing van intensieve veehouderij is toegestaan.

Versterking boslandschap

  • intensieve vormen van gebruik en bebouwing (woningbouw, bedrijventerreinontwikkeling, intensieve landbouwvormen en dergelijke zijn uitgesloten);
  • mogelijkheid om het bestaande boslandschap te versterken en uit te breiden;
  • bestaande recreatievoorzieningen krijgen de mogelijkheid om zicht te versterken, mits dit in combinatie gaat met bos- of natuurontwikkeling;
  • nieuwvestiging van recreatieve voorzieningen is mogelijk mits sprake is van extensieve recreatie, intensieve recreatie is niet gewenst.

Beekdal

  • nieuwvestiging van bedrijven niet toegestaan;
  • verplaatsing van bedrijven (die geen grasland nodig hebben) uit het beekdal wordt gestimuleerd;
  • agrariërs die reeds in het beekdal gevestigd zijn krijgen ruimte voor ontwikkeling binnen de randvoorwaarden uit 'Ontwikkelingsplan Beekdal de Leijgraaf';
  • plattelandsverbreding en de recreatieve functie (recreatieve routes en kleinschalige verblijfsrecreatie) worden gestimuleerd.

Woonwerklandschap

  • marginale ontwikkelingen zijn mogelijk (bijvoorbeeld toevoegen van nieuwe woningen, eventueel in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid en ontwikkeling van kleinschalige recreatie en agro-toerisme in combinatie met verbetering van recreatieve routes);
  • ontwikkeling is aan voorwaarden gebonden;
  • nieuwe locaties dienen win-win situaties op te leveren voor landschap en leefbaarheid.

Bijdragen aan de kwaliteit van het landschap

Op welke manier er moet worden bijgedragen aan de kwaliteit van het landschap is weergegeven in

'Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids'. De versterking van de kwaliteit van het landschap vindt bij voorkeur plaats op de locatie zelf. In sommige gevallen is het niet of onvoldoende mogelijk om dit op de locatie zelf te realiseren, een mogelijkheid is dan om een bedrag te storten in een gemeentelijk fonds. In beginsel moet de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit op de locatie zelf plaatsvinden, het is niet mogelijk om de tegenpresentatie te beperken tot een storting in het fonds.

Dynamiek, luwte en rust

Het derde ordeningsprincipe is het onderscheid tussen:

Dynamisch: woonwerklandschap en lintbebouwing/buurtschap .

Hier is in eerste instantie ruimte voor functies met een meer stedelijk karakter en het daarbij behorende intensiever gebruik en activiteitenpatroon.



Luw: het agrarische landschap, open agrarisch landschap en beekdal.

Hier worden meer beperkingen gesteld aan de aard van de vormen van gebruik als het gaat om verkeersaantrekking, intensiteit van gebruik en verstoring van de primaire functie van het gebied als productielandschap.



Rust: het boslandschap.

Hier is geen ruimte voor ontwikkelingen die de natuur verstoren. Vormen van gebruik zullen dus afgewogen moeten worden tegen de achtergrond van het natuurbelang en de mate waarin zij bijdragen aan de instandhouding en ontwikkeling van deze waarden.

Behoud van de balans

Voorkomen moet worden dat de verruiming van de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied ten koste gaat van de kwaliteit, leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de dorpen en buurtschappen. Initiatieven zullen getoetst worden op de mate waarin zij enerzijds bijdragen aan de kwaliteit en sociaal economische ontwikkeling van ons landelijk gebied maar tevens op de mate waarin zij mogelijk de leefbaarheid en het daarvoor benodigde voorzieningenniveau in onze dorpen verstoort.

Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids (deel 2)

De kwaliteiten van het buitengebied van Boekel worden beschreven aan de hand van landschappelijke deelgebieden. De deelgebieden zijn beekdal- en broekontginningenlandschap, kampenlandschap met enken en peelontginningenlandschap. In deze gebieden betreffen de ontwikkelingsmogelijkheden vooral initiatieven binnen bestaande (agrarische) erven. Alle ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit betekent een goede samenhang tussen bebouwing en landschap. Naast de beschrijving van de kwaliteiten van de 3 deelgebieden bevat het rapport ook een beschrijving van de kwaliteiten van de 17 buurtschappen in Boekel ('de parels van Boekel').

verplicht

 

Figuur B2.6 Landschappelijke deelgebieden (bron: Vitaal Buitengebied Boekel)

Beekdal- en broekontginningenlandschap

Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: relatieve openheid, een rationele (stroken)verkaveling, rechtlijnige landschapselementen en het natte karakter. Behoud/versterking van openheid rondom waterlopen, zichtbaarheid van waterloop vergroten door begeleiding met wilgen en kansen benutten voor (natte) natuurontwikkeling (bijv. rietkragen) zijn voor dit type landschap van belang. Nieuwe ontwikkelingen in het beekdalontginningenlandschap dienen tevens recht te doen aan de openheid in het beekdal.

De karakteristieken van dit landschap bieden potentie voor een mix van functies. Vooral voor (natte) natuurontwikkeling en daaraan gerelateerde functies (zoals recreatieve en biologische functies) biedt dit landschap uitstekende mogelijkheden.

Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap. Een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen. Het bedrijfskavel is landschappelijke ingepast. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn.

Kampenlandschap met enken

Nieuwe ontwikkelingen in het kampenlandschap met enken dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: kleinschaligheid, een grillige verkaveling, aaneengesloten beplantingselementen en open enken. Daarnaast is het behoud/bescherming van zichtlijnen en oude (historische) structuren, zoals zandpaden en steilranden en kansen benutten voor akkerrandbeheer (kruidenrijke rand) van belang. De karakteristieken van dit landschap bieden een aangename omgeving voor diverse functies.

Een goede landschappelijke inpassing van het erf betekent een ondergeschikte positie binnen het landschappelijke raamwerk. De bebouwing mag gezien worden, maar is ondergeschikt aan aaneengesloten landschapsstructuren.

Het erf dient dan ook rijk beplant te zijn en verbonden met het landschap door houtwallen-/singels, bomenrijen, bomengroepen en/of boomgaard. Rondom de open enken dienen de erven een besloten uitstraling te hebben en aan te sluiten bij het karakter van een groene rand. Hierbij worden bij voorkeur bomengroepen en/of boscomplexjes gebruikt.

Peelontginningenlandschap

Nieuwe ontwikkelingen bij jonge ontginningen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: openheid, rationele verkaveling en bomenlanen. Behoud/bescherming van oude restanten van woeste gronden en bosjes is belangrijk. Bij bosrijke ontginningen gelden dezelfde richtlijnen als onder jonge ontginningen, met de aanvulling dat nieuwe ontwikkelingen recht dienen te doen aan de variatie van open en besloten ruimten.

Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap van jonge ontginningen. Een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De bedrijfsgebouwen blijven daardoor op afstand van het lint. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen.

De groene uitstraling van het bosrijke ontginningenlandschap vraagt om een andere soort erfbeplanting. Hierbij wordt ingezet op een rijke erfbeplanting met bomengroepen en houtwallen/-singels.

Buurtschappen

Van elk van de buurtschappen is een ruimtelijke analyse gemaakt van de opbouw van het buurtschap en de kwaliteiten of diskwaliteiten. In de kwaliteitsgids wordt daarnaast voor elk van de 17 buurtschappen ook een visie gepresenteerd waarin de gewenste ontwikkelingsruimte, ontwikkelingsrichting alsmede de gewenste kwaliteiten en waarden zijn beschreven.

verplicht

Figuur B2.7 Voorbeeld buurtschap Volkelseweg

Vitaal Buitengebied Boekel, waardering (deel 3)

'Vitaal Buitengebied Boekel' is gestoeld op het principe dat ontwikkelingen mogelijk zijn mits er een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteit van het landschap (strategie). Op welke manier er moet worden bijgedragen aan de kwaliteit van het landschap is weergegeven in de kwaliteitsgids.

De versterking van de kwaliteit van het landschap vindt bij voorkeur plaats op de locatie zelf. In sommige gevallen is het niet of onvoldoende mogelijk om dit op de locatie zelf te realiseren, een mogelijkheid is dan om een bedrag te storten in een gemeentelijk fonds. In beginsel moet de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit op de locatie zelf plaatsvinden, het is niet mogelijk om de tegenpresentatie te beperken tot een storting in het fonds. Deel 3, waardering bevat de uitgangspunten voor de berekening van deze tegenprestatie.

Samenvattend

De beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' zal in het omgevingsplan opgenomen worden. Deel 1 'Strategie' vormt het uitgangspunt voor ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het omgevingsplan. Deel 2 'Kwaliteitsgids' is bepalend voor de beantwoording van de vraag of een ontwikkeling een ruimtelijke meerwaarde heeft voor een deelgebied en deel 3 'Waardering' bepaalt samen met het omgevingsplan wat een eventuele verdergaande tegenprestatie moet zijn.

2.4.3 Naar een verantwoorde veehouderij Boekel (2015)     

In de notitie 'Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel Een economisch perspectief met maatschappelijk draagvlak, januari 2015' zijn de volgende instrumenten en maatregelen genoemd die de gemeente heeft om te werken aan een verantwoorde veehouderij. Hierbij gaat het niet alleen om de veehouders en de gevolgen voor de omgeving daarvan, maar ook om samenhangende functies en bedrijven, (bedrijfs)continuïteit en economisch perspectief.

  • Het terugdringen van concrete overlast vanwege de veehouderij

    Hierin gaat het over maatregelen die de wetgever zou kunnen nemen. Zoals het aanpassen van de milieuwetgeving als het gaat om stalsystemen, interne saldering en de 50%-regeling.
  • Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderijen (BZV)

    In de provinciale Vr is de BZV verplicht gesteld voor uitbreidingen van veehouderijen. Met de BZV is geregeld dat alle ontwikkelingen in de veehouderij gepaard gaan met kwaliteitsverbetering. De toetsing van de BZV bij omgevingsvergunningen ligt bij de gemeente.
  • Dialoog veehouder met omgeving

    Een veehouder heeft de verplichting om in gesprek te gaan met de omgeving. De omgeving mag zijn ideeën en wensen aan de ondernemer meegeven, maar kan niets afdwingen.
  • Bouwvolume en bouwblok

    In de Vr is door de provincie de maatvoering voor de veehouderij begrensd op een bouwvlak van maximaal 1,5 ha. Gemeenten kunnen eventueel ook niet gebruikte bouwblokken innemen bij een herziening van het bestemmingsplan. Mits dit zorgvuldig en vooraf aangekondigd gebeurt, hoeft dit ook niet tot planschade te leiden.
  • Geurgebiedsvisie en –verordening

    De gemeente Boekel heeft in 2012 de geurgebiedsvisie en -verordening vastgesteld. Hierin zijn de geurnormen aangescherpt voor de hele gemeente. De gemeente kan deze geurnormen op grond van veranderde inzichten of beleid wederom aanpassen.
  • Gebiedsprofilering- structuurvisie Boekel

    Binnen Boekel zijn nog geen gebiedsprofielen opgesteld. Voor het opstellen van gebiedsprofielen is relevant welke functie aan een gebied is gegeven. De primaire functie bepaalt mede of wordt ingezet op sanering van burgers in primair agrarisch gebied of dat de veehouderij op slot wordt gezet of gesaneerd in bijvoorbeeld de bebouwingsclusters. De Structuurvisie geeft daarmee in principe al een verdere uitwerking van te nemen maatregelen.
  • Economisch perspectief – Vitaal Buitengebied

    De gemeente Boekel heeft met de beleidsvisie 'Vitaal Buitengebied Boekel' meer mogelijkheden in het ruimtelijke spoor gecreëerd. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits ze tot kwaliteitsverbetering leiden.
  • Mestbeleid

    Het mestbeleid wordt in eerste instantie op landelijk (en Europees) niveau bepaald. De gemeente heeft daar een zeer beperkte rol in. Het Nederlandse mestbeleid is eind 2013 aangepast. De belangrijkste maatregelen om het mestoverschot op te heffen zijn:
    1. veehouderij en diervoederproducenten verminderen gezamenlijk de hoeveelheid fosfaat in het voer (bronmaatregel);
    2. veehouders moeten hun mestoverschot laten verwerken (end-of-pipe);
    3. mest kan worden bewerkt voor de export (end-of-pipe);

In Boekel is sprake van een mestoverschot. Er wordt meer mest geproduceerd dan de boeren op Boekelse grond kwijt kunnen. Be- en verwerking van mest is niet zonder meer mogelijk op basis van de Vr.

  • Gezondheid

    In de BZV zullen de gezondheidsrisico's voor omwonenden op termijn vermoedelijk ook een plaats krijgen. Gezondheid komt dan terug in de vorm van de milieuaspecten geur, fijnstof en ook beleving. Daarnaast wordt op provinciaal en landelijk niveau vooral ingezet op kennis- en expertiseontwikkeling op het gebied gezondheid en veehouderij. Er lijkt wel enig concreet zicht te zijn op een rol van gezondheid in de ruimtelijke afweging: het bestemmingsplan dus door middel van de gezondheidseffectscan (GES).
  • Omgevingswet

    De Omgevingswet biedt mogelijkheden om gezondheid mee te nemen in de besluitvorming. Er is dan immers niet meer sprake van een goede ruimtelijke ordening maar van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
2.4.4 Strategische visie 2025     

Om de huidige kwaliteiten van de gemeente Boekel te behouden voor de toekomst is er een toekomstvisie opgesteld. Deze visie fungeert als een leidraad bij toekomstige beslissingen en is een richtsnoer bij projecten. In de visie wordt beschreven hoe de gemeente er in 2025 uit wil zien, hiervoor zijn er vijftal speerpunten opgesteld. De speerpunten zijn regievoerende organisatie, woningbouw, leefbaarheid, sociaal/economische ontwikkeling en integrale beleidsvorming.

2.4.5 Gebiedsvisie Groene Ladder     

De Gebiedsvisie Groene Ladder is op 15 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad en vormt als toekomstvisie voor de gemeente een kader om ontwikkelingen te toetsen en te sturen. De visie betreft een smalle boszone tussen Boekel en Gemert waarin functies als natuur, landbouw, wonen en recreatie elkaar ontmoeten. Voorop staat dat bij nieuwe ontwikkelingen meerwaarde moet ontstaan voor de natuur, de economie en het leefklimaat. Daarnaast moet er aansluiting zijn bij de identiteit van het gebied. Gezocht wordt naar een combinatie van functies die elkaar kunnen versterken.

2.4.6 Geurverordening en gebiedsvisie     

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad de Geurverordening en Geurgebiedsvisie vastgesteld. In de gemeentelijke Geurverordening zijn van de wet afwijkende geurnormen vastgelegd. Vergunningsaanvragen voor veehouderijen dienen getoetst te worden aan deze geurnormen. Met behulp van deze nieuwe, veelal strengere geurnormen worden overbelaste geursituaties op langere termijn ontlast en een gezond woon- en leefklimaat voor zo veel mogelijk Boekelse inwoners mogelijk gemaakt. In de Geurgebiedsvisie wordt uitgegaan van deelgebieden. De deelgebieden zijn: woonkernen Boekel en Venhorst, woongebied Huize Padua, Kernrandzone Boekel, Venhorst en Huize Padua, Woonwerklandschap, Bedrijventerreinen, Buitengebied en Landbouwontwikkelingsgebieden. Deze gebiedsindeling is gekoppeld aan een voorstel voor een maximaal acceptabel hinderniveau en de bijbehorende geurbelasting.

2.4.7 Nota lokaal gezondheidsbeleid 2017-2020     

In de Nota lokaal gezondheidsbeleid heeft Boekel haar gezondheidsbeleid voor de periode 2017-2020 geformuleerd. De gemeente is verantwoordelijk voor verschillende taken op het gebied van de volksgezondheid. Veel van de taken op het gebied van gezondheidsbescherming en preventie worden uitgevoerd door de GGD Hart voor Brabant. Omdat de gemeente niet alle gezondheidsthema's in één keer aan kan aanpakken, zet de gemeente op een aantal speerpunten in. De gemeente heeft bij het bepalen van de speerpunten gebruik gemaakt van de term positieve gezondheid. Hierbij is niet alleen gekeken naar de lichamelijke gezondheid van een persoon maar ook naar andere pijlers die de gezondheid van een persoon bepalen.

De volgende speerpunten zijn gekozen voor 2017-2020:

  • Schadelijk alcohol en drugsgebruik

Wat wil de gemeente bereiken?

We willen jongeren en ouders bewust maken van de gevaren van alcohol- en drugsgebruik. Hiermee willen we bereiken dat het percentage jongeren tussen de 16 en 18 jaar die alcohol drinken afneemt en dat het percentage binge drinkers onder de jongeren afneemt.

  • Depressie en eenzaamheid

Wat wil de gemeente bereiken?

We willen dat depressie en eenzaamheid worden onderkend en gesignaleerd. Daarnaast willen we depressie en eenzaamheid voorkomen en aanpakken. Hiermee willen we uiteindelijk bereiken dat het percentage inwoners dat eenzaam of depressief is afneemt.

  • Overgewicht

Wat wil de gemeente bereiken?

We willen inwoners bewust maken van gezonde keuzes met betrekking tot voeding en bewegen. Daarnaast willen we ze stimuleren om de gezonde keus te maken, de focus ligt hierbij op kinderen en ouderen. Hiermee willen we bereiken dat het percentage inwoners met een ongezond gewicht afneemt. Verder willen we bereiken dat een hoger percentage inwoners voldoet aan de landelijke beweegnorm en dat dit tot gunstige gezondheidsresultaten zal leiden bij andere gezondheidsthema's.

Bij de aanpak van de speerpunten wordt vooral ingezet op de kwetsbare groepen, jongeren en ouderen. Verder richt de gemeente zich op preventieve activiteiten waarmee gekozen wordt voor gezondheidsvoordelen op een lange termijn. Dit levert winst op voor zowel het individu als voor de samenleving. Bij de inzet van activiteiten gericht op de speerpunten wil de gemeente inwoners stimuleren om de goede keuzes te maken maar de inwoners zijn uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor hun gedrag. Er zijn een aantal activiteiten die al jaarlijks ingezet worden en doorgezet zullen worden. Daarnaast is een aantal nieuwe activiteiten vastgelegd. Verder is een deel van de activiteiten die de gemeente zal uitvoeren nog niet vastgelegd. Deze activiteiten wil de gemeente gaan inzetten naar behoefte van de burgers om zo effectief en efficiënt mogelijk te werk te gaan. De aanpak gebeurt dichtbij, in de directe leefomgeving van de burgers. Voor de uitvoering van de activiteiten zal de gemeente een regisserende rol spelen en de samenwerking zoeken met regionale partners.

Gezonde leefomgeving

In de gemeente Boekel is aandacht nodig voor de fysieke leefomgeving, vooral met betrekking tot (intensieve) veehouderij, vliegbasis Volkel en akkerbouw en tuinbouw. Ook de bedrijvigheid op het bedrijventerrein, het verkeer (bijvoorbeeld in het centrum) en andere activiteiten hebben invloed op de kwaliteit van de leefomgeving in Boekel. Zelfs activiteiten van ver buiten de gemeentegrenzen spelen een rol. Denk aan de algehele fijnstofbelasting in Nederland als gevolg van zeezouten en het Ruhrgebied. Deze omgeving kan zorgen voor stress, geluidshinder, geurhinder of ontevredenheid over de buurt. De gemeente richt zich in dit kader vooral op de veehouderij.

Wat wil de gemeente bereiken?

We willen negatieve invloeden van de fysieke leefomgeving op de gezondheid van inwoners zoveel mogelijk beperken. Hiermee willen we bereiken dat het percentage inwoners dat overlast ervaart door de fysieke leefomgeving afneemt.

Hoofdstuk 3 Kaders vanuit omgevingsaspecten     

3.1 Geurhinder agrarische bedrijven     

Toetsingskader

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel B3.1 Overzicht geurnormen Wgv

verplicht

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Voor pelsdieren gelden afstandseisen, waarbij de minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom afhankelijk is van het aantal fokteven. De minimaal aan te houden afstand tot objecten binnen de bebouwde kom loopt op van 175 m tot 275 m. De minimaal aan te houden afstand tot objecten buiten de bebouwde kom loopt op van 100 m tot 200 m.

Gemeentelijke geurverordening

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. De gemeente Boekel heeft eind 2012 de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In dat kader is een geurgebiedsvisie opgesteld. In de verordening zijn de volgende geurnormen voor de intensieve veehouderij vastgelegd (maximale voorgrond geurbelasting):

  • 3 ouE/m³ op geurgevoelige objecten/woningen in de woonkernen Boekel en Venhorst en het woongebied Huize Padua;
  • 7 ouE/m³ op geurgevoelige objecten/woningen in de kernrandzones, in het woonwerklandschap en op de bedrijventerreinen;
  • 10 ouE/m³ op geurgevoelige objecten/woningen in het buitengebied (inclusief de LOG's).

verplicht

Figuur B3.1 Gebiedsindeling en normering gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij

Daarnaast zijn in de verordening formules vastgelegd om de aan te houden vaste afstanden tussen nertsenhouderijen en geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom te bepalen.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant

De Wgv, de gemeentelijke geurverordening en het Activiteitenbesluit stellen eisen aan de maximaal optredende voorgrondbelasting (als gevolg van een individuele veehouderij). Voor de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurbelasting door de bedrijven in een bepaald gebied) gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geen wettelijke normen. In de Vr zijn echter wel maximaal toegestane geurbelastingen vastgelegd. Deze voorwaarden uit de Vr (kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%) vormen het vertrekpunt voor het onderzoek geurhinder. Bij een achtergrondbelasting van 10 ouE/m³ is sprake van 12% kans op geurhinder en bij een achtergrondbelasting van 20 ouE/m³ is sprake van 20% kans op geurhinder (bron: Handleiding bij Wet geurhinder en Veehouderij). In de Vr is vastgelegd dat in situaties waarin reeds sprake is van overbelasting, maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting ('welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert').

Het omgevingsplan

De gemeentelijke geurverordening is geïntegreerd in het omgevingsplan en vormt het toetsingskader voor de voorgrondbelasting bij toekomstige initiatieven.

Het omgevingsplan kan gevolgen hebben voor de achtergrondbelasting. In het planMER is ingegaan op de optredende achtergrondconcentraties, de daarmee samenhangende gezondheidseffecten en de wijze waarop hiermee kan worden omgegaan in het omgevingsplan. Vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat vindt de gemeente Boekel het opvullen van ruimte binnen de normen voor de achtergrondbelasting (zoals opgenomen in de Vr) onwenselijk. In de regels van het omgevingsplan zijn voorwaarden opgenomen om een verhoging van de achtergrondbelasting te voorkomen.

Daarnaast wil de gemeente dat initiatieven in reeds overbelaste situaties een bijdrage leveren aan het beperken van de achtergrondbelasting. Ook de Vr stelt aanvullende eisen aan de uitbreiding van veehouderijen wanneer sprake is van een overschrijding van de normen voor de achtergrondbelasting. In overbelaste situaties wordt in lijn met de systematiek uit de Vr een extra inspanning geëist, die moet leiden tot een 'proportionele bijdrage' van een veehouderij aan de afname van een overbelaste situatie. Wat precies 'proportioneel' is, hangt af van de voorgrondbelasting en de bijdrage van de overige veehouderijen in de omgeving. Als aanvullende voorwaarde wordt in het omgevingsplan vastgelegd dat de totale geuremissie op bedrijfsniveau bij nieuwe veehouderij-initiatieven minimaal 10% moet afnemen.

Als aanscherping van de normen uit de Vr (zie beschrijving toetsingskader) is voor de kernrandzones vastgelegd dat bij een achtergrondbelasting boven de 14 ouE/m³ sprake is van een overbelaste situatie (dat is conform de uitgangspunten uit de gemeentelijke gebiedsvisie die ten grondslag ligt aan de gemeentelijke verordening geurhinder en veehouderij).

Conclusie

Het omgevingsplan voldoet aan de geldende toetsingskaders. Bovenop de geldende normen stelt het omgevingsplan aanvullende voorwaarden aan nieuwe veehouderij-initiatieven om een verdere toename van de geurbelasting en daarmee samenhangende (gezondheids)effecten te voorkomen en waar nodig een verlaging van de achtergrondbelasting te realiseren. Met de verbrede reikwijdte is ook de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij opgenomen in het omgevingsplan.

3.2 Luchtkwaliteit     

Toetsingskader

Wet milieubeheer

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang en rond veehouderijen uitsluitend de grenswaarden voor fijn stof. De grenswaarden zijn in tabel B3.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel B3.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

verplicht

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een uitwerkingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant

In de Vr is vastgelegd dat bij nieuwe veehouderij-initiatieven is aangetoond dat 'de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³'.

Het omgevingsplan

In het planMER is ingegaan op de mogelijke gevolgen van het omgevingsplan voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Gezien de concentraties in de referentiesituatie, de voorwaarden die zijn verbonden aan nieuwe veehouderij-initiatieven (o.a. de norm van maximaal 31,2 µg/m³ fijn stof op gevoelige objecten) en ook aan andere ontwikkelingen (beperkingen aan de verkeersaantrekkende werking), leidt de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit uit het omgevingsplan niet tot overschrijdingssituaties.

Conclusie

Het omgevingsplan voldoet aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Waar nodig vindt in het kader van concrete initiatieven een nadere toetsing plaats (bijvoorbeeld om aan te tonen dat bij veehouderij-ontwikkelingen wordt voldaan aan de norm van 31,2 µg/m³ fijn stof op gevoelige objecten).

3.3 Externe veiligheid     

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) bevat de wet- en regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen. De concrete uitwerking is vastgelegd in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden dient te worden met de effecten van een plasbrand) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Het omgevingsplan

Het omgevingsplan moet voldoen aan artikel 14 van het Bevb. Binnen het plangebied en in de omgeving daarvan zijn verschillende risicobronnen aanwezig. Voor een overzicht wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid in het planMER. Nieuwe Bevi-inrichtingen worden niet toegestaan.

In het plan zijn de rechtstreekse bouwmogelijkheden binnen belemmeringenstroken van leidingen beperkt en slecht met toepassing van een afwijking, waarbij het leidingbelang wordt gewogen, toegestaan. In het omgevingsplan is vastgelegd dat geen nieuwe kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd binnen een PR 10-6 contour. Daarnaast dient bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Conclusie

Met de voorwaarden zoals vastgelegd in het omgevingsplan is geborgd dat nieuwe ontwikkelingen passen binnen de geldende toetsingskaders voor externe veiligheid. Verdere toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.

3.4 Hoogspanningsverbinding     

Toetsingskader

Het Ministerie van VROM (inmiddels Ministerie van Infrastructuur en Milieu geheten) heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden.

Het omgevingsplan

Het meest westelijke deel van het buitengebied van de gemeente Boekel wordt van noord naar zuid doorsneden door een hoogspanningsverbinding. Het betreft een 150 kV-verbinding. De verbinding heeft een (indicatieve) magneetveldzone van 80 m aan weerszijden. Het omgevingsplan biedt nauwelijks tot geen nieuwe bouwmogelijkheden binnen de indicatieve magneetveldzone van de hoogspanningsverbinding. Er is slechts sprake van 1 bestaand bouwvlak binnen de zone. Nieuwvestiging van functies waar kinderen langdurig kunnen verblijven wordt in dit deel van het plangebied niet mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het omgevingsplan biedt geen mogelijkheden voor nieuwe gevoelige functies binnen de magneetveldzone van de aanwezige hoogspanningsverbinding.

3.5 Vliegveld Volkel     

Toetsingskader

In de aangrenzende gemeente Uden is vliegveld Volkel gelegen. Op 1 november 2015 is het Luchthavenbesluit vliegveld Volkel in werking getreden. In dit luchthavenbesluit zijn vastgelegd:

  • het luchthavengebied;
  • het beperkingengebied; dit gebied bestaat uit:
    1. het gebied gelegen binnen de grenswaarde van geluidsbelasting van 35 Ke;
    2. het gebied met hoogtebeperkingen (vliegfunnel en IHCS, ILS);
    3. het gebied met gebruiksbeperkingen (om aantrekking van vogels te voorkomen).

Op vliegveld Volkel zijn tevens bepalingen uit Barro en Rarro van toepassing. Het betreft regels omtrent toelaatbare radarverstoring.

Het omgevingsplan

Het plangebied is niet in het luchthavengebied gelegen. Wel dient binnen (delen van) het plangebied rekening te worden gehouden met het beperkingengebied als gevolg van het vliegveld Volkel.

Momenteel (januari 2015) zijn er nog geen actuele digitale bestanden van het recente luchtvaartbesluit voorhanden. Deze paragraaf zal in de ontwerpfase van het omgevingsplan nog met actuele informatie en kaartmateriaal worden aangevuld.

Geluidsbelasting 35 Ke

Een klein gedeelte van het plangebied is binnen de 35 Ke-grens. Binnen deze grens mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden toegestaan Deze voorwaarde is toegevoegd aan de relevante afwijkingsbevoegdheden. Bij de toepassing van deze bevoegdheden kan de actuele 35 ke-grens in de beoordeling worden betrokken (uitgestelde toets).

Vliegfunnel en IHCS

Het plangebied is gedeeltelijk in de obstakelvrije zones van vliegfunnel en IHCS gelegen. In deze gebieden gelden maximale bebouwingshoogte voor obstakels van 64 m + NAP (in het horizontale vlak; lichtblauw) oplopend tot 164 + NAP.

ILS

Een gedeelte van het plangebied is tevens in het ILS gelegen. Ook hier gelden maximale bebouwingshoogte voor obstakels van 51,8 m + NAP oplopend tot 91,8 m + NAP.

Vogelbeheersgebied

Een relatief groot gedeelte van het plangebied ligt in het vogelbeheersgebied. Activiteiten die vogels aantrekken (zoals bijvoorbeeld viskwekerijen in open bassins) zijn hier niet toegestaan.

Radarverstoringsgebied

Het gehele plangebied ligt in het radarverstoringsgebied. De maximale bebouwingshoogte is hier beperkt van 40 m + NAP tot 85 m + NAP.

verplicht

Figuur B3.2 Radarverstoring

Straalpaden

In het plangebied zijn 2 straalpaden gelegen met een hoogte van 67 en 68 m + NAP.

Het plangebied van Boekel is gelegen op een hoogte van 12 m +NAP tot 22 m +NAP met lokaal 28 m +NAP (stuifduin). Het omgevingsplan maakt rechtstreeks geen nieuwe bouwwerken mogelijk met een bouwhoogte van meer dan 10 m boven peil (in het plangebied zijn bestaande bouwwerken aanwezig van 20 m (mast schutterij) en 40 m (zendmast) ten opzichte van het peil; deze bestaande maten zijn vastgelegd). Dit betekent dat in het plangebied op basis van rechtstreeks bouwrecht geen bouwwerken kunnen worden opgericht met een bouwhoogte van meer dan 38 m + NAP. De maximale hoogten zoals voorgeschreven voor de vliegfunnel, IHCS, ILS, radar en straalpaden worden daarmee niet overschreden.

In het omgevingsplan zijn voorts afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verhoging van de toelaatbare bouwhoogte en de realisering van kleine windturbines. Om te voorkomen dat hierdoor alsnog een strijdigheid ontstaat met de regelgeving rond vliegveld Volkel is de algemene voorwaarde toegevoegd dat er geen verstoring van de radar of beperking van het vliegverkeer mag plaatvinden. Bij een aanvraag kan vervolgens maatwerk worden geboden op basis van de dan geldende begrenzingen van de verschillende zones (radar, funnel, ILS en IHCS: uitgestelde toets).

In de regels is opgenomen dat de realisatie van nieuwe grote waterpartijen niet is toegestaan. Het gaat hier om rechtstreekse gebruikmogelijkheden zodat geen beroep gedaan kan worden op de uitgestelde toets. Het vogelbeheergebied is in het plan opgenomen.

Conclusie

De bouw- en gebruiksmogelijkheden in het omgevingsplan zijn niet in strijd met de ruimtelijke beperkingen als gevolg van het vliegveld Volkel.

3.6 Geluidhinder     

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

Ook voor spoorwegen en industrie- en bedrijventerreinen waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken zijn geluidszones gelegen.

Het omgevingsplan

Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn verschillende gezoneerde wegen gelegen. In de toekomst worden mogelijk nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd, zoals woningen. Het omgevingsplan zal geen rechtstreekse bouwmogelijkheden voor de nieuwbouw van woningen bieden waardoor een akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuw en/of herbouw van woningen wordt, omdat de plaats en de situering niet bekend is en omdat de geluidsbelasting in de loop der jaren kan wijzigen, een oplossing gezocht in een bepaling die een koppeling legt tussen het omgevingsplan en de wettelijk toelaatbare geluidsbelasting.

Van spoorlijnen en/of industrieterreinen met een wettelijke geluidzone is geen sprake. Wel dient bij de uitbreiding, wijziging of nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten een afweging plaats te vinden van de akoestische gevolgen. In het omgevingsplan is als voorwaarde opgenomen dat initiatieven niet mogen leiden tot onevenredige geluidhinder.

Conclusie

In het omgevingsplan is vastgelegd dat voor nieuwe geluidgevoelige objecten of de wijziging/uitbreiding van bestaande geluidgevoelige objecten dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of de vast te stellen hogere waarde. Toetsing (en vaststelling van eventuele hogere waarden) vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.

3.7 Ecologie     

Toetsingskader Wet natuurbescherming

Gebiedsbescherming

In Nederland hebben diverse natuurgebieden een beschermde status onder de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) . Daarbij zijn twee soorten beschermingen te onderscheiden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Bijzondere nationale natuurgebieden.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor Nederland gaat het om ruim 160 gebieden. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen het Nationaal Natuurnetwerk Een groot deel van de Natura 2000-gebieden is inmiddels definitief aangewezen. Dat gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke planten en dieren bescherming verdienen. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder andere staat beschreven welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buiten de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen wanneer deze zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of onderwerp zijn van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.



De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Toetsingskader Provinciale Verordening ruimte

Nationaal Natuurnetwerk/Ecologische Hoofdstructuur

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening ruimte.

Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur; in Brabant vertaald naar NatuurNetwerk Brabant; NNB) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.

Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.

De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk NNB hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het Natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.

Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNB dienen conform de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden:

  • geomorfologische waarden en processen;
  • waterhuishouding en waterkwaliteit;
  • natuurkwaliteit en areaal;
  • rust en stilte;
  • donkerte en openheid;
  • landschapsstructuur;
  • belevingswaarde.

Groenblauwe Mantel

Grenzend aan het NNB heeft de provincie gebieden aangewezen die liggen in de groenblauwe mantel. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de 'Naad van Brabant'.

De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).

Het omgevingsplan

Natura 2000

Binnen het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Wel liggen er in de omgeving van het plangebied diverse Natura 2000-gebieden. In het planMER is een passende beoordeling opgenomen vanwege de mogelijke effecten op Natura 2000 door de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen (stikstofdepositie). In paragraaf 4.3 is uitgewerkt op welke wijze in het omgevingsplan wordt omgegaan met de resultaten van de passende beoordeling.

Natuur Netwerk Brabant/Groenblauwe mantel

Verspreid door het buitengebied van Boekel liggen gebieden die deel uitmaken van het NNB (EHS). Het betreft met name de aanwezige bospercelen. Aan de noordrand van het plangebied ligt het te beschermen watersysteem van de Meerkensloop. Het omgevingsplan biedt geen ruimte voor ontwikkelingen die leiden tot areaalverlies binnen het NNB. Gezien de aard en omvang van de functieveranderingen is verstoring niet aan de orde. Evenals binnen Natura 2000 kan ook binnen het NNB een toename van stikstofdepositie leiden tot negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De maatregelen die worden getroffen om significante negatieve effecten binnen Natura 2000 uit te sluiten (zie paragraaf 4.3) hebben tot gevolg dat ook binnen het NNB geen toename van depositie zal optreden.

Het westelijke deel van het buitengebied is onderdeel van de groenblauwe mantel. Binnen de groenblauwe mantel zijn wel ontwikkelingen mogelijk. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. De ontwikkelingsruimte in het omgevingsplan is afgestemd op de regels die van toepassing zijn op de groenblauwe mantel.

Soorten

In het planMER is (op basis van een bureaustudie) inzicht gegeven in de beschermde soorten binnen het plangebied. Uit de effectbeschrijving blijkt dat het omgevingsplan zonder het treffen van maatregelen gevolgen kan hebben voor beschermde soorten. De aantasting van individuen is niet uit te sluiten, maar effecten op populatieniveau kunnen echter wel worden uitgesloten. Over het algemeen zijn goede mitigerende maatregelen te treffen. De kans dat de Flora- en faunawet een belemmering zal vormen voor de uitvoering van het omgevingsplan is daardoor zeer gering. In het omgevingsplan is in de verschillende flexibiliteitsbepalingen een toets van de effecten op natuurwaarden opgenomen.

Conclusie

In het omgevingsplan is geborgd dat geen sprake zal zijn van negatieve effecten op natuurwaarden.

3.8 Bodem     

Toetsingskader

Bij functieveranderingen is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bestaande bodemkwaliteit niet verslechtert. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, dient deze direct te worden opgeruimd. Bij bestaande mobiele verontreinigingen die voor 1987 ontstaan zijn (zogenaamde erfenisgevallen), zal bij de sanering ook naar de kosteneffectiviteit worden gekeken. Uitgangspunt voor verontreinigingen die zich in het grondwater manifesteren is dat deze beheersbaar zijn en blijven.

Het omgevingsplan

In de regels voor functieveranderingen is waar relevant als voorwaarde opgenomen dat de bodemkwaliteit geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief. Als de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven, zullen eventueel aanwezige verontreinigingen moeten worden gesaneerd.

Conclusie

In de regels van het omgevingsplan is geborgd dat bij functieveranderingen de kwaliteit van de bodem voldoende is voor het beoogde gebruik.

3.9 Water     

Toetsingskader

Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2016-2021'Werken met water voor nu en later'

In dit Waterbeheerplan kiest het waterschap ervoor om het waterbeheer van de vorige planperiode voort te zetten. Nog meer dan in de periode 2010 - 2015 opereert het waterschap hierbij met oog voor de omgeving. Bij het uitvoeren van de watertaken draagt het waterschap haar steentje bij aan het werken aan een veilige, gezonde en duurzame leef-, woon- en werkomgeving in het oosten van Brabant.

De basisopgave van het waterschap is het in stand houden van het bestaande niveau van dienstverlening aan de gebruikers. Dit gebeurt door de bestaande infrastructuur van het watersysteem en de afvalwaterketen zo effectief en efficiënt mogelijk te onderhouden, te beheren en in te zetten.

Veilig en Bewoonbaar beheergebied

Het waterschap zorgt ervoor dat bewoners en bedrijven in het beheergebied veilig zijn tegen overstromingen vanuit de Maas en voldoende beschermd zijn tegen overlast. Als het gaat om waterveiligheid staan de komende jaren vooral in het teken van het vertalen van de Deltabeslissingen naar de opgave voor Aa en Maas.

Voldoende water en robuust watersysteem

Het waterschap streeft naar een gezond, robuust en veerkrachtig watersysteem: een systeem dat kan omgaan met de gevolgen van klimaatverandering (piekbuien en extreme droogte) en dat flexibel kan worden ingezet om voldoende water voor verschillende functies te leveren. In de periode 2016 - 2021 pakt Aa en Maas een zeer groot deel van de verdrogingsopgave in het gebied aan en zet in op het conserveren van water in het systeem.

Schoon water

Een goede waterkwaliteit is een vereiste voor gezond en natuurlijk water voor mens, dier en plant. Aa en Maas investeert in onderhoud, aanpassing en vernieuwing van afvalwaterzuiveringen, rioolgemalen en transportleidingen. Dit doet ze om het afvalwater van burgers en bedrijven zodanig te kunnen zuiveren dat het gezuiverde water een bijdrage levert aan een gezond en natuurlijk watersysteem.

Gezond en natuurlijk water

Naast de eigen investeringen in verbetering van de waterkwaliteit, gaat het waterschap in gesprek met zijn partners en gebruikers in watersysteem en -keten om de waterkwaliteit te verbeteren. Met gemeenten over gebruik van bestrijdingsmiddelen, afkoppelen van regenwater, saneren van riooloverstorten en de functie en inrichting van stedelijk water. Met agrariërs over uit- en afspoeling van nutriënten, gebruik en verwerking van gewasbeschermingsmiddelen, effecten van diergeneesmiddelen en over mestverwerking. En ook met Provincie, Rijk en Europa als het gaat om integrale normen en wetgeving voor een brongerichte aanpak.

Naast de directe bijdrage aan een duurzame leefomgeving met de aanwezigheid van een goed functionerend watersysteem, draagt het waterschap via water ook bij aan bredere maatschappelijke thema's:

  • water in bebouwd gebied;
  • kennisontwikkeling en innovatie;
  • energiegebruik en grondstofvoorziening;
  • internationale samenwerking;
  • water en ruimte.

Waterschap Aa & Maas: Water en ruimtelijke plannen.

In het kader van ruimtelijke plannen/ontwikkelingen hanteert het waterschap het instrument van de watertoets. Op dit vlak hanteert het waterschap naast de actuele regelgeving (Keur) de volgende 'uitgangspunten watertoets':

  1. voorkomen van vervuiling Bouw en renovatie belast het milieu;
  2. wateroverlastvrij functies toekennen;
  3. hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO);
  4. vuil water en hemelwater scheiden;
  5. hergebruik > infiltratie > buffering > afvoer;
  6. waterschapsbelangen;
  7. meervoudig ruimtegebruik;
  8. water als kans.

Het omgevingsplan

Plangebied

Watersysteem

Binnen het plangebied komen veel verschillende grondwatertrappen voor. De grondwatertrappen Vb en VI komen in grote delen van het plangebied voor. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,8 m beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden het maaiveld is gelegen. Verder komen ook de grondwatertrappen III, IIIb, IV, V, VII en VIII voor.

verplicht

Figuur B3.3 Grondwatertrappen (www.bodemdata.nl)

Door de aanwezigheid van de Peelrandbreuk is er sprake van een ondoorlaatbare bodemlaag. Hemelwater stagneert hierdoor op de hoger gelegen dekzandrug in plaats van dat het hier infiltreert. Waar normaal gesproken het water via kwel terugkomt in het lager gelegen beekdal, is hier sprake van lage drogere gronden. Ten oosten van de peelrandbreuk komen natte wijstgronden voor, ontstaan door kwel van ijzerrijk grondwater dat van de Peelhorst afstroomt, maar door het breukvlak gehinderd wordt en naar het oppervlak wordt gestuwd. Dit is terug te zien in de relatief hoge grondwaterstanden ten noordoosten van Boekel (grondwatertrap IIIb).

Waterlopen

In het plangebied zijn vele A-watergangen gelegen. Ook zijn enkele B-watergangen aanwezig. A-watergangen zijn hoofdwatergangen die van primair belang zijn voor het waterbeheer en daarom door het waterschap worden onderhouden. B-watergangen zijn kleinere watergangen die vooral dienen voor de aan- en afvoer van water naar meerdere percelen. Deze watergangen zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de eigenaren van de aangrenzende gronden te worden onderhouden.

verplicht

Figuur B3.4 Watergangen

Watersysteemkwaliteit

In het plangebied is geen KRW-lichaam (Kaderrichtlijn Water)gelegen. Het KRW-lichaam de Leigraaf ligt net buiten het plangebied aan de westzijde. Tevens zijn er geen natte natuurparels aanwezig. Wel zijn er binnen het plangebied beschermde gebieden waterhuishouding gelegen.

verplicht

verplicht

Figuur B3.5 Natte natuurparels en beschermde gebieden waterhuishouding (Wateratlas provincie Noord-Brabant)

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is grotendeels aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Effecten

In de voorwaarden voor functieveranderingen is waar relevant opgenomen dat ontwikkelingen hydrologisch neutraal plaats dienen te vinden. Ook is als voorwaarde opgenomen dat de waterkwaliteit niet nadelig mag worden beïnvloed. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.

Conclusie

In de regels van het omgevingsplan is geborgd dat geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem optreden.

3.10 Archeologie     

Toetsingskader

Op 26 maart 2014 is het archeologiebeleid van de gemeente Boekel vastgesteld door de gemeenteraad. Het archeologisch erfgoed is in principe onzichtbaar en is daardoor ook zeer kwetsbaar voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Archeologische waarden zijn niet vervangbaar en ook vrijwel niet te compenseren. Hoogstens te conserveren. Conserveren is ook het primaire uitgangspunt als het om archeologische waarden gaat.

De archeologienota bestaat uit 4 delen. Deel I geeft een kort en bondig overzicht van de archeologische vondsten binnen de gemeente. Deel II betreft een inleiding op de archeologienota: het waarom, de kansen en de noodzaak. Deel III vormt het feitelijke archeologiebeleid van de gemeente Boekel en in deel IV worden de randvoorwaarden voor een goed gemeentelijk archeologiebeleid aangegeven. In de nota staan een aantal beleidsregels die als leidraad gelden bij ontwikkelingen.

Het omgevingsplan

Archeologische beleidskaart

Op het gemeentelijk grondgebied komen volgens de Archeologie beleidskaart voor:

  • Categorie 2: gebieden van zeer hoge archeologische waarde, onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 100 m²;
  • Categorie 3: gebieden van hoge archeologische waarde, onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m²;
  • Categorie 4: gebieden van hoge archeologische verwachting, onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m²;
  • Categorie 5: gebieden van middelhoge archeologische verwachting en naoorlogse woonwijken en industrieterreinen met een (oorspronkelijke) hoge verwachting, onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2500 m²;
  • Categorie 6: gebieden van lage archeologische verwachting, geen onderzoeksplicht;
  • Categorie 7: gebieden zonder een archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven, geen onderzoeksplicht.

verplicht

verplicht

Figuur B3.6 Archeologische beleidskaart

De categorieën 3 tot en met 5 uit de beleidskaart zouden in het omgevingsplan vertaald moeten worden. Categorie 6 en 7 worden niet vertaald aangezien aan beide categorieën geen onderzoeksplicht wordt verbonden. Categorie 2 komt in het plangebied niet voor.

Beleidsregels uit de Nota Archeologie

De verbrede reikwijdte van het omgevingsplan wordt aangewend om de relevante beleidsregels zoals opgenomen in de Nota en Erfgoedverordening ook in het omgevingsplan Buitengebied op te nemen.

Het gaat dan om de volgende onderdelen van de beleidsregels.

  • De gemeente Boekel behoudt zoveel als mogelijk de archeologische resten in de grond (behoud in situ) en laat waar redelijkerwijs mogelijk de maatregelen ter bescherming en behoud van de archeologische resten opnemen in het programma van eisen bij een initiatief.
  • De gemeente Boekel hanteert de oppervlakte van de effectieve bodemverstorende ingrepen als uitgangspunt voor het bepalen van de archeologische onderzoeksverplichting binnen een plangebied. Dit houdt in dat indien de bodemverstorende ingreep de ondergrens overschrijdt, archeologisch (voor)onderzoek binnen het gehele plangebied noodzakelijk is.
  • De gemeente Boekel hanteert een verstoringsdiepte van maximaal 0,4 dan wel 0,5 m beneden maaiveld. Ingrepen dieper dan de diepte-ondergrens zijn vanaf een gestelde oppervlakte-overschrijding onderzoeksplichtig. Daarnaast zijn ingrepen die een geleidelijk negatief effect kunnen hebben op de archeologie in de bodem maar -mogelijk- minder diep reiken dan 0,4 m beneden maaiveld altijd onderzoeksplichtig.

De gemeente Boekel heeft naast al het bovenstaande nog enkele relevante richtlijnen:

  • Indien in één plangebied meerdere verwachtingswaarden voorkomen, dan geldt de hoogste waarde (en dus de kleinste ondergrens). Slechts als de hoogste waarde een zeer beperkt deel uitmaakt van het plangebied (< 10%), kan na afweging worden besloten om de oppervlakteondergrens te hanteren die het grootste deel uitmaakt van het plangebied.
  • Indien op basis van de oppervlakte van de bodemverstorende ingrepen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, vindt dit plaats in het gehele plangebied.
  • Indien de bodem in minder dan 5% van het ingrepengebied verstoord wordt, kan de gemeente na afweging vrijstelling verlenen van de verplichting tot uitvoering van archeologisch vooronderzoek.
  • In gebieden waar ingrepen gepland worden met een geleidelijk effect dient eerst vastgesteld te worden wat het effect van de ingreep (op termijn) kan zijn op de eventueel aanwezige archeologische ondergrond.
  • Voor -agrarische- activiteiten die vergunningplichtig zijn (zoals diepploegen, aspergeteelt, drainagesystemen aanleggen, enz.) geldt eveneens de verplichting tot het uitvoeren van een onderzoek om vast te stellen wat het effect op de langere termijn kan zijn.
  • De gemeente Boekel onderschrijft het potentieel en de belangrijke rol van archeologische verenigingen. Archeologievrijwilligers dienen zo mogelijk betrokken te worden bij archeologisch onderzoek. De gemeente kan hiervoor dan voorwaarden in het programma van eisen op laten nemen.

Conclusie

De gemeentelijke Archeologische waardenkaart is vertaald in het omgevingsplan. Daarmee is geborgd dat geen aantasting van archeologische waarden plaatsvindt. Met de verbrede reikwijdte zijn ook de beleidsregels uit de Nota Archeologie in het plan opgenomen.

Bijlage 2 Omgevingswet en omgevingsplan     

Hoofdstuk 1 Kenmerken van een omgevingsplan     

Bij het benutten van de mogelijkheden die de Omgevingswet en de pilot-status voor Boekel biedt zijn de volgende uitgangspunten en kenmerken van de Omgevingswet van belang:

Gezonde fysieke leefomgeving

De nieuwe Omgevingswet richt zich op het in stand houden van 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. De term 'een goede ruimtelijke ordening' verdwijnt. Hiermee heeft de Omgevingswet een verbrede reikwijdte ten opzichte van de huidige Wro. Milieu en ruimtelijke ordening worden geïntegreerd. Hiermee ontstaan meer mogelijkheden om milieuaspecten, zoals geur, fijnstof, veiligheid en gezondheid, in de integrale afweging een plek te geven.

Pilot status

De noodzakelijke pilotstatus die moet worden verkregen om nu de reikwijdte te kunnen verbreden, geeft mogelijkheden om op onderdelen af te wijken van het huidige wettelijk kader. Daarmee kan de beleidsnotitie 'Naar een verantwoorde veehouderij in Boekel' nader uitgewerkt worden op basis van de filosofie van de Omgevingswet.

Integrale regels voor de leefomgeving

In een omgevingsplan wordt het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving geïntegreerd waarmee ook meer integrale beleidsvorming en toetsing ontstaat. Het samenbrengen van alle beleid en regels voor de fysieke leegomgeving beoogt ook om tot een eenvoudigere regelgeving te komen. De regels worden inzichtelijker gemaakt en strijdige en dubbele regelingen worden uit de wereld geholpen. Ze worden immers op één plek samengebracht.

Kwalitatieve èn kwantitatieve toetsingsregels

Het omgevingsplan biedt mogelijkheden om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken met eenvoudigere procedures gekoppeld aan kwalitatieve regels. Het biedt een flexibeler kader dan een bestemmingsplan. Meer directe toestemmingen, onder voorwaardelijke bepalingen: Ja, mits…. in plaats van vergunningenstelsels (nee, tenzij). Dit sluit beter aan bij de visie 'Vitaal Buitengebied'. Het bestemmingsplan kan en mag alleen concreet toetsbare kwantitatieve directe regels bevatten. Door te werken met voorwaardelijke regels kunnen in het kader van 'Vitaal Buitengebied' gewenste ontwikkelingen makkelijker en sneller mogelijk worden gemaakt.

Gezondheid

Het toepassen van kwalitatieve afwegingskaders biedt ook mogelijkheden om het aspect (volks)gezondheid juridisch houdbaar te regelen. Gezondheid wordt onderdeel gemaakt van de afweging die wordt gemaakt in het kader van een gezonde fysieke leefomgeving. Gezondheid hoeft niet meer per se meetbaar te worden gemaakt in normen en wetenschappelijk aanvaarde relaties. Termen als 'een verbetering van de gezondheidssituatie' of een 'aanvaardbare afstand tot' kunnen mogelijk een plaats krijgen in een toetsingskader.

Houdbaarheidstermijn en aanpassing modules

Een bestemmingsplan moet om de 10 jaar opnieuw worden vastgesteld. Daarbij moet de raad een nieuw besluit nemen en komen er vaak ook nieuwe regels voor het hele pakket. Een zware en langdurige klus. Het omgevingsplan kent geen einddatum. Het omgevingsplan biedt echter wel meer mogelijkheden om het beleid te monitoren en tussentijds bij te sturen. Periodieke monitoring kan leiden tot tussentijdse aanpassing van inhoudelijke modules. Bijvoorbeeld alleen aanpassing van de geurnormen. Hierbij blijven andere aspecten onaangeroerd, waarbij uiteraard wel de integraliteit van het omgevingsplan in ogenschouw genomen wordt. Het aangepaste aspect is dan ook alleen onderwerp van besluitvorming en eventueel bezwaar en beroep. Dit maakt de procedures eenvoudiger en zorgt ervoor dat nieuw beleid direct in het ruimtelijk plan verwerkt is. Het omgevingsplan is daarmee steeds actueel.

Delegatiebevoegdheid verruimd

Ruimere delegatiebevoegdheden bieden de mogelijkheid om onderzoekslasten en afwegingen te laten plaatsvinden op het moment dat een concrete ontwikkeling zich voordoet. De raad kan hierbij vooraf de kaders stellen, maar kan de uitwerking aan het college van burgemeester en wethouders laten. Het is aan de gemeenteraad om te delegeren wat de raad wenselijk en verantwoord acht. Er zijn meer mogelijkheden om een afwegingsmoment in te bouwen bij ontwikkelingen, zonder dat daarvoor per se de raad een besluit moet nemen en langdurige en kostbare procedures nodig zijn.

Deregulering

De pilot biedt de mogelijkheid om de bestaande regelgeving te evalueren, af te stemmen, te integreren en onnodige regels te laten vervallen. Logisch gevolg is deregulering.

Hoofdstuk 2 Gevolgen keuze omgevingsplan     

De switch van een traditioneel bestemmingsplan Buitengebied naar een pilot-Omgevingsplan heeft diverse gevolgen voor de verschillende partijen zoals gemeente zelf, maar zeker ook voor de burgers en bedrijven die met het plan te maken krijgen.

Gevolgen voor organisatie

In eerste instantie zal de gemeente aan de slag moeten met een breder pakket van regels en beleid dat opgenomen moet of kan worden in het pilot-Omgevingsplan. Ook na de vaststelling zijn er gevolgen voor de gemeentelijke organisatie:

Andere manier van werken

Een Omgevingsplan vraagt een andere houding dan een bestemmingsplan bij beleidsvorming en toetsing: meer kwalitatief en minder kwantitatief en meer integraal (o.a. ruimtelijke ordening en milieu) Dat heeft gevolgen voor zowel de beleidsvorming als voor de toetsing.

Werkprocessen

Intern vraagt een pilot-Omgevingsplan om een heldere processtructuur. De actieve betrokkenheid van alle relevante afdelingen moet geborgd zijn. Aanvragen moeten straks niet alleen langs de bestemmingsplan- en bouwtoetser, maar ook langs de milieuafdeling en openbare orde en veiligheid.

Beleidsvorming en voorbereiding

Het opstellen van een Omgevingsplan vraagt om een meer fundamentele, integrale visie op de fysieke leefomgeving en het bijhorende planningsstelsel. Het gaat daarbij om vragen, zoals de gewenste beleidsruimte, de mate van detaillering en van flexibiliteit of globaliteit, welke rechtszekerheid wil je bieden en de cultuur van de organisatie.

Kwalitatieve afweging

In het omgevingsplan zullen meer initiatieven op grond van kwalitatieve normen beoordeeld worden. Medewerkers zullen binnen de kaders een (belangen)afweging moeten maken en moeten toetsen. Dit betekent overleg en afstemming met de belanghebbenden (aanvrager èn de omgeving) en de inhoudelijke specialisten.

Gevolgen voor de burger

Het introduceren van een Omgevingsplan zal ook voor de burgers en bedrijven en hun adviseurs gevolgen hebben.

Raadpleegbaarheid

Doordat alle regels voor de fysieke leefomgeving uiteindelijk worden geïntegreerd in één Omgevingsplan, worden de regels met betrekking tot een locatie voor een burger makkelijker raadpleegbaar. Er is minder kans dat regels worden vergeten. Alle informatie moet ook digitaal beschikbaar worden gesteld vanaf elke willekeurige plaats. Alles staat bij elkaar. In de beginperiode zal dat doorgaans leiden tot veel vragen en onbekendheid. Met het van kracht worden van de Omgevingswet per 2018 zullen alle gemeenten omgevingsplannen moeten maken. Binnen 5-10 jaar zal al het beleid voor de fysieke leefomgeving omgezet moeten worden in Omgevingsplannen.

Gewenste ontwikkelingen sneller realiseerbaar

Voor 'gewenste ontwikkelingen' (ontwikkelingen die passen binnen de gemeentelijke visie en beleid) kunnen procedures verminderd en procedures verkort worden. Indien door goede participatie en overleg door de initiatiefnemer met de omgeving van het project, er geen gebruik wordt gemaakt van rechtsmiddelen, is de formele vergunningprocedure veel korter. Indien de omgeving onvoldoende is betrokken bij het proces en er dus onvoldoende draagvlak voor de ontwikkeling is, blijven zij beschikken over de huidige rechtsmiddelen en is er minder procedureel voordeel. Dat is echter inherent aan het Nederlandse rechtssysteem: iedereen kan zich bij de rechter beroepen op 'zijn recht'. In ieder geval biedt het Omgevingsplan de mogelijkheid om daar waar nu een bestemmingsplanherziening voor nodig is te vergunnen onder voorwaardelijke bepaling via een eenvoudigere en kortere omgevingsvergunningprocedure met wettelijk vastgelegde termijnen.

Maatwerk ten behoeve van het initiatief

Regels in het omgevingsplan kunnen meer kwalitatief gemaakt worden dan de concrete en kwantitatieve regels van het bestemmingsplan. Dat biedt meer ruimte voor de burger om een initiatief te onderbouwen en voor de gemeente om maatwerk te leveren. Anderzijds kan dat wel tot meer discussie leiden over wat wel en niet mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Een omgevingsplan voor Boekel     

Kortom: voor het Omgevingsplan Buitengebied Boekel 2016 gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • minder regels, meer loslaten;
  • deregulering en vertrouwen als uitgangspunt;
  • integratie van alle aspecten rondom de fysieke leefomgeving in één ruimtelijk plan;
  • meer ruimte en flexibiliteit voor wenselijke ontwikkelingen;
  • waarborgen van omgevingskwaliteit.

Deze filosofie sluit naadloos aan het beleid van Boekel en de Boekelse methode van werken: het zogenoemde 'Boekels model'.

Voorsorteren op de omgevingswet biedt daarom mogelijkheden om op punten waar de huidige wetgeving en het huidige beleidskader als een belemmering voor wenselijke ontwikkelingen in Boekel worden ervaren, maatwerk te leveren. Daardoor kan het Omgevingsplan voor de onderwerpen gezondheid, een meer verantwoorde veehouderij en 'Vitaal Buitengebied' meer dan het bestemmingsplan worden afgestemd op de Boekelse praktijk en visie.

Regels     

Hoofdstuk 1 Welke functies zijn hier toegestaan?     

Artikel 1 Woonwerklandschap met buurtschappen     

1.1 Gebiedsbeschrijving     

Het woonwerklandschap wordt gekenmerkt door een waardevol agrarisch cultuurlandschap dat bestaat uit afwisseling tussen open, oude akkers en de geslotenheid van linten en buurtschappen met hun karakteristieke bebouwing en beplanting. De buurtschappen zijn indicatief aangeduid met 'specifieke vorm van gemengd - buurtschappen'.

In het woonwerklandschap met buurtschappen zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:

  1. archeologische verwachtingswaarden Waarde Archeologie 1, Waarde Archeologie 2 en Waarde Archeologie 3;
  2. cultuurhistorische waarden aangeduid met Gemeentelijke monumenten, Karakteristieke gebouwen, Onverharde wegen, Cultuurhistorisch vlak - ensembles Cultuurhistorisch vlak - bolle akkercomplexen, Aardkundig en geomorfologisch waardevolle gebieden of Peelrandbreuk;
  3. gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water, aangeduid met Groenblauwe mantel die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en Ecologische verbindingszone, herstel watersysteem of die deze verbinden;
  4. gronden aangewezen voor Ecologische verbindingszone, herstel watersysteem.

Nieuwe ontwikkelingen in het woonwerklandschap dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: kleinschaligheid, een grillige verkaveling, aaneengesloten beplantingselementen en open enken (open, hoger gelegen akkers). Daarnaast is het behoud/bescherming van zichtlijnen en oude (historische) structuren, zoals zandpaden en steilranden en kansen benutten voor akkerrandbeheer (kruidenrijke rand) van belang.

Een goede landschappelijke inpassing van het erf betekent een ondergeschikte positie binnen het landschappelijke raamwerk. De bebouwing mag gezien worden, maar is ondergeschikt aan aaneengesloten landschapsstructuren.

Het erf dient dan ook rijk beplant te zijn en verbonden met het landschap door houtwallen-/singels, bomenrijen, bomengroepen en/of boomgaard. Rondom de open enken (hoge akkers) dienen de erven een besloten uitstraling te hebben en aan te sluiten bij het karakter van een groene rand.

De karakteristieken van het woonwerklandschap bieden een aangename omgeving voor diverse functies. Het woonwerklandschap is daarom aangemerkt als dynamische zone. Hier is ruimte voor functies met een meer stedelijk karakter en het daarbij behorende intensiever gebruik en activiteitenpatroon.

De kwaliteit van het woonwerklandschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie. De activiteiten zijn naar aard en schaal passend in de omgeving.

De buurtschappen binnen het woonwerklandschap zijn aangeduid en worden als 'de parels van Boekel' beschouwd. De buurtschappen zijn in de loop der jaren gegroeid en zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.

Van elk van de buurtschappen is een ruimtelijke analyse gemaakt van de opbouw van het buurtschap en de kwaliteiten of diskwaliteiten. In Bijlage 7 Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids wordt daarnaast voor elk van de buurtschappen ook een visie gepresenteerd waarin de gewenste ontwikkelingsruimte, ontwikkelingsrichting alsmede de gewenste kwaliteiten en waarden zijn beschreven. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij passen danwel gelijkwaardig zijn.

Bij ontwikkelingen moet er sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.

1.2 Toelaatbaar gebruik     

1.2.1 Huidige en rechtstreeks toelaatbare gebruik     

In het woonwerklandschap zijn toegestaan:

  1. toekomstige activiteiten die passend zijn binnen artikel 1.1 Gebiedsbeschrijving en waaraan ingevolge het bepaalde in artikel 61, artikel 62 en/of artikel 69 medewerking kan worden verleend;
  2. het bestaande en toelaatbare gebruik zoals aangeduid op de verbeelding en in dit plan, met bijbehorende voorzieningen zoals groen, natuurlijke waterzuivering en nutsvoorzieningen;
  3. agrarisch grondgebruik waaronder in ieder geval ook wordt verstaan:
    1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met dien verstande dat deze voorzieningen niet zijn toegestaan op de gronden met de functie Groen;
    2. hobbymatig agrarisch grondgebruik, dierenweide;
    3. beweiding door manegepaarden;
    4. met dien verstande dat de aanleg van nieuwe fruitboomgaarden uitsluitend is toegestaan indien een minimale afstand van 50 m vanaf de fruitbomen tot de functie Wonen wordt aangehouden;
  4. waterlopen;
  5. tuinen;
  6. in- en uitritten bij functies;
  7. de volgende nevenfuncties bij agrarische bedrijven:
    1. bewerking en/of verwerking van door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten in maximaal 15 % van de aanwezige bedrijfsgebouwen en tot maximaal 200 m²;
    2. detailhandel in door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 50 m² of zeer beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
    3. gebruik van bestaande bouwwerken voor de stalling van caravans en kampeerauto's tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m²;
  8. aan-huis-gebonden beroepen;
  9. overige op het moment van inwerking treding van dit plan vergunde kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  10. kleinschalig dagrecreatief medegebruik van onbebouwde gronden mits geen onevenredige aantasting van de openheid plaatsvindt;
  11. evenementen waarbij geldt:
    1. een- of meerdaagse evenementen op dezelfde locatie zijn ten hoogste 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
    2. uitsluitend evenementen die als passend worden beschouwd bij de toegelaten functie zijn meer dan 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
  12. nieuwe natuurgebieden en nieuwe landschapselementen.

Artikel 2 Beekdal met aansluitend open agrarisch landschap     

2.1 Gebiedsbeschrijving     

Het beekdal en het aansluitende open agrarisch (weide)landschap wordt gekenmerkt door openheid met slechts enkele houtsingels en relatief weinig bebouwing. De hoofdwatergangen Aa en de Leijgraaf vormen, samen met de oost-west georiënteerde waterlopen een robuust (oppervlakte - en grond)watersysteem. De ontginningslinten zijn overwegend noord-zuid georiënteerd, in combinatie met een oost-west oriëntatie van de waterlopen. Bomenlanen en houtsingels zijn overwegend haaks op de waterlopen aangelegd.

In het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:

  1. archeologische verwachtingswaarden Waarde Archeologie 2 en Waarde Archeologie 3;
  2. cultuurhistorische waarden aangeduid met Onverharde wegen, of Aardkundig en geomorfologisch waardevolle gebieden;
  3. gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water, aangeduid met Groenblauwe mantel die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en Ecologische verbindingszone, herstel watersysteem of die deze verbinden;
  4. gronden aangewezen voor Ecologische verbindingszone, herstel watersysteem.

Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: relatieve openheid, een rationele (stroken)verkaveling, rechtlijnige landschapselementen en het natte karakter. Behoud/versterking van openheid rondom waterlopen, zichtbaarheid van waterloop vergroten door begeleiding met wilgen en kansen benutten voor (natte) natuurontwikkeling (bijv. rietkragen) zijn voor het beekdallandschap van belang. Nieuwe ontwikkelingen dienen recht te doen aan de openheid in het beekdal.

Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap. Een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen. Het bedrijfskavel is landschappelijk ingepast. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn.

De karakteristieken van het beekdal met aangrenzende open landschap bieden potentie voor een mix van functies. Vooral voor (natte) natuurontwikkeling en daaraan gerelateerde functies (zoals recreatieve en biologische functies) biedt dit landschap uitstekende mogelijkheden.

Het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.

De kwaliteit van het beekdal en aangrenzend open agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie.

Bij ontwikkelingen moet er sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.

2.2 Toelaatbaar gebruik     

2.2.1 Huidige en rechtstreeks toelaatbare gebruik     

In het beekdal met aansluitend open agrarisch landschap zijn toegestaan:

  1. toekomstige activiteiten die passend zijn binnen artikel 2.1 Gebiedsbeschrijving en waaraan ingevolge het bepaalde in artikel 63, artikel 64 en/of artikel 69 medewerking kan worden verleend;
  2. het bestaande en toelaatbare gebruik zoals aangeduid op de verbeelding en in dit plan, met bijbehorende voorzieningen zoals groen, natuurlijke waterzuivering en nutsvoorzieningen;
  3. agrarisch grondgebruik waaronder in ieder geval ook wordt verstaan:
    1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met dien verstande dat deze voorzieningen niet zijn toegestaan op de gronden met de functie Groen;
    2. hobbymatig agrarisch grondgebruik, dierenweide;
    3. beweiding door manegepaarden;
    4. met dien verstande dat de aanleg van nieuwe fruitboomgaarden uitsluitend is toegestaan indien een minimale afstand van 50 m vanaf de fruitbomen tot de functie Wonen wordt aangehouden;
  4. waterlopen;
  5. tuinen;
  6. in- en uitritten bij functies;
  7. de volgende nevenfuncties bij agrarische bedrijven:
    1. bewerking en/of verwerking van door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten in maximaal 15 % van de aanwezige bedrijfsgebouwen en tot maximaal 200 m²;
    2. detailhandel in door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 50 m² of zeer beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
    3. gebruik van bestaande bouwwerken voor de stalling van caravans en kampeerauto's tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m²;
  8. aan -huis -gebonden beroepen;
  9. overige op het moment van inwerking treding van dit plan vergunde kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  10. kleinschalig dagrecreatief medegebruik van onbebouwde gronden mits geen onevenredige aantasting van de openheid plaatsvindt;
  11. evenementen waarbij geldt:
    1. een- of meerdaagse evenementen op dezelfde locatie zijn ten hoogste 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
    2. uitsluitend evenementen die als passend worden beschouwd bij de toegelaten functie zijn meer dan 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
  12. nieuwe natuurgebieden en nieuwe landschapselementen.

Artikel 3 Agrarisch landschap     

3.1 Gebiedsbeschrijving     

Het agrarisch landschap wordt gekenmerkt door - direct ten oosten van Boekel - min of meer half gesloten landschap, getypeerd door lange en korte zichtlijnen, laanbeplanting, houtwallen en singelbeplantingen waarbij in oostelijke richting het: wegen- en verkavelingspatroon steeds rationeler wordt en het landschap relatief grootschaliger. Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit bomenlanen die de weidsheid onderbreken en rijk beplante erven.

In het agrarisch landschap zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:

  1. archeologische verwachtingswaarden Waarde Archeologie 2 en Waarde Archeologie 3;
  2. cultuurhistorische waarden aangeduid met Gemeentelijke monumenten, Karakteristieke gebouwen, Onverharde wegen of Aardkundig en geomorfologisch waardevolle gebieden;
  3. gronden aangewezen voor Ecologische verbindingszone, herstel watersysteem.

Nieuwe ontwikkelingen bij jonge ontginningen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: openheid, rationele verkaveling en bomenlanen. Het behoud van oude restanten van woeste gronden en bosjes is belangrijk.

Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap: een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De bedrijfsgebouwen blijven daardoor op afstand van het lint. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen.

Het agrarisch landschap is aangemerkt als zone in de luwte. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en nevenfuncties bij landbouw en wonen: (agro)toerisme en kleinschalige verblijfsrecreatie.

De kwaliteit van het agrarisch landschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor plattelandsverbreding alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie, in combinatie met de ontwikkeling van natuur.

3.2 Toelaatbaar gebruik     

3.2.1 Huidige en rechtstreeks toelaatbare gebruik     

In het agrarisch landschap zijn toegestaan:

  1. toekomstige activiteiten die passend zijn binnen artikel 3.1 Gebiedsbeschrijving en waaraan ingevolge het bepaalde in artikel 65, artikel 66 en/of artikel 69 medewerking kan worden verleend;
  2. het bestaande en toelaatbare gebruik zoals aangeduid op de verbeelding en in dit plan, met bijbehorende voorzieningen zoals groen, natuurlijke waterzuivering en nutsvoorzieningen;
  3. agrarisch grondgebruik waaronder in ieder geval ook wordt verstaan:
    1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met dien verstande dat deze voorzieningen niet zijn toegestaan op de gronden met de functie Groen;
    2. hobbymatig agrarisch grondgebruik, dierenweide;
    3. beweiding door manegepaarden;
    4. met dien verstande dat de aanleg van nieuwe fruitboomgaarden uitsluitend is toegestaan indien een minimale afstand van 50 m vanaf de fruitbomen tot de functie Wonen wordt aangehouden;
  4. waterlopen;
  5. tuinen;
  6. in- en uitritten bij functies;
  7. de volgende nevenfuncties bij agrarische bedrijven:
    1. bewerking en/of verwerking van door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten in maximaal 15 % van de aanwezige bedrijfsgebouwen en tot maximaal 200 m²;
    2. detailhandel in door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 50 m² of zeer beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
    3. gebruik van bestaande bouwwerken voor de stalling van caravans en kampeerauto's tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m²;
  8. aan -huis -gebonden beroepen;
  9. overige op het moment van inwerking treding van dit plan vergunde kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  10. kleinschalig dagrecreatief medegebruik van onbebouwde gronden mits geen onevenredige aantasting van de openheid plaatsvindt;
  11. evenementen waarbij geldt:
    1. een- of meerdaagse evenementen op dezelfde locatie zijn ten hoogste 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
    2. uitsluitend evenementen die als passend worden beschouwd bij de toegelaten functie zijn meer dan 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
  12. nieuwe natuurgebieden en nieuwe landschapselementen.

Artikel 4 Bosrijke ontginningen met buurtschappen     

4.1 Gebiedsbeschrijving     

De bosrijke ontginningen worden gekenmerkt door variatie in open en besloten ruimten, natuurwaarden en bosgebieden. In landschapspark Voskuilenheuvel is het typisch open karakter van de oude Peel zichtbaar (kenmerkende vegetatie en schaapskooi). Er is sprake van een rationele verkaveling van blokvormige en rechthoekige kavels en erven aan ontginningslinten. De erven en woonzone van bedrijven zijn doorgaans aan de ontginningslinten gelegen; de bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de woonzone. De landschappelijke beplanting bestaat voornamelijk uit bomenlanen, bospercelen en rijk beplante erven.

In de bosrijke ontginningen met buurtschappen zijn voorts nog de volgende waarden te onderscheiden:

  1. archeologische verwachtingswaarden Waarde Archeologie 2 en Waarde Archeologie 3;
  2. cultuurhistorische waarden aangeduid met Gemeentelijke monumenten, Karakteristieke gebouwen, Onverharde wegen, Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua, Cultuurhistorisch vlak - ensembles Cultuurhistorisch vlak - bolle akkercomplexen, Aardkundig en geomorfologisch waardevolle gebieden of Peelrandbreuk;
  3. gronden aangewezen voor Ecologische verbindingszone, herstel watersysteem.

Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: openheid, rationele verkaveling, bomenlanen en variatie van open en besloten ruimten.

Een functionele inrichting van het erf past bij de eigenschappen van het landschap: een rijk beplant voorerf (woonzone) aan het lint en het bedrijfskavel daarachter. De bedrijfsgebouwen blijven daardoor op afstand van het lint. De bebouwing mag gezien worden, maar dient niet beeldbepalend te zijn. Een bomenrij of houtsingel haaks op het ontginningslint (veelal de lange zijde van het erf), kan al voldoende zijn. De woonzone kent een groene inrichting met een moestuin of boomgaard, hagen en of solitaire (monumentale) bomen.

De groene uitstraling van de bosrijke ontginningen vraagt om een andere soort erfbeplanting: (versterking van de) rijke erfbeplanting met bomengroepen en houtwallen/-singels.

De bosrijke ontginningen zijn aangemerkt als rust zone. In eerste instantie is hier ruimte voor grondgebonden landbouw, wonen en recreatieve ontwikkelingen in combinatie met uitbreiding van bosgebieden.

De kwaliteit van de bosrijke ontginningen kan verbeterd worden door onder andere bosontwikkeling.

De buurtschappen binnen de bosrijke ontginningen zijn aangeduid met 'specifieke vorm van gemengd - buurtschappen' en worden als 'de parels van Boekel' beschouwd. De buurtschappen zijn in de loop der jaren gegroeid en zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven. De buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en dienen hun solitaire karakter te behouden. Eventuele ontwikkelingen binnen de buurtschappen moeten plaatsvinden binnen de eigenheid en karakteristiek van de structuur, dat wil zeggen kleinschalig en landelijk. Gestreefd wordt naar een vergroting van de samenhang binnen het buurtschap.

Van elk van de buurtschappen is een ruimtelijke analyse gemaakt van de opbouw van het buurtschap en de kwaliteiten of diskwaliteiten. In Bijlage 7 Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids wordt daarnaast voor elk van de buurtschappen ook een visie gepresenteerd waarin de gewenste ontwikkelingsruimte, ontwikkelingsrichting alsmede de gewenste kwaliteiten en waarden zijn beschreven.

Bij ontwikkelingen moet er sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.

4.2 Toelaatbaar gebruik     

4.2.1 Huidige en rechtstreeks toelaatbare gebruik     

In de bosrijke ontginningen met buurtschappen zijn toegestaan:

  1. toekomstige activiteiten die passend zijn binnen artikel 4.1 Gebiedsbeschrijving en waaraan ingevolge het bepaalde in artikel 67 tot en met artikel 69 medewerking kan worden verleend;
  2. het bestaande en toelaatbare gebruik zoals aangeduid op de verbeelding en in dit plan, met bijbehorende voorzieningen zoals groen, natuurlijke waterzuivering en nutsvoorzieningen;
  3. agrarisch grondgebruik waaronder in ieder geval ook wordt verstaan:
    1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met dien verstande dat deze voorzieningen niet zijn toegestaan op de gronden met de functie Groen;
    2. hobbymatig agrarisch grondgebruik, dierenweide;
    3. beweiding door manegepaarden;
    4. met dien verstande dat de aanleg van nieuwe fruitboomgaarden uitsluitend is toegestaan indien een minimale afstand van 50 m vanaf de fruitbomen tot de functie Wonen wordt aangehouden;
  4. waterlopen;
  5. tuinen;
  6. in- en uitritten bij functies;
  7. de volgende nevenfuncties bij agrarische bedrijven:
    1. bewerking en/of verwerking van door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten in maximaal 15 % van de aanwezige bedrijfsgebouwen en tot maximaal 200 m²;
    2. detailhandel in door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 50 m² of zeer beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
    3. gebruik van bestaande bouwwerken voor de stalling van caravans en kampeerauto's tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m²;
  8. aan -huis -gebonden beroepen;
  9. overige op het moment van inwerking treding van dit plan vergunde kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  10. kleinschalig dagrecreatief medegebruik van onbebouwde gronden mits geen onevenredige aantasting van de openheid plaatsvindt;
  11. evenementen waarbij geldt:
    1. een- of meerdaagse evenementen op dezelfde locatie zijn ten hoogste 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
    2. uitsluitend evenementen die als passend worden beschouwd bij de toegelaten functie zijn meer dan 3 keer per kalenderjaar toegestaan;
  12. nieuwe natuurgebieden en nieuwe landschapselementen.

Artikel 5 Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf     

5.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. (vollegronds)teeltbedrijf bij wijze van hoofdactiviteit;
  2. alsmede overig agrarisch bedrijf;
  3. en/of bestaande paardenhouderij dan wel bestaande paardrijactiviteiten bij wijze van nevenactiviteit;
  4. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  5. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

5.2 Functieverandering met afwijking     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.

5.3 Beoordelingregels     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

huisvesting in de bedrijfswoning:

  1. bewoning door niet meer dan één huishouden of maximaal zes tijdelijke arbeidsmigranten die geen huishouden vormen;
  2. bewoners zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf;
  3. het bepaalde onder b leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;

huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):

  1. de bedrijfswoning is bewoond door de ondernemer van het bijbehorende bedrijf;
  2. bewoners van het logiesgebouw zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf; over de noodzaak en noodzakelijke omvang van de bewoning wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  3. het bepaalde onder e leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;
  4. de regels in Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  5. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing van het parkeren en betreffende logiesgebouw die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  6. de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd alvorens het perceel voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders wordt gebruikt; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  7. huisvesting jaarrond is mogelijk indien er sprake is van:
    1. wisselende groepen van tijdelijke arbeidsmigranten;
    2. die werken op het bedrijf waar ze verblijven, en;
    3. er geen sprake is van zelfstandige bewoning;

en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.

Artikel 6 Agrarisch bedrijf - veehouderij     

6.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. veehouderij bij wijze van hoofd- of nevenactiviteit;
  2. alsmede (vollegronds)teeltbedrijf of overig agrarisch bedrijf;
  3. en/of bestaande paardenhouderij dan wel bestaande paardrijactiviteiten bij wijze van nevenactiviteit;
  4. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  5. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

6.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 6.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. uitsluitend de bewerking van de ter plaatse geproduceerde mest alsmede de mest die op een andere productielocatie van hetzelfde bedrijf is geproduceerd, is toegestaan;
  2. het bepaalde in Hoofdstuk 8 U houdt dieren, hiervoor gelden specifieke regels is van toepassing.

6.3 Functieverandering met afwijking     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.

6.4 Beoordelingregels     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

huisvesting in de bedrijfswoning:

  1. bewoning door niet meer dan één huishouden of maximaal zes tijdelijke arbeidsmigranten die geen huishouden vormen;
  2. bewoners zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf;
  3. het bepaalde onder b leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;

huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):

  1. de bedrijfswoning is bewoond door de ondernemer van het bijbehorende bedrijf;
  2. bewoners van het logiesgebouw zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf; over de noodzaak en noodzakelijke omvang van de bewoning wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  3. het bepaalde onder e leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;
  4. de regels in Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  5. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing van het parkeren en betreffende logiesgebouw die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  6. de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd alvorens het perceel voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders wordt gebruikt; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  7. huisvesting jaarrond is mogelijk indien er sprake is van:
    1. wisselende groepen van tijdelijke arbeidsmigranten;
    2. die werken op het bedrijf waar ze verblijven, en;
    3. er geen sprake is van zelfstandige bewoning;

en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.

Artikel 7 Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf     

7.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. glastuinbouwbedrijf bij wijze van hoofdactiviteit;
  2. alsmede (vollegronds)teeltbedrijf;
  3. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  4. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

7.2 Functieverandering met afwijking     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.

7.3 Beoordelingregels     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

huisvesting in de bedrijfswoning:

  1. bewoning door niet meer dan één huishouden of maximaal zes tijdelijke arbeidsmigranten die geen huishouden vormen;
  2. bewoners zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf;
  3. het bepaalde onder b leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;

huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):

  1. de bedrijfswoning is bewoond door de ondernemer van het bijbehorende bedrijf;
  2. bewoners van het logiesgebouw zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf; over de noodzaak en noodzakelijke omvang van de bewoning wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  3. het bepaalde onder e leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;
  4. de regels in Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  5. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing van het parkeren en betreffende logiesgebouw die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  6. de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd alvorens het perceel voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders wordt gebruikt; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  7. huisvesting jaarrond is mogelijk indien er sprake is van:
    1. wisselende groepen van tijdelijke arbeidsmigranten;
    2. die werken op het bedrijf waar ze verblijven, en;
    3. er geen sprake is van zelfstandige bewoning;

en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.

Artikel 8 Agrarisch bedrijf - overig bedrijf     

8.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. overig agrarisch bedrijf bij wijze van hoofdactiviteit;
  2. alsmede (vollegronds)teeltbedrijf;
  3. en/of bestaande paardenhouderij dan wel bestaande paardrijactiviteiten bij wijze van nevenactiviteit;
  4. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  5. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

8.2 Functieverandering met afwijking     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.

8.3 Beoordelingregels     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

huisvesting in de bedrijfswoning:

  1. bewoning door niet meer dan één huishouden of maximaal zes tijdelijke arbeidsmigranten die geen huishouden vormen;
  2. bewoners zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf;
  3. het bepaalde onder b leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;

huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):

  1. de bedrijfswoning is bewoond door de ondernemer van het bijbehorende bedrijf;
  2. bewoners van het logiesgebouw zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf; over de noodzaak en noodzakelijke omvang van de bewoning wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  3. het bepaalde onder e leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;
  4. de regels in Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  5. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing van het parkeren en betreffende logiesgebouw die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  6. de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd alvorens het perceel voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders wordt gebruikt; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  7. huisvesting jaarrond is mogelijk indien er sprake is van:
    1. wisselende groepen van tijdelijke arbeidsmigranten;
    2. die werken op het bedrijf waar ze verblijven, en;
    3. er geen sprake is van zelfstandige bewoning;

en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.

Artikel 9 Agrarisch bedrijf - paardenhouderij     

9.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. paardenhouderij bij wijze van hoofdactiviteit;
  2. paardrijactiviteiten bij wijze van nevenactiviteit;
  3. alsmede (vollegronds)teeltbedrijf of overig agrarisch bedrijf;
  4. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  5. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

9.2 Specifieke regels voor gebruik     

Voor het in lid 9.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. het bepaalde in Artikel 110 Specifieke regels voor paardenhouderij is van toepassing.

9.3 Functieverandering met afwijking     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of in de bedrijfswoning.

9.4 Beoordelingregels     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

huisvesting in de bedrijfswoning:

  1. bewoning door niet meer dan één huishouden of maximaal zes tijdelijke arbeidsmigranten die geen huishouden vormen;
  2. bewoners zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf;
  3. het bepaalde onder b leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;

huisvesting in een bedrijfsgebouw (logiesgebouw):

  1. de bedrijfswoning is bewoond door de ondernemer van het bijbehorende bedrijf;
  2. bewoners van het logiesgebouw zijn werkzaam op het bijbehorende bedrijf; over de noodzaak en noodzakelijke omvang van de bewoning wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  3. het bepaalde onder e leidt er toe dat de huisvesting van tijdelijke werknemers niet kan worden toegestaan op de gronden die zijn aangeduid met Bouwen - vab's;
  4. de regels in Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  5. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing van het parkeren en betreffende logiesgebouw die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  6. de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd alvorens het perceel voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders wordt gebruikt; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  7. huisvesting jaarrond is mogelijk indien er sprake is van:
    1. wisselende groepen van tijdelijke arbeidsmigranten;
    2. arbeidsmigranten moeten werken op het bedrijf waar ze verblijven;
    3. er geen sprake is van zelfstandige bewoning;

en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.

Artikel 10 Bedrijf     

10.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. bedrijf overeenkomstig categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ondergeschikte detailhandel;
  3. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  4. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

10.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 10.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan met uitzondering van een gasvulpunt aan de Telefoonstraat 2;
  2. opslag van professioneel of consumenten vuurwerk is niet toegestaan;
  3. buitenopslag is niet toegestaan met uitzondering van opslag die naar de aard van het product buiten opgeslagen moet worden en/of de opslag van producten waarvan uit oogpunt van redelijkheid geen binnenopslag verlangd kan worden.

Artikel 11 Bedrijf uit een hogere milieucategorie     

11.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. bedrijf overeenkomstig categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. alsmede bedrijf overeenkomstig categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in de onderstaande tabel aangegeven:

verplicht

  1. ondergeschikte detailhandel;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

11.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 11.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. opslag van professioneel of consumenten vuurwerk is niet toegestaan;
  3. buitenopslag is niet toegestaan met uitzondering van opslag die naar de aard van het product buiten opgeslagen moet worden en/of de opslag van producten waarvan uit oogpunt van redelijkheid geen binnenopslag verlangd kan worden;
  4. met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één bedrijf beschouwd moeten worden.

Artikel 12 Bedrijf agrarisch-technisch of agrarisch verwant bedrijf     

12.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. agrarisch technische hulpbedrijven of agrarisch verwante bedrijven overeenkomstig de categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in de onderstaande tabel aangegeven:

verplicht

  1. ondergeschikte detailhandel;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

12.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 12.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. opslag van professioneel of consumenten vuurwerk is niet toegestaan;
  3. buitenopslag is niet toegestaan met uitzondering van opslag die naar de aard van het product buiten opgeslagen moet worden en/of de opslag van producten waarvan uit oogpunt van redelijkheid geen binnenopslag verlangd kan worden;
  4. met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één bedrijf beschouwd moeten worden.

Artikel 13 Caravanstalling     

13.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens caravanstalling met een oppervlakte van ten hoogste 6.000 m2 als nevenactiviteit toegestaan.

Artikel 14 Detailhandel     

14.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. detailhandelsbedrijf;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

14.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 14.1 toelaatbare gebruik geldt het volgende:

  1. grootschalige detailhandel is niet toegestaan.

Artikel 15 Detailhandel caravans     

15.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. detailhandelsbedrijf dat handelt in caravans;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 16 Detailhandel en electro-technisch bedrijf     

16.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. detailhandelsbedrijf ten behoeve van en in combinatie met een electro-technisch bedrijf;

Artikel 17 Dierenkliniek     

17.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. dierenkliniek;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 18 Gasdrukmeet- en regelstation     

18.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. gasdrukmeet- en regelstation;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, overige nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 19 Gezondheidszorg     

19.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. instellingen voor gezondheidszorg met bijbehorende functies zoals verpleeg- en woonfunctie, medische en therapeutische functies, administratie en algemeen ondersteunende functies;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

19.2 Afwijken en bijbehorende afwijkingsregel     

Bij omgevingsvergunning kan ondergeschikte detailhandel en horeca met een oppervlakte van meer dan 40 m2 worden toegestaan.

 

Artikel 20 Graszoden en grindbedrijf     

20.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens graszoden- en grindbedrijf als nevenactiviteit toegestaan.

Artikel 21 Groen     

21.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. groen en/of water;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en toegangswegen.

21.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 21.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. extensief dagrecreatief medegebruik waardoor de afschermende functie van het groen onevenredig afneemt of de natuurlijke kwaliteiten van het groen onevenredig worden aangetast, zijn niet toegestaan;

en voorts is het verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het kappen van bomen en rooien van houtgewas.

Het verbod onder b is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

21.3 Afwijken en bijbehorende afwijkingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in lid 21.2 onder b af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afschermende werking van het groen.

21.4 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften vaststellen gericht op herplant.

Artikel 22 Agrarisch gebruik     

22.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens agrarisch gebruik van de fruitboomgaard toegestaan.

Artikel 23 Groepsaccommodatie     

23.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens groepsaccommodatie toegestaan.

Artikel 24 Honden- en paardensport     

24.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. sportieve activiteiten met honden, paarden of pony's in club- of verenigingsverband;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

 

Artikel 25 Horeca     

25.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. horecabedrijf uit de categorie 1a, 1b of 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

 

Artikel 26 Horeca en B&B     

26.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens toegestaan:

  1. horecavoorziening uit de categorie 1a, 1b of 1c van de Staat van Horeca-activiteiten als ondergeschikte nevenactiviteiten;
  2. bed&breakfast als ondergeschikte nevenactiviteiten.

26.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 26.1 toelaatbare gebruik geldt het volgende:

  1. de maximale oppervlakte in gebruik voor bed&breakfast bedraagt 150 m2;
  2. de maximale oppervlakte in gebruik voor horecavoorziening bedraagt 100 m2.

Artikel 27 Leiding - Gas     

27.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. bestaande gasleidingen alsmede gasleidingen met een zodanige druk en diameter dat de daarbij behorende de belemmeringenstrook en de 10-6 risicocontour binnen het functievlak zijn gelegen;
  2. het gebruik voor samenvallende functies voorzover dit gebruik niet leidt tot aantasting van de veilige ligging van gasleidingen.

27.2 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  4. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van andersoortige ondergrondse kabels of leidingen;
  5. het aanleggen, vergraven of dempen van sloten, greppels of wateren;
  6. het opslaan van materialen en producten;

Dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

27.3 Beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het belang van de leiding door de werken en werkzaamheden niet wordt geschaad; hierover wordt de leidingbeheerder advies gevraagd.

 

Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

28.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. bestaande hoogspanningsleidingen alsmede hoogspanningsleidingen met een zodanig voltage dat de daarbij behorende belemmeringenstrook binnen het functievlak zijn gelegen;
  2. het gebruik voor samenvallende functies voorzover dit gebruik niet leidt tot aantasting van de hoogspanningsleidingen.

28.2 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;

Dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

28.3 Beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het belang van de leiding door de werken en werkzaamheden niet wordt geschaad; hierover wordt de leidingbeheerder advies gevraagd.

 

Artikel 29 Leiding - Riool     

29.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor;

  1. rioolleidingen;
  2. het gebruik voor samenvallende functies voorzover dit gebruik niet leidt tot aantasting van de veilige ligging van rioolleidingen.

29.2 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  4. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van andersoortige ondergrondse kabels of leidingen;
  5. het aanleggen, vergraven of dempen van sloten, greppels of wateren;

Dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

29.3 Beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het belang van de leiding door de werken en werkzaamheden niet wordt geschaad; hierover wordt de leidingbeheerder advies gevraagd.

 

Artikel 30 Manege     

30.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. manege met daaraan gerelateerde activiteiten zoals huifkarverhuur;
  2. paardenhouderij;
  3. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering tenzij in het plan anders is aangeduid;
  4. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

 

Artikel 31 Motorcrossterrein     

31.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens het gebruik van gronden als motorcrossterrein toegestaan.

31.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 31.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. de aangeduide gronden mogen uitsluitend onder de volgende voorwaarden voor motorcross worden gebruikt:
    1. gedurende trainingsdagen:
      • in de periode van 1 maart tot 31 oktober: woensdag van 15.05 uur tot 19.00 uur en op zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
      • in de periode van 1 november tot 28 februari: woensdag van 13.05 uur tot 17.00 uur en op zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
    2. gedurende ten hoogste 3 wedstrijdweekenden per jaar van 9.30 uur tot 18.30 uur;
    3. waarbij:
      • maximaal 4 avonden per jaar festiviteiten mogen plaatsvinden;
      • het gebruik van geluidsapperatuur niet is toegestaan met uitzondering van het gebruik op wedstrijddagen.

Artikel 32 Motorzaak en museum     

32.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. een motorzaak tot maximaal 460 m² bruto vloeroppervlak;
  2. een museum tot maximaal 655 m² bruto vloeroppervlak;
  3. met bijbehorende goede landschappelijke inpassing in de vorm van een erfbeplanting met een visueel afschermende of maskerende functie naar het omliggende gebied.

32.2 Specifieke regels voor gebruik     

  1. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan alleen worden verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in de 'CROW-parkeerkencijfers 2012'. Indien de normen, gedurende de planperiode, wijzigen dient rekening te worden gehouden met die wijzigingen;
  2. Het museum mag niet in gebruik worden genomen dan nadat de, buiten het Bebouwd gebied gelegen, agrarische opstallen zijn gesloopt.

Artikel 33 Natuur     

33.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. behoud, herstel en versterking van natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van zowel beboste als niet beboste gronden zoals poelen, waterpartijen, waterlopen, heide en graslanden;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen en paden.

33.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 33.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. extensief dagrecreatief medegebruik waardoor de landschappelijke en/of natuurlijke kwaliteiten van de gronden onevenredig worden aangetast, zijn niet toegestaan;

en voorts is het verboden volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, en egaliseren van gronden;
  2. het kappen van bomen en rooien van houtgewas;
  3. het aanleggen of dempen van sloten, greppels, dammen, stuwen of kleine geïsoleerde wateren;
  4. oppervlakte verhardingen aanbrengen;

Het verbod onder b tot en met e is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

33.3 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in lid 33.2 onder b tot en met e af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de natuurwaarden.

33.4 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften vaststellen gericht op herplant.

Artikel 34 Nutsvoorziening     

34.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 35 Paintball-baan     

35.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. paintball-baan met daaraan gerelateerde activiteiten;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 36 Parkeren en kamperen     

36.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens toegestaan:

  1. het gebruik van gronden voor parkeren;
  2. het gebruik van gronden voor kamperen.

36.2 Specifieke regels voor gebruik     

Voor het in lid 36.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. het gebruik voor kamperen en parkeren is uitsluitend toegestaan gedurende de wedstrijdweekenden op het nabij gelegen Motorcrossterrein.

Artikel 37 Plattelandswoning     

37.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning toegestaan.

Artikel 38 Recreatiewoning     

38.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. één recreatiewoning;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

38.2 Specifieke regels voor gebruik     

Voor het in lid 38.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. voor zover functievlakken met een relatieteken zijn verbonden geldt dat op de beide vlakken gezamenlijk één recreatiewoning is toegestaan.

Artikel 39 Sportcomplex     

39.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. sportieve activiteiten in verenigingsverband;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 40 Multifunctioneel centrum     

40.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. maatschappelijk, niet-commercieel gebruik voor onder andere natuur- en milieu-educatie, scoutingactiviteiten en het huisvesten van vleermuizen alsmede hieraan verwante activiteiten en verenigingen;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

40.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 40.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één multifunctioneel centrum beschouwd moeten worden.

Artikel 41 Schietbaan     

41.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. schietbaan met daaraan gerelateerde activiteiten;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 42 Transportbedrijf     

42.1 Toelaatbaar gebruik     

  1. een transportbedrijf dat naar aard, omvang en bedrijfsvoering overeenkomt met een bedrijf uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

Artikel 43 Tuincentrum - evenemententerrein     

43.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. tuincentrum, waarbij geldt dat het tuincentrum zich uitsluitend mag bezig houden met het aanbieden ter verkoop van:
    1. producten voor aanleg, inrichting en onderhoud van de tuin, zoals bomen, planten, bloemen, tuinhout, zaaizaad en pootgoed, alsmede tuindecoraties, vijvers en inrichting voor terrassen (waaronder tuinmeubelen en elektra voor de tuin);
    2. producten op het vlak van zaaien, bemesten en plantbescherming;
    3. bestrijdingsmiddelen;
    4. tuingereedschap;
    5. kleine dieren, diervoeding en dierbenodigdheden;
    6. granen en meel;
    7. producten voor bloemschikken;
    8. seizoensgebonden assortimenten, zoals kerstassortiment, paasassortiment etc;
  2. evenemententerrein, waarbij geldt dat:
    1. het evenemententerrein uitsluitend mag worden gebruikt voor activiteiten die:
      • maximaal een dag duren;
      • maximaal zes keer per jaar, maximaal twee aaneengesloten dagen duren;
      • maximaal twee keer per jaar, maximaal vier aaneengesloten dagen duren;
    2. met dien verstande dat twee opeenvolgende activiteiten niet op aaneengesloten dagen mogen plaatsvinden;
    3. het evenemententerrein mag uitsluitend worden gebruikt voor de volgende activiteiten:
      • vlooienmarkten en andere verkoopbeursachtige activiteiten met een beperkte duidelijk afgebakende looptijd;
      • veilingen en daarmee vergelijkbare activiteiten met een beperkte duidelijk afgebakende looptijd;
      • clubactiviteiten en vergelijkbare evenementen met een beperkte duidelijk afgebakende looptijd;
      • culturele activiteiten zoals lezingen, bijeenkomsten en tentoonstellingen met een beperkte duidelijk afgebakende looptijd;
      • ondersteunende horeca activiteiten, mits deze direct gekoppeld zijn aan een van de hiier onder 3 genoemde activiteiten en plaatsvinden gedurende de looptijd van die activiteiten;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

Artikel 44 Incidenteel parkeren     

Op deze locatie is tevens het gebruik voor parkeren, uitsluitend ten behoeve van de functie 'evenemententerrein' zoals opgenomen in het artikel 43 Tuincentrum - evenemententerrein, op momenten van hoge parkeerdruk tijdens de op grond van artikel 43.1 onder b toegestane evenementen.

Artikel 45 Verblijfsrecreatie     

45.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. verblijfsrecreatie op de wijze en in de omvang zoals in de onderstaande tabel is aangegeven:

verplicht

  1. ondergeschikte dagrecreatieve nevenactiviteiten;
  2. het wonen voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

45.2 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het in lid 45.1 toelaatbare gebruik geldt het volgende:

  1. het gebruik van de gronden om het aantal standplaatsen te vergroten is niet toegestaan;
  2. het gebruik van de standplaatsen voor de plaatsing van kampeermiddelen en/of stacaravans gedurende het gehele jaar is niet toegestaan.

45.3 Functieverandering met afwijking     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor een aanpassing van het toelaatbare of de omvang van het verblijfsrecreatieve gebruik zoals opgenomen in bovenstaande tabel.

45.4 Beoordelingsregels     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. uitsluitend een verandering naar een andersoortig verblijfsrecreatief gebruik is toegestaan;
  2. bij de realisering van standplaatsen voor toeristische kampeermiddelen wordt tevens voorzien in parkeren op eigen erf;
  3. bij de realisering van overnachtingsmogelijkheden in woningen of bijgebouwen wordt voldaan aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 3 Beleidsregels bed & breakfast;
  4. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen gerealiseerd;
  5. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats.

Artikel 46 Verkeer     

46.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. met bijbehorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, voorzieningen voor de verkeersgeleiding, groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en reclame-uitingen.

Artikel 47 Vogelbeheergebied     

47.1 Specifieke regels voor het gebruik     

Voor het gebruik gelden de volgende aanvullende bepalingen:

  1. nieuwe open waterpartijen zijn hier niet toegestaan;
  2. open visbassins zijn niet toegestaan;
  3. opslag of bewerking van organisch materiaal in de open lucht;
  4. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 48 Water     

48.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. verkeer te water;
  3. met bijbehorende voorzieningen zoals taluds, groen, toe- en uitritten en perceelsontsluitingen.

Artikel 49 Waterberging     

49.1 Toelaatbaar gebruik     

Op deze locatie is tevens een waterberging toegestaan.

49.2 Specifieke regels vcoor gebruik     

Voor het in lid 49.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:

  1. het waterbergend vermogen van de waterberging mag niet worden verkleind.

Artikel 50 Wonen     

50.1 Toelaatbaar gebruik     

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  1. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. met bijbehorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.

50.2 Functieverandering met melding     

Het is verboden de woning zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders te laten gebruiken voor de huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders.

50.3 Voorwaarden en indieningsvereisten melding     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. bewoning door niet meer dan één huishouden of maximaal zes tijdelijke arbeidsmigranten die geen huishouden vormen;
  2. en voorts gelden de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4 Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten.

50.4 Procedureregel melding     

Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:

  1. de melding met onderbouwing dat aan de voorwaarden wordt voldaan wordt ingediend via het gemeentelijke digitale loket;
  2. ingebruikname is pas toegestaan indien aan de voorwaarden is voldaan dan wel deze voorwaarden zijn gerealiseerd.

Artikel 51 Wonen uitgesloten     

Op deze locatie is het gebruik voor wonen uitgesloten aangezien hier de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen op de verbeelding.

Artikel 52 Gebruik - voorwaardelijke bepaling     

52.1 Berkhoek 15     

Ter plaatse van Berkhoek 15 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf uit een hogere milieucategorie indien:

  1. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 15 Berkhoek 15;
  2. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de onderdelen A, B en C zoals opgenomen in bijlage 15 Berkhoek 15 te saneren en verwijderd te houden.

52.2 Noordstraat 6     

Ter plaatse van Noordstraat 6 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf uit een hogere milieucategorie indien:

  1. binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 16 Noordstraat 6;
  2. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de onderdelen A en B zoals opgenomen in bijlage 16 Noordstraat 6 te saneren en verwijderd te houden;
  3. binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan het onderdeel C zoals opgenomen in bijlage 16 Noordstraat 6 te saneren en verwijderd te houden.

52.3 Schepersdijk 4     

Ter plaatse van Schepersdijk 4 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf uit een hogere milieucategorie indien:

  1. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 17 Schepersdijk 4;
  2. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de onderdelen A, C, sleufsilo en betonplaat, erfverhardingen, sleufsilo's van 240 m2, betonplaat van 70 m2 en woonboerderij van 176 m2 zoals opgenomen in bijlage 17 Schepersdijk 4 te saneren en verwijderd te houden;
  3. uiterlijk op 1 januari 2025 alle overige elementen aangeduid met B en de paardenstalling van 363 m2 zoals opgenomen in bijlage 17 Schepersdijk 4 te saneren en verwijderd te houden.

Artikel 53 Gebruik - voorwaardelijke bepaling 1     

53.1 Millseweg 7a     

Ter plaatse van Millseweg 7a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:

  1. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 18 Millseweg 7a;
  2. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de onderdelen A en B en de stalinrichting, verharding en dergelijke van onderdeel C zoals opgenomen in bijlage 18 Millseweg 7a te saneren en verwijderd te houden;
  3. uiterlijk op 1 januari 2024 het volledig saneren van alle asbestdaken C en D zoals opgenomen in de bijlage 18 Millseweg 7a.

53.2 Schutboom 9     

Ter plaatse van Schutboom 9 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:

  1. binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 19 Schutboom 9;
  2. binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan de onderdelen A, B, C en D zoals opgenomen in bijlage 19 Schutboom 9 te saneren en verwijderd te houden.

53.3 Telefoonstraat 39b     

Ter plaatse van Telefoonstraat 39b mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:

  1. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 20 Telefoonstraat 39b.

53.4 Volkelseweg 30     

Ter plaatse van Volkelseweg 30 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Bedrijf indien:

  1. binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 21 Volkelseweg 30;
  2. uiterlijk op 1 januari 2021 het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 21 Volkelseweg 30 wordt uitgevoerd ter plaatse van de te saneren verharding en bebouwing;
  3. voor 1 januari 2021 volledige sanering plaatsvindt van voorzieningen buiten het 'beoogde bouwperceel', zoals opgenomen in bijlage 21 Volkelseweg 30;
  4. voor 1 januari 2021 volledige sloop en sanering plaatsvindt van alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede alle gebouwen zoals opgenomen in bijlage 21 Volkelseweg 30.

Artikel 54 Gebruik - voorwaardelijke bepaling 2     

54.1 Leurke 6     

Ter plaatse van Leurke 6 mogen de gronden alleen gebruikt en bebouwd worden ten behoeve van de functie Wonen indien:

  1. binnen 6 maanden na vaststelling van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 22 Leurke 6;
  2. binnen 6 maanden na vaststelling van het plan de erfverhardingen, sleufsilo's en mestplaten zoals opgenomen in bijlage 22 Leurke 6 te saneren en verwijderd te houden;
  3. binnen 5 jaren na onherroepelijk worden van het plan alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals opgenomen in bijlage 22 Leurke 6 te saneren en verwijderd te houden.

54.2 Bovenstehuis 6     

Ter plaatse van Bovenstehuis 6 mogen de gronden alleen gebruikt en bebouwd worden ten behoeve van de functie Wonen indien:

  1. binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 23 Bovenstehuis 6;
  2. binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het plan het onderdeel B zoals opgenomen in bijlage 23 Bovenstehuis 6 te saneren en verwijderd te houden;
  3. binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan het onderdeel A1 zoals opgenomen in bijlage 23 Bovenstehuis 6 te saneren en verwijderd te houden;
  4. binnen 60 maanden na onherroepelijk worden van het plan het onderdeel A2 zoals opgenomen in bijlage 23 Bovenstehuis 6 te saneren en verwijderd te houden.

Artikel 55 Gebruik - voorwaardelijke bepaling 3     

55.1 Rietven 3a     

Ter plaatse van Rietvan 3a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Verblijfsrecreatie indien:

  1. binnen 6 maanden na vaststelling van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 24 Rietven 3a.

55.2 Peelstraat 20     

Ter plaatse van Peelstraat 20 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Verblijfsrecreatie indien:

  1. binnen 6 maanden na vaststelling van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 26 Peelstraat 20;
  2. binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van het plan uitvoering gegeven gaat worden aan het herstellen van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij.

55.3 Peelkensweg 3a     

Ter plaatse van Peelkensweg 3a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Verblijfsrecreatie indien:

  1. binnen 6 maanden na vaststelling van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 25 Peelkensweg 3a.

55.4 Voskuilenweg 19     

Ter plaatse van Voskuilenweg 19 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Groepsaccommodatie indien:

  1. binnen 6 maanden na vaststelling van het plan de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 27 Voskuilenweg 19.

Artikel 56 Gebruik - voorwaardelijke bepaling 4     

Ter plaatse van Gemertseweg 9a mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de functie Tuincentrum - evenemententerrein indien:

  1. de erfbeplanting dan wel landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden en onverminderd in stand gehouden, volgens het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 28 Gemertseweg 9a.

Hoofdstuk 2 Waarvoor mag ik deze locatie niet gebruiken?     

Artikel 57 Verboden gebruik     

Het is verboden:

  1. het bestaande gebruik zoals bedoeld in artikel 1.2.1 onder b te veranderen in ander gebruik dan genoemd in artikel 1.2.1 in sub c tot en met l;
  2. zand, specie en andere materialen en producten, op te slaan, te storten of te bergen en/of materialen en materieel te stallen behalve wanneer dit noodzakelijk is voor het op de toegelaten functie gerichte gebruik van de gronden;
  3. mestzakken en/of foliebassins aan te leggen behalve op de gronden waar bedrijfsbebouwing mag worden gebouwd ten behoeve agrarische bedrijven.

Artikel 58 Verboden gebruik     

Het is verboden:

  1. het bestaande gebruik zoals bedoeld in artikel 2.2.1 onder b te veranderen in ander gebruik dan genoemd in artikel 2.2.1 in sub c tot en met l;
  2. zand, specie en andere materialen en producten, op te slaan, te storten of te bergen en/of materialen en materieel te stallen behalve wanneer dit noodzakelijk is voor het op de toegelaten functie gerichte gebruik van de gronden;
  3. mestzakken en/of foliebassins aan te leggen behalve op de gronden waar bedrijfsbebouwing mag worden gebouwd ten behoeve agrarische bedrijven.

Artikel 59 Verboden gebruik     

Het is verboden:

  1. het bestaande gebruik zoals bedoeld in artikel 3.2.1 onder b te veranderen in ander gebruik dan genoemd in artikel 3.2.1 in sub c tot en met l;
  2. zand, specie en andere materialen en producten, op te slaan, te storten of te bergen en/of materialen en materieel te stallen behalve wanneer dit noodzakelijk is voor het op de toegelaten functie gerichte gebruik van de gronden;
  3. mestzakken en/of foliebassins aan te leggen behalve op de gronden waar bedrijfsbebouwing mag worden gebouwd ten behoeve agrarische bedrijven.

Artikel 60 Verboden gebruik     

Het is verboden:

  1. het bestaande gebruik zoals bedoeld in artikel 4.2.1 onder b te veranderen in ander gebruik dan genoemd in artikel 4.2.1 in sub c tot en met l;
  2. zand, specie en andere materialen en producten, op te slaan, te storten of te bergen en/of materialen en materieel te stallen behalve wanneer dit noodzakelijk is voor het op de toegelaten functie gerichte gebruik van de gronden;
  3. mestzakken en/of foliebassins aan te leggen behalve op de gronden waar bedrijfsbebouwing mag worden gebouwd ten behoeve agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 3 Mag ik de functie van deze locatie veranderen?     

Artikel 61 Functieverandering met melding in het woonwerklandschap met buurtschappen     

61.1 Functieverandering met melding     

Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in artikel 1.2.1 onder b tot en met l en in afwijking van het bepaalde in artikel 57, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:

  1. de vestiging van dagrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  2. de vestiging van kleinschalige agrarisch aanverwante nevenactiviteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 200 m2 bij agrarische bedrijven;
  3. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 40 m2;
  4. de vestiging van een bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is.

61.2 Voorwaarden en indieningsvereisten functieverandering     

Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten:

  1. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  2. de regels in Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  3. de omvang van de nevenfunctie gelet op de ruimtelijke uitstraling (aard van de activiteit, het daadwerkelijke fysieke ruimtegebruik en de verschijningsvorm) is en blijft ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  4. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen;
  5. de activiteiten mogen geen onevenredige beperkingen veroorzaken voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving;
  6. de milieubelasting van het bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 is vergelijkbaar met de milieubelasting van een bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen.

61.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

61.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 61.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het gestelde door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.

61.5 Procedureregel melding     

Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:

  1. de melding met onderbouwing dat aan de voorwaarden wordt voldaan wordt ingediend via het gemeentelijke digitale loket;
  2. ingebruikname is pas toegestaan indien aan de voorwaarden is voldaan dan wel deze voorwaarden zijn gerealiseerd.

Artikel 62 Functieverandering met afwijking in woonwerklandschap met buurtschappen     

62.1 Afwijking van verbod op functiewijziging     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 57 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:

  1. de vestiging van een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Wonen, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca of Detailhandel is of wordt beëindigd;
  2. het gebruik ten behoeve van Wonen op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Bedrijf uit een hogere milieucategorie, Bedrijf agrarisch-technisch of agrarisch verwant bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel is of - in samenhang met de toepassing van de afwijking - wordt beëindigd en een bedrijfswoning aanwezig is;
  3. vergroting van de oppervlakte in gebruik voor Wonen tot een oppervlakte van maximaal 1.500 m²;
  4. de realisering van een bedrijfswoning bij bedrijven en instellingen waar nog geen bedrijfswoning aanwezig is;
  5. de vestiging van een Agrarisch bedrijf - paardenhouderij op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - veehouderij is of wordt beëindigd;
  6. de vestiging van een paardenhouderij of paardrijactiviteiten bij wijze van neventak bij een agrarisch bedrijf;
  7. de aanleg van recreatieve wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  8. de vestiging van een verblijfsrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  9. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van meer dan 40 m2;
  10. de vestiging van kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  11. de aanleg van lage permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  12. de aanleg van fruitboomgaarden op een afstand van minder dan 50 m van de functie Wonen.

62.2 Beoordelingsregels afwijking     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

algemeen geldende beoordelingsregels:

  1. met het indienen van een aanvraag om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt een volledige onderbouwing op basis van de beoordelingsregels overlegd en de relevante gegevens en bescheiden verstrekt;
  2. de genoemde functies zijn toegestaan mits passend binnen de in artikel 1.1 beschreven ruimtelijke kwaliteiten;
  3. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 62.1 onder a, b, c, d, e en f geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing die:
    1. ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
    2. en voor zover de locatie is gelegen in 'Kampenlandschap met enken', voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
    3. en voor zover de locatie is gelegen in de 'Overgang Beekdal- en broekontginningenlandschap naar Kampenlandschap met enken' of de 'Overgang Kampenlandschap met enken naar Peelontginningenlandschap' voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
  4. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 62.1 onder a, b en e geldt dat er sprake is van kwaliteitsverbetering van het landschap in brede zin, zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering:
    1. door feitelijke uitvoering van bijvoorbeeld de sloop van overtollige bebouwing, het herstel en opwaardering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren, de beëindiging van functies die de kwaliteit van het landschap aantasten, landschappelijke versterking rond agrarische percelen, de aanleg van recreatieve paden, de aanleg van nieuwe landschappelijke elementen en/of nieuwe natuur;
    2. en – indien de landschappelijke kwaliteitsverbetering in onvoldoende mate bereikt kan worden met het bepaalde onder sub c en d, onder 1 en zoals aangegeven in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering – door de kwaliteitsverbetering van het landschap elders (te laten) uitvoeren, al dan niet via het overdragen van de uitvoeringsverplichting aan de gemeente;
  5. de landschappelijke inpassing en/of bijdrage aan de kwaliteit van het landschap wordt gerealiseerd alvorens het beoogde gebruik wordt geëffectueerd; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  6. de regels in Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen gerealiseerd;
  8. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de functievlakken Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding of binnen 10-6-contouren van deze leidingen gerealiseerd;
  9. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels bij woonfuncties:

  1. het aantal woningen wordt niet uitgebreid tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde onder 62.1 onder d;
  2. een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen;
  3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  4. de oppervlakte van de gronden in gebruik voor Wonen zal kleiner moeten zijn dan het functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  5. aan het bepaalde onder 62.1 onder d:
    1. wordt uitsluitend medewerking verleend indien de bedrijfswoning noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie en de functie waarvoor deze wordt gerealiseerd volwaardig is;
    2. kan geen toepassing worden gegeven indien er sprake is van een eerder aanwezige, inmiddels afgesplitste bedrijfswoning;
  6. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of een vast te stellen hogere grenswaarde voor geluid van wegverkeer;
  7. er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan binnen de 35 Ke contour van vliegveld Volkel;
  8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;

beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en nieuwe paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:

  1. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen worden de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te beoordelen;
  2. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  3. de oppervlakte van gronden in gebruik voor Bedrijf mag niet groter zijn dan 5.000 m², tenzij er een sterke locatiegebondenheid kan worden aangetoond; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  4. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  6. de bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie;
  7. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed;
  8. voor zover de locatie is gelegen in de Groenblauwe mantel geldt dat het bepaalde onder d beoogd dat er een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van de groenblauwe mantel;

beoordelingsregels bij recreatieve routes:

  1. omliggende functies en percelen worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  2. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:

  1. er vindt geen onevenredige aantasting van de openheid plaats;
  2. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  3. er worden niet meer dan 25 standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie gerealiseerd;
  4. bij de realisering van standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie wordt tevens voorzien in parkeren op eigen erf;
  5. bij de realisering van overnachtingsmogelijkheden in woningen of bijgebouwen wordt voldaan aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 3 Beleidsregels bed & breakfast;
  6. de inrichting op perceelsniveau is afgestemd op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen gerealiseerd;
  8. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:

  1. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit van het agrarische bedrijf; hierover wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals een waterbassin zijn toegestaan;
  3. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  4. de voorzieningen worden aansluitend aan Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf gerealiseerd; er is ook sprake van 'aansluitend aan' indien tussen de teeltondersteunende voorzieningen enerzijds en Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf anderzijds of tussen teeltondersteunende voorzieningen onderling sprake is van een sloot of de functie Verkeer;
  5. de omvang van de voorzieningen bedraagt per functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf ten hoogste 5 ha;
  6. de voorziening mag uitsluitend worden gerealiseerd indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezige is voor de realisering;
  7. de voorzieningen doen geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse;
  8. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingsregels fruitboomgaarden:

  1. voor de betreffende functie Wonen een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke afschermende maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen.

62.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

62.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 62.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het gestelde door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Artikel 63 Functieverandering met melding in beekdal met aangrenzend open agrarisch gebied     

63.1 Functieverandering met melding     

Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in artikel 2.2.1 onder b tot en met l en in afwijking van het bepaalde in artikel 58, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:

  1. de vestiging van dagrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  2. de vestiging van kleinschalige agrarisch aanverwante nevenactiviteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 200 m2 bij agrarische bedrijven;
  3. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 40 m2;
  4. de vestiging van een bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is.

63.2 Voorwaarden en indieningsvereisten functieverandering     

Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten:

  1. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  2. de regels met betrekking tot Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  3. de omvang van de nevenfunctie gelet op de ruimtelijke uitstraling (aard van de activiteit, het daadwerkelijke fysieke ruimtegebruik en de verschijningsvorm) is en blijft ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  4. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen;
  5. de activiteiten mogen geen onevenredige beperkingen veroorzaken voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving;
  6. de milieubelasting van het bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 is vergelijkbaar met de milieubelasting van een bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen.

63.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

63.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 63.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.

63.5 Procedureregel melding     

Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:

  1. de melding met onderbouwing dat aan de voorwaarden wordt voldaan wordt ingediend via het gemeentelijke digitale loket;
  2. ingebruikname is pas toegestaan indien aan de voorwaarden is voldaan dan wel deze voorwaarden zijn gerealiseerd.

Artikel 64 Functieverandering met afwijking in beekdal met aangrenzend open agrarisch gebied     

64.1 Afwijking van verbod op functiewijziging     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 58 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:

  1. de vestiging van een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Wonen, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel is of wordt beëindigd;
  2. het gebruik ten behoeve van Wonen op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Bedrijf uit een hogere milieucategorie, Bedrijf agrarisch-technisch of agrarisch verwant bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel is of - in samenhang met de toepassing van de afwijking - wordt beëindigd en een bedrijfswoning aanwezig is;
  3. vergroting van de oppervlakte in gebruik voor Wonen tot een oppervlakte van maximaal 1.500 m²;
  4. de realisering van een bedrijfwoning bij bedrijven en instellingen waar nog geen bedrijfswoning aanwezig is;
  5. de vestiging van een Agrarisch bedrijf - paardenhouderij op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - veehouderij is of wordt beëindigd;
  6. de vestiging van een paardenhouderij of paardrijactiviteiten bij wijze van neventak bij een agrarisch bedrijf;
  7. de aanleg van recreatieve wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  8. de vestiging van een verblijfsrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  9. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van meer dan 40 m2;
  10. de vestiging van kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  11. de aanleg van lage permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  12. de aanleg van fruitboomgaarden op een afstand van minder dan 50 m van de functie Wonen.

64.2 Beoordelingsregels afwijking     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

algemeen geldende beoordelingsregels:

  1. met het indienen van een aanvraag om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt een volledige onderbouwing op basis van de beoordelingsregels overlegd en de relevante gegevens en bescheiden verstrekt;
  2. de genoemde functies zijn toegestaan mits passend binnen de in artikel 2.1 beschreven ruimtelijke kwaliteiten;
  3. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 64.1 onder a, b, c, d, e en f geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing die:
    1. ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
    2. en voor zover de locatie is gelegen in 'Beekdal- en broekontginningenlandschap', voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
    3. en voor zover de locatie is gelegen in de Overgang Beekdal- en broekontginningenlandschap naar Kampenlandschap met enken' voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
  4. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 64.1 onder a, b en e geldt dat er sprake is van kwaliteitsverbetering van het landschap in brede zin zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering 
    1. door feitelijke uitvoering van bijvoorbeeld de sloop van overtollige bebouwing, het herstel en opwaardering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren, de beëindiging van functies die de kwaliteit van het landschap aantasten, landschappelijke versterking rond agrarische percelen, de aanleg van recreatieve paden, de aanleg van nieuwe landschappelijke elementen en/of nieuwe natuur;
    2. en – indien de landschappelijke kwaliteitsverbetering in onvoldoende mate bereikt kan worden met het bepaalde onder sub c en d, onder 1 en zoals aangegeven in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering – door de kwaliteitsverbetering van het landschap elders (te laten) uitvoeren, al dan niet via het overdragen van de uitvoeringsverplichting aan de gemeente;
  5. de landschappelijke inpassing en/of bijdrage aan de kwaliteit van het landschap wordt gerealiseerd alvorens het beoogde gebruik wordt geëffectueerd; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  6. de regels met betrekking tot Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen gerealiseerd;
  8. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de functievlakken Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding of binnen 10-6-contouren van deze leidingen gerealiseerd;
  9. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels bij woonfuncties:

  1. het aantal woningen wordt niet uitgebreid tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde onder 64.1 onder d;
  2. een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen; en
    3. een minimale afstand van 50 m van de functie Wonen ten opzichte van een spuitzone in acht wordt genomen.
  3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  4. de oppervlakte van de gronden in gebruik voor Wonen zal kleiner moeten zijn dan het functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca of Detailhandel; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  5. aan het bepaalde onder 64.1 onder d:
    1. wordt uitsluitend medewerking verleend indien de bedrijfswoning noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie en de functie waarvoor deze wordt gerealiseerd volwaardig is;
    2. kan geen toepassing worden gegeven indien er sprake is van een eerder aanwezige, inmiddels afgesplitste bedrijfswoning;
  6. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of een vast te stellen hogere grenswaarde voor geluid van wegverkeer;
  7. er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan binnen de 35 Ke contour van vliegveld Volkel;
  8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;

beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:

  1. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen worden de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te beoordelen;
  2. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  3. de oppervlakte van gronden in gebruik voor Bedrijf mag niet groter zijn dan 5.000 m², tenzij er een sterke locatiegebondenheid kan worden aangetoond; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  4. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  6. de bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie;
  7. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed;
  8. voor zover de locatie is gelegen in de Groenblauwe mantel geldt dat het bepaalde onder d beoogd dat er een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van de groenblauwe mantel;

beoordelingsregels bij recreatieve routes:

  1. omliggende functies en percelen worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  2. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:

  1. er vindt geen onevenredige aantasting van de openheid plaats;
  2. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  3. er worden niet meer dan 25 standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie gerealiseerd;
  4. bij de realisering van standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie wordt tevens voorzien in parkeren op eigen erf;
  5. bij de realisering van overnachtingsmogelijkheden in woningen of bijgebouwen wordt voldaan aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 3 Beleidsregels bed & breakfast;
  6. de inrichting op perceelsniveau is afgestemd op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen gerealiseerd;
  8. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:

  1. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit van het agrarische bedrijf; hierover wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals een waterbassin zijn toegestaan;
  3. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  4. de voorzieningen worden aansluitend aan Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, gerealiseerd; er is ook sprake van 'aansluitend aan' indien tussen de teeltondersteunende voorzieningen enerzijds en Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf anderzijds of tussen teeltondersteunende voorzieningen onderling sprake is van een sloot of de functie Verkeer;
  5. de omvang van de voorzieningen bedraagt per functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf ten hoogste 3 ha;
  6. de voorziening mag uitsluitend worden gerealiseerd indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezige is voor de realisering;
  7. de voorzieningen doen geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse;
  8. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingsregels fruitboomgaarden:

  1. voor de betreffende functie Wonen een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke afschermende maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen.

64.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

64.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 64.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Artikel 65 Functieverandering met melding in het agrarisch landschap     

65.1 Functieverandering met melding     

Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in lid 3.2.1 onder b tot en l en in afwijking van het bepaalde in artikel 59, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:

  1. de vestiging van dagrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  2. de vestiging van kleinschalige agrarisch aanverwante nevenactiviteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 200 m2 bij agrarische bedrijven;
  3. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 40 m2;
  4. de vestiging van een bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is.

65.2 Voorwaarden en indieningsvereisten functieverandering     

Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten :

  1. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  2. de regels met betrekking tot Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  3. de omvang van de nevenfunctie gelet op de ruimtelijke uitstraling (aard van de activiteit, het daadwerkelijke fysieke ruimtegebruik en de verschijningsvorm) is en blijft ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  4. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen;
  5. de activiteiten mogen geen onevenredige beperkingen veroorzaken voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving;
  6. de milieubelasting van het bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 is vergelijkbaar met de milieubelasting van een bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen.

65.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

65.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 65.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.

65.5 Procedureregel melding     

Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:

  1. de melding met onderbouwing dat aan de voorwaarden wordt voldaan wordt ingediend via het gemeentelijke digitale loket;
  2. ingebruikname is pas toegestaan indien aan de voorwaarden is voldaan dan wel deze voorwaarden zijn gerealiseerd.

Artikel 66 Functieverandering met afwijking in het agrarisch landschap     

66.1 Afwijking van verbod op functiewijziging     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 59 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:

  1. de vestiging van een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Wonen, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel is of wordt beëindigd;
  2. het gebruik ten behoeve van Wonen op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Bedrijf uit een hogere milieucategorie, Bedrijf agrarisch-technisch of agrarisch verwant bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel is of - in samenhang met de toepassing van de afwijking - wordt beëindigd en een bedrijfswoning aanwezig is;
  3. vergroting van de oppervlakte in gebruik voor Wonen tot een oppervlakte van maximaal 1.500 m²;
  4. de realisering van een bedrijfwoning bij bedrijven en instellingen waar nog geen bedrijfswoning aanwezig is;
  5. de vestiging van een Agrarisch bedrijf - paardenhouderij op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - veehouderij is of wordt beëindigd;
  6. de vestiging van een paardenhouderij of paardrijactiviteiten bij wijze van neventak bij een agrarisch bedrijf;
  7. de aanleg van recreatieve wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  8. de vestiging van een verblijfsrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  9. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van meer dan 40 m2;
  10. de vestiging van kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  11. de aanleg van lage permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  12. de aanleg van fruitboomgaarden op een afstand van minder dan 50 m van de functie Wonen.

66.2 Beoordelingsregels afwijking     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

algemeen geldende beoordelingsregels:

  1. met het indienen van een aanvraag om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt een volledige onderbouwing op basis van de beoordelingsregels overlegd en de relevante gegevens en bescheiden verstrekt;
  2. de genoemde functies zijn toegestaan mits passend binnen de in artikel 3.1 beschreven ruimtelijke kwaliteiten;
  3. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 66.1 onder a, b, c, d, e en f geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing die:
    1. ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
    2. en voor zover de locatie is gelegen in het 'Peelontginningenlandschap', voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
    3. en voor zover de locatie is gelegen in de Overgang Kampenlandschap met enken naar Peelontginningenlandschap' voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
  4. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 66.1 onder a, b en e geldt dat er sprake is van kwaliteitsverbewtering van het landschap in brede zin zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering;
    1. door feitelijke uitvoering van bijvoorbeeld de sloop van overtollige bebouwing, het herstel en opwaardering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren, de beëindiging van functies die de kwaliteit van het landschap aantasten, landschappelijke versterking rond agrarische percelen, de aanleg van recreatieve paden, de aanleg van nieuwe landschappelijke elementen en/of nieuwe natuur;
    2. en – indien de landschappelijke kwaliteitsverbetering in onvoldoende mate bereikt kan worden met het bepaalde onder sub c en d, onder 1 en zoals aangegeven in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering – door de kwaliteitsverbetering van het landschap elders (te laten) uitvoeren, al dan niet via het overdragen van de uitvoeringsverplichting aan de gemeente;
  5. de landschappelijke inpassing en/of bijdrage aan de kwaliteit van het landschap wordt gerealiseerd alvorens het beoogde gebruik wordt geëffectueerd; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  6. de regels met betrekking tot Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen gerealiseerd;
  8. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de functievlakken Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding of binnen 10-6-contouren van deze leidingen gerealiseerd;
  9. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels bij woonfuncties:

  1. het aantal woningen wordt niet uitgebreid tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde onder 66.1 onder d;
  2. een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen;
  3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  4. de oppervlakte van de gronden in gebruik voor Wonen zal kleiner moeten zijn dan het functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  5. aan het bepaalde onder 66.1 onder d:
    1. wordt uitsluitend medewerking verleend indien de bedrijfswoning noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie en de functie waarvoor deze wordt gerealiseerd volwaardig is;
    2. kan geen toepassing worden gegeven indien er sprake is van een eerder aanwezige, inmiddels afgesplitste bedrijfswoning;
  6. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of een vast te stellen hogere grenswaarde voor geluid van wegverkeer;
  7. er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan binnen de 35 Ke contour van vliegveld Volkel;
  8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;

beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:

  1. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen worden de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te beoordelen;
  2. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  3. de oppervlakte van gronden in gebruik voor Bedrijf mag niet groter zijn dan 5.000 m², tenzij er een sterke locatiegebondenheid kan worden aangetoond; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  4. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  6. de bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie;
  7. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed;

beoordelingsregels bij recreatieve routes:

  1. omliggende functies en percelen worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  2. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:

  1. er vindt geen onevenredige aantasting van de openheid plaats;
  2. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  3. er worden niet meer dan 25 standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie gerealiseerd;
  4. bij de realisering van standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie wordt tevens voorzien in parkeren op eigen erf;
  5. bij de realisering van overnachtingsmogelijkheden in woningen of bijgebouwen wordt voldaan aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 3 Beleidsregels bed & breakfast;
  6. de inrichting op perceelsniveau is afgestemd op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen gerealiseerd;
  8. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:

  1. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit van het agrarische bedrijf; hierover wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals een waterbassin zijn toegestaan;
  3. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  4. de voorzieningen worden aansluitend aan Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, gerealiseerd; er is ook sprake van 'aansluitend aan' indien tussen de teeltondersteunende voorzieningen enerzijds en Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf anderzijds of tussen teeltondersteunende voorzieningen onderling sprake is van een sloot of de functie Verkeer;
  5. de omvang van de voorzieningen bedraagt per functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf ten hoogste 5 ha;
  6. de voorziening mag uitsluitend worden gerealiseerd indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezige is voor de realisering;
  7. de voorzieningen doen geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse;
  8. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingsregels fruitboomgaarden:

  1. voor de betreffende functie Wonen een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke afschermende maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen.

66.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

66.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 66.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Artikel 67 Functieverandering met melding in de bosrijke ontginningen met buurtschappen     

67.1 Functieverandering met melding     

Het is verboden het gebruik zoals bedoeld in artikel 4.2.1 onder b tot en met l en in afwijking van het bepaalde in artikel 60, in de volgende situaties te veranderen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders:

  1. de vestiging van dagrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  2. de vestiging van kleinschalige agrarisch aanverwante nevenactiviteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 200 m2 bij agrarische bedrijven;
  3. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van ten hoogste 40 m2;
  4. de vestiging van een bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is.

67.2 Voorwaarden en indieningsvereisten functieverandering     

Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten:

  1. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  2. de regels met betrekking tot Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  3. de omvang van de nevenfunctie gelet op de ruimtelijke uitstraling (aard van de activiteit, het daadwerkelijke fysieke ruimtegebruik en de verschijningsvorm) is en blijft ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  4. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen;
  5. de activiteiten mogen geen onevenredige beperkingen veroorzaken voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving;
  6. de milieubelasting van het bedrijf uit categorie 3.1 of 3.2 is vergelijkbaar met de milieubelasting van een bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; bij het indienen van de melding wordt de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te onderbouwen.

67.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

67.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 67.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Alvorens de gelijkwaardige maatregel wordt getroffen, dient deze te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder overlegging van gegevens waaruit de gelijkwaardigheid blijkt.

67.5 Procedureregel melding     

Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:

  1. de melding met onderbouwing dat aan de voorwaarden wordt voldaan wordt ingediend via het gemeentelijke digitale loket;
  2. ingebruikname is pas toegestaan indien aan de voorwaarden is voldaan dan wel deze voorwaarden zijn gerealiseerd.

Artikel 68 Functieverandering met afwijking in de bosrijke ontginningen met buurtschappen     

68.1 Afwijking van verbod op functiewijziging     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 60 af te wijken wordt - mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.2 onder a - door het bevoegd gezag verleend voor de volgende functies:

  1. de vestiging van een Bedrijf uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een locatie waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Wonen, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel is of wordt beëindigd;
  2. het gebruik ten behoeve van Wonen op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Bedrijf uit een hogere milieucategorie, Bedrijf agrarisch-technisch of agrarisch verwant bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca- of Detailhandel is of - in samenhang met de toepassing van de afwijking - wordt beëindigd en een bedrijfswoning aanwezig is;
  3. vergroting van de oppervlakte in gebruik voor Wonen tot een oppervlakte van maximaal 1.500 m²;
  4. de realisering van een bedrijfwoning bij bedrijven en instellingen waar nog geen bedrijfswoning aanwezig is;
  5. de vestiging van een Agrarisch bedrijf - paardenhouderij op de locaties waar de bestaande functie Agrarisch bedrijf - veehouderij is of wordt beëindigd;
  6. de vestiging van een paardenhouderij of paardrijactiviteiten bij wijze van neventak bij een agrarisch bedrijf;
  7. de aanleg van recreatieve wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  8. de vestiging van een verblijfsrecreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en Wonen;
  9. de vestiging van horecamatige nevenactiviteiten uit de categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten met een oppervlakte in gebruik van meer dan 40 m2;
  10. de vestiging van kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteiten;
  11. de aanleg van lage permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  12. de aanleg van fruitboomgaarden op een afstand van minder dan 50 m van de functie Wonen.

68.2 Beoordelingsregels afwijking     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

algemeen geldende beoordelingsregels:

  1. met het indienen van een aanvraag om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt een volledige onderbouwing op basis van de beoordelingsregels overlegd en de relevante gegevens en bescheiden verstrekt;
  2. de genoemde functies zijn toegestaan mits passend binnen de in artikel 4.1 beschreven ruimtelijke kwaliteiten danwel de Gebiedsvisie Groene Ladder;
  3. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 68.1 onder a, b, c, d, e en f geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing die:
    1. ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage Beleidsnotitie erfbeplanting;
    2. en voor zover de locatie is gelegen in het 'Peelontginningenlandschap', voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
    3. en voor zover de locatie is gelegen in de 'Overgang Kampenlandschap met enken naar Peelontginningenlandschap' voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
  4. voor een afwijking zoals bedoeld in artikel 68.1 onder a, b en e geldt dat er sprake is van kwaliteitsverbetering van het landschap in brede zin zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering:
    1. een goede landschappelijke inpassing die:
    2. door feitelijke uitvoering van bijvoorbeeld de sloop van overtollige bebouwing, het herstel en opwaardering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren, de beëindiging van functies die de kwaliteit van het landschap aantasten, landschappelijke versterking rond agrarische percelen, de aanleg van recreatieve paden, de aanleg van nieuwe landschappelijke elementen en/of nieuwe natuur;
    3. en – indien de landschappelijke kwaliteitsverbetering in onvoldoende mate bereikt kan worden met het bepaalde onder sub c en d, onder 1 en zoals aangegeven in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering – door de kwaliteitsverbetering van het landschap elders (te laten) uitvoeren, al dan niet via het overdragen van de uitvoeringsverplichting aan de gemeente;
  5. de landschappelijke inpassing en/of bijdrage aan de kwaliteit van het landschap wordt gerealiseerd alvorens het beoogde gebruik wordt geëffectueerd; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  6. de regels met betrekking tot Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen gerealiseerd;
  8. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de functievlakken Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding of binnen 10-6-contouren van deze leidingen gerealiseerd;
  9. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels bij woonfuncties:

  1. het aantal woningen wordt niet uitgebreid tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde onder 68.1 onder d;
  2. een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen;
  3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  4. de oppervlakte van de gronden in gebruik voor Wonen zal kleiner moeten zijn dan het functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf, Agrarisch bedrijf - paardenhouderij, Bedrijf, Dierenkliniek, Tuincentrum - evenemententerrein, Manege, Horeca of Detailhandel; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  5. aan het bepaalde onder 68.1 onder d:
    1. wordt uitsluitend medewerking verleend indien de bedrijfswoning noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie en de functie waarvoor deze wordt gerealiseerd volwaardig is;
    2. kan geen toepassing worden gegeven indien er sprake is van een eerder aanwezige, inmiddels afgesplitste bedrijfswoning;
  6. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of een vast te stellen hogere grenswaarde voor geluid van wegverkeer;
  7. er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan binnen de 35 Ke contour van vliegveld Volkel;
  8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;

beoordelingsregels bij bedrijven, horeca-activiteiten en paardenhouderijen, als hoofd- of nevenactiviteit:

  1. de activiteiten mogen geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken; bij het indienen worden de benodigde inhoudelijke gegevens en bescheiden aangeleverd om dit te beoordelen;
  2. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  3. de oppervlakte van gronden in gebruik voor Bedrijf mag niet groter zijn dan 5.000 m², tenzij er een sterke locatiegebondenheid kan worden aangetoond; dit wordt in de omgevingsvergunning vastgelegd;
  4. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  6. de bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie;
  7. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed;

beoordelingsregels bij recreatieve routes:

  1. omliggende functies en percelen worden niet onevenredig in hun activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  2. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingregels verblijfsrecreatieve nevenfuncties:

  1. er vindt geen onevenredige aantasting van de openheid plaats;
  2. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  3. er worden niet meer dan 25 standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie gerealiseerd;
  4. bij de realisering van standplaatsen voor seizoensgebonden verblijfsrecreatie wordt tevens voorzien in parkeren op eigen erf;
  5. bij de realisering van overnachtingsmogelijkheden in woningen of bijgebouwen wordt voldaan aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 3 Beleidsregels bed & breakfast;
  6. de inrichting op perceelsniveau is afgestemd op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  7. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen gerealiseerd;
  8. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;

beoordelingsregels aanleg lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:

  1. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit van het agrarische bedrijf; hierover wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals een waterbassin zijn toegestaan;
  3. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  4. de voorzieningen worden aansluitend aan Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, gerealiseerd; er is ook sprake van 'aansluitend aan' indien tussen de teeltondersteunende voorzieningen enerzijds en Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf anderzijds of tussen teeltondersteunende voorzieningen onderling sprake is van een sloot of de functie Verkeer;
  5. de omvang van de voorzieningen bedraagt per functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf ten hoogste 3 ha;
  6. de voorziening mag uitsluitend worden gerealiseerd indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezige is voor de realisering;
  7. de voorzieningen doen geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse;
  8. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage Beleidsnotitie erfbeplanting;
  9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

beoordelingsregels fruitboomgaarden:

  1. voor de betreffende functie Wonen een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke afschermende maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen.

68.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

68.4 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 68.2 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het voorschrift door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Artikel 69 Functieverandering met afwijking bij monumenten en karakteristieke gebouwen     

69.1 Afwijking van verbod op functiewijziging voor wonen     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 57, 58, 59 of 60 af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de functie Wonen. De afwijking kan worden toegepast voor woningsplitsing of realiseren van een woning in een object dat nog niet voor wonen in gebruik is.

69.2 Beoordelingsregels afwijking     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. de functie Wonen wordt toegekend voor maximaal één extra woning;
  2. de extra woning is uitsluitend toegestaan indien tevens sprake is van het behoud, herstel en de versterking van het waardevolle object op het bouwperceel;
  3. de maatregelen die genomen worden voor het behoud, herstel en de versterking van het waardevolle object op het bouwperceel worden als voorwaardelijke bepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  4. voor de extra woning kan een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen;
  5. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  6. de kwaliteit van het landschap zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids wordt niet aangetast;
  7. er sprake is van kwaliteitsverbetering van het landschap in brede zin, zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering:
    1. door feitelijke uitvoering van bijvoorbeeld de sloop van overtollige bebouwing, het herstel en opwaardering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren, de beëindiging van functies die de kwaliteit van het landschap aantasten, landschappelijke versterking rond agrarische percelen, de aanleg van recreatieve paden, de aanleg van nieuwe landschappelijke elementen en/of nieuwe natuur;
    2. en – indien de landschappelijke kwaliteitsverbetering in onvoldoende mate bereikt kan worden met het bepaalde onder onder 1 en zoals aangegeven in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering – door de kwaliteitsverbetering van het landschap elders (te laten) uitvoeren, al dan niet via het overdragen van de uitvoeringsverplichting aan de gemeente;
  8. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of een vast te stellen hogere grenswaarde voor geluid van wegverkeer;
  9. er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan binnen de 35 Ke contour van vliegveld Volkel;
  10. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen gerealiseerd;
  11. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de functievlakken Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding of binnen 10-6-contouren van deze leidingen gerealiseerd;
  12. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats.

69.3 Afwijking van verbod op functiewijziging voor andere functies     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 57, 58, 59 of 60 af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor de functie Detailhandel, Horeca of een vergelijkbare functie.

69.4 Beoordelingsregels afwijking     

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. de afwijking wordt uitsluitend toegestaan indien tevens sprake is van het behoud, herstel en de versterking van het waardevolle object op het bouwperceel;
  2. de maatregelen die genomen worden voor het behoud, herstel en de versterking van het waardevolle object op het bouwperceel worden als voorwaardelijke bepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  3. voor de functie een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd waarbij in ieder geval gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen;
  4. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  5. de kwaliteit van het landschap zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids wordt niet aangetast;
  6. er sprake is van kwaliteitsverbetering van het landschap in brede zin, zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering:
    1. door feitelijke uitvoering van bijvoorbeeld de sloop van overtollige bebouwing, het herstel en opwaardering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren, de beëindiging van functies die de kwaliteit van het landschap aantasten, landschappelijke versterking rond agrarische percelen, de aanleg van recreatieve paden, de aanleg van nieuwe landschappelijke elementen en/of nieuwe natuur;
    2. en – indien de landschappelijke kwaliteitsverbetering in onvoldoende mate bereikt kan worden met het bepaalde onder onder 1 en zoals aangegeven in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering – door de kwaliteitsverbetering van het landschap elders (te laten) uitvoeren, al dan niet via het overdragen van de uitvoeringsverplichting aan de gemeente;
  7. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of een vast te stellen hogere grenswaarde voor geluid van wegverkeer;
  8. er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan binnen de 35 Ke contour van vliegveld Volkel;
  9. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen gerealiseerd;
  10. er worden geen nieuwe kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de functievlakken Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding of binnen 10-6-contouren van deze leidingen gerealiseerd;
  11. voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats.

69.5 Gelijkwaardigheidsregel     

Voor de beoordelingsregels in lid 69.2 en 69.4 geldt dat tevens kan worden voldaan aan het gestelde door middel van het treffen van een gelijkwaardige maatregel. Deze maatregel kan alleen worden getroffen voor zover daarmee ten minste hetzelfde doel wordt bereikt als met de betreffende beoordelingsregel.

Hoofdstuk 4 Wat mag ik op deze locatie bouwen?     

Artikel 70 Bouwen binnen beschermingszones leidingen     

70.1 Bouwregels     

Voor de ten behoeve van de functies toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. bouwen is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de riool-, gas- of hoogspanningsleidingen met dien verstande dat bouwen ten behoeve van riool- of hoogspanningsleidingen op gronden met de functie Leiding - Gas niet is toegestaan;
  2. hoogspanningsmasten zijn toegelaten tot een hoogte waarbij geen ontoelaatbare verstoring plaats vindt van de radar en/of het vliegverkeer.

70.2 Afwijken van de bouwregels     

Omgevingsvergunning om te bouwen voor de samenvallende functies en daarbij af te wijken van het bepaalde in lid 70.1 onder a wordt verleend:

  1. indien de bij de functie behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteit niet wordt geschaad; hierover wordt de leidingbeheerder advies gevraagd;
  3. hoogspanningsmasten zijn toegelaten tot een hoogte waarbij geen ontoelaatbare verstoring plaats vindt van de radar en/of het vliegverkeer;
  4. met dien verstande dat op de gronden met het functievlak Leiding - Gas of Leiding - Hoogspanningsverbinding kwetsbare objecten of nieuwe beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
  5. bouwen ten behoeve van de functies die samenvallen met Leiding - Gas, Leiding - Riool of Leiding - Hoogspanningsverbinding is voorts uitsluitend toegestaan indien het belang van de leiding door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad; hierover wordt de leidingbeheerder advies gevraagd;

Artikel 71 Bebouwing in open gebied     

71.1 Toegelaten bebouwing open gebied     

Ten behoeve van de toegelaten functies zijn toegestaan:

  1. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waarvoor de maatvoeringen gelden zoals weergegeven in artikel 71.2;
  2. gebouwen voor nutsvoorzieningen;
  3. bestaande bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, voor zover de bouwhoogte, oppervlakte of inhoud ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt dan weergegeven in artikel 71.2; voor deze bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, geldt de bestaande bouwhoogte, oppervlakte of inhoud als maximum;
  4. bestaande gebouwen waarbij de oppervlakte, goot - en bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan als maximaal toelaatbare oppervlakte, goot - en bouwhoogte geldt.

71.2 Specifieke regels voor bebouwing in open gebied     

Voor de ten behoeve van de functie toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. perceels- en terreinafscheidingen zijn toegestaan tot een hoogte van 1 m;
  2. afscheidingen voor grootvee zijn toegestaan tot 1,25 m;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor verkeersgeleiding, verlichting, bewegwijzering, abri's, kunstwerken en vergelijkbare noodzakelijke voorzieningen van algemeen nut, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 6 m;
  4. hobbymatige paardenbak en vergelijkbare voorzieningen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 1.200 m² met dien verstande dat:
    1. de voorziening wordt aansluitend aan de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf of Wonen gerealiseerd;
    2. de voorziening mag uitsluitend worden gerealiseerd indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf of Wonen in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezig is voor de realisering;
    3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
    4. het gebruik van buitenverlichting bij de paardenbak niet is toegestaan;
    5. de hoogte van de afscheiding niet meer dan 1,50 m mag bedragen;
  5. silo's, met uitzondering van sleufsilo's, en windturbines zijn niet toegestaan;
  6. sleufsilo's tot een bouwhoogte van 2 m zijn toegestaan aansluitend aan de functie Agrarisch bedrijf - veehouderij op voorwaarde dat het aldaar gevestigde bedrijf voor de productie in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer en voorts met dien verstande dat:
    1. de totale oppervlakte van sleufsilo's, kuilvoerplaten en bijbehorende verhardingen, grenzend aan de functie Agrarisch bedrijf - veehouderij, ten hoogste 0,5 ha mag bedragen en waarbij de totale oppervlakte van de functie Agrarisch bedrijf - veehouderij, sleufsilo's, kuilvoerplaten en bijbehorende verhardingen niet meer dan 2 ha mag bedragen;
    2. realisatie uitsluitend is toegestaan indien er op het vlak Bouwen - agrarische bedrijfsbebouwing geen of onvoldoende ruimte meer aanwezig is voor sleufsilo's;
    3. de sleufsilo's landschappelijk worden inpast;
  7. bouwwerken die behoren tot de gebouwen op de gronden in het Bebouwd gebied waaronder uitsluitend wordt verstaan:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
    2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
    3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  8. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met de afwiiking zoals opgenomen in artikel 62, 64, 66 of 68;
  9. overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van het gebruik zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 4 m;
  10. landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd alvorens het bouwwerk in gebruik wordt genomen; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld.

71.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Artikel 72 Aanvullende regels voor hoge teeltondersteunende voorzieningen     

Op deze locatie zijn tevens hoge, permanente en niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen toegestaan; hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoge teeltondersteunende voorzieningen' opgenomen op de verbeelding.

Artikel 73 Aanvullende regels voor lage permanente teeltondersteunende voorzieningen     

Op deze locatie zijn tevens lage permanente teeltondersteunende voorzieningen toegestaan; hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - lage permanente teeltondersteunende voorzieningen' opgenomen op de verbeelding.

Artikel 74 Afwijken van de bouwregels in open gebied     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 71.1 en 71.2 af te wijken wordt verleend voor:

  1. gebouwen en overkappingen voor onderhoud en beheer, schuilgelegenheden en vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van de functie Natuur met een oppervlakte van maximaal 30 m² en een maximale goot-en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 5 m;
  2. schuilgelegenheden voor dieren met een oppervlakte van maximaal 30 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 5 m;
  3. hoge teeltondersteunende voorzieningen in het Woonwerklandschap met buurtschappen of het Agrarisch landschap;
  4. paardenbak en vergelijkbare voorzieningen;
  5. sleufsilo's tot een bouwhoogte van 2,70 m met dien verstande dat het bepaalde in artikel 71.2 onder f voor het overige onverkort van toepassing blijft;
  6. de oprichting en aanleg van zonnepanelen en/of de oprichting van windturbines waarbij de toelaatbaarheid niet is beperkt tot de toegelaten functie;

Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

algemene beoordelingsregels:

  1. met het indienen van een aanvraag om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt een volledige onderbouwing op basis van de beoordelingsregels overlegd en de relevante gegevens en bescheiden verstrekt;
  2. indien landschappelijke inpassing is voorgeschreven wordt deze landschappelijke inpassing gerealiseerd alvorens het bouwwerk in gebruik wordt genomen; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  3. het bepaalde in artikel 70 is onverminderd van toepassing;

voor het bepaalde onder a en b:

  1. nut en noodzaak van de voorzieningen zijn aangetoond;
  2. schuilgelegenheden zoals bedoeld onder b:
    1. worden aansluitend aan de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf of Wonen gerealiseerd;
    2. zijn toegestaan op gronden gelegen in het Woonwerklandschap met buurtschappen, Beekdal met aansluitend open agrarisch landschap, Agrarisch landschap of de Bosrijke ontginningen met buurtschappen;
    3. mogen uitsluitend worden gerealiseerd indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, Agrarisch bedrijf - veehouderij, Agrarisch bedrijf - overig bedrijf of Wonen in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezig is voor de realisering;
    4. mogen uitsluitend in een dierenweide worden geplaatst met een oppervlakte van ten minste 5.000 m²;
    5. de situering van de schuilgelegenheid op het perceel is passend waarbij de plaatsing in een hoek de voorkeur heeft;
    6. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
    7. bebouwing en locatie voldoen aan de algemene regels van omgevingskwaliteit;

voor het bepaalde onder c:

  1. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit van het agrarische bedrijf; hierover wordt advies gevraagd aan een agrarische deskundige;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals een waterbassin zijn toegestaan;
  3. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  4. de voorzieningen zijn toegestaan aansluitend aan Bebouwd gebied met de functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf, gerealiseerd;
  5. de omvang van de voorzieningen bedraagt per functievlak Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf ten hoogste 3 ha;
  6. de voorziening mag uitsluitend worden gerealiseerd indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezig is voor de realisering;
  7. de voorzieningen doen geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse;
  8. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;

voor het bepaalde onder d:

  1. de voorziening is uitsluitend aansluitend aan de functie Agrarisch bedrijf - paardenhouderij of Manege toegestaan;
  2. de voorziening is uitsluitend toegestaan indien op de aansluitende functie Agrarisch bedrijf - paardenhouderij of Manege in fysiek opzicht geen effectieve ruimte meer aanwezig is voor de realisering;
  3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  4. het gebruik van buitenverlichting bij de paardenbak is niet toegestaan;
  5. de hoogte van de afscheiding mag niet meer dan 1,50 m bedragen;

voor het bepaalde onder f:

  1. zonnepanelen en windturbines zijn niet toegestaan binnen functie Beekdal met aansluitend open agrarisch landschap, Bosrijke ontginningen met buurtschappen, Groen of Natuur;
  2. de voorzieningen doen geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse;
  3. perceels- en terreinafscheidingen rond geplaatste zonnepanelen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2,20 m;
  4. zonnepanelen worden geconcentreerd en aansluitend aangelegd in zogenaamde zonneweiden waarbij de maximale oppervlakte per zonneweide 3 ha mag bedragen;
  5. aanleg van zonneweiden en windturbines is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan NEN3654, zijnde de regels voor wederzijdse beïnvloeding van buisleidingen en hoogspanningssystemen;
  6. de aanleg van de zonneweiden is noodzakelijk vanuit de behoefte aan duurzame energie en het ontbreken van alternatieven in de kernen of op daken;
  7. de locatie voor zonneweiden is geschikt uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit hetgeen tot uitdrukking komt in de mate van meervoudig ruimtegebruik en de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
  8. aan de omgevingsvergunning voor afwijken ten behoeve van zonneweiden worden in ieder geval de volgende voorwaarden vastgelegd:
    1. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
    2. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en worden de zonnepanelen verwijderd;
  9. de bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 25 m;
  10. er is geen sprake van ontoelaatbare radarverstoring;
  11. er is geen sprake van een ontoelaatbare verstoring van het vliegverkeer;
  12. de afstand van een windturbine tot de functie Leiding - Gas bedraagt ten minste de masthoogte van de windturbine + 1/3 van de wieklengte;
  13. windturbines en zonnepanelen zijn uitsluitend toegestaan in aansluiting op Bebouwd gebied;
  14. windturbines zijn uitsluitend toegestaan indien plaatsing binnen Bebouwd gebied uit veiligheidsoverwegingen niet aanvaardbaar is;
  15. bij de aanleg van zonnepanelen wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting.

74.1 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven gericht op de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Artikel 75 Bebouwd gebied     

75.1 Toegelaten bebouwing bebouwd gebied     

Ten behoeve van de toegelaten functies zijn toegestaan:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvoor de maatvoeringen gelden zoals weergegeven in regels en/of op de verbeelding;
  2. voor zover de oppervlakte, dakhelling, goothoogte of bouwhoogte of de afstand ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer of minder dan bepaald onder a bedraagt geldt de bestaande oppervlakte, dakhelling, goothoogte of bouwhoogte of de afstand als maximum of minimum.

75.2 Specifieke regels voor bebouwing in bebouwd gebied     

Voor de ten behoeve van de functie toegelaten bebouwing geldt het volgende:

algemene beoordelingsregels:

  1. de afstand van gebouwen tot de grens van de functie Verkeer bedraagt ten minste 10 m; voor zover de afstand ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan minder bedraagt geldt de bestaande afstand als minimum;
  2. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 12o en ten hoogste 60o, met dien verstande dat deze minimale en maximale dakhelling niet geldt voor:
    1. functioneel en visueel ondergeschikte bouwdelen (aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, ondergeschikte elementen zoals luchtkanalen en luchtwassers) bij bedrijfsgebouwen, of;
    2. aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen van visueel en constructief ondergeschikte aard bij woningen en bedrijfs-of dienstwoningen;
    3. de bouwhoogte van het ondergeschikte bouwdeel bedraagt niet meer dan de ter plaatse toelaatbare goothoogte;
    4. het ondergeschikte bouwdeel bestaat uit niet meer dan 1 bouwlaag, zijnde de begane grond;
  3. perceels- en terreinafscheidingen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 1 m;
  4. afscheidingen voor grootvee zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 1,25 m;
  5. de bouwhoogte van een mast ten behoeve van de schutterij bedraagt ten hoogste 15 m;
  6. overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van het gebruik zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 6 m;

specifieke beoordelingsregel:

  1. bij een aanvraag voor omgevingsvergunning voor bouwen worden - indien relevant gelet op de voorgenomen functie en het voorgenomen gebruik - door de indiener ook gegevens en bescheiden aangeleverd die inzicht geven in de gevolgen van het gebruik van het bouwwerk voor de fysieke leefomgeving en op basis waarvan het aannemelijk is dat bij voorgenomen gebruik van het bouwwerk voldaan wordt aan de van toepassing zijnde milieuregelgeving;

voldoende parkeergelegenheid:

  1. de regels met betrekking tot Voldoende parkeergelegenheid zijn van toepassing.

Artikel 76 Platte daken - Huize Padua     

Voor het realiseren van daken op gronden aangeduid met Platte daken - Huize Padua geldt in afwijking op artikel 75.2 lid b dat op deze gronden platte daken zijn toegestaan.

Artikel 77 Bouwen - woningen     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. toegestaan zijn:
    1. één woning tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
    2. overkappingen en bijgebouwen;
  2. de inhoud van een woning mag:
    1. ten hoogste 600 m³ bedragen;
    2. tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte van een woning mag ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
  4. de goot- en bouwhoogte van een overkapping of bijgebouw bij een woning mag ten hoogste 4 m respectievelijk 6 m bedragen;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen en bijgebouwen bij een woning mag:
    1. ten hoogste 100 m² bedragen;
    2. tenzij het bepaalde in artikel 78 van toepassing is, of;
    3. op de verbeelding anders is aangegeven;
  6. overkappingen en bijgebouwen bij een woning mogen op het zijerf (gerekend vanaf de voorgevellijn van de woning) en het achtererf worden gebouwd waarbij de afstand tussen de woning en een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 10 m mag bedragen, tenzij het bepaalde in artikel 78 van toepassing is;
  7. bij nieuwbouw en/of vervangende nieuwbouw is realisatie van een nieuw kwetsbaar object of nieuwe beperkt kwetsbare object binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen niet toegestaan;
  8. voor zover de goothoogte of bouwhoogte of de afstand ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande goothoogte of bouwhoogte of de afstand als maximum;
  9. voor zover op een woning en/of bijgebouw de regeling in b onder 1 of de regeling in e onder 1 van toepassing is en de oppervlakte of inhoud ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt dan onder b.1 of e.1 bepaalt, geldt de bestaande oppervlakte als maximum met dien verstande dat - in afwijking van het bepaalde in artikel 75.1 onder b - in geval van herbouw het hiervoor bepaalde slechts van toepassing is, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 78 Bouwen - bijgebouwen bij woningen     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. de oppervlakte van overkappingen en bijgebouwen bij een woning mag ten hoogste 60 m² bedragen met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één vlak voor wat betreft de toelaatbare oppervlakte aan overkappingen en bijgebouwen beschouwd moeten worden;
  2. de goot- en bouwhoogte van een overkapping of bijgebouw bij een woning mag ten hoogste 4 m respectievelijk 6 m bedragen;
  3. overkappingen en bijgebouwen bij een woning mogen op het zijerf (gerekend vanaf de voorgevellijn van de woning) en het achtererf worden gebouwd;
  4. voor zover de oppervlakte, goothoogte of bouwhoogte of de afstand ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande oppervlakte, goothoogte of bouwhoogte of de afstand als maximum.

Artikel 79 Bouwen - recreatiewoningen     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. toegestaan is één recreatiewoning met bijbehorende overkappingen en bijgebouwen;
  2. de inhoud van een recreatiewoning mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning mag ten hoogste 4 m respectievelijk 6 m bedragen;
  4. de goot- en bouwhoogte van een overkapping of bijgebouw bij een recreatiewoning mag ten hoogste 3 m respectievelijk 5 m bedragen;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen en bijgebouwen bij een recreatiewoning mag ten hoogste 60 m² bedragen met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één vlak voor wat betreft de toelaatbare oppervlakte aan overkappingen en bijgebouwen beschouwd moeten worden.

Artikel 80 Bouwen - recreatiewoningen 1     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. toegestaan is één recreatiewoning;
  2. de oppervlakte, goot- en bouwhoogte mogen niet worden vergroot respectievelijk verhoogd.

Artikel 81 Bouwen - kassen     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. de goot- en bouwhoogte van kassen mag ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen; voor zover de goothoogte of bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande goothoogte of bouwhoogte als maximum;
  2. de afstand van kassen tot de woningen van derden bedraagt ten minste 50 m; voor zover de afstand ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan minder bedraagt geldt de bestaande afstand als minimum.

Artikel 82 Bouwen - ondersteunende kassen     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. op de gronden in gebruik voor Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf zijn teeltondersteunende kassen toegestaan tot 5.000 m²;
  2. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan in het Natuur Netwerk Brabant;
  3. de goot- en bouwhoogte van teeltondersteunende kassen mag ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen; voor zover de goothoogte of bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande goothoogte of bouwhoogte als maximum.

Artikel 83 Bouwen - bedrijfs- of dienstwoningen     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. toegestaan zijn:
    1. één bedrijfs- of dienstwoning tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
    2. overkappingen en bijgebouwen;
  2. de inhoud van een bedrijfs- of dienstwoning mag ten hoogste 750 m³ bedragen tenzij op de verbeelding een afwijkende inhoud is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfs- of dienstwoning mag ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
  4. de goot- en bouwhoogte van overkappingen of bijgebouwen bij een bedrijfs- of dienstwoning mag ten hoogste 4 m respectievelijk 6 m bedragen;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen en bijgebouwen bij een bedrijfs- of dienstwoning mag ten hoogste 100 m² bedragen;
  6. overkappingen en bijgebouwen bij een bedrijfs- of dienstwoning mogen op het zijerf (gerekend vanaf de voorgevellijn van de woning) en het achtererf worden gebouwd waarbij de afstand tussen de bedrijfs- of dienstwoning en een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 10 m mag bedragen;
  7. bij nieuwbouw en/of vervangende nieuwbouw is realisatie van een nieuw kwetsbaar object of nieuwe beperkt kwetsbare object binnen 10-6-contouren van inrichtingen of leidingen niet toegestaan;
  8. voor zover de inhoud, oppervlakte, goothoogte of bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande inhoud, oppervlakte, goothoogte of bouwhoogte als maximum;
  9. voor zover de afstand ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande afstand als maximum.

Artikel 84 Bouwen - overige niet- agrarische bebouwing     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. de oppervlakte van bedrijfs- of dienstgebouwen - anders dan de bedrijfs- of dienstwoning met bijgebouwen - is niet gemaximaliseerd tenzij op de verbeelding aangegeven;
  2. indien op de verbeelding een bebouwingspercentage is opgenomen mag de totale oppervlakte aan bedrijfs- of dienstgebouwen en overkappingen - anders dan de bedrijfs- of dienstwoning met bijgebouwen en overkappingen - worden uitgebreid met maximaal het opgenomen percentage van de oppervlakte van de bestaande bedrijfs- of dienstgebouwen en overkappingen - anders dan de bedrijfs- of dienstwoning met bijgebouwen en overkappingen;
  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen tenzij op de verbeelding een afwijkende goot- of bouwhoogte is aangegeven;
  4. voor gebouwen op de gronden met de functie Gezondheidszorg mag de goot- en bouwhoogte 16 m bedragen tenzij op de verbeelding een afwijkende bouwhoogte - tevens goothoogte - voor gebouwen is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de gronden met de functie Gezondheidszorg mag 5 m bedragen;
  6. voor bouwen op de gronden aangeduid met Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua geldt voorts dat:
    1. nieuwe bebouwing niet is toegestaan binnen een afstand van 10 m rondom de stam van een, in de lijst Beschermde bomen Boekel 2017 opgenomen monumentale boom;
    2. nieuwe bebouwing niet is toegestaan binnen een afstand van 10 m van gronden aangeduid met Natuur Netwerk Brabant;
    3. uitbreiding of vervangende nieuwbouw van gebouwen met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 uitsluitend is toegestaan indien deze past in een door de initiatiefnemer overlegde lange termijn visie voor het gebied waarin:
      • de omgevingswaarden in beeld zijn gebracht en;
      • aangetoond is dat de ontwikkeling past binnen de onderscheiden omgevingswaarden;
  7. voor zover de goothoogte of bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande goothoogte of bouwhoogte als maximum;
  8. bij nieuwbouw en/of vervangende nieuwbouw wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  9. indien landschappelijke inpassing is voorgeschreven wordt deze landschappelijke inpassing gerealiseerd alvorens het bouwwerk in gebruik wordt genomen; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld.

Artikel 85 Bouwen - agrarische bedrijfsbebouwing     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen; voor zover de goothoogte of bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande goothoogte of bouwhoogte als maximum;
  2. bij nieuwbouw en/of vervangende nieuwbouw wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  3. indien landschappelijke inpassing is voorgeschreven wordt deze landschappelijke inpassing gerealiseerd alvorens het bouwwerk in gebruik wordt genomen; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;
  4. bij nieuwbouw van gebouwen wordt hydrologisch neutraal gebouwd;
  5. met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één vlak voor wat betreft de omvang beschouwd moeten worden;
  6. het bepaalde in Hoofdstuk 8 U houdt dieren, hiervoor gelden specifieke regels is van toepassing.

Artikel 86 Bouwen - nevenactiviteiten     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. bouwen ten behoeve van nevenactiviteiten is toegestaan mits de omvang van de nevenfunctie gelet op de ruimtelijke uitstraling (aard van de activiteit, het daadwerkelijke fysieke ruimtegebruik en de verschijningsvorm) ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
  2. de oppervlakte van gebouwen voor nevenactiviteiten bedraagt maximaal 200 m² met dien verstande dat de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het graszoden- en grindbedrijf - ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - graszoden en grindbedrijf' - maximaal 400 m² mag bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 6 m respectievelijk 10 m bedragen; voor zover de goothoogte of bouwhoogte ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt geldt de bestaande goothoogte of bouwhoogte als maximum;
  4. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
  5. indien landschappelijke inpassing is voorgeschreven wordt deze landschappelijke inpassing gerealiseerd alvorens het bouwwerk in gebruik wordt genomen; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld.

Artikel 87 Bouwen - motorcrossterrein     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. de vergroting (inhoud), herbouw of verbouw van de gebouwen en overkappingen ten behoeve van het motorcrossterrein is niet toegestaan.

Artikel 88 Bouwen - zendmast     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. de bouwhoogte mag niet meer dan 40 m bedragen.

Artikel 89 Bouwen - vab's     

Voor de in 75.1 toegelaten bebouwing geldt het volgende:

  1. vergroting van de oppervlakte en inhoud van de voormalige bedrijfsbebouwing is niet toegestaan;
  2. herbouw of verbouwing van de voormalige bedrijfswoning is toegestaan;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op de bedrijfswoning.

Artikel 90 Bouwen - voorwaardelijke bepaling     

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht onder de navolgende voorwaardelijke bepalingen:

  1. binnen het hoofdgebouw is geen langdurig menselijk verblijf toegestaan of mogelijk, of;
  2. hoofdgebouwen waar wel langdurig menselijk verblijf mogelijk is, mogen uitsluitend worden opgericht als binnen deze hoofdgebouwen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd wordt door het permanent en actief inbrengen van 'zuivere lucht' uit een gebied met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  3. met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt bedoeld dat de maximaal toegestane achtergrondbelasting voor geur en fijnstof de door het bevoegde gezag vastgestelde normen niet overschrijden;
  4. hierbij geldt in ieder geval dat de in te brengen 'zuivere lucht' niet afkomstig mag zijn uit gebieden met een achtergrondbelasting geur van meer dan 10 odour units.

Artikel 91 Bouwen - ecologische verbindingszone     

In aanvulling op de regels voor bouwen van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt:

  1. de voorgeschreven landschappelijke inpassing dient bij te dragen aan de uitvoerbaarheid van de realisering van de ecologische verbindingszone.

Artikel 92 Maximale oppervlakte bebouwd     

Op deze locatie bedraagt de maximale bebouwingsoppervlakte voor bedrijfs- en dienstgebouwen en overkappingen zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m², zijnde de maximale bebouwingsoppervlakte zoals vermeld op de verbeelding.

Artikel 93 Maximale oppervlakte bijgebouwen     

Op deze locatie bedraagt de maximale bebouwingsoppervlakte voor bijgebouwen zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m², zijnde de maximale bebouwingsoppervlakte zoals vermeld op de verbeelding.

Artikel 94 Maximum aantal woningen     

Op deze locatie bedraagt het aantal woningen: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong>, zijnde het aantal woningen zoals vermeld op de verbeelding met inachtneming van het relatieteken dat vlakken met elkaar verbindt die als één vlak voor wat betreft het aantal toelaatbare woningen moet worden beschouwd.

Artikel 95 Maximaal bebouwingspercentage     

Op deze locatie bedraagt het maximale bebouwingspercentage zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> %, zijnde het bebouwingspercentage zoals vermeld op de verbeelding.

Artikel 96 Maximale inhoud     

Op deze locatie bedraagt de maximale inhoud zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m3, zijnde de inhoud zoals vermeld op de verbeelding.

Artikel 97 Maximale bouwhoogte     

Op deze locatie bedraagt de maximale bouwhoogte zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m, zijnde de maximale bouwhoogte van gebouwen zoals vermeld op de verbeelding.

Artikel 98 Maximale goothoogte     

Op deze locatie bedraagt de maximale goothoogte zoals bedoeld in de regels: <strong data-attribute=”waarde1”>x</strong> m, zijnde de maximale goothoogte van gebouwen zoals vermeld op de verbeelding.

Artikel 99 Afwijken bouwregels     

Omgevingsvergunning om van het bepaalde in artikel 75 Bebouwd gebied - en gelet op de samenhang daarmee ook van artikel 77 Bouwen - woningen tot en met artikel 88 Bouwen - zendmast en artikel 92 Maximale oppervlakte bebouwd tot en met artikel 98 Maximale goothoogte - af te wijken wordt verleend voor:

  1. voorgeschreven hoogte van erf- en terreinafscheidingen;
  2. vergroting (hoogten en inhoud) van bedrijfs- of dienstwoningen en woningen;
  3. vergroting (hoogten en oppervlakte) van bijgebouwen bij de woning;
  4. de herbouw van woningen en bijgebouwen zoals bedoeld in artikel 77 onder i op een andere locatie binnen het functievlak;
  5. de voorgeschreven afstand van gebouwen tot de grens van de functie Verkeer;
  6. voorgeschreven goot- en bouwhoogten voor bedrijfs- of dienstgebouwen zoals bedoeld in Bouwen - overige niet- agrarische bebouwing;
  7. voorgeschreven goot- en bouwhoogten voor bedrijfs- of dienstgebouwen zoals bedoeld in Bouwen - agrarische bedrijfsbebouwing;
  8. afwijkingen van overige maten met ten hoogste 10%;
  9. de voorgeschreven dakhelling voor de realisering van een plat dak bij:
    1. gebouwen gelegen in het Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua, die in de directe nabijheid worden gerealiseerd van rijks- of gemeentelijke monumenten;
    2. rijks- of gemeenteijke monumenten gelegen in het Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua;
  10. overschrijding van bouwgrenzen voor zover van belang voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover noodzakelijk in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het te bebouwen vlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  11. de oprichting en aanleg van zonnepanelen en/of de oprichting van windturbines waarbij de toelaatbaarheid niet is beperkt tot de toegelaten functie;
  12. het bouwen op een afstand van minder dan 10 m van monumentale bomen of Natuur Netwerk Brabant op gronden aangeduid als Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua;

hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

algemene beoordelingsregels:

  1. nut en noodzaak van de gevraagde afwijking zijn aangetoond;
  2. de waardevolle open ruimtes tussen de (cultuurhistorisch waardevolle) linten en aangeduide buurtschappen ('open kamers') blijven gehandhaafd en worden waar mogelijk versterkt; linten en buurtschappen blijven als losse elementen herkenbaar;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de karakteristiek van objecten die als 'karakteristiek pand' zijn aangeduid;
  4. de doorzichten vanuit de omliggende structuren op de open ruimtes blijven gehandhaafd; indien mogelijk kunnen nieuwe doorzichten worden gerealiseerd;
  5. de kwaliteit van het landschap zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids wordt niet aangetast;
  6. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en aangrenzende functies;
  7. de verkeersveiligheid wordt niet aangetast;
  8. er is geen sprake van ontoelaatbare radarverstoring;
  9. er is geen sprake van een ontoelaatbare verstoring van het vliegverkeer;
  10. met het indienen van een aanvraag om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt een volledige onderbouwing op basis van de beoordelingsregels overlegd en de relevante gegevens en bescheiden verstrekt;

beoordelingsregels bij vergroting bedrijfswoningen, woningen en/of bijgebouwen bij woningen of de herbouw van woningen en bijgebouwen die onder een bestaande maten regeling vallen:

  1. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die:
    1. ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;
    2. en voor zover de locatie is gelegen in het 'Beekdal- en broekontginningenlandschap' voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
    3. en voor zover de locatie is gelegen in 'Kampenlandschap met enken', voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
    4. en voor zover de locatie is gelegen in het 'Peelontginningenlandschap' voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
    5. en voor zover de locatie is gelegen in de 'Overgang Beekdal- en broekontginningenlandschap naar Kampenlandschap met enken' of de 'Overgang Kampenlandschap met enken naar Peelontginningenlandschap' voldoet aan de betreffende onderdelen van de beleidsregels voor landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids;
  2. er is sprake van kwaliteitsverbetering van het landschap in brede zin zoals opgenomen in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering;
    1. door feitelijke uitvoering van bijvoorbeeld de sloop van overtollige bebouwing, het herstel en opwaardering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren, de beëindiging van functies die de kwaliteit van het landschap aantasten, landschappelijke versterking rond agrarische percelen, de aanleg van recreatieve paden, de aanleg van nieuwe landschappelijke elementen en/of nieuwe natuur;
    2. en – indien de landschappelijke kwaliteitsverbetering in onvoldoende mate bereikt kan worden met het bepaalde onder sub v en w, onder 1 en zoals aangegeven in Vitaal Buitengebied Boekel, waardering – door de kwaliteitsverbetering van het landschap elders (te laten) uitvoeren, al dan niet via het overdragen van de uitvoeringsverplichting aan de gemeente;
  3. de landschappelijke inpassing en/of bijdrage aan de kwaliteit van het landschap wordt gerealiseerd alvorens het bouwwerk in gebruik wordt genomen; dit wordt als voorwaardelijke gebruiksbepaling aan de omgevingsvergunning gekoppeld;

beoordelingsregels bij platte daken binnen Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua:

  1. bij nieuwe gebouwen dient sprake te zijn van voldoende visuele afscherming ten opzichte van de aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten en visuele ondergeschiktheid van het nieuwe gebouw ten opzichte van de aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten;
  2. platte daken bij rijks- of gemeentelijke monumenten zijn uitsluitend toegestaan indien de monumentale waarde niet wordt aangetast: hiervoor wordt bindend advies gevraagd bij de gemeentelijke monumentencommissie dan wel de Rijksdienst voor Monumentenzorg; beoordelingsregels voor zonneweiden en windturbines:
  3. windturbines zijn niet toegestaan binnen de functie Beekdal met aansluitend open agrarisch landschap of Bosrijke ontginningen met buurtschappen;
  4. de voorzieningen doen geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse;
  5. perceels- en terreinafscheidingen rond geplaatste zonnepanelen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2,20 m;
  6. zonnepanelen worden geconcentreerd en aansluitend aangelegd in zogenaamde zonneweiden waarbij de maximale oppervlakte per zonneweide 3 ha mag bedragen, inclusief de oppervlakte die aansluitend met toepassing van artikel 74 wordt gerealiseerd;
  7. de aanleg van de zonneweiden is noodzakelijk vanuit de behoefte aan duurzame energie en het ontbreken van alternatieven in de kernen of op daken;
  8. de locatie voor zonneweiden is geschikt uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit hetgeen tot uitdrukking komt in de mate van meervoudig ruimtegebruik en de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
  9. aan de omgevingsvergunning voor afwijken ten behoeve van zonneweiden worden in ieder geval de volgende voorwaarden vastgelegd:
    1. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
    2. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en worden de zonnepanelen verwijderd;
  10. de bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 25 m;
  11. bij de aanleg van zonnepanelen wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing die ten minste voldoet aan de beleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 Beleidsnotitie erfbeplanting;

beoordelingsregels bij Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua:

  1. de bebouwing heeft geen negatieve invloed op de levensvatbaarheid en natuurwaarden van de betreffende monumentale boom dan wel van het Natuur Netwerk Brabant.

Hoofdstuk 5 Aanvullende informatie voor functieveranderingen en bouwregels     

Artikel 100 Buurtschappen     

Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden is van belang dat deze locatie is gelegen in een indicatief aangeduid buurtschap.

Artikel 101 Beekdal- en broekontginningenlandschap     

Deze locatie is gelegen in het beekdal- en broekontginningenlandschap. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het beekdal- en broekontginningenlandschap, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.

Artikel 102 Kampenlandschap met enken     

Deze locatie is gelegen in het kampenlandschap met enken (hoge akkers). Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het kampenlandschap met enken, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.

Artikel 103 Overgang Beekdal- en broekontginningenlandschap naar Kampenlandschap met enken     

Deze locatie is gelegen in de overgang van het beekdal- en broekontginningenlandschap naar het kampenlandschap met enken. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het beekdal- en broekontginningenlandschap en/of het kampenlandschap met enken, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.

Artikel 104 Peelontginningenlandschap     

Deze locatie is gelegen in het peelontginningenlandschap. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het peelontginningenlandschap, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgids het referentiekader.

Artikel 105 Overgang Kampenlandschap met enken naar Peelontginningenlandschap     

Deze locatie is gelegen in de overgang van het kampenlandschap met enken naar het peelontginningenlandschap. Voor de toepassing van afwijkings- en delegatiebevoegdheden zijn de landschappelijke kwaliteiten van het kampenlandschap met enken en/of peelontginningenlandschap, zoals beschreven in Vitaal Buitengebied Boekel, kwaliteitsgidshet referentiekader.

Hoofdstuk 6 Welke regels gelden hier voor welstand?     

Artikel 106 Welstandsregels     

Er gelden geen regels voor welstand.

Hoofdstuk 7 Welke regels gelden hier voor evenementen?     

Artikel 107 Evenementen     

Toelaatbaar zijn:

  1. op jaarbasis incidenteel, maar wel terugkerend, meerdere evenementen;
  2. reguliere grote evenementen.

Hoofdstuk 8 U houdt dieren, hiervoor gelden specifieke regels     

Artikel 108 Specifieke regels voor veehouderij     

108.1 Regels voor gebruik     

108.1.1 Regels in verband met stikstof depositie     

Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan:

  1. indien de wijziging uitsluitend betrekking heeft op het stalsysteem en niet leidt tot een toename van de bestaande ammoniakemissie van de betreffende veehouderij;
  2. indien de wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie ten gevolge van de betreffende veehouderij, dan wel;
  3. indien de toename van stikstof depositie vanaf de betreffende veehouderij en de bijbehorende gronden niet leidt tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000;

en voorts met dien verstande dat:

  1. voor de locaties genoemd in bijlage 12 Afwijkende stikstofdepositie de genoemde dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen als bestaande dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen worden aangemerkt en zijn toegestaan.

108.1.2 Regels in verband met geur     

Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan:

  1. indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande geuremissie;

en voorts met dien verstande dat:

  1. voor de locaties genoemd in bijlage 13 Afwijkende geuremissie de genoemde dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen als bestaande dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen worden aangemerkt en zijn toegestaan.

108.1.3 Afwijking en bijbehorende beoordelingsregel     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 108.1.2 en een toename van geuremissie als gevolg van wijziging van aanwezige dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen toestaan indien per saldo sprake is van een afname van het aantal geurgehinderden in de gemeente Boekel.

108.1.4 Regels in verband met een zorgvuldige veehouderij     
  1. Het in gebruik nemen van aanwezige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitbreiding van de oppervlakte van dierenverblijven voor geitenhouderijen is niet toegestaan.
  2. Het in gebruik nemen van aanwezige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitbreiding van de oppervlakte van dierenverblijven voor overige veehouderijen is niet toegestaan.

108.1.5 Afwijking en bijbehorende beoordelingsregel     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 108.1.4 onder b en een toename van de oppervlakte van dierenverblijven toestaan. Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. er wordt voldaan aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  2. de ontwikkeling is vanuit een goede leefomgeving inpasbaar in de omgeving;
  3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  4. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten:
    1. in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% (deelgebieden A en B; zie artikel 108.3.4);
    2. in de kernrandzone niet hoger is dan 16% (deelgebied C; zie artikel 108.3.4);
    3. en in het buitengebied niet hoger is dan 20% (deelgebieden D, E, F, G en H; zie artikel 108.3.4);
    4. tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages (een overbelaste situatie) -:
      • maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
      • en in ieder geval een reductie van de geuremissie van ten minste 10% plaats vindt;
  5. aangetoond wordt dat:
    1. de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
    2. het initiatief op gevoelige objecten 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de concentraties fijn stof (PM10) hetgeen betekent dat de toename niet meer mag bedragen dan 1,2 µg/m3;
  6. gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen;
  7. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en daarvan is een schriftelijk verslag beschikbaar;
  8. op de gronden in het plan opgenomen met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is gebruik slechts toegestaan indien - met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag - is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  9. uitbreiding van de oppervlakte van dierverblijven van een hokdierenhouderij alleen is toegestaan indien als bewijs - uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant - is overlegd dat:
    1. binnen het stalderingsgebied Overloon-Oss een bestaand dierenverblijf van een hokdierenhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd; onder 'bestaand dierenverblijf' wordt in dit geval verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu (ex artikel 2.1.1.e Wabo) of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (ex artikel 2.1.i Wabo) of melding (ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer) op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren;
    2. de oppervlakte van de sanering onder 1 tenminste 110 % bedraagt van de oppervlakte die in gebruik wordt genomen;
    3. de sanering zoals bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten en in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

108.1.6 Regels in verband met mest     

Voor het gebruik van de gronden geldt voorts nog het volgende:

  1. het is verboden mest te bewerken met uitzondering van de bewerking van de ter plaatse geproduceerde mest waarbij voorts nog geldt:
    1. mestbewerking is uitsluitend inpandig toegestaan, met uitzondering van mobiele mestinstallaties zoals bedoeld in lid 1.7;
    2. mestvergisting is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van bestaande mestvergistingsinstallaties voor de vergisting van ter plaatse geproduceerde mest;
    3. mestbewerking mag niet leiden tot een structurele toename van geurhinder voor omwonenden;
  2. het is verboden meer dan 600 m³ vaste mest of dikke fractie onafgedekt of onoverkapt op te slaan; de opslag van meer dan 600 m³ vaste mest of dikke fractie mag niet leiden tot een structurele toename van geurhinder voor omwonenden.

108.1.7 Regels voor mobiele mestinstallaties     

Het is verboden mobiele mestinstallaties te gebruiken zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders. Hierbij gelden de volgende voorwaarden en indieningsvereisten :

  1. het gebruik blijft beperkt tot de functievlakken voor Agrarisch bedrijf - veehouderij;
  2. de startdatum van de mestscheiding wordt gemeld;
  3. de melding wordt uiterlijk 2 dagen voor de start van de mestscheiding ingediend;
  4. buitenopslag van dikke fractie is tot ten hoogste 3 dagen na de start van de mestscheiding toegestaan.

108.1.8 Afwijking voor monovergisting     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor het bouwen en/of het gebruik, passend binnen de functie Agrarisch bedrijf - veehouderij ten behoeve van een monovergistingsinstallatie en/of monovergisting, waarbij sprake is van mestvergisting van de mest die ter plaatse van de betreffende functie Agrarisch bedrijf - veehouderij wordt geproduceerd.

108.1.9 Procedureregel melding     

Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:

  1. de melding met onderbouwing dat aan de voorwaarden wordt voldaan wordt ingediend via het gemeentelijke digitale loket;
  2. ingebruikname is pas toegestaan indien aan de voorwaarden is voldaan dan wel deze voorwaarden zijn gerealiseerd.

108.1.10 Regels voor gebruik van bouwlagen     

Het is verboden binnen gebouwen dieren - al dan niet in hokken - anders dan op de grond te houden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden voor het houden van dieren.

108.2 Regels voor bouwen     

108.2.1 Regels in verband met een zorgvuldige veehouderij     
  1. Een toename van de oppervlakte van dierenverblijven voor geitenhouderijen is niet toegestaan.
  2. Een toename van de oppervlakte van dierenverblijven voor overige veehouderijen is niet toegestaan.

108.2.2 Afwijking en bijbehorende beoordelingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 108.2.1 onder b en een toename van de oppervlakte van dierenverblijven toestaan. Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. er wordt voldaan aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  2. de ontwikkeling is vanuit een goede leefomgeving inpasbaar in de omgeving;
  3. de bouw mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  4. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten:
    1. in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% (deelgebieden A en B; zie artikel 108.3.4);
    2. in de kernrandzone niet hoger is dan 16% (deelgebied C; zie artikel 108.3.4);
    3. en in het buitengebied niet hoger is dan 20% (deelgebieden D, E, F, G en H; zie artikel 108.3.4);
    4. tenzij er, indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages (een overbelaste situatie):
      • maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
      • en in ieder geval een reductie van de geuremissie van ten minste 10% plaats vindt;
  5. aangetoond wordt dat:
    1. de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
    2. het initiatief op gevoelige objecten 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de concentraties fijn stof (PM10) hetgeen betekent dat de toename niet meer mag bedragen dan 1,2 µg/m3;
  6. gemotiveerd wordt:
    1. dat het initiatief niet leidt tot onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, en;
    2. welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevraagd en worden genomen om negatieve gezondheidseffecten te beperken of te voorkomen;
  7. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en daarvan is een schriftelijk verslag beschikbaar;
  8. op de gronden in het plan opgenomen met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is bouw slechts toegestaan indien - met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag - is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is.
  9. uitbreiding van de oppervlakte van dierverblijven van een hokdierenhouderij alleen is toegestaan indien als bewijs - uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant - is overlegd dat:
    1. binnen het stalderingsgebied Overloon-Oss een bestaand dierenverblijf van een hokdierenhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd; onder 'bestaand dierenverblijf' wordt in dit geval verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu (ex artikel 2.1.1.e Wabo) of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (ex artikel 2.1.i Wabo) of melding (ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer) op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren;
    2. de oppervlakte van de sanering onder 1 tenminste 110 % bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht;
    3. de sanering zoals bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten en in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

108.3 Regels in verband met geur - geurbelasting     

108.3.1 Andere waarden voor de geurbelasting     

In afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de Deelgebieden:

verplicht

108.3.2 Afstanden nertsenhouderij     

In afwijking met artikel 4, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar nertsen worden gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object dat is gelegen in volgende Deelgebieden:

  1. in de deelgebieden A, B en D: ten minste het aantal meters dat wordt beschreven in de formule:
    1. afstand = 2,2888 x n 0,6072 bij toepassing van traditionele huisvesting;
    2. afstand = 1,7502 x n 0,6032 bij toepassing van emissiearme huisvesting;
  2. in de deelgebieden C, E,F, G en H: ten minste het aantal meters dat wordt beschreven in de formule:
    1. afstand = 1,1774 x n 0,5989 bij toepassing van traditionele huisvesting;
    2. afstand = 0,8498 x n 0,5911 bij toepassing van emissiearme huisvesting.

In de genoemde formules staat 'n' voor het aantal dieren (fokteven) met een minimum van 1.000. Bij minder dan 1.000 dieren wordt voor 'n' de waarde 1.000 ingevoerd.

108.3.3 Regels in verband met aanhoudingsbesluit 12 oktober 2011     

Indien een aanvraag om een milieuvergunning of een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit Inrichting is ingediend voor het aanhoudingsbesluit van 12 oktober 2011, blijven de geldende geurnormen en vaste afstanden op het moment van indienen van de aanvraag van toepassing.

108.3.4 Deelgebieden     
a Aanwijzen gebieden     

Als gebied als bedoeld in artikel 6 lid 1, lid 3 en lid 4 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt aangewezen het volgende gebied: het plangebied van dit omgevingsplan.

b Deelgebieden     

Als deelgebieden worden aangewezen:

verplicht

108.4 Voorzorgbeginsel gezondheid     

108.4.1 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning weigeren als naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning zou leiden tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid.

108.4.2 Advies     

Alvorens toepassing te geven aan de bevoegdheid in lid 108.4.1 vraagt het bevoegd gezag advies aan de GGD Hart voor Brabant.

Artikel 109 Beperkingen veehouderij     

Deze locatie is gelegen in het gebied Beperkingen veehouderij aangezien hier de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is opgenomen op de verbeelding. Dit is van belang voor hetgeen is bepaald in artikel 108.1.4 en 108.2.1.

Artikel 110 Specifieke regels voor paardenhouderij     

110.1 Regels in verband met ammoniakemissie     

Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan met dien verstande dat dit wel is toegestaan:

  1. indien de wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie ten gevolge van de betreffende paardenhouderij, dan wel;
  2. indien de toename van stikstof depositie vanaf de betreffende paardenhouderij en de bijbehorende gronden niet leidt tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000;

en voorts met dien verstande dat:

  1. voor de locatie genoemd in bijlage 12 Afwijkende stikstofdepositie de genoemde dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen als bestaande dierplaatsen, diersoorten en stalsystemen worden aangemerkt en zijn toegestaan.

110.2 Afwijking en bijbehorende beoordelingsregel     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 110.1 en een toename van stikstof depositie als gevolg van wijziging van aanwezige dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen toestaan indien hiervoor:

  1. nog ontwikkelingsruimte binnen het segment 'onder grenswaarde' binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is, dan wel;
  2. nog ontwikkelingsruimte binnen het segment 'vrije ontwikkelingsruimte' binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is.

Hoofdstuk 9 Welke waarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor?     

Artikel 111 Waarde Archeologie 1     

111.1 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

111.2 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 111.1 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

111.3 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien:

  1. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.

111.4 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 112 Waarde Archeologie 2     

112.1 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

112.2 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 112.1 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

112.3 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien:

  1. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.

112.4 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 113 Waarde Archeologie 3     

113.1 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. een bouwwerk dat niet dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

113.2 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 113.1 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

113.3 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien:

  1. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.

113.4 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 114 Nadere regels voor alle archeologische waarden     

Voor:

  1. activiteiten die geheel of gedeeltelijk in een of meerdere gebieden met archeologische verwachtingswaarden zijn gelegen en/of;
  2. ingrepen met een geleidelijk negatief effect die mogelijk minder diep reiken dan 40 cm respectievelijk 50 cm beneden maaiveld en/of;
  3. ingrepen met een naar verwachting langdurig effect en/of;
  4. het programma van eisen;

gelden de beleidsregels zoals opgenomen in de Bijlage 14 Nota Archeologie waarbij in ieder geval geldt:

  1. indien in één projectgebied meerdere verwachtingswaarden voorkomen, dan geldt de hoogste waarde (en dus de kleinste ondergrens); uitsluitend indien de hoogste waarde een zeer beperkt deel uitmaakt van het projectgebied (< 10%), kan na afweging worden besloten om de oppervlakte-ondergrens te hanteren die het grootste deel uitmaakt van het projectgebied;
  2. indien op basis van de oppervlakte van de bodemverstorende ingrepen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, vindt dit plaats in het gehele projectgebied;
  3. indien de bodem in minder dan 5% van het ingrepengebied verstoord wordt, kan het bevoegd gezag afwijking verlenen van de verplichting tot uitvoering van archeologisch vooronderzoek.

Artikel 115 Gemeentelijke monumenten     

115.1 Gebruik van het monument     

Bij de toepassing van het bepaalde in 115.2 wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

115.2 Bescherming gemeentelijke monumenten     

115.2.1 Beschadigen of vernielen     

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

115.2.2 Overige instandhoudingsbepalingen     

Het is verboden:

  1. een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
  2. een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

met dien verstande dat het verbod niet van toepassing is:

  1. indien het bevoegd gezag nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

115.2.3 Afwijking en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in 115.2.2 af te wijken kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

115.2.4 Bescheiden en gegevens     

De te overleggen gegevens en bescheiden relevant voor de vergunningverlening als bedoeld in 115.2.3 worden in drievoud ingediend.

115.2.5 Termijnen advies     

Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning

voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

Binnen 6 weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie

schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

115.2.6 Intrekken van de vergunning     

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  1. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;
  2. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Artikel 116 Karakteristieke gebouwen     

116.1 Bescherming karakteristieke gebouwen     

116.1.1 Afwijking van de hoogtebepalingen     

Bij de toepassing van het bepaalde in Artikel 99 Afwijken bouwregels wordt de karakteristieke waarde van het object in de beoordeling meegenomen en niet onevenredig geschaad.

116.1.2 Slopen     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het slopen van de bouwwerken;

met dien verstande dat het verbod niet van toepassing, is op werken en werkzaamheden die:

  1. van geringe omvang zijn dan wel het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

116.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in 116.1.2 af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt door het bevoegd gezag verleend, indien:

  1. de aanwezige cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 117 Onverharde wegen     

117.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden oppervlakteverhardingen aan te brengen.

117.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het aanbrengen van verharding geen onevenredige nadelige invloed heeft op de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.

Artikel 118 Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua     

118.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden:

  1. oppervlakteverhardingen aan te brengen;
  2. houtgewas aan te brengen;
  3. gebouwen met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 te slopen;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op niet meer dan 200 m2 aan te brengen verhardingen;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

118.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de voor de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten relevante en bepalende elementen zoals zichtlijnen en historische situering. De omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen wordt verleend indien het historisch stedenbouwkundig belang van het complex Huize Padua als geheel niet onevenredig wordt geschaad. Dit belang wordt door de aanvrager aangetoond.

Artikel 119 Cultuurhistorisch vlak - ensembles     

119.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden:

  1. oppervlakte verhardingen aan te brengen of te verwijderen;
  2. houtgewas aan te brengen;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

119.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit van het ensemble die is gebaseerd op de samenhang tussen de verschillende gebouwen, monumenten, karakteristieke gebouwen, groen, verhardingen, bolle akkers, archeologische en/of aardkundige en geomorfologische waarden in het ensemble en de historische locatie van het ensemble.

Artikel 120 Cultuurhistorisch vlak - bolle akkercomplexen     

120.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren van gronden;
  2. houtgewas aan te brengen;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

120.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van de bolle akkercomplexen.

Artikel 121 Aardkundig en geomorfologisch waardevolle gebieden     

121.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van ondergrondse leidingen;
  3. het aanleggen of veranderen van drainage en het onderbemalen;
  4. het aanleggen of dempen van sloten, greppels, dammen, stuwen of kleine geïsoleerde wateren;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

121.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de aardkundig en geomorfologisch waardevolle wijstgronden.

Artikel 122 Peelrandbreuk     

122.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van ondergrondse leidingen;
  3. het aanleggen of veranderen van drainage en het onderbemalen;
  4. het aanleggen of dempen van sloten, greppels, dammen, stuwen of kleine geïsoleerde wateren;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

122.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de aardkundig en geomorfologisch waardevolle Peelrandbreuk.

Hoofdstuk 10 Welke houtopstanden mag ik op deze locatie kappen?     

Artikel 123 Het bewaren van houtopstanden     

123.1 Vellen van houtopstanden     

Het is verboden houtopstanden te vellen of te doen vellen voor zover het gaat om:

  1. monumentale en waardevolle bomen die voorkomen op de lijst ´Beschermde bomen Boekel 2017´;
  2. gemeentelijke of provinciale bomen die voorkomen op de lijst ´Beschermde bomen Boekel 2017´ en een omtrek van de stam hebben van meer dan 95 cm op een hoogte van 1,30 m boven het maaiveld;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

123.2 Afwijking en beoordelingsregels     

De verlening van een omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in artikel 123.1 af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend indien de werken en werkzaamheden geen onevenredige nadelige invloed hebben op:

  1. de natuurwaarde van de houtopstand en/of;
  2. de landschappelijke waarde van de houtopstand en/of;
  3. de beeldbepalende waarde van de houtopstand en/of;
  4. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand en/of;
  5. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

met dien verstande dat indien de omgevingsvergunning betrekking heeft op:

  1. laanbeplanting zoals aangegeven op de lijst ´Beschermde bomen Boekel 2017´en voorkomend op de gronden aangeduid met Cultuurhistorisch vlak - Huize Padua en:
  2. door het vellen over een afstand van meer dan 50 m wordt onderbroken en/of;
  3. waarbij meer dan 10 % van het totaal aantal bomen van de laanbeplanting wordt geveld;
  4. omgevingsvergunning in principe wordt geweigerd tenzij natuurwaarden, cultuurhistorische waarde en leefbaarheid van de laanbeplanting niet wordt geschaad.

123.3 Vellen met melding     

Het is verboden houtopstanden in bosgebieden die voorkomen op de lijst ´Beschermde bomen Boekel 2017´ te vellen zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders.

123.4 Indieningsvereiste en procedureregel melding     

Voor het doen van een melding geldt de volgende indieningsvereiste en procedureregel:

  1. de melding gaat vergezeld van:
  2. een situatietekening met daarop de te vellen bomen;
  3. - indien van toepassing - toestemming van de gemeente of eigenaar van het perceel waarop de kap plaatsvindt;
  4. - indien de oppervlakte bos afneemt - een herbeplantingsplan met daarop in ieder geval de locatie, de soort en de omtrek van de te planten boom of bomen;
  5. de melding dient minimaal 4 weken voor aanvang van de kap digitaal of schriftelijk te zijn ingediend.

123.5 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen:

  1. bij afwijking als bedoeld in lid 123.2 maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning voor het afwijken verbinden gericht op herplant, of;
  2. bij melding als bedoeld in lid 123.3 en waarbij de oppervlakte van het betreffende bosgebied afneemt, maatwerkvoorschriften vaststellen gericht op herplant.

Hoofdstuk 11 Welke natuur en landschapswaarden zijn er op deze locatie en welke regels gelden daarvoor?     

Artikel 124 Natuur Netwerk Brabant     

124.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van ondergrondse leidingen;
  3. het aanleggen of veranderen van drainage en het onderbemalen;
  4. het aanleggen of dempen van sloten, greppels, dammen, stuwen of kleine geïsoleerde wateren;
  5. het wijzigen van de perceelsindeling;
  6. oppervlakte verhardingen aan te brengen;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

124.2 Beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien de werken en werkzaamheden geen onevenredige nadelige invloed hebben op de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.

124.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.

Artikel 125 Groenblauwe mantel     

125.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van ondergrondse leidingen;
  3. het aanleggen of veranderen van drainage en het onderbemalen;
  4. het aanleggen of dempen van sloten, greppels, dammen, stuwen of kleine geïsoleerde wateren;
  5. het wijzigen van de perceelsindeling;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

125.2 Beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien de werken en werkzaamheden geen onevenredige nadelige invloed hebben op de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.

125.3 Maatwerkregel     

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften voorschrijven om schade aan de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de natuurwaarden, cultuurhistorisch waarden en landschappelijke kwaliteiten.

Artikel 126 Ecologische verbindingszone, herstel watersysteem     

126.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren van gronden;
  2. oppervlakte verhardingen aan te brengen;
  3. het aanleggen of veranderen van drainage;

dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  2. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

126.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel     

De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor afwijkingsactiviteit) wordt verleend, indien het uitvoeren van de activiteit geen onevenredige nadelige invloed heeft op de realisering van de ecologische verbindingszone en het herstel van het watersysteem.

Hoofdstuk 12 Innovatieregeling     

Artikel 127 Afwijking voor innovaties     

Omgevingsvergunning om van het plan af te wijken wordt door het bevoegd gezag verleend voor gebruik en/of bouwen, passend binnen de functie, waarbij sprake is van een innovatieve techniek of ontwikkeling die een bijdrage levert aan de verduurzaming van productiemethodes.

Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  1. indien er sprake is van een innovatieve activiteit ten behoeve van een veehouderij:
    1. dan mogen de redelijkerwijs veronderstelde emissiewaarden veroorzaakt door de aangevraagde innovatieve activiteit niet hoger zijn dan de vergunde of vergunbare emissiewaarden binnen de op dat moment geldende wettelijke regels;
    2. het betreft hier in ieder geval de emissiewaarden voor de voorgrondbelasting geur, fijnstofbelasting, ammoniak;
    3. de aanvrager onderbouwt en geeft inzicht in de gevolgen voor het milieu en de veronderstelde emissiewaarden; hierbij wordt desgevraagd de (wetenschappelijke) onderbouwing van deze veronderstelling en andere aannames door een ter zake deskundige partij overlegd;
    4. de aanvraag gaat vergezeld van een noodscenario en bijhorende overeenkomst waarin geborgd wordt dat de activiteit geen negatieve effecten op de omgeving heeft indien de innovatieve techniek binnen een door het bevoegd gezag nader te bepalen termijn geen erkenning heeft gekregen of een negatiever effect op de omgeving blijkt te hebben ten opzichte van wettelijke erkende technieken;
    5. de ontwikkeling mag niet leiden tot een functievlak Agrarisch bedrijf - veehouderij groter dan 1,5 hectare.
  2. indien er sprake is van een innovatieve activiteit ten behoeve van een andere functie:
    1. de aanvrager onderbouwt en geeft inzicht in de gevolgen voor de fysieke leefomgeving; hierbij wordt desgevraagd de (wetenschappelijke) onderbouwing van deze gevolgen, eventueel van een ter zake deskundige partij, overlegd;
    2. de aanvraag gaat vergezeld van een noodscenario en bijhorende overeenkomst waarin geborgd wordt dat de activiteit geen negatieve effecten op de omgeving heeft indien de innovatieve techniek binnen een door het bevoegd gezag nader te bepalen termijn geen aantoonbaar positief effect op de omgeving heeft.

Hoofdstuk 13 Verklarende regels     

Artikel 128 Begrippen     

128.1 Plan     

het omgevingsplan Omgevingsplan Buitengebied 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0755.Omgevingsplan2016-VA02 van de gemeente Boekel.

128.2 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

128.3 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

128.4 Aan-huis-gebonden beroep     

een dienstverlenend beroep, dat in een woning en/of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij het perceel in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

128.5 Aardkundige waarden     

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn.

128.6 Achtererf     

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

128.7 Agrarisch bedrijf     

een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf (Agrarisch bedrijf - (vollegronds)teeltbedrijf), een veehouderij (Agrarisch bedrijf - veehouderij), een glastuinbouwbedrijf (Agrarisch bedrijf - glastuinbouwbedrijf), een paardenhouderij (Agrarisch bedrijf - paardenhouderij) of een overig agrarisch bedrijf (Agrarisch bedrijf - overig bedrijf). Mest wordt niet tot de voortgebrachte agrarische producten gerekend.

128.8 Agrarisch deskundige     

de commissie Advies Agrarische Bouwaanvragen (AAB) dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.

128.9 Antennedrager     

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

128.10 Antenne-installatie     

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

128.11 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

128.12 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

128.13 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

128.14 Bedrijf     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

128.15 Bedrijfs- of dienstwoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de toegestane functie van het gebouw of het terrein.

128.16 Beperkt kwetsbaar object     

als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  3. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  4. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  5. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  7. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  8. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  9. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

128.17 Beschermde bomen Boekel 2017     

lijst van monumentale of waardevolle bomen zoals weergegeven en te raadplegen op de website Beschermde bomen Boekel 2017.

128.18 Beschermd monument     

beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

128.19 Bestaande aantal dierplaatsen     

het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan.

128.20 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen     

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen of komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

128.21 Bestaande ammoniakemissie door beweiding     

de beweiding zoals toegepast in het jaar voorafgaand aan de vaststelling van het plan.

128.22 Bestaande ammoniakemissie per bouwvlak     

bestaande ammoniakemissie wordt bepaald door:

  1. de ammoniakemissie vanuit stallen, gebaseerd op het bestaande aantal dierplaatsen voor de bestaande diersoorten, vermenigvuldigd met de emissiefactoren van het bestaande stalsysteem;
  2. indien van toepassing, ammoniakemissie vanuit mestopslag die geen onderdeel uitmaakt van het stalsysteem.

128.23 Bestaande diersoorten     

de diersoorten waarvoor de legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan zijn gebouwd.

128.24 Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

128.25 Bestaand stalsysteem     

het legaal gerealiseerde stalsysteem ten tijde van de vaststelling van het plan; bedoeld zijn de stalsystemen overeenkomstig de unieke stalbeschrijvingen van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) alsmede de nageschakelde initiatieven.

128.26 Bestaande stikstofdepositie     

bestaande stikstofdepositie wordt bepaald door:

  1. de bestaande ammoniakemissie per bouwvlak, en;
  2. de emissies door transportbewegingen die samenhangen met het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of stalsystemen, en;
  3. indien van toepassing, de bestaande ammoniakemissie door beweiding.

128.27 Bevi-inrichting     

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

128.28 Bevoegd gezag     

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

128.29 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

128.30 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor de toegelaten functies geschikt of geschikt te maken is.

128.31 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

128.32 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

128.33 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

128.34 Bijgebouw     

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

128.35 Café     

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

128.36 Consumentenvuurwerk     

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

128.37 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

128.38 Dakkapel     

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

128.39 Dakopbouw     

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

128.40 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

128.41 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

128.42 Dierenverblijf     

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

128.43 Discotheek of dancing     

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

128.44 Evenement     

een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

128.45 Extensieve dagrecreatie     

de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

128.46 Foliebassin     

een met folie beklede grondput met of zonder een omdijking.

128.47 Functievlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde toelaatbare functie.

128.48 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

128.49 Geluidsgevoelige objecten     

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

128.50 Gemeentelijk monument     

een overeenkomstig dit plan als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

  1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;
  2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als hiervoor bedoeld.

128.51 Gemeentelijke monumentenlijst     

de lijst in bijlage 1 Gemeentelijke monumenten waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig dit plan als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in lid 128.50.

128.52 Geurbelasting     

de geurbelasting ter plaatse van de gevel van het gevoelige object, berekend met V-Stacks, uitgedrukt in Europese odour units per m3.

128.53 Geurgevoelige objecten     

object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. Wet: de Wet geurhinder en veehouderij.

128.54 Glastuinbouwbedrijf     

een agrarisch bedrijf waarbij de productie die geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen en/of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1,5 m of meer.

128.55 Groenblauwe mantel     

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden.

128.56 Groepsaccommodatie     

een accommodatie die logies overwegend aan personen in groepsverband (geen gezinsverband zijnde) verstrekt.

128.57 Grootschalige detailhandel     

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. tuincentra;
  4. grootschalige detailhandelsbedrijven in meubels, keukens en badkamers, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. bouwmarkten.

128.58 Hakhout     

een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

128.59 Hobbykas     

een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

128.60 Hokdierenhouderij     

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkveehouderij en schapenhouderij.

128.61 Hoofdgebouw     

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegestane functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is.

128.62 Horecabedrijf     

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

128.63 Hotel     

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

128.64 Houtopstand     

hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

128.65 Hoveniersbedrijf     

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

128.66 Kampeermiddelen     

niet als een bouwwerk aan te merken onderkomens, zoals vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

128.67 Kantoor     

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

128.68 Kap     

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

128.69 Karakteristiek gebouw     

een gebouw dat gelet op het uitwendige karakter wordt beschouwd als zijnde een onderdeel van het cultureel erfgoed vanwege zijn cultuurhistorische waarde, architectonische en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid; onder het uitwendige karakter wordt verstaan de bestaande totaliteit van:

  1. de bouwmassa, naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;
  2. dakvorm, nokrichting en dakhelling;
  3. de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;

onder uitwendig karakter kunnen mede worden verstaan:

  1. dakoverstekken, goot- en daklijsten;
  2. stoepen, plinten, pilasters en gevellijsten.

128.70 Kas     

een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

128.71 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

activiteiten die in een woning en/of vrijstaand bijgebouw door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, waarbij het perceel in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

128.72 Kleinschalig dagrecreatief medegebruik     

activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

128.73 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen     

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van kleinschalig dagrecreatief medegebruik.

128.74 Kwetsbaar object     

als kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen, of;
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m²;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
    3. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

128.75 Landschapswaarde     

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

128.76 Lessenaarsdak     

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

128.77 Maatwerkregels of maatwerkvoorschriften     

nadere eisen zoals bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d van de Wet ruimtelijke ordening of voorschriften die aan een omgevingsvergunning kunnen worden gekoppeld op basis van artikel 2.22 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

128.78 Manege     

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen:

  1. het in pension houden van paarden en/of pony's;
  2. horeca (kantine, foyer en dergelijke) en verenigingsaccommodatie;
  3. het houden van wedstrijden of andere evenementen.

128.79 Mestbewerking     

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding hygiënisatie of indamping van mest.

128.80 Mestsilo     

permanente of semi permanente constructie met harde wanden, al dan niet met kunststoffolie binnenzak, en een kap, drijvend dek of vergelijkbare voorziening die de bovenzijde afsluit.

128.81 Mestzak     

mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en de afdekking één geheel vormen.

128.82 Mobiele mestinstallatie     

in zijn geheel verplaatsbare en verrijdbare, niet onlosmakelijk met de grond verbonden installatie voor de bewerking van mest.

128.83 Monumentencommissie     

een op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dit plan en het monumentenbeleid.

128.84 Natuur Netwerk Brabant     

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

128.85 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

128.86 NEN     

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

128.87 Nieuwvestiging     

het omschakelen naar een andere functie op de gronden die aangemerkt zijn als Bebouwing in open gebied maar waarbij, voor het volledig kunnen uitoefenen van de nieuwe functie, de gronden aangemerkt moeten gaan worden als Bebouwd gebied.

128.88 Nutsvoorzieningen     

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

128.89 Odour units (ouE/m3. P98)     

geurconcentratie als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3), gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 'Luchtbepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie'; voor de geurbelasting wordt uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie hetgeen betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.

128.90 Omgevingsplan     

bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, artikel 2.4 Crisis- en herstelwet en artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet; het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte bestaat uit de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

128.91 Omschakeling of vestiging     

het omschakelen naar of vestigen van een andere functie op de gronden die zijn aangemerkt als Bebouwd gebied.

128.92 Ondergeschikte detailhandel     

detailhandel die als nevenactiviteit een duidelijke relatie heeft met de toegestane hoofdactiviteit en in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de toegestane hoofdactiviteit.

128.93 Overig agrarisch bedrijf     

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegrond)teeltbedrijf, paardenhouderij of glastuinbouw valt zoals witloftrekkerijen, champignonkwekerijen, wormenkwekerijen of aquacultuur.

128.94 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

128.95 Paardenbak en vergelijkbare voorzieningen     

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining; onder vergelijkbare voorzieningen worden verstaan paddocks (relatief kleine omheinde uitloop, veelal voorzien van een zandbodem, in aansluiting op de stalling en ten behoeve van de vrije uitloop van paarden en pony's), stap- trainingsmolens, longeercirkels en paardencarrousels.

128.96 Paardenhouderij     

een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend is gericht op:

  1. het houden, melken, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden en/of;
  2. het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

128.97 Paardrijactiviteiten     

het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

128.98 Paardrijschool     

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.

128.99 Peil     

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

128.100 Platte afdekking     

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

128.101 Plattelandswoning     

een agrarische bedrijfswoning welke gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het binnen hetzelfde functievlak aanwezige agrarisch bedrijf.

128.102 Praktijkruimte     

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

128.103 Professioneel vuurwerk     

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

128.104 Recreatiewoning     

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

128.105 Slopen     

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

128.106 Staat van Horeca-activiteiten     

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

128.107 Staat van Bedrijfsactiviteiten     

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

128.108 Stacaravan     

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

128.109 Stalderingsgebied Overloon-Oss     

gebied - bestaande uit de gemeenten Oss, Landerd, Grave, Uden, Mill en Sint Hubert, Cuijk, Boekel, Sint Antonius en Boxmeer - waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierenhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierenhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen; onder 'bestaand dierenverblijf' wordt in dit geval verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu (ex artikel 2.1.1.e Wabo) of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (ex artikel 2.1.i Wabo) of melding (ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer) op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.

128.110 Standplaats voor toeristisch kampeermiddel     

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een gedeelte van het jaar.

128.111 Teeltondersteunende voorzieningen     

voorzieningen of constructies die bij agrarische bedrijven worden toegepast om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren, nader te onderscheiden in:

  1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst, te onderscheiden in:
    1. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals afdekfolies, acryldoek, insectengaas, tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 m;
    2. hoge tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1.50 m;
  2. permanente teeltondersteunende voorzieningen, te onderscheiden in:
    1. lage permanente voorzieningen: voorzieningen zoals containervelden;
    2. hoge permanente voorzieningen: voorzieningen zoals teeltondersteunende kassen, tunnelkassen, rolkassen, gaaskassen, stellingen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1.50 m.

128.112 Tuincentrum     

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.

128.113 Veehouderij     

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren.

128.114 Vellen van houtopstand     

rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

128.115 Verblijfsmiddelen     

de voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

128.116 Verkoopvloeroppervlakte     

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

128.117 (vollegronds)teeltbedrijf     

een agrarisch bedrijf dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

128.118 Wgh-inrichting     

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

128.119 Woning     

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

128.120 Zijerf     

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

128.121 Zorgvuldige veehouderij     

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 129 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

129.1 Afstand     

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot bouwperceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

129.2 Bouwhoogte van een antenne-installatie     

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

129.3 Bouwhoogte van een windturbine     

vanaf de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas.

129.4 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

129.5 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

129.6 Breedte, lengte en diepte van een gebouw     

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

129.7 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

129.8 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

129.9 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

129.10 Vloeroppervlakte     

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 14 Algemene regels     

Artikel 130 Aanwijzen van bestemmingen     

De in dit plan opgenomen regels worden gelijkgesteld aan bestemmingen en regels, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 131 Voldoende parkeergelegenheid     

Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere beoordelingregel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  1. bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk of de verandering van de functie van een bouwwerk al dan niet met bijbehorend bouwperceel dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien;
  2. bij een omgevingsvergunning, melding, dan wel bij de beoordeling of de functie in overeenstemming is met het plan (afwijking en delegatie) wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid; 
  3. bij een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Artikel 132 Advies     

Het bevoegd gezag kan voor de toepassing van de regels in dit omgevingsplan indien zij dat noodzakelijk acht een ter zake onafhankelijk deskundig geachte commissie of een ter zake onafhankelijke deskundige om advies vragen. Het bevoegd gezag kan het advies gemotiveerd terzijde leggen.

Artikel 133 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 134 Overgangsrecht     

134.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

134.2 Overgangsrecht bouwen en bestaande maten     

Op bouwwerken waarvoor in deze regels is bepaald dat de bestaande afstand, inhoud, dakhelling, oppervlakte, goot- of bouwhoogte in afwijking van de algemeen geldende regels, als maximaal of minimaal toelaatbare maat mag gelden, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in 134.1 niet van toepassing.

134.3 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 135 Persoonsgebonden overgangsrecht     

In afwijking van de overige bepalingen in dit plan mag op het adres Milseweg 1a het bestaande gebruik voor woondoeleinden onbeperkt worden voortgezet uitsluitend door G. J. H. Peters, geboren 15 april 1958 en M. G. V. Peters-Van den Broek, geboren 19 november 1955.

Artikel 136 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het omgevingsplan Omgevingsplan Buitengebied 2016'.