Plan: | Buitengebied Best 2021 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0753.bpBuitengebied-VG02 |
Het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor het buitengebied is vastgelegd in de 'Structuurvisie buitengebied' (vastgesteld in 2016). De juridisch-planologische regeling voor het buitengebied is ouder. De planologische mogelijkheden voor functies in het buitengebied zijn grotendeels vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Best 2006 (vastgesteld 21 januari 2008), dat in 2010 onherroepelijk is geworden. Voor een deel van de gronden gelden nog oudere bestemmingsplannen, onder andere doordat voor enkele onderdelen goedkeuring is onthouden door Gedeputeerde Staten van Provincie Noord-Brabant en enkele onderdelen zijn vernietigd naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State. Deze bestemmingsplannen zijn nog niet geactualiseerd omdat bij de actualisatie van bestemmingsplannen destijds prioriteit is gegeven aan andere bestemmingsplannen.
De regeling zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Best 2006 is inmiddels ingehaald door een reeks van ontwikkelingen in het landelijk gebied en sluit daarnaast onvoldoende aan op de Structuurvisie buitengebied. Ook heeft de provincie Noord-Brabant de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) vastgesteld, waarin nieuwe beleidsregels zijn opgenomen die moeten worden vertaald in het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij ('stalderingsregeling' en 'Brabantse Zorgvuldigheidsscore').
Daarnaast vragen diverse huidige maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot de problematiek van toenemende vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) en de toegenomen aandacht voor gezondheidseffecten van veehouderijen en voor duurzame energie(bronnen) in het buitengebied om actualisering van het beleid.
Gemeente Best is daarom gestart met een integrale herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied. In dit nieuwe bestemmingsplan worden ook de ouder geldende bestemmingsplannen (van voor 2006) in het buitengebied geïntegreerd. Samen met de Omgevingsvisie en de Structuurvisie buitengebied heeft de gemeente Best hiermee straks een geactualiseerd beleids- en toetsingskader om regie te voeren op ontwikkelingen in het buitengebied.
Het plangebied bestaat uit het buitengebied van Best en wordt begrensd door de gemeentegrens van Best. De volgende gebieden vallen buiten het plangebied:
Daarnaast maken enkele specifieke locaties geen onderdeel meer uit van het plangebied. Dit betreft locaties waar na de vaststelling van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2006' in een afzonderlijk zogeheten postzegelbestemmingsplan een specifieke regeling is opgenomen. De gemeente wenst voor deze locaties de specifieke, veelal gedetailleerde regeling in stand te houden. Deze locaties zijn derhalve buiten het plangebied gehouden. Het gaat om de volgende plannen:
Een aantal overige (particuliere), meer algemene planherzieningen waarvoor een onherroepelijke vaststellingsprocedure is doorlopen, zijn wel zoveel mogelijk opgenomen in het plangebied. Dit betreft onder meer het museumpark, landgoed Kleinbroek, enkele Ruimte-voor-Ruimte ontwikkelingen en enkele wijzigingsplannen.
Afbeelding globale planbegrenzing
Het nieuwe bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard en richt zich vooral op actualisering. Gegeven dit in hoofdzaak conserverende karakter is ervoor gekozen niet vooruit te lopen op de komst van de Omgevingswet. Dat geeft nu nog te veel onzekerheid. Gekozen is om met deze actualisering eerst de basis goed op orde te brengen, wat in het belang is van bewoners en bedrijven in het buitengebied.
Ten behoeve van de actualisatie van het gemeentelijk bestemmingsplan is op 4 april 2016 door de gemeenteraad de Structuurvisie buitengebied Vitaal vooruitzicht vastgesteld. De structuurvisie is de inspiratiebron en vormt het algemeen visiekader voor het buitengebied. Daarnaast dient het huidig provinciaal beleid door de gemeente te worden door vertaald. Voor een aantal te actualiseren onderwerpen heeft de gemeente enige beleidsvrijheid.
Dit heeft onder meer betrekking op navolgende onderwerpen:
Voor bovenstaande onderwerpen is expliciet aan de gemeenteraad om een keuze gevraagd op basis van de hiertoe opgestelde Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied – beslispunten. De concept nota van uitgangspunten is op 12 juni met een klankbordgroep besproken en vervolgens op 18 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De in de nota gemaakte keuzen hebben mede als basis gediend voor dit bestemmingsplan. Bovendien is ten behoeve van de actualisatie een inventarisatie uitgevoerd, waarbij de bestaande situatie met de vergunde en planologische situatie is vergeleken.
Met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid voor uitbreiding voor veehouderijen opnieuw vastgelegd. Hiermee vormt dit bestemmingsplan de opmaat voor latere m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten. Bijvoorbeeld het uitbreiden van een intensieve veehouderij voor het fokken, mesten of houden van meer dan 60.000 hennen of meer dan 3000 mestvarkens (zie m.e.r.-drempel in categorie C.14 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). Het bestemmingsplanbesluit is hierdoor plan-m.e.r.-plichtig.
Daarnaast ligt de gemeente in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Kampina & Oisterwijkse Vennen alsmede Kempenland-West. Activiteiten waarvoor het bestemmingsplan een kader schept kunnen mogelijk significante gevolgen hebben voor het Natura 2000-gebied. Daarom is een passende beoordeling nodig. Deze dient te worden opgenomen in het planMER. Zowel de discussies over stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden als de discussies rondom de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij maken het belangrijk dat een zorgvuldige en transparante afweging wordt gemaakt waarbij de milieuaspecten een duidelijke plaats in het proces hebben.
Voor het nog geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' is geen planMER opgesteld. Derhalve is ten behoeve van dit bestemmingsplan wel een planMER opgesteld. De plan-m.e.r. heeft tot doel de milieueffecten van de ontwikkelingsmogelijkheden, die worden geboden in het bestemmingsplan in beeld te brengen. De ontwerp planMER wordt tezamen met dit ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied' ter inzage gelegd.
Deze toelichting kent de volgende opzet:
Best ligt ten noordwesten van Eindhoven en grenst verder aan de gemeenten Oirschot, Boxtel, Meierijstad en Son en Breugel. Het maakt deel uit van landstreek De Meierij en grenst aan De Kempen. De gemeente Best maakt deel uit van de stedelijke regio Eindhoven. Verder is het onderdeel van nationaal landschap Het Groene Woud, gelegen binnen de stedendriehoek Tilburg-Den Bosch-Eindhoven. De gemeente Best heeft een oppervlakte van 3.512 hectare en telt op 1 januari 2018 bijna 12.500 woningen en bijna 29.500 inwoners. Zo'n 1.500 hectare van het grondgebied is (overwegend) agrarisch terrein, 750 hectare bos en open natuurlijk terrein en 80 hectare water. De rest is bebouwd c.q. verhard terrein.
De gemeente Best ligt op de zandgronden van het Brabants plateau. Een bepalend element in de regio is de Middenbrabantse dekzandrug, die ook in het zuiden van Best ligt. Deze hooggelegen gordel strekt zich uit van west naar oost en wordt onder meer gekenmerkt door de aanwezigheid van grote bos- en heidecomplexen zoals de Oostelbeerse Heide, Oirschotse Heide, Nieuwe Heide en Sonse Heide. Het hoogteverloop van zuid naar noord is ook goed herkenbaar door de in grote lijn noord/noordwest lopende beekdalen van de Beerze en de Dommel, beide net buiten het grondgebied van Best.
Op basis van overeenkomsten in abiotische kenmerken, ontstaansgeschiedenis, karakteristiek en grondgebruik kan het buitengebied van Best worden onderverdeeld in grofweg drie landschappelijke eenheden:
Broekontginningslandschap
De Mortelen en De Scheeken maken met de Pailjaart deel uit van het uitgestrekte broekontginningslandschap op een relatief laaggelegen deel van het dekzandgebied. Het deelgebied bestaat vooral uit een natte lemige bodem in de vorm van vlakvaag- en beekeerdgronden. De natste delen worden gekenmerkt door kwel vanaf de hogere gronden. 'Broek' betekent moerassig beekdal. Veel broeklanden waren voor landbouw onbruikbaar. Door een verbeterde manier van afwatering konden de gronden in de loop van de 19e eeuw worden ontgonnen. Ze werden ingezet als weilanden voor het vee. Zo ontstond het broekontginningslandschap. Door de bijzondere bodem en waterhuishouding en het vele groen is het gebied rijk aan natuurwaarden.
Het gebied wordt onder andere gekenmerkt door waardevolle kwel- en bosvegetaties. Het gebied is rijk aan amfibieën en broedvogels. Het landschap wordt gekenmerkt door de kleinschalige afwisseling van (broek)bosjes, houtsingels, bomenrijen (van voornamelijk populieren) en kleinschalige graslanden tussen deze landschapselementen. Een aantal van de landschapselementen heeft een historische waarde, zoals De Kavelen. Dit in 1973 aangewezen Natuurmonument ligt in de oksel Koppelstraat-Kanterseveldenweg. Het bosperceel (in de volksmond: 'het vlinderbosje') is zo'n 1,78 hectare groot en eigendom van Staatsbosbeheer.
Een kenmerkend cultuurhistorisch aspect is de zeer kleinschalige afwisseling van (broek)bosjes, houtsingels, bomenrijen (vooral populieren) en kleine graslandjes. De indicatieve archeologische waarde is laag binnen nagenoeg het hele deelgebied. Binnen De Mortelen en De Scheeken is een aantal historisch geografische lijnen aanwezig en er is sprake van een aantal historische groenstructuren.
Kampenlandschap
Het Kampenlandschap ligt grotendeels op een vlakke dekzandrug. In de ondergrond zijn enkeerd- en laarpodzolgronden (oude akkerbodems) aanwezig. Waterhuishoudkundig wordt het gebied als 'intermediair' bestempeld. Dit houdt in dat hemelwater niet altijd direct in de bodem kan infiltreren. Vroeger was hier sprake van kleinschalige akkers en grasland omzoomd door houtsingels en houtwallen. Als gevolg van schaalvergroting in de landbouw is deze verkaveling nu nog beperkt aanwezig. De buurtschappen De Vleut en Aarle zijn specifieke eenheden binnen dit landschap.
Heidelandschap
De Nieuwe Heide in het zuidoosten van de gemeente is van oorsprong een relatief hooggelegen heideterrein op stuifzandruggen. De zandruggen zijn begroeid met droge heide en vliegdennen. In de laagtes liggen enkele vennen met in de oeverzone natte heide. De ondergrond bestaat uit droge veld- en haardpodzolgronden en op de hoogste verstoven delen uit duinvaaggronden. Hemelwater kan hier gemakkelijk in de bodem infiltreren. Het gebied is pas in de jaren dertig van de vorige eeuw ontgonnen en grotendeels beplant met (productie)bos. Het landschap is besloten van karakter door de aanwezige naaldhoutbossen. In de bosgebieden ligt een aantal nieuwe open heideterreinen met vennen. Geheel in het westen van de Nieuwe Heide ligt het Langven. Het gehele heidegebied rond dit vennencomplex is circa 38 hectare groot. De heide en vennen zijn vanuit ecologisch en landschappelijk oogpunt waardevol.
De Aarlesche Heide ligt ook op een stuifzandrug en wordt gekenmerkt door landduinen. De ondergrond bestaat uit veldpodzol- en duinvaaggronden. Ook hier kan hemelwater gemakkelijk in de bodem infiltreren. Ruimtelijk gezien is de Aarlesche Heide (half) open van karakter.
De bebouwingsstructuur houdt vanouds verband met de ligging op de dekzandrug. Een bewoonde strook lag in het overgangsgebied van de hoger gelegen zandgronden in het zuiden naar de lager gelegen broekgronden in het noorden. Het kerkdorp Best bestond uit een kort bebouwingslint langs een hoofdweg. Belangrijke historische structuren zijn nog grotendeels herkenbaar in de huidige ruimtelijke hoofdstructuur. Landbouwgebieden komen voor in het (noord)westen van de gemeente en ten oosten van de A2. De recreatievoorzieningen zijn hoofdzakelijk in het zuiden en oosten van de gemeente gesitueerd.
Van oorsprong bestond er een sterke relatie tussen de wegenstructuur en het natuurlijk landschap. In het landschap valt op dat met name in de eerste helft van de twintigste eeuw op grote schaal naaldbossen in de Nieuwe Heide zijn aangeplant. Doorgaande wegen werden op de hogere gronden aangelegd. De Oirschotseweg en Sint- Oedenrodeseweg liepen bijvoorbeeld min of meer parallel aan de hoogtelijnen. Langs de primaire wegen was de bebouwing gesitueerd. De secundaire wegen waren voornamelijk noord-zuid georiënteerd en vormden de verbindingen naar de lager gelegen broekgronden en de hoger gelegen heidegronden.
Best ligt nu te midden van een uitgebreid infrastructureel netwerk, mede door de ligging in stedelijk gebied Eindhoven. De historische routes zijn grotendeels opgenomen in de huidige wegenstructuur. De belangrijkste structuurdragers nu zijn de autosnelwegen A2 en A58. Deze vertonen geen samenhang met het natuurlijk landschap en zijn als 'gebiedsvreemde lijnen' te beschouwen. Ditzelfde geldt voor de spoorlijn Eindhoven-Den Bosch,, het Wilhelminakanaal (aanleg gestart in 1910 en afgerond in 1923) en de hoogspanningsleidingen, die de gemeente van oost naar west doorsnijden. Ten zuiden vormt het Beatrixkanaal (aanleg gestart 1930 en afgerond in 1939) een deel van de grens van de gemeente.
Bij het bepalen van het beleid voor het buitengebied moet de gemeente rekening houden met het kaderstellende beleid van rijk en provincie. Het ruimtelijke beleid van de provincie Brabant vormt het belangrijkste toetsingskader. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van het nieuwe beleid op provinciale en gemeentelijke niveau beknopt weergegeven.
Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van natuurbescherming in Europa. Het is een samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de Europese Unie is het doel. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Zowel de verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden als de bescherming van planten en dieren is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Activiteiten die negatieve gevolgen voor de natuurwaarden kunnen hebben (zoals uitbreiding van een camping of bouwactiviteiten in of nabij een beschermd gebied), mogen bijvoorbeeld niet plaatsvinden zonder vergunning. Er wordt alleen een vergunning verleend indien:
Voor elk plan dat significante gevolgen kan hebben op een gebied dat is aangewezen als Natura 2000, Vogel- of habitatrichtlijngebied moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen. Toestemming mag verleend worden nadat zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet aantast of als er geen alternatieve mogelijkheden zijn en het plan om dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moeten worden gerealiseerd. In dat geval moeten alle nodige compenserende maatregelen getroffen worden om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. Indien van een plan daadwerkelijk significante gevolgen worden verwacht is regeling binnen het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk. Dan zal er voor het plan een afzonderlijke procedure gevolgd dienen te worden.
Binnen het plangebied bevinden zich geen Natura 2000 gebieden gelegen. Het plangebied is gelegen op ca. 5 km afstand ten zuidoosten van het Natura 2000 gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Daarnaast is het plangebied gelegen op ca. 6 km afstand ten noordoosten van het Natura 2000 gebied Kempenland-West.
In het kader van de uitgevoerde MER is een passende beoordeling uitgevoerd, waarin de mogelijke negatieve effecten van het plan zijn onderzocht.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.
Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt naar verluid in werking per 1 januari 2023) is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.
Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.
Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Het voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Er zijn daarmee niet direct rijksbelangen in het geding. Wel geeft het voornemen invulling aan een toekomstbestendige inrichting van het landelijk gebied en aan een versterking van de regionale identiteit van het gebied. Het planvoornemen is daarmee in de geest van de Nationale Omgevingsvisie
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn dertien nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische Hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) Ijsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De hierboven besproken beleidsstukken van het Rijk hebben geen concrete, inhoudelijke gevolgen voor voorliggend bestemmingsplan.
Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerden Staten de Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014 vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden.
De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het beleid tot 2025. In de structuurvisie is het landelijk gebied van de hele provincie gezoneerd. De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan. De zonering is op zichzelf niet bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit geldt echter niet voor de doorvertaling van deze zonering in de IOV, want die is wel bindend voor een bestemmingsplan.
Het landelijk gebied is opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn de:
Het buitengebied van de gemeente Best ligt deels in het landelijk gebied en deels binnen de groenblauwe structuur. De Groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Het landelijk gebied daarentegen omvat die agrarische gebieden die niet tot de groenblauwe structuur behoren.
Groenblauwe structuur
Kerngebied groenblauw (NNB)
Het kerngebied groenblauw bestaat uit natuurgebieden in de ecologische hoofdstuctuur (het huidige natuurnetwerk) inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones en de gebieden waar ruimte nodig is voor watersysteemherstel. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.
Groenblauwe mantel
Binnen de groenblauwe mantel blijft de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is echter ook een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen dienen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel te passen en houden rekening met omliggende waarden (omgevingstoets). Dit wordt betrokken bij de afweging van zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen en (kapitaal)intensieve vormen van landbouw en recreatie zijn hieraan strijdig. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt.
In de groenblauwe mantel biedt de provincie ruimte aan de groeiende vraag naar 'diensten' die het landelijke gebied aan de samenleving kan bieden. Agrarisch natuurbeheer, groene en blauwe diensten, vormen van agrarische verbreding die zijn gericht op de beleving van rust en ruimte, energiewinning met een directe koppeling aan de agrarische bedrijfsvoering, zonne-energie en de ontwikkeling van met name grondgebonden melkveehouderijen zijn als economische drager in dit gebied gewenst.
Het gemengd landelijk gebied
De provincie beschouwt het landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.
Naast ruimte voor de land- en tuinbouw is hier ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden.
Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. In het gebied is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen dienen wel rekening te houden met hun omgeving en bij te dragen aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.
De provincie wil daarnaast ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw, mits deze bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de sector. Belangrijke aspecten daarbij zijn zorgvuldig ruimtegebruik, volksgezondheid, dierenwelzijn, een afname van de milieubelasting, een robuust watersysteem, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik. Vanuit de denklijn 'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd' wil de provincie stimuleren dat de veehouderij op een verantwoorde manier verbonden is met de sociale en fysieke omgeving. De beleidslijn maakt geen onderscheid naar veesector en geldt voor alle veehouderijen. De denklijn verloopt langs drie lijnen:
Ontwikkelruimte betekent niet automatisch dat er verdere schaalvergroting of forse groei van bedrijven plaatsvindt. De ontwikkeling richt zich juist op de inpassing in de omgeving en een transitie richting duurzame en zorgvuldige veehouderij. Hiertoe heeft de provincie samen met de partners de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) ontwikkelt. De BZV is een flexibel instrument dat een duurzame bedrijfsvoering objectiveert door maatregelen te benoemen die bijdragen aan een verbetering van de fysieke leefomgeving, volksgezondheid, dierenwelzijn en -gezondheid. Waar mogelijk wordt aangesloten bij certificeringssystemen. Via een puntensysteem bepaalt de individuele ondernemer welke maatregelen hij toepast. Door de BZV regelmatig bij te stellen aan de meest moderne inzichten ontstaat er een trapsgewijze transitie richting 2020.
De provincie wil voorkomen dat er nieuwe overbelastingen ontstaan op het gebied van geurhinder, fijnstof en ammoniak. Daarnaast wil de provincie een afname van bestaande overbelastingen realiseren. Om een goede leefomgeving te waarborgen, stelt de provincie daarom op gebiedsniveau normen vast voor geur en fijn stof.
Voor de sociale binding van de veehouderij met diens omgeving is het voeren van een dialoog belangrijk. De dialoog is er op gericht in een vroegtijdig stadium aandachtspunten met de omgeving te bespreken waardoor die betrokken worden bij de concrete planontwikkeling.
Gebiedspaspoort
Een specifiek onderdeel van de structuurvisie vormen de zogeheten Gebiedspaspoorten. Dit is een uitwerking van de structuurvisie en daarmee een apart document, waarin de provincie aangeeft welke landschapskenmerken zij bepalend vindt voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype (de kernkwaliteiten van Noord-Brabant). De provincie geeft tevens haar ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden.
De provincie wil de diversiteit en de contrasten in de Brabantse landschappen in stand houden en als uitgangspunt nemen voor nieuwe ontwikkelingen. De gebiedspaspoorten geven inhoud aan het provinciaal belang van landschap en zijn daarom belangrijk voor het handelen van de provincie en de inzet van provinciale instrumenten, zoals subsidies. In het geval dat gemeenten of andere partijen initiatiefnemer zijn, vraagt de provincie de landschapskenmerken en de ambities van de paspoorten uit te werken in hun eigen plannen, ze te betrekken in de afwegingen bij ruimtelijke planvorming en daaraan uitvoering te (laten) geven in plannen.
Best maakt onderdeel uit van gebiedspaspoort Meierij, dat wordt gekenmerkt als 'kleinschalig mozaïek aan de benedenloop van beken, rijk aan populieren'. De provincie wil het karakter van de Meierij als groen hart van Brabant versterken. Onder meer door mogelijkheden te bieden voor menging van functies in het buitengebied en verbreding van de landbouw, het versterken en verbinden van Het Groene Woud met andere natuurgebieden, in te zetten op een duurzame waterhuishouding en het versterken van de recreatieve structuur. De ontwikkeling van dorpen, steden en de intensieve landbouw (zoals veehouderij en boomteelt) vindt plaats in samenhang met het versterken van landschapselementen die bijdragen aan de biodiversiteit en het groene, kleinschalige karakter van de Meierij; zoals poelen, houtwallen, open graslanden, bomenlanen en onverharde wegen.
Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
De IOV is op 25 oktober 2019 vastgesteld en daarna partieel enkele malen herzien (huidige geconsolideerde versie is van 14 april 2022). De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking. De IOV wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de IOV aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de IOV in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.
Belangrijk voor het beleid in het buitengebied is de zonering van het gemengd landelijk gebied, de groenblauwe mantel en het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Aan deze zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet agrarische functies.
De volgende thema's zijn voor het buitengebied van Best met name van belang:
Ad a) Basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
zorgvuldig ruimtegebruik;
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag (bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel) voor bebouwing, bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ladder voor duurzame verstedelijking en gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Meerwaarde-creatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat alsmede de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Een ruimtelijke ontwikkeling dient tevens te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Daarnaast heeft de provincie recent de aanvullende beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit vastgesteld.
De gemeente onderschrijft het principe van het beleidsvoornemen dat ruimtelijke ontwikkelingen bij moeten dragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit plan betreft grotendeels een geconserverend plan. De locatiespecifieke ontwikkelingen die wel zijn meegenomen in dit bestemmingsplan, zijn vooraf tevens getoetst om ruimtelijke kwaliteit. In de juridische regeling van het Bestemmingsplan zijn toetsingscriteria opgenomen, waarmee bij eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het bestemmingsplan ook nader verankerd is. Bij toetsing van verzoeken wordt onder meer gebruikt gemaakt van de geactualiseerde gemeentelijke 'Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best' (LIR). Deze regeling geeft concrete handvaten voor de invulling van de ruimtelijke kwaliteitswinst.
Ad b) Natuur Netwerk Brabant
Het beleid rond het Natuur Netwerk Brabant heeft betrekking op:
Voor het Natuur Netwerk Brabant (bestaande en nog te realiseren natuurgebieden) geldt op basis van het rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde 'nee, tenzij'-regime. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Een nieuw bestemmingsplan gelegen in het NNB dient regels te stellen ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. De ecologische waarden en kenmerken van het gebied betreffen de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het provinciaal natuurbeheerplan.
Uitsnede IOV, deelkaart natuur
In de IOV zijn diverse ecologische verbindingszones als zoekgebied opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling die gemeenten in hun bestemmingsplan dienen over te nemen. Voor deze ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime.
Daarnaast zijn in de IOV tevens zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen opgenomen. Dit betreft gebieden waarbinnen gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van het natuurlijk watersysteem (beken en kreken) en de daaraan gekoppelde natuur- en landschapswaarden. Deze doelstelling geldt als randvoorwaarde voor ontwikkelingen binnen deze gebieden. In deze gebieden gelden ruimtelijke beperkingen aan activiteiten die het realiseren van watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. Het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen binnen de gemeente overlapt in zijn geheel met de gebieden die in de IOV zijn aangewezen als zoekgebied voor ecologische verbindingszone.
Rond de kanalen is een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen aangewezen. Het zoekgebied heeft een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
Agrarische gebieden rondom kwetsbare natuurgebieden zijn ter bescherming van de waterhuishouding van de NNB aangeduid als attentiezone waterhuishouding (voorheen beschermingszone attentiegebieden NNB) . Voor bodemingrepen die een negatief effect kunnen hebben op de (grond)waterstand van het nabijgelegen natuurgebied is een hier omgevingsvergunning vereist.
De begrenzing van de nieuwe gebiedsbestemmingen is afgestemd op de begrenzing van het NNB, zie paragraaf 4.1 en 4.2.
Het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen overlapt binnen de gemeente in zijn geheel met de gebieden die in de IOV zijn aangewezen als zoekgebied voor ecologische verbindingszone. Volledigheidshalve zijn beide zoekgebieden met een specifieke aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' respectievelijk 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' op de verbeelding opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling. Ter plaatse zijn geen kapitaalintensieve functies aanwezig en deze worden in het plan ter plaatse ook niet mogelijk gemaakt.
De attentiezone waterhuishouding is eveneens als gebiedsaanduiding 'overige zone - attentiezone waterhuishouding' op de verbeelding opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling.
Ad c) Groenblauwe mantel
Een aantal agrarische gronden, direct grenzend aan de bestaande natuur- en bosgebieden is aangeduid als Groenblauwe mantel (Gbm). De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw (het NNB) en het gemengd landelijk gebied. De mantel beschermt het kerngebied groenblauw en zorgt voor verbinding met het omliggende gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit grondgebonden agrarisch gebied, met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersintensieve) recreatie. Door in de groenblauwe mantel in te zetten op het behoud en ontwikkeling van natuur en water(beheer) wordt bijgedragen aan de bescherming van de waarden in het aanliggende kerngebied groenblauw.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan het bodem- watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel), aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), en de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren. Het beleid is er ook op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt.
Uitsnede IOV, groenblauwe mantel
De begrenzing van de nieuwe gebiedsbestemmingen is afgestemd op de begrenzing van de Groenblauwe mantel, zie paragraaf 4.1 en 4.2. Daarnaast is de zonering als een afzonderlijke gebiedsaanduiding in het bestemmingsplan zichtbaar.
Ad d) Gemengd landelijk gebied
Het gemengd landelijk gebied betreft de agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur. Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend. Voor wat betreft het gemengd landelijk gebied vraagt de provincie aan gemeenten om aan te geven welke ontwikkelmogelijkheden er zijn voor het gebied. Functies die niet passen bij het gewenste ontwikkelingsperspectief moeten in het bestemmingsplan worden uitgesloten.
Voor alle veehouderijbedrijven zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden stringente randvoorwaarden opgenomen, zie navolgende paragraaf. Voor (vollegronds)teeltbedrijven en overige agrarische bedrijven (waaronder paardenfokkerijen, vissen- en champignonkwekerijen) gelden deze stringente randvoorwaarden niet. Voor overige agrarische bedrijven geldt een bouwvlak maximum van 1,5 ha. Voor (vollegronds)teeltbedrijven is geen specifiek maximum opgenomen voor de toegestane bouwvlak omvang.
Mede gelet op de nabijheid van kernen en grootschalige bos- en natuurgebieden, het veelal kleinschalig karakter van het gebied en het meer besloten landschap wordt voor de hele gemeente een gemengde plattelandseconomie voorgestaan.
Ad e) Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij
In de IOV zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de ontwikkeling van veehouderij bedrijven. Deze regels zijn tevens opgenomen in een rechtstreeks werkende regel, zodat deze bij iedere nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning betrokken dienen te worden, ook als het geldende bestemmingsplan nog niet op deze regels uit de IOV is aangepast. De beleidsregels voor de veehouderij komen voort uit de vastgestelde denklijn 'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd' (maart 2013). Er is daarbij besloten dat er alleen nog ontwikkelruimte wordt geboden aan veehouderijen, als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. GS hebben nadere regels opgesteld over de inzet van maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij. Deze nadere regels staan inmiddels bekend als de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) (versie 2.2; vastgesteld door GS op 19 juli 2022, geconsolideerde versie 1 augustus 2022).
Hoofdregel is dat veehouderijbedrijven in beginsel niet groter groeien dan 1,5 ha. Bovendien wordt het gebruik van etagestallen verboden, behoudens in geval van legkippen. Daarnaast worden randvoorwaarden gesteld aan de toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte van dierenverblijven (ook binnen het agrarisch bouwperceel) of het in gebruik nemen van bebouwing die eerder niet voor de veehouderij in gebruik was. Een dierenverblijf betreft een gebouw van het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen. In de IOV zijn onder meer normen voor geur en fijn stof opgenomen op gebiedsniveau. Deze normen geven invulling aan de grenzen die vanuit gebiedsniveau aan individuele ontwikkelruimte gesteld worden.
Concreet betreft het navolgende randvoorwaarden waaraan voldaan dient te worden bij ontwikkelingen die voorzien in een uitbreiding, vestiging of omschakeling naar een veehouderij
1. Er dient te worden geborgd dat ter plaatse alleen een veehouderij is toegestaan, waar maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Een zorgvuldige veehouderij is in de IOV gedefinieerd als 'een veehouderij, die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving'.
Hiertoe dient een veehouderij ten minste 7,25 punten te behalen overeenkomstig de bij de nadere regels horende BZV, waarbij geldt dat ten minste 0,2 punten behaald moet worden via de pijler Certificaten en minimaal 0,6 punten via de pijler Inrichting & Omgeving.
De score van een ruimtelijke ontwikkeling van een veehouderij wordt in de BZV deels bepaald aan de hand van reeds bestaande certificaten (met name gericht op managementmaatregelen voor de thema's dierenwelzijn, diergezondheid en in beperkte mate fosfaatefficiëntie). Omdat de huidig beschikbare certificaten slechts beperkt betrekking hebben op de fysieke inrichting van een bedrijf in relatie tot omgevingsfactoren en de risico's voor volksgezondheid is dit apart in beeld gebracht in de BZV via acht maatlatten: gezondheid, geuremissie, geurimpact, emissie&impact fijn stof en endotoxinen, ammoniak, mineralen kringlopen, verbinding en biodiversiteit.
2, De ontwikkeling dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de algemene zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit inpasbaar te zijn in de omgeving.
3. De kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in het buitengebied dient niet meer dan 20% te bedragen, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voorgenomen percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage compenseert.
De geurnorm is opgenomen om ervoor te zorgen dat er op gebiedsniveau, geen nieuwe overbelastingen voor geurhinder ontstaan en om bij te dragen aan een afname van de belasting waar deze cumulatief te hoog is. Door voor het aspect geurhinder onder voorwaarde van een proportionele bijdrage aan de afname van geurhinder ontwikkelingen toe te staan neemt de overbelasting af.
4. De toelichting op een bestemmingsplan dient een verantwoording te bevatten over dat er een zorgvuldige dialoog is. Deze dialoog is er specifiek op gericht om in een vroegtijdig stadium (nog voordat het concrete plan vastligt) kennis te nemen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden zodat die bij de uitwerking kunnen worden betrokken. Het gaat er om dat inzicht bestaat in de wensen van de omgeving in relatie tot de mogelijkheden die de ondernemer heeft. De gemeente beslist of de dialoog op een (voldoende) zorgvuldige wijze is gevoerd.
Er wordt in de IOV niet langer een onderscheid gemaakt tussen categorieën dieren die tot de intensieve of niet-intensieve veehouderij worden gerekend. Bovenstaande ruimtelijke regels gelden voor alle veehouderijen ongeacht of het varkens, kippen, melkrundvee of geiten zijn. Daarnaast is de eerder geldende zonering in landbouw-ontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden (conform de Reconstructiewet) ingetrokken. Voor gebieden rondom kernen en natuur gelden echter nog wel beperkingen. Hiervoor is de aanduiding 'Beperking veehouderij ' opgenomen in de IOV. Binnen deze aanduiding is iedere uitbreiding van bestaande bebouwing en permanente voorzieningen (peildatum 21 september 2013) van veehouderijen niet toegestaan, tenzij sprake is van een 'grondgebonden veehouderij', zoals opgenomen in nadere regels van de IOV, zie verder paragraaf 5.2.
Uitsnede IOV, 'Beperkingen veehouderij'
Voor hokdierhouderijen (= een veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij) gelden conform de IOV aanvullende stalderingseisen. Staldering betekent dat een ondernemer die een dierenverblijf wil oprichten danwel uitbreiden of die een bestaand gebouw als dierenverblijf in gebruik wil nemen binnen het bestaand bouwperceel, bewijs moet overleggen dat er elders 110% bestaand dierenverblijf is gesaneerd door sloop of herbestemming. Een bestaand dierenverblijf betekent in dit geval dierenverblijven die uitgaande van de peildatum van 17 maart 2017 in de drie daaraan voorafgaande jaren legaal en onafgebroken bedrijfsmatig zijn gebruikt voor het houden van dieren. De regeling geldt in alle gevallen waarbij de oppervlakte dierenverblijf van de hokdierhouderij toeneemt, dus ook als een bestaande stal wordt vergroot qua oppervlakte of met een aanbouw.
Omdat er voor nertsenhouderijen ook landelijke maatregelen gelden die de omvang sturen, geldt de stalderingsregeling niet voor nertsen.
Daarnaast geldt vanwege het voorzorgsprincipe dat de ontwikkeling van geitenhouderijen (tijdelijk ) wordt tegengegaan, vanwege mogelijk nadelige effecten op de gezondheid van mensen.
Op een bouwperceel voor een veehouderij is uitsluitend mestbewerking mogelijk van ter plaatse geproduceerde mest. De bewerking van ter plaatse geproduceerde mest maakt deel uit van de agrarische bedrijfsvoering. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest (of mestbewerking voor derden) dient in beginsel plaats te vinden op een daartoe geschikt middelzwaar tot zwaar bedrijventerrein.
In het bestemmingsplan zijn betreffende beleidsregels met betrekking tot een zorgvuldige veehouderij, staldering en mestbewerking overeenkomstig de IOV doorvertaald alsmede de aanvullende gemeentelijke beleidsuitgangspunten met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij binnen de gemeente. (Binnen de gemeente zijn overigens geen geitenhouderijen gesitueerd).
Ad g) Water
In de IOV zijn zogenaamde wateraanduidingen opgenomen voor gebieden waar geen ontwikkelingen plaats mogen vinden die tot risico's kunnen leiden voor de grondwaterkwaliteit of die ten kosten kunnen gaan van het waterbergend vermogen. Dit betreft voor de gemeente de waterbergingsgebieden en zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen.
De gronden aangeduid als waterbergingsgebied dienen mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Er gelden beperkingen m.b.t. oprichting van gebouwen, omdat deze gronden nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Op gronden aangeduid met reserveringsgebied waterberging betreffen slechts zoekgebieden. Hier is bij eventuele ontwikkelingsverzoeken nog een nadere afweging mogelijk.
Door een aanpassing van het plangebied als gevolg van een gewijzigde gemeentegrens bevinden zich in het uiteindelijke plangebied geen provinciaal regionaal waterbergingsgebied en reserveringsgebied waterberging.
Ad g) Cultuurhistorie
In de IOV heeft de provincie binnen de gemeente 1 gebied aangeduid met cultuurhistorische waarden. Het doel is het behoud en de bescherming van deze waarden te verzekeren.
Uitsnede IOV, Cultuurhistorisch waardevol gebied
Dit cultuurhistorisch waardevol gebied is op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch vlak' en voorzien van een adequate beschermingsregeling, zie par. 4.4 en 4.5.
Ad h) Niet-agrarische functies
In de IOV zijn tevens specifieke regels opgenomen met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden voor een aantal niet-agrarische functies in het buitengebied, bijvoorbeeld functiewijziging naar recreatie en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbinnen de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande bebouwing en de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan zijn beleidsregels met betrekking tot ontwikkelingsmogelijkheden voor niet-agrarische functies afgestemd op de bepalingen in de IOV voor zover anders strijdigheid met de IOV zou ontstaan, zie paragraaf 5.2 tot en met paragraaf 5.5.
Ad i) Stedelijke ontwikkeling
De provincie handhaaft haar beleid dat is gericht op het bundelen van verstedelijking. Het leeuwendeel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en infrastructuur dient plaats te vinden in het bestaand stedelijk gebied. Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden (in zoekgebieden voor verstedelijking) kan alleen plaatsvinden als inbreiding of herstructurering niet mogelijk is. In geval van dergelijke grootschalige ontwikkelingen zal een bestemmingsplanherziening noodzakelijk zijn.
Het bestemmingsplan biedt geen beleidsruimte voor grootschalige stedelijke ontwikkelingen.
Omgevingsverordening
Provinciale Staten hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Nadat in december 2018 de Omgevingsvisie werd vastgesteld, heeft de provincie daarmee weer een belangrijke stap gezet op weg naar de invoering van de Omgevingswet waarvan de inwerkingtreding op dit moment voorzien is op 1 januari 2023. Naast de omgevingsverordening hebben Provinciale Staten ook besloten over:
De provincie is vanuit de wet verplicht om één verordening vast te stellen waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan. Naast rechtstreeks werkende regels voor activiteiten, die zich richten tot initiatiefnemers staan er in de Omgevingsverordening ook instructieregels aan gemeenten voor het omgevingsplan, instructieregels aan waterschappen maar ook regels over fauna-, vaarweg- en zwemwaterbeheer. De verordening voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. Daardoor zijn er diverse wijzigingen doorgevoerd. Maar er zijn ook wijzigingen verwerkt vanwege nieuwe inzichten of nieuw vastgesteld beleid.
Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening. Daarom wordt nu nog niet getoetst aan de omgevingsverordening, maar aan de Interim omgevingverordening.
Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
Keur Waterschap de Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m2, 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Op 31 januari 2022 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Best' vastgesteld. De omgevingsvisie is een beleidsinstrument voor de gemeente, voortkomend uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt. In deze omgevingsvisie geeft de gemeente aan waar ze op wil inzetten en hoe ze daar op hoofdlijnen uitvoering aan willen geven. De omgevingsvisie geeft richting en kader aan toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.
Voor de gemeetne zijn een drietal kernopgaven geformuleerd:
1) Ruimte voor comfortabel wonen
Comfortabel wonen gaat over veel meer dan een woning. Het reikt verder dan het bouwen van nieuwe woningen. Het is een brede opgave die direct raakt aan andere opgaven en die in toenemende mate vragen om investeringen in de bestaande woningvoorraad en woonomgeving.
De gemeente heeft hiertoe als een van de ambities om Best verder te ontwikkelen als comfortabele woongemeente, met een diversiteit aan woningen en woonmilieus, waaronder ook het ruimte bieden voor landelijke wonen in het buitengebied.
2) Versterken van de groene leefomgeving
Het versterken van de aantrekkelijkheid van groen, cultuur en het landschap is zowel een opgave, als een kans voor de toekomstige ontwikkeling van vrijetijdsgemeente Best. De gemeente heeft hiertoe onder meer als ambities:
3) Accommoderen van een vitale en schone economie
Een schone economie is bij uitstek een ruimtelijke opgave, die vraagt om slimme ruimtelijke oplossingen. Dat geldt ook voor de meer traditionele thema’s als milieu en afval. De ontwikkeling naar een circulaire economie - waarbij afval weer wordt hergebruikt als grondstof - en de beperking van milieuoverlast en vervuiling. De gemeente heeft hiertoe onder meer als ambities:
Op basis van het toekomstbeeld en de kernopgaven is een integraal ontwikkelperspectief voor de fysieke leefomgeving opgesteld waarin we 10 ruimtelijke keuzes voor de fysieke leefomgeving onderscheiden, waaronder : Buitengebied in balans. De gemeente wil het gebruik van het buitengebied in balans brengen met het natuurlijke systeem. Zowel de bodemgesteldheid, het langer vasthouden van regenwater als de biodiversiteit zijn hier belangrijke factoren. De gemeente wil samen met eigenaren en initiatiefnemers gericht kijken welke invulling mogelijk is en past bij het karakter van het buitengebied in geval van vrijkomende agrarische bebouwing. De gemeente wil ook ruimte bieden voor het kleinschalig ontwikkelen van woningen, woonconcepten en kleine landgoederen. Zowel de toenemende droogte als de achteruitgang van de biodiversiteit zorgt ervoor dat de bos- en heidegebieden vragen om natuurversterking in combinatie met klimaatadaptatie. Zo zullen aantal bossen versneld transformeren naar klimaatbestendige bossen, die ook diverser en van grotere ecologische waarde zijn. De recreatie in het buitengebied wordt geclusterd rondom recreatiepoorten. Daar faciliteert de gemeente de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen aan de routes.
Visiekaart voor Best 2040
Met de vaststelling van de Omgevingsvisie zijn de Structuurvisie Best 2030 (2011) en Structuurvisie Groene Mantel met rode knopen (2014) vervallen. De Structuurvisie buitengebied (2016) heeft nog wel status.
De Structuurvisie Best 2030 geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn voor de gemeente Best. De structuurvisie voor het buitengebied maakt keuzes op basis van actuele ontwikkelingen in het landelijke gebied (zoals wonen en werken, veehouderij, milieu) en gaat specifiek in op onderwerpen als landschap, landbouw en recreatie. Dit is noodzakelijk omdat de dynamiek in het landelijk gebied onverminderd hoog blijft. Sommige ontwikkelingen en veranderingen in het buitengebied zijn voorzienbaar. Andere niet.
De Structuurvisie buitengebied geeft richting aan de door het gemeentebestuur gewenste ontwikkelingen in het landelijke gebied. Het document schetst het ontwikkelperspectief, zonder de concrete invulling vast te leggen. Hiermee vormt het een inspiratiebron voor ruimtelijke initiatieven. Initiatieven die passen in de visie kunnen rekenen op een positieve grondhouding van de gemeente.
De functie van het buitengebied is drieledig:
De gemeente staat dus open voor nieuwe initiatieven ('nodigt uit'), maar stelt tegelijk eisen aan (het behoud en de versterking van) de omgevingskwaliteit. Het uitbreiden van bestaande of toekennen van nieuwe functies dient gepaard te gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor geldt het adagium 'voor wat, hoort wat'. Dat betekent dat het initiatief een bijdrage levert aan de economische, ecologische, ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke vitaliteit van het buitengebied. Als leidraad hiervoor dient de 'Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best'.
Natuur
In eerste instantie wordt gestreefd naar behoud en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden binnen de gemeente Best. Vooral ecologische, visueel-ruimtelijke en cultuurhistorische aspecten spelen daarbij een rol. Recreatief medegebruik vergroot de belevingswaarde van de natuur en het landschap. Verder wordt ingezet op ontwikkeling van nieuwe landschapselementen, o.a. door de realisatie van het Nationaal Natuur Netwerk, versterking van ecologische verbindingszones, bevordering van agrarisch natuur- en landschapsbeheer en landschappelijke investeringen bij particuliere initiatieven.
Landbouw
In het gemeentelijk ruimtelijk beleid houden we rekening met ontwikkelingen in de agrarische sector en sluiten we aan bij het provinciale beleid voor de landbouw. Een aantal bedrijven zal hierdoor kunnen groeien, andere bedrijven zullen hun agrarische activiteiten beëindigen of nevenactiviteiten ontplooien.
Verbreding van agrarische activiteiten verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan 'ondernemers in de groene ruimte' en anderzijds om recreatieve kansen, duurzame en innovatieve ontwikkelingen en zorg- en educatieve functies te stimuleren en letterlijk de ruimte te geven. Dit uiteraard binnen de kaders die er zijn vanuit beleid, wet- en regelgeving. Deze ontwikkelingen zullen wel moeten passen in het landschap van het buitengebied van Best. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen of afbouwen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Vanzelfsprekend dienen ook recreatieve functies bij te dragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Het landschap is namelijk een voorname drager van nieuwe ontwikkelingen.
Recreatie
De karakteristiek van het Bestse buitengebied is kleinschalig, overwegend agrarisch en rustiek. Grootschalige verblijfsvoorzieningen die dit karakter aantasten, zoals bungalowparken, grote camping of hotels, passen hier niet. Accommodaties voor overnachtingen als bed and breakfast, pensions, trekkershutten, slapen bij de boer en camperplaatsen zijn op passende plekken wel mogelijk. Het is ongewenst om alle vrijkomende agrarische bebouwing (stallen, loodsen en kassen) om te bouwen tot recreatieverblijven. Het aantal recreatieve voorzieningen moet in verhouding zijn met andere economische activiteiten en die niet in de weg staan.
Als nadere uitwerking en verdiepingsslag van de Structuurvisie, zoals ook vastgelegd in de Nota van Uitgangspunten, is een nieuw beleidskader voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing op 9 december 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. De nieuwe koers richt zich op:
Om vorm te geven aan bovenstaande nieuwe koers zijn een aantal beleidswijzigingen voorgesteld met betrekking tot hergebruik:
In de notitie is tevens een kwalitatief afwegingskader opgenomen, waarin maatwerk centraal staat. Het is geen nieuwe 'wet' met harde randvoorwaarden maar dient als hulpmiddel op een afweging op maat te maken. Het afwegingskader voorziet in de behoefte aan de voorkant meer inzicht te verschaffen in hoe de gemeente omgaat met ruimtelijke initiatieven op vrijkomende agrarische locaties. Ontwikkelingen moeten in ieder geval voldoen aan een aantal basisprincipes, te weten:
Deze basisprincipes zijn nader uitgewerkt in een stappenplan.
De Wet Milieubeheer (Wm) verplicht gemeenten een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) op te stellen. In het GRP legt een gemeente haar beleidsuitgangspunten en keuzen voor de rioleringszorg vast. Naast de rioleringszorg behandelt een GRP ook de zorgplichten hemelwater en grondwater. Vandaar de termen Verbreed GRP en (stedelijk) waterbeheer (vGRP). Door diverse wijzigingen in wet- en regelgeving is de situatie ontstaan dat het vGRP en het Waterplan grotendeels overlappen wat betreft reikwijdte, visie en uitvoeringsprogramma. Het vGRP is niet meer alleen een rioleringsplan maar beslaat inmiddels de totale waterketen. Bij de uitwerking van de thema's zijn maatschappelijke partijen (zoals Best Duurzaam, Klankbordgroep groen en GOEB) betrokken.
Naast het goed beheren van het rioolsysteem (± 220 km rioolbuizen, 27 rioolgemalen en 2 bergbezinkbassins met een totale nieuwbouwwaarde van ± € 200 miljoen), wordt het bestaande beleid voortgezet waarbij in het bijzonder is ingezet op de thema's: klimaatadaptatie, waterbeleving/natuur, maatschappelijke ontwikkeling en samenwerking. In het plan zijn onder meer navolgende belangrijke aandachtspunten geformuleerd:
Dit plan wordt dit jaar nog geactualiseerd en er zal meer nadruk komen te liggen op de aanpassingen in verband met het klimaatadaptatief inrichten en water vasthouden in de stad om water met vertraging naar het buitengebied te laten stromen.
De gemeente Best heeft een taak in het zoeken naar een goede invulling voor het verduurzamen van de energiebehoefte. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 2 november 2020 de 'Visie duurame energieopwekking buitengebied Best' vastgesteld.
Deze visie heeft als doel om kansen, mogelijkheden en voorwaarden voor duurzame energie in het buitengebied inzichtelijk te maken. Het biedt daarbij handvatten en spelregels om invulling te geven aan deze mogelijkheid. De visie geeft aan waar het opwekken van wind- en met name zonne-energie in het buitengebied mogelijk en toelaatbaar is.
Door dit inzicht wil de gemeente Best initiatieven op gang brengen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de energietransitie binnen de gemeente Best.
De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan. Het karakter van deze functies is niet gelijk: landbouw en natuur zijn gekoppeld aan bepaalde gebieden, het landschap is in het hele buitengebied aanwezig. Het landschap weerspiegelt de ontginningsgeschiedenis c.q. wijze waarop mens en natuur met elkaar omgaan.
Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijbehorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk brabant kan de natuur zich verder ontwikkelen.
Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en natuur (en landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap.
Voor de toekenning van de gebiedsbestemmingen geldt de indeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2006' als uitgangspunt. Daarnaast heeft echter afstemming plaats gevonden met de gebiedszoneringen zoals opgenomen in de IOV. De oorspronkelijke onderverdeling in een agrarische en een groene hoofdstructuur en een nog verdere onderscheiding in subcategorieën is deels losgelaten. In plaats van de groene hoofdstructuur is in de IOV sprake van een onderverdeling in het Natuurnetwerk Brabant en de groenblauwe mantel, naast het gemengd landelijk gebied.
In de juridische regeling is voor de afzonderlijke gebiedsbestemmingen aangegeven welke gebruiksfuncties binnen de gebiedsbestemming mogelijk zijn. Dit is mede afhankelijk van de aanwezige landschaps- en of natuurwaarden. Hiertoe zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden dienen vooraf nader te worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving.
Natuur
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en wateren die als natuurgebied functioneren en in het bestemmingsplan uit 2006 als Natuur bestemd waren. Het beleid binnen deze bestemming is zoveel mogelijk gericht op behoud, bescherming en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
Bos
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop bos en/of opgaande beplanting (bosje) aanwezig is. Het betreft zowel bossen met de hoofdfunctie natuur als multifunctionele bossen. Met deze bestemming wordt het bos en de waarden die de bestemming vertegenwoordigt, gehandhaafd. Binnen deze bestemming is bescherming, behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats, landschappelijke, natuur- en hydrologische waarden het doel.
Het betreft bosgebieden en houtopstanden, waarvan de aanwezige natuurwaarden minder kwetsbaar zijn dan in de 'Natuur' en/of waar tevens houtproductie wordt toegestaan. Betreffende gebieden waren in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006', bestemd als Bos.
Groen
Het betreft hier veelal landschapselementen zoals laanbeplanting. Deze elementen hebben een hoge landschappelijke, cultuurhistorische en/of ecologische waarde.
Daarnaast is deze bestemming ook opgenomen voor gronden, die specifiek zijn bestemd voor de landschappelijke inpassing van toegestane ruimtelijke ontwikkelingen.
Ten behoeve van de bescherming van deze elementen geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.
Het merendeel van bovenstaande gronden maken onderdeel uit van het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische hoofdstructuur). Voor de duidelijkheid zijn de gronden die zijn gelegen binnen het Natuur Netwerk Brabant zoals opgenomen in de IOV op de verbeelding voorzien van de specifieke aanduiding 'overige zone –natuur netwerk brabant' en voorzien van een nadere beschermingsregeling.
Het agrarisch gebied is conform het geldend bestemmingsplan onderverdeeld in drie bestemmingen, te weten:
Agrarisch
De bestemming Agrarisch omvat het 'reguliere' agrarische gebied, zonder specifieke natuur- en landschapswaarden met uitzondering van enkele landschapselementen.
De gronden zijn geschikt voor agrarische bedrijven maar ook de ontwikkeling van (agrarische) nevenactiviteiten, recreatie en nieuwe economische dragers zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan. Aan bestaande agrarische bedrijven kan onder voorwaarden ontwikkelingsruimte worden geboden (met betrekking tot uitbreiding), maar daarnaast worden ook mogelijkheden voor functieverandering geboden.
Deze bestemming is toegekend conform de geldende bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied 2006 met uitzondering van de agrarische gronden die in de IOV zijn aangeduid als 'groenblauwe mantel'. Dit betreft de agrarische gronden ten noorden van de Sint-Antoniusstraat en ten westen van de Aarleseweg alsmede de agrarische gronden ten oosten van de Oude Baan. Deze gronden zijn conform de Nota van Uitgangspunten nu bestemd als 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden'.
Agrarisch met waarden – Landschapswaarden
Dit betreft gronden die in agrarisch gebruik zijn, maar tevens over landschapswaarden beschikken. Deze gronden waren in de huidige bestemmingsregeling reeds voorzien van de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden', met uitzondering van de hierboven genoemde agrarische gronden ten noorden van de Sint-Antoniusstraat, ten westen van de Aarleseweg en ten oosten van de Oude Baan.
Een gedeelte van deze gronden maakt tevens onderdeel uit van de provinciaal aangeduide groenblauwe mantel. Dit betreft agrarische gronden grenzend aan en rondom kerngebieden natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het natuurkerngebied. Gronden gelegen binnen deze aanduiding vervullen zowel een bufferfunctie als een verbindende functie tussen de afzonderlijke meest waardevolle natuurgebieden.
Gronden die zijn gelegen binnen de provinciale groenblauwe mantel, zoals opgenomen in de IOV zijn op de verbeelding voorzien van de specifieke aanduiding 'overige zone –groenblauwe mantel'.
Binnen deze bestemming kan het huidige agrarisch gebruik worden voortgezet, mits aanwezige specifieke landschapswaarden, van bijzonder gemeentelijk belang, niet onevenredig worden aangetast. Hiertoe zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden dienen vooraf nader te worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving.
Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden
Agrarische gronden, waar tevens natuur- en landschapswaarden aanwezig zijn zijn bestemd als Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden.
Dit betreft onder meer de gronden die nog in agrarisch gebruik zijn, maar onderdeel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant. Betreffende gronden zijn voorzien van de nadere aanduiding 'overige zone – natuur netwerk brabant'. Deze gronden waren in het geldend plan veelal reeds bestemd als Agrarisch gebied met landschappelijke waarden danwel Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden. De exacte begrenzing van de bestemming is afgestemd op de begrenzing van het NNB zoals is opgenomen in de meest recente IOV. Het huidige agrarisch gebruik van deze gronden kan worden gecontinueerd, mits aanwezige specifieke natuur- en of landschapswaarden, van bijzonder gemeentelijk belang, niet onevenredig worden aangetast. Hiertoe zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden dienen vooraf nader te worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die omzetting van de agrarische bestemming naar een natuurbestemming mogelijk maakt.
De overige gronden binnen deze bestemming maken onderdeel uit van de provinciale groenblauwe mantel. Binnen deze bestemming kan het huidige agrarisch gebruik worden voortgezet, mits aanwezige specifieke natuur- en of landschapswaarden, van bijzonder gemeentelijk belang, niet onevenredig worden aangetast. Hiertoe zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden dienen vooraf nader te worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving. Dit geldt ondermeer ook voor in gebruik name van gronden/percelen voor boomteelt. Bestaande boomteeltpercelen binnen deze bestemming zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'boomteelt'. Voor nieuwe percelen wordt gelet op de hier aanwezige landschaps- en natuurwaarden een nadere afweging op mogelijke negatieve effecten wenselijk geacht.
Beperkingen veehouderij
Doel van de aanduiding is om een verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. In dit gebied gelden (vergaande) beperkingen voor alle veehouderijen. Binnen de aanduiding mag er in beginsel geen toename meer plaatsvinden van de bestaande bebouwing (het zogenaamde 'slot op de muur'). Dit betreft zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouw zijnde. Er wordt nog wel een uitzondering gemaakt voor uitbreiding van bebouwing ten behoeve van grondgebonden veehouderijen, zoals gedefinieerd in de nadere regels van de IOV, zie verder paragraaf 5.2.
Voor de begrenzing is aangesloten bij de begrenzing van het eerdere extensiveringsgebied rondom kernen en natuur conform de Reconstructiewet.
Ecologische verbindingszones
Ecologische verbindingszones (EVZ) betreffen smalle natuurlijk ingerichte verbindingen tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken. Door de verbindingszones wordt versnippering en isolatie verminderd en kan onderlinge uitwisseling van populaties plaatsvinden, waardoor de stabiliteit wordt vergroot. In de IOV zijn de ecologische verbindingszones als zoekgebied opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling die gemeenten in hun bestemmingsplan dienen over te nemen.
Binnen de gemeente zijn enkele ecologische verbindingszones geprojecteerd. Dit betreffen met name de gronden langs het Wilhelmina kanaal en Beatrixkanaal. Deze gronden zijn tevens voorzien van een bosbestemming. Daarnaast is ook een ecologische verbindingszone ten noorden van de De Vleut voorzien.
Voor de zoekgebieden voor ecologische verbindingszones is een afzonderlijke aanduiding 'overige zone –ecologische verbindingszone' opgenomen. Hier is in de juridische regeling een stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen. De IOV ruimte schrijft namelijk voor dat aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft bebouwing en verharding, beperkingen dienen te worden gesteld, zodat de strook niet minder geschikt wordt voor toekomstige realisering van een ecologische verbindingszone. Hiertoe is het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 gekoppeld aan een omgevingsvergunning.
Daarnaast is conform het geldende bestemmingsplan in de juridische regeling binnen de agrarische gebiedsbestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – ecologische verbindingszone' een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Natuur opgenomen.
Zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen
De gronden naast het Wilhelminakanaal en Beatrixkanaal evenals de waterlopen Ekkersrijt en Heerenbeekloop, zijn in de IOV tevens aangeduid als zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen. Dit betreft gebieden waarbinnen gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van het natuurlijk watersysteem (beken en kreken) en de daaraan gekoppelde natuur- en landschapswaarden. Deze doelstelling geldt als randvoorwaarde voor ontwikkelingen binnen deze gebieden. In deze gebieden gelden ruimtelijke beperkingen aan activiteiten die het realiseren van watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. Het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen binnen de gemeente overlapt in zijn geheel met de gebieden die in de IOV zijn aangewezen als zoekgebied voor ecologische verbindingszone.
Volledigheidshalve is het zoekgebied met een specifieke aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' op de verbeelding opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling. Ter plaatse zijn geen kapitaalintensieve functies aanwezig en deze worden in het plan ter plaatse ook niet mogelijk gemaakt.
Landschapselementen
De in het gebied voorkomende elementen die landschappelijk of natuurwetenschappelijk waardevol zijn, zijn veelal als 'Bos' of 'Natuur' conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' op de verbeelding opgenomen. Elementen, solitaire bomen en/of poelen die binnen een bouwvlak zijn gelegen worden tot de erfbeplanting gerekend en zijn niet specifiek opgenomen.
Daarnaast zijn overige verspreid in het buitengebied gelegen waardevolle landschapselementen zoals houtwallen, laanbeplanting, bosschages en poelen conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' op de verbeelding opgenomen als 'Groen' respectievelijk 'Bos' . Bovendien zijn de door de gemeente als waardevolle boom aangeduide bomen voorzien van een verbale beschermingsregeling (artikel 43.2.1), middels een toegevoegde lijst (bijlage 25) aan de regels.
Van een aantal ruimtelijke ontwikkelingen is op basis van eerder doorlopen planologische procedures medewerking verleend, mits een goede landschappelijke inpassing werd gerealiseerd. Betreffende locaties zijn hiertoe op de verbeelding eveneens voorzien van de bestemming 'Groen'. In de regels van het bestemmingsplan is voor deze 5 locaties een juridische regeling opgenomen die voorziet in de instandhouding van de landschappelijke inpassing middels opgenomen voorwaardelijke verplichtingen.
Attentiezone waterhuishouding
Om te voorkomen dat de huidige hydrologische situatie van hydrologisch kwetsbare natuurgebieden (voorheen natte natuurparels genoemd) verder verslechtert wordt er een beschermingsbeleid gevoerd. Het beleid in deze gebieden is gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur in de natte natuurparels en een externe bescherming tegen ingrepen die een ongewenste beïnvloeding van deze natuurwaarden kunnen hebben. Er is een hydrologisch standstill van toepassing in deze gebieden en in de beschermingszone er omheen. Er mogen in het gebied of in de omgeving geen activiteiten plaatsvinden die een verslechtering van de hydrologische situatie in de natte natuurparel tot gevolg hebben. Maatregelen voor hydrologisch herstel zijn bijvoorbeeld het dichten en verondiepen van waterlopen, het verhogen van het peil, het plaatsen van stuwen en het voorkomen van de aanleg van drainagemiddelen.
Conform het bepaalde in de IOV is in onderhavig bestemmingsplan voor betreffende gronden de aanduiding 'overige zone – attentiezone waterhuishouding' opgenomen, voorheen aangeduid als 'attentiegebied natuur netwerk brabant'. Betreffende gronden zijn voorzien van een omgevingsvergunningplicht. Dit betreft werkzaamheden en ingrepen, die mogelijk van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding, zoals grondverzet, aanleg van nieuwe drainage en de aanleg van verharde oppervlakten. Agrarische bouwvlakken worden, uitgezonderd van deze omgevingsvergunningplicht.
Het betreft navolgend, reeds geldend omgevingsvergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden.
Daarnaast geldt ook voor het in gebruik nemen van gronden voor boomteelt binnen deze zone een omgevingsvergunningsplicht. In voorkomend geval kan vooraf een nadere toetsing plaatsvinden van mogelijke negatieve effecten van het voornemen op de waterhuishouding van de nabij gelegen natte natuurgebieden. Bestaande boomteeltpercelen binnen deze zone op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'boomteelt' en uitgezonderd van de vergunningplicht.
Ruimtelijke kwaliteitsverbetering
In de IOV is opgenomen dat ieder bestemmingsplan dat voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast dient te worden verantwoord hoe de vereiste kwaliteitsverbetering in het plan is gewaarborgd. Het achterliggende idee hierbij is dat ontwikkelingen actief bijdragen aan versterking van het landschap. Dit gaat dus verder dan het mitigeren van de effecten van een ontwikkeling op de omgeving of het beperken van verlies aan omgevingskwaliteit.
Onder een kwaliteitsverbetering worden begrepen alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. Bij kwaliteitsverbetering van het landschap kan in het bijzonder worden gedacht aan concrete tegenprestaties gericht op de verbetering van de volgende landschapsaspecten: bodem (aardkunde) en water, natuur- en landschapselementen, cultuurhistorische elementen incl. archeologie, recreatieve toegankelijkheid van het landschap, sloop en ontstening. Investeringen in het landschap betreffen nieuw te ontwikkelen structuren en elementen en/of het herstel van bestaande structuren en elementen. Ook kan een koppeling worden gelegd met de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Als het niet mogelijk is een fysieke kwaliteitsverbetering in de directe omgeving te realiseren, is fondsvorming een optie. De bijdrage wordt dan gestort in het fonds dat ingezet wordt voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied. |
De gemeente onderschrijft het principe van het beleidsvoornemen dat ruimtelijke ontwikkelingen bij moeten dragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiertoe is door de gemeente een landschapsinvesteringsregeling opgesteld 'Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best', die in onderhavig bestemmingsplan is doorvertaald. In de regels wordt voor diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden voor ruimtelijke ontwikkelingen een verwijzing opgenomen naar het LIR.
In de regeling kunnen, rekening houdend met de impact op de omgeving, drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen (met de bijbehorende kwaliteitsverbetering) worden onderscheiden:
Dit betreft ontwikkelingen die geen wezenlijke ruimtelijke impact hebben, omdat de ontwikkeling in zichzelf reeds een kwaliteitsverbetering is danwel de ontwikkeling een dusdanig geringe ruimtelijke invloed heeft (veelal binnen bestaande bebouwing), dat een substantiële kwaliteitsverbetering disproportioneel zou zijn. Dit betreft onder meer aanleg van natuur- en landschapselementen en voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatieve mogelijkheden alsmede ontplooiing van nevenactiviteiten binnen bestaande bebouwing (mantelzorg, bed & breakfast, kleinschalige bedrijvigheid, omschakeling van een bedrijfswoning naar een plattelands- of burgerwoning), maar ook vergroting bijgebouwen tot ma. 150 m2 en oprichting van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en uitbreiding van een woonbestemming tot 1.500 m2. Voor deze categorie ontwikkelingen wordt geen specifieke aanvullende kwaliteitsverbetering vereist.
Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en passend worden geacht in het landelijk gebied. Het ruimtelijk effect van de ontwikkeling blijft veelal beperkt tot het eigen erf en heeft slechts in een beperkt aantal gevallen een beperkt visueel-ruimtelijk effect heeft op de directe omgeving (het betreft toename van bebouwing binnen de reeds bestaande bestemmingsvlakken). Dit betreft onder meer vormverandering van (agrarische) bestemmingsvlakken, aanleg van paardenbakken aan het bouwvlak, ondergeschikte (buitenpandige) nevenactiviteiten en omschakeling naar een grondgebonden melkveehouderij, schapenhouderij of paardenhouderij. Voor deze ontwikkelingen bestaat de vereiste kwaliteitsverbetering uit een goede landschappelijke inpassing op eigen erf en/of direct aansluitend aan eigen erf. De exacte invulling van de landschappelijke inpassing dient nader te worden vastgelegd in een door de gemeente goedgekeurd landschappelijk inrichtingsplan, waaruit blijkt hoe en met welke (natuur- en landschaps)elementen de landschappelijke inrichting wordt vormgegeven, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van inheemse soorten, zoals opgenomen in de Beplantingslijst bij de LIR. Hierbij geldt de vereiste goede landschappelijke inpassing voor het gehele bouwvlak/bestemmingsvlak en niet alleen voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling/ingreep .
Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen die wel ruimtelijk inpasbaar zijn, maar die een beduidende invloed kunnen hebben op de omgeving. Dit betreft in ieder geval vergrotingen van agrarische bouwvlakken, toevoegen van een nieuwe bedrijfswoning, uitbreiding van niet-agrarische en recreatie bedrijven, uitbreiding van de inhoud van een (bedrijfs)woning boven de 1.000 m3 , omschakeling van een agrarisch bouwvlak of woonbestemming naar een niet-agrarische bestemming en het realiseren van zonnevelden. De investeringsverplichting betreft in alle gevallen in ieder geval een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd inrichtingsplan, zoals beschreven voor ontwikkelingen in categorie 2. Naast de landschappelijke inpassing wordt op basis van oppervlakten van een ontwikkeling een extra bijdrage vastgesteld. Voor de berekening hiervan wordt gebruik gemaakt van navolgende standaardbedragen per m2:
De kwaliteitstoevoeging dient bij voorkeur op of in de nabijheid van het initiatief plaats te vinden en kan op meerdere manieren plaats vinden: landschappelijke inpassing, aanleg en herstel van natuur- en landschapselementen, aanleg van recreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, fysieke inrichtingsmaatregelen gericht op behoud en herstel van cultuurhistorie en archeologie, sloop van niet cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en verwijderen van verharding, een fysieke bijdrage aan realisering van het Natuurnetwerk Brabant en maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie.
Maatwerk
Niet elke ontwikkeling is bij voorbaat te vangen in één van bovenstaande categorieën. Initiatieven kunnen daarvoor te complex zijn, hebben door bijzondere omstandigheden minder financieel draagvlak of dragen op geheel andere wijze bij aan de kwaliteit van het landschap. Ook kan een project een zeer grote of juist vrijwel geen impact op de omgeving hebben. Dat maakt het noodzakelijk om de vrijheid te houden maatwerk te leveren.
In 2011 is de gemeentelijke archeologiekaart met bijbehorend rapport en bijlagen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze kaart vormt samen met het archeologisch beleidsplan de grondslag voor het gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart uit 2011 is in 2014 geactualiseerd, waarbij nieuwe archeologische vindplaatsen, uitgevoerde archeologische onderzoeken en bodemverstorende werkzaamheden (nieuwbouw, ontgrondingen e.d.) zijn geraadpleegd, geanalyseerd en verwerkt. Deze geactualiseerde archeologiekaart is vervolgens opgenomen in het paraplubestemmingsplan Parkeernormen en Archeologie, dat op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Het hierin opgenomen beleid voor de gebieden met archeologische verwachtingswaarden is overeenkomstig in dit nieuwe plan opgenomen.
De verschillende gebieden zijn door middel van dubbelbestemmingen overgenomen in het bestemmingsplan, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen. Omdat de rijksbeschermde archeologische monumenten (categorie 1) zijn beschermd via de Monumentenwet, is voor deze monumenten geen aanvullende beschermende regeling opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Deze zijn overigens ook niet gesitueerd in het plangebied. Voor gebieden zonder archeologische verwachting (categorie 7) gelden geen beperkingen ten aanzien van archeologie, zodat het opnemen van een dubbelbestemming voor deze categorie niet zinvol is. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt voor het bouwen, aanleggen en slopen ook geen onderzoeksplicht, derhalve is deze categorie (6) ook niet opgenomen. De dubbelbestemmingen voor de overige categorieën (categorie 2 tot en met 5) bevatten een beschermende regeling. Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en/of werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig het erfgoedplan, per dubbelbestemming. Hierna is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen.
Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn:
Ter plaatse van de conform het geldend parapluplan op de verbeelding opgenomen aanduiding 'overige zone - esdekken agrarisch' gelden de opgenomen bepalingen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' slechts bij een verstoringsdiepte van meer dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld, vanwege het aanwezige esdek en/of jarenlange agrarisch gebruik (in de regel een plaggendek van 50 cm dik), waarbinnen naar verwachting nagenoeg geen archeologische resten meer zullen worden aangetroffen .
Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden.
Cultuurhistorisch vlak 'Broekgebieden bij Best'
De provincie heeft in haar IOV cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangeduid. Deze gebieden verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten. Binnen de gemeente is door de provincie een cultuurhistorisch waardevol gebied aangewezen, te weten: 'de Broekgebieden bij Best'.
Dit gebied bestaat uit landbouwgronden en bossen in het vroegere broekgebied ten noorden van Best. Dit gebied was in 1850 nog maar ten dele ontgonnen. De onontgonnen delen zijn in cultuur gebracht in de periode 1840-1860. Parallel aan en loodrecht op de oude straatweg Eindhoven - 's-Hertogenbosch werd een patroon van wegen en waterlopen aangelegd. Binnen dit raster zijn percelen uitgezet die rond 1900 voornamelijk als grasland in gebruik waren. Op enkele plekken liggen restanten van oudere verkaveling.
De te beschermen waarden van het gebied betreffen onder meer:
De betreffende percelen zijn voorzien van een gebiedsaanduiding 'overige zone –cultuurhistorisch waardevol gebied', waarmee de specifieke cultuurhistorische waarden van het aangeduide gebied beschermd worden.
Wederopbouwgebied De Scheeken
Direct ten oosten van de A2 bevindt zich daarnaast het gebied 'De Scheeken'.
Ruilverkavelingsgebied De Scheeken is in de Visie Erfgoed en Ruimte (VER; 2010) door het Rijk aangewezen. De VER is bedoeld om de cultuurhistorische belangen van nationale betekenis te verbinden met gebieds- en ontwikkelingsgerichte opgaven. Met het thema 'Wederopbouw' wil het rijk dat de periode 1940 – 1965 in de toekomstige inrichtingen van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Het gebied betreft 1 van de 30 door het Rijk geselecteerde wederopbouwgebieden uit de periode 1949-1965. De gebieden worden beschouwd als toonbeelden van de wederopbouwperiode. Ze onderscheiden zich nationaal of zelfs internationaal, bijvoorbeeld vanwege de kwaliteit van de architectuur of als bijzonder voorbeeld van stedenbouw of landschapsinrichting. De Scheeken is een vroeg voorbeeld van een ruilverkaveling waarbij een landschapsplan werd opgesteld met veel aandacht voor de bestaande kwaliteiten van het gebied.
Dit gebied is op basis van de volgende drie kenmerken aangewezen als gebied van nationaal belang:
Van oudsher is De Scheeken een bosrijk en schilderachtig gebied met een besloten karakter en een fijnmazige structuur van beplanting. Oorspronkelijk was De Scheeken een nat gebied op een lemige, slecht doorlatende ondergrond. In de winter en het voorjaar waren er hoge grondwaterstanden. Alleen de hoger gelegen randen werden bewoond en in het centrale deel stonden uitgestrekte elzenbroekbossen. Er woonden weinig mensen, de percelen waren klein en het bezit versnipperd. Andere nadelen waren de slechte ontsluiting en de gebrekkige ontwatering. Met de voorgenomen ruilverkaveling werd vooral beoogd om doodlopende weggetjes met elkaar te verbinden en een samenhangend afwateringssysteem aan te leggen. Na de oorlog werd rondom de blokvormige kavels opgaand groen gerealiseerd en werd de deels nieuwe paden- en lanenstructuur nadrukkelijk zichtbaar gemaakt met gevarieerde beplanting. De nieuwe kavels werden omzoomd met populieren, langs de wegen werden voornamelijk eiken geplant. Kenmerkend voor het landschap is dat het is ingedeeld in 'kamers': graslandpercelen die zijn omkaderd met bomenrijen, singels of hagen. Door de ruilverkaveling is de ontsluiting verbeterd, maar is geen afbreuk gedaan aan de karakteristieke, kleinschalige inrichting. In het gebied zijn ook enkele wederopbouwboerderijen te vinden, waarvan het langgevelboerderijtype het meest voorkomt.
Er heeft een schaalvergroting in de oorspronkelijke, kleinschalige kamerstructuur plaatsgevonden waarbij een langwerpige kamerstructuur is ontstaan. De kamers zijn strak en hoogopgaand afgebakend doordat zij zijn omzoomd met populieren. Er is eveneens een schaalvergroting in de kavelstructuur doorgevoerd waarbij groter kavels zijn gerealiseerd. De oorspronkelijke onregelmatige verkaveling is hierbij herkenbaar gebleven. Zowel de hoofdstructuur van de wegen als die van de waterlopen is gebaseerd op de oorspronkelijke, veelal kronkelige structuur. Het hiërarchische wegenpatroon is herkenbaar aan de boomsoortkeuze voor de laanbeplanting waarbij eik is toegepast langs de hoofdwegen en populier langs de overige wegen. Van enkele bestaande wegen is het tracé aangepast dan wel rechtgetrokken. In de Wederopbouwperiode is een samenhangend afwateringssysteem aangelegd met de Grote Waterloop als centrale as. Het slotenpatroon is grootschaliger geworden en meer gerationaliseerd.
De betreffende percelen zijn eveneens voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone – cultuurhistorisch waardevol vlak', waarmee de specifieke cultuurhistorische waarden van het aangeduide gebied beschermd worden. Beplanting, verkaveling, percelering en bebouwing dienen hier behouden te blijven.
Cultuurhistorisch dijklichaam 'het Walkamps Dijkje
Op de grens van de gemeenten Best en Son en Breugel is een historisch dijklichaam gesitueerd, behorend tot het lokaal cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente. Ter voorkoming van eventuele afgraving is deze dijk in dit bestemmingsplan voorzien van een beschermingsregeling, in afstemming op de regeling zoals opgenomen in het aangrenzende bestemmingsplan van de gemeente Son en Breugel. Hiertoe is het gedeelte van dijk binnen het plangebied op de verbeelding voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie'.
Cultuurhistorische monumenten
De rijks- en gemeentelijke monumenten zijn in de rijks- en gemeentelijke monumentenlijst vastgelegd en op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. In de regels is een beschermingsregeling opgenomen. Bij eventuele voorgenomen ruimtelikke ingrepen kan advies worden gevraagd aan de monumentencommissie.
Daarnaast bevinden zich in de gemeente nog diverse overige cultuurhistorisch waardevolle panden. Hiertoe heeft de gemeente een quickscan cultuurhistorische waarden laten uitvoeren op basis waarvan ca. 75 panden in het buitengebied zijn geselecteerd. Deze quickscan is als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Alle gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle panden (inclusief de monumenten) zijn op de verbeelding opgenomen met de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden' en worden planologisch beschermd. Sloop van deze panden is niet toegestaan.
Via afwijking kunnen deze panden wel in aanmerking komen voor eventuele woningsplitsing. Randvoorwaarden betreffen onder meer dat de splitsing dient bij te dragen aan het in stand houden en versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden (middels een bouwhistorisch onderzoek aan te tonen, waarover advies wordt gevraagd aan terzake deskundigen, zoals de Monumentencommissie), het bestaande architectonische karakter en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden aangetast en landschappelijke inpassing plaats vindt.
De op de verbeelding aangegeven gebiedsbestemmingen en nadere aanduidingen zijn afgestemd op de aanwezige waarden en kwaliteiten in het plangebied. Aangezien het beleid gericht is op behoud en ontwikkeling van deze specifieke waarden, zullen regels nodig zijn om dit beleid te realiseren. Een voor de realisering van het ruimtelijk beleid belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan buitengebied is het aanlegvergunningstelsel.
Het doel van dit stelsel is het voorkomen dat bepaalde specifieke waarden die het gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten op onevenredige wijze worden geschaad. Dit speelt met name in die gebieden waar sprake is van verweving van functies, zoals in het 'Agrarisch met waarden –Landschap' en 'Agrarisch'.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden moet een vergunning worden afgeven door Burgemeester en Wethouders voordat met die werken of werkzaamheden kan worden begonnen. Bij het afgeven wordt getoetst aan de in het bestemmingsplan opgenomen criteria. Hierbij kan een ter zake deskundige worden gehoord.
Uitgangspunt van het opgenomen stelsel vormt het eerdere vergunningstelsel dat is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006'. Dit is zonodig aangepast aan de eisen, die worden gesteld door de IOV.
Het stelsel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden wordt opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:
Afwegingskader
Veel werken en werkzaamheden hebben tot doel een verbetering van de waterhuishouding, verkaveling en ontsluiting van agrarische gronden. De diverse landbouwsectoren stellen aan de basisinrichting deels verschillende eisen. Het landbouwkundig belang van deze werken en werkzaamheden is daarmee afhankelijk van het belang van verbetering van deze inrichtingsfactoren voor de specifieke landbouwsector. De volgende factoren spelen daarbij een rol:
In hoeverre de werken en werkzaamheden schadelijk zijn voor de aanwezige waarden is afhankelijk van:
Werkzaamheden (buiten bouwvlakken):
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
In het “Nationaal bestuursakkoord water” is de verplichting opgenomen om hydrologisch neutraal te bouwen. Onderhavig bestemmingsplan is beheersmatig van aard en maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk die een significante impact hebben op de waterhuishouding. Voor de in dit ontwerp meegenomen kleinschalige ontwikkelingen (zoals opgenomen in paragraaf 6.3 van deze toelichting) heeft een afzonderlijke watertoets plaatsgevonden.
Voor de geboden ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat de uitgangssituatie van het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren. Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.
Uitgangspunt voor 'omgaan met afstromend hemelwater' is de voorkeursvolgorde; hergebruik – vasthouden – bergen - afvoeren. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Het hemelwater dient zoveel mogelijk ter plaatse de bodem in te worden geleid, zonodig via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlakte water mogelijk is. Indien een voornemen leidt tot een verhardingstoename van meer dan 500 m2 vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap, waarbij door het waterschap extra bergingscompensatie wordt verreist. Bij een verhardingstoename van minder dan 500 m2 geldt geen extra bergingscompensatie, maar dient het hemelwater wel worden afgekoppeld en op eigen terrein te worden verwerkt, conform de gemeentelijke randvoorwaarden.
Het waterschap ziet teeltondersteunende voorzieningen met plastic ook als verhard oppervlak waarvan hemelwater mogelijk versneld tot afvoer kan komen. Bij dergelijke ontwikkeling is dan ook eveneens het principe van hydrologisch neutraal ontwikkeline van toepassing.
Waterlopen
In het buitengebied komen vele waterlopen voor. In dit bestemmingsplan zijn de hoofdwatergangen (zgn. A-watergangen volgens de legger watergangen van het waterschap) op de verbeelding opgenomen en tot 'Water' bestemd. Betreffende gronden mogen enkel in overeenstemming met hun functie gebruikt worden en zijn mede bestemd voor 'behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers. De bijbehorende beschermingszone (5 meter aan weerszijde van de waterloop) wordt reeds geregeld in de Keur en Legger, maar is volledigheidshalve ook verbaal in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.
Waterwingebied / Boringsvrije zone
In het oosten van het plangebied bevindt zich een gedeelte van een waterwingebied, dat voor het overige gedeelte is gelegen binnen de gemeente Son en Breugel, waar zich ook het pompstation bevindt. Het gedeelte van het waterwingebied binnen het plangebied is op de verbeelding voorzien van de bestemming 'Natuur - Waterwingebied'. Hiervoor is conform het geldende bestemmingsplan alsmede de provinciale milieuverordening een specifieke beschermingsregeling opgenomen in het bestemmingsplan. Deze gronden zijn voorbehouden aan functies, die ten dienste staan van de openbare watervoorziening. Daarnaast is ook een natuur- of bosbestemming mogelijk.
Rondom het waterwingebied is een boringsvrije zone ingesteld, die ook deels binnen onderhavig plangebied is gesitueerd. Deze zone is als zodanig conform de IOV op de verbeelding opgenomen 'overige zone – boringsvrije zone'. In de boringsvrije zones gaat het erom dat fysieke aantastingen van de bodem worden vermeden, met name om de beschermende kleilaag in de bodem heel te houden. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de ontwikkeling van bodemenergiesystemen bij de ontwikkeling van nieuwe functies.
Rioolleidingen
De in het plangebied aanwezige rioolwatertransportleidingen, alsmede de bijbehorende beschermingszone, zijn in het bestemmingsplan opgenomen middels een specifieke dubbelbestemming 'Leiding – Riool'. Deze beschermingszone, de zogeheten zakelijke rechtstrook, bedraagt voor leidingen tot 400 mm 5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding, voor leidingen groter dan 800 mm bedraagt deze zone 15 meter. Binnen het plangebied betreft dit de leiding ten oosten van de Ringbaan/Wilg.
Binnen deze aangeduide beschermingszone zijn de bouwmogelijkheden beperkt.
Waterbergingsgebieden
Waterbergingsgebieden zijn noodzakelijk om eventuele wateroverlast uit regionale watersystemen (beken, waterlopen) tegen te gaan.
Door wijziging van de gemeente- en plangrens bevinden zich geen provinciaal aangeduide waterbergingsgebieden binnen het plangebied.
In de afgelopen jaren hebben veel veranderingen plaatsgevonden bij agrarische bedrijven. Agrarische bedrijven zijn gegroeid, gestopt, verbreed of hebben andere wijzigingen doorgemaakt. Deze wijzigingen zijn niet allemaal planologisch zijn vastgelegd, waardoor er nu de nodige afwijkingen bestaan tussen de feitelijke situatie en de planologische situatie van diverse (voormalige) agrarische bedrijfslocaties in Best.
Het is belangrijk dat in dit nieuwe bestemmingsplan de feitelijke situatie met de planologische situatie overeen komt. Tegelijkertijd is het belangrijk om hierbij in overweging te nemen welk type ontwikkeling op welke locatie wenselijk is. Niet overal is bijvoorbeeld een wijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar een woonfunctie wenselijk. Datzelfde geldt voor het hergebruik van een nu kleinschalige locatie door een andere grote agrarische ondernemer.
In dit bestemmingsplan is derhalve met betrekking tot volwaardigheid conform de Nota van Uitgangspunten een onderverdeling gehanteerd.
Conform het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' is voor de bestaande agrarische bedrijven het geldend bestemmingsvlak opgenomen.
Voor de begrenzing van de agrarische bestemmingsvlakken is in beginsel uitgegaan van de huidig geldende begrenzing van de bestemmingsvlakken, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' danwel conform een hiervoor reeds doorlopen planologische planprocedure (bestemmingsplan herziening danwel binnenplanse wijziging).
Alle voorzieningen (sleufsilo's, mestsilo's, voortuinen, bestrating, mestzakken e.d.,) dienen in het bestemmingsvlak te zijn gesitueerd, met uitzondering van de verharde ontsluiting naar de openbare weg. Daar waar legale voorzieningen en/of gebouwen buiten het geldend bestemmingsvlak zijn gelegen heeft waar mogelijk vormverandering van het bestemmingsvlak plaats gevonden (bv.aan de voorzijde).
Voor bestaande, legale voorzieningen buiten het toegekend bestemmingsvlak bij een omvang > 1,5 ha is een zogeheten differentiatievlak opgenomen met de nadere aanduiding 'overige zone – voorziening buiten bouwvlak' respectievelijk 'specifieke vorm van agrarisch - voeropslag' danwel 'overige zone - ruwvoerdervoorziening'. Ter plaatse zijn de bestaande voorzieningen toegestaan, maar is oprichten van gebouwen niet mogelijk.
Vanwege het verschil in de ontwikkelingsmogelijkheden en mogelijke omgevingseffecten (milieu-impact) van de diverse type agrarische bedrijven is conform de Nota van Uitgangspunten van ieder agrarisch bedrijf het bedrijfstype / diersoort op de verbeelding opgenomen. Met het nader aanduiden van het type agrarisch bedrijf kan door de gemeente meer regie worden gehouden op mogelijke effecten van deze bedrijven en eventuele milieu-impact.
Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch – agrarisch bedrijf' mag bij recht een vollegrondsteeltbedrijf,(zoals akkerbouw, boomteelt en tuinbouw) worden uitgeoefend. Dit betreft agrarische bedrijven, die zich richten op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt; Betreffende bedrijven zijn niet voorzien van een specifieke aanduiding op de verbeelding.
Daarnaast is -al dan niet in combinatie met een vollegrondsteeltbedrijf- tevens een ander type agrarisch bedrijf als hoofd- danwel neventak toegestaan. Deze overige ter plaatse toegestane agrarische activiteiten zijn middels aanduidingen op de verbeelding opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:
Onder nieuwvestiging wordt verstaan vestiging op een locatie waar in het huidig geldende bestemmingsplan geen bestemmingsvlak/bouwvlak is gelegen. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is overeenkomstig de IOV niet toegestaan.
Het is onder stringente voorwaarden wel mogelijk om met een afzonderlijke planprocedure in het kader van een verplaatsing nieuwvestiging van een (agrarisch) bedrijf toe te staan, mits sprake is van een groot openbaar belang, waarbij hervestiging niet mogelijk is. In voorkomend geval is een individuele afweging noodzakelijk en zal een afzonderlijke planologische planprocedure gevolgd dienen te worden.
Bedrijf naar agrarisch
Omschakeling van een niet-agrarisch bedrijf naar een vollegrondsteeltbedrijf kan op gronden die geheel of grotendeels worden omgeven door 'agrarisch gebied' en 'agrarisch gebied met landschapswaarden' onder voorwaarden via een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan.
Wonen naar agrarisch
Omschakeling van een burgerwoning naar een agrarisch bedrijf wordt binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. In voorkomende gevallen dient hiervoor een afzonderlijke planologische procedure te worden doorlopen.
Wijziging agrarisch bedrijfstype / diersoort
Voor omschakeling van het ene agrarische bedrijfstype naar het andere gelden navolgende regels:
Niet veehouderij bedrijven
Bebouwingsuitbreiding binnen het agrarisch bestemmingsvlak is hier in beginsel rechtstreeks toegestaan.
Veehouderijbedrijven
Oprichting van voorzieningen en bedrijfsgebouwen, die geen uitbreiding van oppervlakte dierenverblijf betreffen kunnen overeenkomstig de reguliere rechtstreekse bouwmogelijkheden binnen een agrarisch bestemmingsvlak opgericht, benut en gebruikt worden.
Voor uitbreiding van het oppervlak van dierenverblijven binnen het agrarisch bestemmingsvlak voor alle veehouderijen geldt dat in het kader van een zorgvuldige veehouderij voldaan dient te worden aan de randvoorwaarden zoals opgenomen in de IOV, waaronder de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) en stalderingsregeling. Daarnaast dient als gevolg van de Wet natuurbescherming tevens te worden voldaan aan de stikstofgebruiksbepaling.
Indien sprake is van een aangeduid 'kleinschalig agrarisch bedrijf' mag de bestaande bebouwde oppervlakte dierenverblijf slechts met maximaal 15% worden vergroot. Indien verdere uitbreiding is gewenst, zal dit buitenplans moeten plaatsvinden. Tenslotte geldt op basis van rechtstreeks werkende regels van de IOV dat uitbreiding van oppervlakte dierenverblijf voor een geitenhouderij is uitgesloten.
Zorgvuldige veehouderij
Om nadere sturing te kunnen geven aan de ontwikkelingen van de veehouderij geldt voor uitbreiding van het bestaande oppervlakte aan dierenverblijven (dd. maart 2017) (> 100 m2) dat dient te worden voldaan aan diverse randvoorwaarden conform de vereisten van de IOV om te kunnen voldoen aan een zorgvuldige veehouderij. Dit betreft navolgende randvoorwaarden:
Bovenstaande randvoorwaarden mbt een zorgvuldige veehouderij zijn als extra voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheden voor uitbreiding van oppervlakte dierenverblijven toegevoegd.
Stalderingsregeling
Voor hokdierhouderijen (= een veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij) gelden cf de IOV aanvullende stalderingseisen. Staldering betekent dat een ondernemer die een dierenverblijf ( =gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen) wil oprichten danwel uitbreiden of die een bestaand gebouw als dierenverblijf in gebruik wil nemen binnen het bestaand bouwperceel, bewijs moet overleggen dat er elders 110% bestaand dierenverblijf is gesaneerd door sloop of herbestemming. Een bestaand dierenverblijf betreft een dierenverblijf dat uitgaande van de peildatum van 17 maart 2017 in de drie daaraan voorafgaande jaren legaal en onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van dieren. De regeling geldt in alle gevallen waarbij de oppervlakte dierenverblijf van de hokdierhouderij toeneemt, dus ook als een bestaande stal wordt vergroot qua oppervlakte of met een aanbouw.
Omdat er voor nertsenhouderijen ook landelijke maatregelen gelden die de omvang sturen, geldt de stalderingsregeling niet voor nertsen.
De stalderingsregeling is in dit bestemmingsplan als extra voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van oppervlakte dierenverblijven toegevoegd.
Ammoniakemissie/stikstofdepositie plafond
De Wet natuurbescherming verplicht dat ontwikkelingen geen negatieve gevolgen mogen hebben op Natura 2000- gebieden. Met name stikstof (voor veehouderijen met name bestaande uit ammoniak) heeft grote negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Voor deze natuurgebieden een kritische depositiegrens vastgesteld met betrekking tot stikstofdepositie. Wanneer deze grens is bereikt, kan een ondernemer niet meer verder uitbreiden met stikstofgevoelige activiteiten. Om grip te krijgen op de kritische depositieruimte kan een depositiegrens per veehouderijbedrijf worden vastgelegd. Dit kan gedaan worden door het vastleggen van een natuurvergunning van een (veehouderij)bedrijf, onder de voorwaarde dat deze niet is verleend met gebruik making van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Wanneer een bedrijf niet beschikt over een bruikbare natuurvergunning , dient de feitelijke situatie die vergund is met een milieuvergunning aan een (veehouderij)bedrijf vastgelegd te worden. Op deze manier zijn negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden uit te sluiten.
In het bestemmingsplan is een gebruiksregeling opgenomen, waarmee een toename van de ammoniakemissie en stikstofdepositie niet is toegestaan. Deze regeling zorgt ervoor dat voor ontwikkelingen die binnen de gebruiksregel passen (geen toename van de emissie van stikstof), geen aparte procedures nodig zijn. Bijvoorbeeld als er wordt ontwikkeld in combinatie met het toepassen van technieken om de emissie van stikstof extra te beperken. Op basis van de (Wet stikstofreductie en natuurverbetering) en aanpassing van de rekenmethode is overigens geen sprake van een toename van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied indien sprake is van een toename van stikstofdepositie afgerond 0 mol/ha/jaar, te weten kleiner dan 0,005 mol/ha/jaar.
Voor ontwikkelingen die het verbaal geregelde stikstofplafond wel overschrijden, is een aparte procedure noodzakelijk, waarin de mogelijk negatieve effecten op de omliggende natuurgebieden nader beoordeeld kunnen worden.
Ten behoeve van een voorgenomen bedrijfsontwikkeling, waarbij vormverandering en/of vergroting van het bestaande agrarisch bestemmingsvlak noodzakelijk is, is in het bestemmingsplan eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor de uitbreiding van een agrarisch bestemmingsvlak gelden een aantal algemene randvoorwaarden, die gelden voor alle type bedrijven. Dit betreft onder meer:
Daarnaast is de omvang van de uitbreidingsmogelijkheden mede afhankelijk van het agrarische bedrijfstype:
Uitbreiding is onder voorwaarden mogelijk tot een omvang van maximaal 1,5 ha;
Uitbreiding is mogelijk tot een omvang van 2,0 ha; indien het bestaande bouwvlak reeds 2,0 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met max. 20%.
Uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven is in beginsel toegestaan tot 4,0 ha (met netto 3,0 ha glas). Dit geldt echter niet voor glastuinbouwbedrijven gelegen binnen de groenblauwe mantel. Dan wordt conform het provinciaal beleid geen verdere uitbreiding van het bestemmingsvlak toegestaan.
Uitbreiding en vormverandering van het agrarisch bestemmingsvlak ten behoeve van een melk-/rundveehouderij of overige grondgebonden veehouderij is mogelijk tot maximaal 1,5 ha; hierbij dient te worden voldaan aan de stikstofgebruiksbepalingen en gelden tevens de gestelde eisen voor een zorgvuldige veehouderij, cf de IOV. Deze aanvullende randvoorwaarden hebben betrekking op:
Via een specifieke wijzigingsbevoegdheid kan zo nodig (boven de 1,5 ha) opslag van ruwvoer buiten het bouwvlak worden toegestaan, middels toevoeging van een differentiatievlak ('overige zone – ruwvoerdervoorziening') tot maximaal 0,5 ha, mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, dit niet met een reguliere bouwvlakvergroting binnen het bouwvlak van maximaal 1,5 ha gerealiseerd kan worden en de omvang van het differentiatievlak met het bouwvlak gezamenlijk niet meer dan 2,0 ha bedraagt.
In een aantal bijzondere situaties kan eveneens een verdere vergroting dan 1,5 ha worden toegestaan, op basis van de provinciale IOV:
Dit betreft evenwel uitzonderingssituaties. In voorkomende gevallen wordt een afzonderlijk planologische procedure vereist.
Uitbreiding en vormverandering van het agrarisch bestemmingsvlak van een hokdierbedrijf (varkenshouderij, stierenhouderij, vleeskalverenhouderij of pluimveehouderij) kan onder stringente randvoorwaarden worden toegestaan tot max. 1,5 ha. Bij de uitbreiding dienen de voorwaarden, zoals gelden bij uitbreiding van oppervlakte dierenverblijven in het kader van een zorgvuldige veehouderij, de stalderingsregeling en het stikstofdepositieplafond in acht te worden genomen.
Op basis van landelijke en provinciale regelgeving is uitbreiding van oppervlakte aan dierenverblijven van een nertsenhouderij en geitenhouderij binnen dit bestemmingsplan niet toegestaan.
Teeltondersteunende kassen
Oprichting van teeltondersteunende kassen binnen een agrarisch bouwvlak wordt overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' binnen de bestemming 'Agrarisch gebied' bij recht toegestaan tot maximaal 5.000 m2 binnen een agrarisch bestemmingsvlak;
Binnen de aanduiding 'overige zone – groenblauwe mantel' en de aanduiding 'overige zone – natuurnetwerk brabant' en/of bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' wordt de oprichting van teeltondersteunende kassen conform de IOV niet toegestaan.
Permanente teeltondersteunende voorzieningen
Permanente voorzieningen zijn teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd gebruikt worden, dit betreft zowel hoge voorzieningen (bakken op stellingen en regenkappen) als lage voorzieningen (containervelden). Vanwege de relatief grote ruimtelijke uitstraling, de duurzaamheid van de voorziening en het ontbreken van een directe relatie met het grondgebruik dienen deze permanente voorzieningen conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht.
Als het bestemmingsvlak te klein is om de permanente voorzieningen te realiseren kan een vergroting van het bestemmingsvlak worden aangevraagd ten behoeve van realisering van deze permanente teeltondersteunende voorzieningen. Aanvullend kan in het bestemmingsplan via een binnenplanse afwijking (artikel 3.3.4 respectievelijk 5.3.4) ook realisering van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bestemmingsvlak worden toegestaan (bv ten behoeve van containervelden) tot maximaal 5 ha. Dit is echter niet mogelijk binnen het NNB. Voor gronden gelegen binnen de groenblauwe mantel geldt een maximum van 3 ha.
Reeds bestaande, vergunde voorzieningen buiten het bestemmingsvlak zijn aangegeven met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening'.
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Tijdelijke voorzieningen betreffen voorzieningen die op dezelfde locatie worden gebruikt zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 8 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Aangezien de ruimtelijke impact van dergelijke voorzieningen minder groot wordt geacht is oprichting van deze voorzieningen buiten het agrarisch bestemmingsvlak:
De bewerking van eigen mest op dezelfde bedrijfslocatie van het agrarische bedrijf binnen het agrarische bestemmingsvlak maakt deel uit van de agrarische bedrijfsvoering en wordt dan ook rechtstreeks toegestaan.
De bewerking van mest van andere agrarische bedrijven of van andere locaties van hetzelfde bedrijf is in dit bestemmingsplan niet toegestaan. Dit kan op basis van de IOV uitsluitend onder stringente randvoorwaarden op specifieke locaties worden toegestaan.
De gemeente voert een terughoudend beleid met betrekking tot uitbreiding van de woonfunctie in het buitengebied. Dit geldt in beginsel ook voor arbeidsmigranten.
Voor de huisvesting van arbeidsmigranten is nieuw beleid in voorbereiding, dat afzonderlijk aan de raad voorgelegd zal worden en nadat het beleid is vastgesteld worden doorvertaald in een paraplubestemmingsplan dat geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Best. Vanwege deze actualisatie is in het bestemmingsplan geen regeling meer opgenomen.
In de gebruiksregels van het bestemmingsplan is opgenomen dat binnen een afstand van 50 meter (conform de huidig gangbare normen met betrekking tot spuitvrije zones) tot de bestemmingsgrens van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies (wonen, bedrijf, maatschappelijk, recreatie en sport) het gebruik van gronden ten behoeve van boomteelt in beginsel niet is toegestaan. Via verlening van een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag een kleinere aan te houden afstand tussen boom- en/of fruitteelt en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies worden toegestaan, mits deze afstanden door middel van locatie specifiek onderzoek zijn onderbouwd, bv door middel van driftreducerende maatregelen.
Paardenbakken dienen in beginsel binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht. Indien dit niet mogelijk is kunnen via een binnenplanse afwijking paardenbakken (uitsluitend ten behoeve van hobby-matig gebruik), onder voorwaarden (waaronder landschappelijke inpassing) ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd, mits gelegen in de bestemming 'Agrarisch ' danwel 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' . De omvang van de paardenbak mag maximaal 1.800 m2 bedragen. De paardenbak dient op minimaal 50 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning te zijn gesitueerd (afstand tot aan de gevel). Het is verder niet toegestaan om ten behoeve van de paardenbakken buiten het bestemmingsvlak bouwwerken zoals lichtmasten, schuurtjes ed. op te richten. Bestaande hobbymatige paardenbakken grenzend aan een bestemmingsvlak zijn specifiek aangeduid.
De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. Bedrijven waar (nog) geen bedrijfswoning aanwezig is zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding “geen bedrijfswoning toegestaan”. Via afwijking is conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006', de mogelijkheid opgenomen om alsnog een bedrijfswoning te kunnen bouwen, indien het een volwaardig bedrijf betreft en de noodzaak van een bedrijfswoning is gebleken.
De inhoud van de agrarische bedrijfswoning mag conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' maximaal 750 m3 bedragen, tenzij de woning bij vaststelling van dit bestemmingsplan al een grotere omvang heeft. In dat geval geldt deze inhoud als maximale inhoud.
Indien een bedrijfswoning onderdeel is van een bestaand woonboerderijpand, dan is verbouw en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten ten behoeve van de bedrijfswoning toegestaan; bij eventuele herbouw hiervan mag de maximale inhoud van de nieuw te bouwen bedrijfswoning niet meer bedragen dan 750 m3.
Om in de zorgbehoefte te voorzien is conform de geldende regeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' voorzien in een afwijkingsmogelijkheid om een tijdelijke zelfstandige woonruimte te kunnen gebruiken ten behoeve van mantelzorg. De bijbehorende randvoorwaarden betreffen onder meer dat de afhankelijke woonruimte binnen de bestaande bebouwingsregeling wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2 en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Bovendien dient de behoefte met een verklaring van een huisarts of andere medisch adviseur aangetoond te kunnen worden.
Op basis van aangepaste landelijke wetgeving kunnen dergelijke voorzieningen onder voorwaarden ook vergunningsvrij worden gerealiseerd. Derhalve is een regeling binnen het bestemmingsplan niet doelmatig en dan ook niet opgenomen.
Conform vastgesteld gemeentelijk beleid kan via een afwijkingsmogelijkheid het gebruik van een deel van de bedrijfswoning tot maximaal 100 m2 ten behoeve van een tweede huishouden worden toegestaan. Randvoorwaarden betreffen onder meer dat er sprake is van wonen van meerdere generaties bij elkaar, uitsluitend in een familierelatie in de 1e lijn en een van de bewoners 60 jaar of ouder is.
Voor gebruik van een deel van een ander gebouw gelden aanvullende randvoorwaarden onder meer met betrekking tot beperking van omliggende bedrijven, waarborging van een goed woon- en leefklimaat en een goede landschappelijke inpassing.
Conform het provinciaal beleid dient versteniging in het buitengebied zoveel mogelijk te worden voorkomen en is oprichting van een nieuwe tweede bedrijfswoning niet meer toegestaan. In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' werd de oprichting van een tweede bedrijfswoning ook al niet toegestaan. Als gevolg van het nieuwe provinciale beleid is dit echter ook niet mogelijk via een aparte planprocedure.
Woningen die in het geldende bestemmingsplan als tweede bedrijfswoning zijn aangeduid zijn als zodanig gehandhaafd. Betreffende locaties zijn specifiek op de verbeelding opgenomen, middels de bouwaanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
Sinds 2013 is specifieke wetgeving in werking getreden ten aanzien van de plattelandswoning,, die een oplossing kan bieden voor de afsplitsing van voormalige agrarische bedrijfswoningen van de bijbehorende bedrijfsgebouwen. Deze wetgeving gaat in op de problematiek dat nu geen burgerbewoning mag plaatsvinden in een voormalige agrarische bedrijfswoning, zonder dat het agrarische bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde, daar negatieve effecten van ondervindt in de bedrijfsvoering. De oplossing van de problematiek rond de plattelandswoningen is voor een belangrijk deel gezocht in aanpassing van wet- en regelgeving op het terrein van milieu. Hierbij wordt geregeld dat voortaan alleen nog het planologische regime bepalend zal zijn voor de mate van bescherming tegen nadelige milieueffecten die aan een woning toekomt, en niet langer het – al dan niet met dat planologische regime strijdige – feitelijke gebruik.
Deze regelgeving heeft alleen betrekking op afgesplitste bedrijfswoningen en het voormalig bedrijf waar deze woning toe behoorde. In andere gevallen blijft de huidige milieu wet- en regelgeving van kracht.
Als gevolg van deze wet kan het college bij voormalige agrarische bedrijfswoningen besluiten om in afwijking van het bestemmingsplan burgerbewoning van agrarische bedrijfswoningen toe te laten. De bedrijfswoning kan dan als plattelandswoning worden gebruikt. Als gevolg is deze woning niet beschermd tegen de milieubelasting van het bedrijf, waarvan de woning voorheen deel uitmaakte. De gemeente dient een afweging te maken of een plattelandswoning wenselijk is. Zij bepaalt of er ter plaatse van de woning nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen die het mogelijk maakt om in specifieke gevallen (bestaande, langdurige knelpuntsituaties) een agrarische bedrijfswoning te laten gebruiken als burgerwoning door personen die geen functionele binding (meer) hebben met het binnen hetzelfde bestemmingsvlak gelegen agrarische bedrijf door toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-plattelandswoning', onder navolgende randvoorwaarden:
Nevenactiviteiten kunnen een bijdrage leveren aan de sociaal economische positie van de agrariërs, derhalve wordt de ontplooiing van dergelijke activiteiten in dit bestemmingsplan ook toegestaan.
Een beperkt aantal agrarische nevenactiviteiten met geringe maatvoering is zonder meer ('bij recht') toegestaan. Dit betreft:
De gezamenlijke vloeroppervlakte van bovenstaande nevenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 50% van de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 500 m2, uitgezonderd statische opslag en minicampings.
Nevenactiviteiten met een mogelijk grotere ruimtelijke impact kunnen via afwijking worden toegestaan, waarmee een nadere toetsing aan mogelijke effecten op de omgeving plaats kan vinden. Dit betreft:
Als randvoorwaarden gelden hiervoor onder meer:
Als gevolg van diverse ontwikkelingen in de landbouwsector komen veel agrarische bedrijfsgebouwen vrij. Beëindiging van het agrarisch gebruik kan leiden tot verloedering van (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing en aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Indien hergebruik samen gaat met sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing kan dit bijdragen aan ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Bovendien kan hergebruik een impuls leveren aan de versterking van de leefbaarheid op het platteland en kan het kapitaalvernietiging voorkomen.
In het bestemmingsplan zijn conform het geldende plan regels opgenomen teneinde verschillende vormen van functieverandering te faciliteren. Dit betreft standaard mogelijkheden voor locaties, waar de bedrijfsmatige activiteiten recent of in de nabije toekomst worden beëindigd. Conform provinciaal beleid en de Nota van Uitgangspunten behoeft hergebruik ten behoeve van een bedrijfsfunctie niet meer beperkt te blijven tot locaties binnen een aangeduide bebouwingsconcentratie, maar is dit binnen de gehele gemeente toegestaan.
Voor dit nieuwe bestemmingsplan buitengebied is op basis van de recent vastgestelde beleidsnotitie Vrijkomende agrarische bebouwing gezocht naar generieke bestemmingsregels voor functieverandering die op een groot deel van de locaties passend in de toegestane omvang. Dit heeft zich vertaalt in diverse mogelijkheden voor hergebruik bij recht toe te staan en middels afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Ontwikkelingen die om maatwerk vragen worden buitenplans mogelijk gemaakt. Het stappenplan uit deel C van de beleidsnotitie vormt een hulpmiddel voor het maken van een afweging op maat van die verzoeken die de standaardmogelijkheden van het bestemmingsplan te boven gaan.
De toekomstige inwerkingtreding van de Omgevingswet gaat juridische opties bieden procedures te vereenvoudigen. Daarnaast komen er ook meer mogelijkheden voor het gebruik van andere type instrumenten zoals een 'meldingsplicht' of 'gelijkwaardigheidsregels'. Bovendien kan dan de bevoegdheid om functies te wijzigen of te veranderen door de gemeenteraad gedelegeerd worden aan het college.
Hergebruik voor de bestemming Wonen is in het hele buitengebied mogelijk. Voorwaarden betreffen onder meer dat:
Een voormalige agrarisch bedrijfslocatie kan ook worden hergebruikt door een agrarisch verwant of technisch hulpbedrijf of paardenhouderij.
Hiervoor gelden onder meer navolgende voorwaarden:
Ook de hervestiging van niet-agrarische bedrijven, waaronder ook opslag bedrijven kan in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen worden toegestaan onder navolgende randvoorwaarden:
Daarnaast kan hervestiging van recreatieve bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen worden toegestaan. Hiervoor gelden onder meer navolgende voorwaarden:
Tenslotte kan functieverandering plaatsvinden naar een bestemming ten behoeve van een maatschappelijke zorgvoorziening onder navolgende randvoorwaarden:
Toekenning bestemmings- en bouwvlakken bestaande woningen
In het vigerende bestemmingsplan was sprake van zogenaamde verbale bouwvlakken. Op de verbeelding was per woning een 'stip' opgenomen. Ter plaatse van de 'stip' was wonen als medebestemming toegestaan. Naast de agrarische gebiedsbestemming was ook de bestemming wonen toegestaan tot een maximum oppervlakte van 1.500 m² per ruimtelijke eenheid.
In dit bestemmingsplan is conform de Nota van Uitgangspunten voor iedere woning een apart bestemmingsvlak opgenomen van waar mogelijk 1.500 m2. De bestemmingsvlakken zijn bepaald op basis van luchtfoto's, waarbij alle bestaande/vergunde bebouwing binnen het bestemmingsvlak dient te worden opgenomen. Bestaande verhardingen zij hier zo mogelijk ook in opgenomen. De aangrenzende gronden, die in gebruik zijn als privé-tuin zijn bestemd als 'Tuin', indien sprake is van een ingerichte voortuin met bestaande inritten. Goed ingepaste achtertuinen zijn voorzien van de bestemming 'Tuin-Landschap'. Oprichting van bebouwing is hier niet toegestaan, ook niet vergunningsvrij. Op overige locaties waar nog geen goede landschappelijke inpassing is en verharding en bebouwing buiten de 1500 m² woonbestemming ligt, is de bestemming 'Agrarisch' teruggelegd. Indien de omvang van de tuin > 3.500 m2 is voor de overige gronden de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke tuin ' opgenomen.
Daarnaast mogen agrarische (onbebouwde) gronden binnen een contour van 50 m rondom en aansluitend aan het woon- en tuinbestemmingsvlak, hobbymatig gebruikt worden (stalling van paard, fruitboomgaard etc.).
Ten behoeve van het kunnen bieden van enige flexibiliteit is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het toegekende woonbestemmingsvlak onder voorwaarden van vorm kan worden gewijzigd, mits de totale omvang niet wordt uitgebreid.
Omvang burgerwoning
Voor de toegestane omvang van bestaande burgerwoningen geldt, dat:
Herbouw burgerwoning
De toegestane omvang van de bijgebouwen bij burgerwoningen is ten opzichte van de huidige regeling vergroot tot maximaal 100 m2.
Via afwijking kan de toegestane oppervlakte van bijgebouwen worden vergroot tot maximaal 300 m2 , mits wordt voldaan aan enkele aanvullende randvoorwaarden (met betrekking tot sloop van overtollige bebouwing (uitbreiding met max. 50 % van de te slopen bebouwing (bijgebouwen / voormalige bedrijfsgebouwen)), landschappelijke inpassing, overige ruimtelijke kwaliteitsverbetering). In voorkomend geval kan deze sloop van overtollige bebouwing niet tevens worden benut voor vergroting van het toegestane inhoud van de woning. Vergroting van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 300 m2 kan ook met een andere ruimtelijke kwaliteitsverbetering (dan sloop van overtollige bebouwing) worden toegestaan en/of verbetering van de cultuurhistorische kwaliteit en/of investering in duurzaamheid e.d.. Dit betreft echter altijd maatwerk en zal derhalve dan via een afzonderlijke buitenplanse procedure dienen te worden geregeld.
Wanneer, na toepassing van een kwaliteitsverbeteringsregeling, sprake is van meer dan 100 m2 aan oppervlakte legale bijgebouwen bij een woning, dan wordt dit oppervlak middels een bouwaanduiding vastgelegd.
Conform de huidige regeling kan bij woonboerderijpanden ten behoeve van het behoud van de panden onder voorwaarden splitsing worden toegestaan.
Cultuurhistorische bebouwing is in dit bestemmingsplan op basis van een quickscan aangeduid op de verbeelding ('cultuurhistorische waarden' ). Deze aangeduide panden komen derhalve mogelijk in aanmerking voor woningsplitsing. Om echter recht te doen aan de doelstelling van de regeling (behoud van cultuurhistorische waarde), is ook voor panden die niet zijn aangeduid met 'cultuurhistorische waarde' maar waarvoor met een bouwhistorisch onderzoek kan worden aangetoond dat er wel degelijk sprake is van een te behouden cultuurhistorische waarde, woningsplitsing mogelijk gemaakt.
Provinciale randvoorwaarde is dat met de splitsing het belang van het behoud of herstel van deze waardevolle bebouwing is gediend. Hiertoe dient inzicht te worden gegeven in de cultuurhistorische waarden van bebouwing. Er dient aangetoond te worden dat de splitsing bijdraagt aan de instandhouding of het versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden en het bestaande architectonische karakter en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden niet wezenlijk aangetast worden. Hiertoe kan het bevoegd gezag advies vragen aan terzake deskundigen, zoals de Monumentencommissie.
In de Structuurvisie buitengebied is reeds opgenomen dat splitsing van een woning alleen mogelijk is wanneer sprake is van cultuurhistorische bebouwing, een beeldbepalend pand of een karakteristiek pand.
De inhoud van de gesplitste woningen mag per woning niet minder dan 350 m3 bedragen. De maximaal toegestane omvang van de bijgebouwen per gesplitste woning bedraagt maximaal 100 m2, eventueel resterende bijgebouwen dienen te worden gesloopt. Daarnaast mag de woningsplitsing niet leiden tot onevenredige beperkingen van de bedrijfsbelangen van omliggende (agrarische) bedrijven. Bovendien dient de woning uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat aanvaardbaar te zijn. Voor de tevens noodzakelijke landschappelijke inpassing kan ook worden verstaan de cultuurhistorisch verantwoorde inrichting van het erf.
Conform de gemeentelijke regeling voor aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijvigheid kunnen aan huis verbonden beroepen rechtstreeks worden toegestaan, voor zover de activiteit is opgenomen in bijlage 4 van de regels onder voorwaarden tot max. 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 100 m2.
Daarnaast kan via afwijking kleinschalige bedrijvigheid worden toegestaan tot max. 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 100 m2, ten behoeve van een kleinschalige bedrijfsactiviteit die is opgenomen in bijlage 5 van de regels.
Bestaande, legaal gebouwde (vergunde) opstallen en/of overkappingen worden toegestaan.
Conform het vigerende plan wordt in het plan de mogelijkheid geboden tot oprichting van nieuwe schuilhutten ten behoeve van de huisvesting van hobbymatig gehouden dieren. Een schuilstal beschermt dieren tegen zon, wind en regen en biedt daarnaast ook een plek om de dieren op verantwoorde wijze te verzorgen en te voeren en ze in geval van een dierziekte onderdak te verschaffen.
Voor oprichting van nieuwe schuilstallen is hiertoe in het plan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee oprichting van een schuilhut kan worden toegestaan tot max. 20 m2, mits onder andere gesitueerd zoveel mogelijk aan de openbare weg, noodzakelijk vanuit dierenwelzijn en aansluitend op bestaande bebouwing en/of groenelemententen op het perceel.
Paardenbakken dienen in beginsel binnen het woonbestemmingsvlak te worden opgericht. Indien dit niet mogelijk is kunnen via een binnenplanse afwijking paardenbakken (ten behoeve van hobby-matig gebruik), onder voorwaarden (waaronder landschappelijke inpassing) ook aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd, mits gelegen in de bestemming 'Agrarisch ' danwel 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. De omvang van de paardenbak mag maximaal 1.800 m2 bedragen. Het is verder niet toegestaan om ten behoeve van de paardenbakken buiten het bestemmingsvlak bouwwerken zoals lichtmasten, schuurtjes ed. op te richten. Bestaande hobbymatige paardenbakken grenzend aan een bestemmingsvlak zijn specifiek aangeduid.
Omschakeling naar een agrarische bedrijf wordt in dit bestemmingsplan niet toegestaan, met uitzondering van omschakeling naar een vollegrondsteeltbedrijf, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen.
Bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied horen in principe thuis binnen de bebouwde kom of op een bedrijventerrein. De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn daarom positief bestemd, maar met de uitbreiding van de bedrijven wordt terughoudend omgegaan. Nieuwe niet-agrarische bedrijven zijn alleen zeer kleinschalig en onder strikte voorwaarden mogelijk.
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat voorkomen wordt dat de ruimtelijke impact van de bestaande niet-agrarische bedrijven op het landschap en de leefbaarheid groeit. De bestaande bedrijven zijn daarom positief bestemd maar met de uitbreiding van de bedrijven wordt terughoudend omgegaan. De mogelijkheden voor omschakeling naar andere typen bedrijvigheid zijn beperkt.
In dit bestemmingsplan is hiertoe aangesloten bij de huidige bestemmingsregeling. Alle positief bestemde bedrijven zijn conform hun huidige functie vastgelegd. De bedrijven mogen uitsluitend worden uitgeoefend op de plaats waar ze gelokaliseerd zijn. Per bedrijf is de omvang van de huidige toegestane bebouwing verbaal in de regels vastgelegd.
Eventuele verdere uitbreiding van bebouwing wordt binnen dit bestemmingsplan niet toegestaan. Hiervoor is een afzonderlijke afweging en ro-procedure noodzakelijk.
Conform de regeling bij agrarische bedrijven kunnen ook bij niet-agrarische overige nevenactiviteiten via een binnenplanse afwijking toegestaan worden.
Omschakelingsmogelijkheden
Omschakeling naar een ander type niet-agrarisch bedrijf kan via een afwijking onder voorwaarden worden toegestaan in het gehele buitengebied, mits onder andere het bestemmingsvlak alsmede de oppervlakte bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot en het nieuw te vestigen type bedrijf niet leidt tot meer milieuhinder voor de omgeving. Conform de provinciale IOV en de geldende bestemmingsregeling mag het nieuwe bedrijf uitsluitend tot milieucategorie 1 of 2 behoren.
Indien het bestaande bedrijfsbestemmingsvlak groter is dan 5.000 m2 is de niet-agrarische functieverandering alleen via wijziging mogelijk en geldt hierbij als aanvullende voorwaarde dat het nieuwe bestemmingsvlak dient te worden verkleind tot 5.000 m2 (voor agrarisch verwante bedrijven geldt een maximale omvang van 1,5 ha).
Omschakeling naar een burgerwoning is in het hele buitengebied toegestaan, mits overtollige bebouwing wordt gesloopt;
Omschakeling naar een agrarische bedrijf wordt in dit bestemmingsplan niet toegestaan, met uitzondering van omschakeling naar een vollegrondsteeltbedrijf, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen.
De 3 bestaande paardenhouderij bedrijven binnen de gemeente betreffen gemengde bedrijven, die niet overwegend zijn gericht op het fokken van paarden, maar waar ook sprake is van het africhten van paarden, paardenhandel, transport, stallen en instructielessen. Dergelijke gebruiksgerichte bedrijven hebben veelal een andere ruimtelijke uitstraling en een grotere publieks- en verkeersaantrekkende werking dan een regulier agrarisch bedrijf. Deze bedrijven zijn voorzien van de specifieke bestemming 'Bedrijf – paardenhouderij'.
Conform de bestemmingsregeling voor bedrijven is per bedrijf de omvang van de huidige toegestane bebouwing in de regels vastgelegd. Daarnaast zijn conform de IOV de bestaande (bedrijfsmatige) paardenbakken binnen het bestemmingsvlak gebracht. Ter plaatse is oprichting van bebouwing niet toegestaan.
Eventuele verdere uitbreiding van bebouwing wordt binnen dit bestemmingsplan niet toegestaan. Hiervoor is een afzonderlijke afweging en ro-procedure noodzakelijk.
Middels een wijzigingsbevoegdheid kan de bedrijfsbestemming desgewenst onder voorwaarden worden gewijzigd naar onder meer een andere bedrijfsbestemming, een woonbestemming of een recreatie bestemming.
Het bestaande trafo-station aan de Ploegstraat is conform de bestaande bestemminsgregeling voorzien van een afzonderlijke bestemming 'Bedrijf – nutsbedrijf'. Bedrijfsbebouwing is uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak toegestaan.
Binnen het plangebied bevinden zich ook enkele overige, kleinschalige nutsvoorzieningen. Deze voorzieningen zijn eveneens bestemd als 'Bedrijf – nutsvoorziening' en voorzien van een adequate planologische regeling.
Horecabedrijven passen in het plangebied vanwege hun ondersteunende functie voor het recreatief medegebruik van het buitengebied. Deze bedrijven waren in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' nog voorzien van de bestemming 'Bedrijf', maar zijn in onderhavig bestemmingsplan conform de landelijke digitaliseringseisen (het SVBP) opgenomen binnen de bestemming 'Horeca'. Per bedrijf is de toegestane bebouwing in de regels vastgelegd.
Verdere uitbreiding van deze bebouwing is conform de bestaande regeling niet toegestaan.
Nieuwvestiging van horeca-bedrijven wordt niet toegestaan. Wel kunnen kleinschalige horecavoorzieningen worden toegestaan als ondergeschikte niet-agrarische nevenactiviteit.
Binnen het plangebied bevinden zich ook enkele maatschappelijke voorzieningen. Dit betreft onder andere een buurthuis, dierenbegraafplaats, scouting, een kapel en een terrein voor militaire zaken.
Betreffende voorzieningen zijn voorzien van een specifieke bestemmingsregeling conform de huidige regeling. Deze voorzieningen zijn op de verbeelding bestemd als 'Maatschappelijk'. De toegestane bebouwing van deze locaties is in de regels vastgelegd.
Verdere uitbreiding van deze bebouwing is conform de bestaande regeling niet toegestaan.
Militair oefenterrein
In het zuidwesten van het plangebied bevindt zich een militair oefenterrein. Dit terrein maakt tevens onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant. Dit terrein is conform de bestaande regeling voorzien van een specifieke bestemming 'Maatschappelijk – militair oefenterrein'.
Ter plaatse is conform de geldende bestemmingsregeling geen oprichting van gebouwen of bouwwerken toegestaan. Voor bodemingrepen geldt ter plaatse een omgevingsvergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden.
De bestaande recreatieve voorzieningen zijn conform de huidig geldende regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' bestemd als “Recreatie”. De toegestane bebouwing van deze locaties is in de regels vastgelegd. Verdere uitbreiding van deze bebouwing is conform de bestaande regeling niet toegestaan.
Wel wordt via afwijking de mogelijkheid geboden tot vergroting van de toegestane ondergeschikte horeca en/of detailhandel bij de bestaande recreatieve voorzieningen.
Nieuwe recreatieve locaties kunnen conform de huidige regeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' uitsluitend na functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijf plaatsvinden, conform de hieraan gestelde randvoorwaarden. (ook buiten bebouwingsconcentraties).
Daarnaast is het oprichten van kleine bouwwerken voor recreatief (mede)gebruik in het buitengebied in principe overal toegestaan. Te denken valt bij voorbeeld aan: picknicktafels, speel- en schuilgelegenheden, informatieborden en bewegwijzering.
De bestaande sportvoorzieningen zijn in de huidig geldende regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' bestemd als “Recreatie”, maar zijn in onderhavig bestemmingsplan conform de landelijke digitaliseringseisen (het SVBP) opgenomen binnen de bestemming 'Sport'. Per locatie is de toegestane bebouwing in de regels vastgelegd.
Verdere uitbreiding van deze bebouwing is conform de bestaande regeling niet toegestaan.
Evenals in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' wordt oprichting van een nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf rechtstreeks toegestaan voor maximaal 15 kampeermiddelen, mits de afstand tot een woning van derden minimaal 50 m bedraagt en sprake is van een zorgvuldige landschappslijke inpassing.
Middels een afwijkingsmogelijkheid (artikel 44.1 onder g) kan oprichting van een nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen ook bij burgerwoningen worden toegestaan en kan het maximaal aantal kampeermiddelen bij agrarische bedrijven worden vergroot tot 25 kampeermiddelen. Hiervoor gelden onder meer navolgende randvoorwaarden:
Conform de gemeentelijke beleidsregel 'kleinschalig overnachten' kan via een afwijking onder voorwaarden een nieuwe kleinschalige overnachtingsvoorziening worden toegestaan in een (bedrijfs)woning. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat het toegestane vloeroppervlak maximaal 50% van het woonoppervlak mag bedragen tot een maximum van 150 m2. Daarnaast geldt een maximum van 5 kamers en 10 gasten.
De voorziening mag alleen door de hoofdbewoner of eigenaar worden aangeboden, (die ter plaatse ook moet wonen en verblijven) en mag geen belemmering vormen voor omliggende bedrijven. Daarnaast moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Uitsluitend bestaande, vergunde b&b accommodaties, die niet voldoen aan de generieke regeling (bv. vanwege situering in een (voormalig) bedrijfsgebouw) zijn specifiek op de verbeelding opgenomen en voorzien van de aanduiding 'kleinschalige overnachting'.
Met een binnenplanse afwijkingsregeling (artikel 42.3) kan de gemeente het tijdelijk gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch met waarden', 'Bedrijf', 'Bedrijf - Agrarisch verwant', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie' en 'Verkeer' voor evenementen toe te staan. Hiervoor gelden onder meer de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
Daarnaast is voor enkele specifieke locaties, waar sprake is van jaarlijks terugkerende evenementen, een maatwerkregeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Alle openbare wegen zijn conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Hierbij heeft wel een bestemmingscorrectie plaats gevonden indien sprake is van overlap met A-watergangen, aangezien deze van de bestemming 'Water' zijn voorzien. Daarnaast hebben incidenteel kleine aanpassingen plaatsgevonden naar aanleiding van de recente kadastrale ondergrond.
Een aantal van de onverharde wegen in de gemeente heeft recreatieve en cultuurhistorische waarden. Ter bescherming van deze waarden dienen deze wegen en paden behouden te blijven en in beginsel niet te worden verhard, derhalve zijn deze onverharde wegen specifiek aangeduid op de verbeelding met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – onverharde wegen' en voorzien van een beschermingsregeling.
Daarnaast zijn ook de aanwezige waardevolle boomstructuren in het buitengebied (conform de in het Groenbeleidsplan aangeduide 'primaire boomstructuren') op de verbeelding aangeduid en voorzien van een beschermingsregeling. Aantasting hiervan is uitsluitend na verlening van een omgevingsvergunning mogelijk.
De dubbelbestemming 'leidingen' heeft betrekking op de in het plangebied gelegen leidingen.
Dit betreffen een 4-tal hogedruk aardgasleidingen, een dpo-brandstofleiding, een waterleiding alsmede een tweetal hoogspanningsverbindingen en een nog te realiseren ondergrondse hoogspanningsverbinding.
Ter beveiliging van deze leidingen gelden rondom deze leidingen beschermingszone. Binnen deze beschermingszone zijn zaken als het plaatsen van bebouwing, verstoring van de grond en het aanbrengen van (diepwortelende) beplanting omgevingsvergunningplichtig.
Betreffende leidingen zijn conform hun huidige tracé met aanvullende beschermings- en veiligheidszones opgenomen is op de verbeelding.
Het zuidelijk gedeelte van het langebied is gedeeltelijk gelegen binnen de Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van vliegbasis Eindhoven. Dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m hoog (boven maaiveld) is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km.
Daarnaast zijn er obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten (zogenaamde 'funnels') in de verlengden van de start- en landingsbanen. Binnen deze obstakelvrije vlakken, die deels zijn gelegen in het plangebied, gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m boven NAP)
De opgenomen regeling voor overige gebouwen en bouwwerken maakt weliswaar slechts een beperkte bouwhoogte mogelijk (4,5 meter of de bestaande grotere bouwhoogte), welke overeenkomstig genoemde zones, niet kan leiden tot aantasting van de veiligheid van het vliegverkeer. Desalniettemin is ter signalering zowel de IHCS als de invliegfunnel op de verbeelding opgenomen met de aanduiding 'luchtvaarverkeerzone – invliegfunnel en IHCS', inclusief een bijlage met de exact toegestane bouwhoogten ter plaatse.
De vliegbasis Eindhoven beschikt daarnaast over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeurig naderen van het vliegveld door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Het is derhalve van belang dat, in onderhavig bestemmingsplan, wordt voorkomen dat een object wordt opgericht in genoemde zones. Bouwen in de zone van de ILS kan na goedkeuring van Defensie mogelijk zijn.
De opgenomen regeling voor overige gebouwen en bouwwerken maakt slechts een beperkte bouwhoogte mogelijk (4,5 meter of de bestaande grotere bouwhoogte), welke overeenkomstig genoemde zones, niet kan leiden tot aantasting van de veiligheid van het vliegverkeer. Ter signalering is desalniettemin de ils op de verbeelding opgenomen met de aanduiding 'luchtvaarverkeerzone – ils', inclusief een bijlage met de exact toegestane bouwhoogten ter plaatse.
Als gevolg van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de gemeente Best gelegen onder het radarverstoringsgebied van een radar op de vliegbasis van Woensdrecht en Volkel. Deze zone is vastgelegd om te voorkomen dat hoge gebouwen en/of bouwwerken het functioneren van de radar van het vliegveld verstoren. De zone betreft een cirkel met een straal van 75 kilometer, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.
De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 70 kilometer van het radarstation van vliegbasis Woensdrecht, circa 20 kilometer van het radarstation van vliegbasis Volkel en circa 35 kilometer van het nieuwe radarstation Herwijnen.
Er gelden derhalve geen hoogtebeperkingen voor gebouwen binnen de planlocatie. Voor oprichting van windturbines geldt een hoogtebeperking van maximaal 90 meter boven NAP.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in oprichting van grootschalige windturbines. Voor het radarverstoringsgebied is in dit bestemmingsplan volledigheidshalve een regeling opgenomen met de aanduiding 'vrijwaringzone - radarverstoringsgebied'.
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een aantal beroepszaken tegen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' dient de gemeente voor enkele specifieke locaties een nieuwe afweging te maken. Deze locatie specifieke afweging heeft inmiddels plaatsgevonden.
Dit betreft onder meer de locatie Boslaan Zuid 11. Het bosperceel op deze locatie is al meer dan 50 jaar ingericht om te gebruiken voor de scouting. Het huidige gebruik is niet voldoende geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Best 2002. In dit bestemmingsplan is het huidige gebruik alsnog planologisch geregeld en voorzien van een nadere ruimtelijke onderbouwing, die als bijlage 13 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Voor de locatie is de bestemming Maatschappelijk opgenomen, met de nadere aanduiding 'scouting'.
De afgelopen jaren zijn een aantal afzonderlijke planherzieningen voor specifieke locaties doorlopen, die overeenkomstig in het nieuwe plan zijn opgenomen. Dit betreft onder meer navolgende wijzigins- en bestemmingsplannen:
Daarnaast zijn sinds 2006 enkele vrijstellingen verleend van het geldende bestemmingsplan. Dit betreffen zowel binnenplanse vrijstellingen alsook de zogenaamde artikel 19-procedures en projectafwijkingsbesluiten. Deze zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
Daarnaast zijn gedurende de voorbereiding van dit bestemmingsplan mede naar aanleiding van gesprekken met de gemeente een aantal particuliere verzoeken ingediend met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Voor ieder verzoek is door de gemeente een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer afgesloten (onder meer met betrekking tot de vereiste landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitsverbetering) en een afzonderlijke ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarin de specifieke omgevingsaspecten zijn afgewogen. Deze onderbouwingen zijn als bijlagen (8 t/m 30) bij de toelichting opgenomen. Het betreft navolgende 20 locaties en ontwikkelingen:
1) Aarleseweg 34
Dit betreft de vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak ten behoeve van de gewenste verplaatsing van de ter plaatse bestaande en vergunde nevenactiviteit in de vorm van een KI-station.
2) Aarleseweg 38
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie, die in het bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2002' is herbestemd voor woondoeleinden zonder sloopverplichting. De legaal aanwezige agrarische bebouwing is onder het overgangsrecht vervat. In de nieuwe situatie worden de bestaande woning en bijbehorende bouwwerken positief bestemd als burgerwoning, waarbij het mogelijk wordt om een gedeelte van de bijgebouwen in gebruik te nemen als bed & breakfast
3) Aarleseweg 50
Dit betreft een agrarische bedrijfslocatie met een bestaande nevenactiviteit (kwekerij met huisverkoop/streekwinkel), die verder wenst te ontwikkelen naar een groencentrum, waarbij sprake is van boom- en plantenteelt en tevens van verkoop van eigen producten en aan het groencentrum gelieerde diensten en producten. In dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als bedrijf met de nadere aanduiding 'groencentrum'. Ter plaatse wordt tevens kleinschalige horeca en de mogelijkheid tot de organisatie van een beperkt aantal evenementen (max. 6 per jaar) toe gestaan. De bestaande gebouwen/ruimten blijven in de beoogde situatie ten opzichte van de huidige situatie behouden. Ook de bestaande terrein- en erfindeling blijft grotendeels ongewijzigd.
4) Aarleseweg 52
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie (varkenshouderij), waar de agrarische activiteiten zijn beëindigd. In het verleden is bij het beëindigen van de locatie in 2001 een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing gesloopt, verharding verwijderd en is er groen aangelegd. In dit bestemmingsplan is aan de locatie een burgerwoonbestemming toegekend.
5) Achterste heistraat 2
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waarbij de initiatiefnemer de huidige agrarische bestemming wenst om te zetten in een woonbestemming. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en het bouwvlak is verkleind. Bij het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming naar een bestemming 'wonen' worden de stallen afgebroken en de fosfaatrechten doorgehaald. Beiden worden verkocht ten behoeve van het oprichten van een ruimte-voor-ruimte woning elders. Met omzetting naar een bestemming 'Wonen' wordt een passende herbestemming op de saneringslocatie aan de Achterste Heistraat 2 gelegd. In afwijking van de standaard toegestane oppervlakte aan bijgebouw binnen de bestemming 'Wonen' van 100 m2 is op de verbeelding een aanduiding 'maximum bebouwde oppervlakte (m2)' van 170 m2 opgenomen. Deze verruiming gaat gepaard met een verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap die bestaat uit het terugbrengen van de oppervlakte van het bestemmingsvlak en landschappelijke inpassing van het perceel.
6) Broekdijk 13a
Dit betreft de bedrijfswoning waar momenteel het pannenkoekhuis is gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens de huidige bedrijfsactiviteiten (horeca) te beëindigen en de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Voor de omzetting naar burgerwoning zullen geen fysieke ingrepen plaatsvinden in de fysieke ruimte. De huidige bebouwing zal behouden blijven, alsmede de daarbij behorende bijgebouw(en) op het achtererf. De bestaande groenstructuur rondom het perceel zal eveneens gehandhaafd blijven. In dit bestemmingsplan is aan de locatie een burgerwoonbestemming toegekend.
7) Fiets- / voetgangersbrug Wilhelminakanaal
De gemeente Best is voornemens een fiets- en voetgangersbrug over het Wilhelminakanaal aan te leggen. De brug dient als directe aansluiting op fietsverbindingen tussen Best en Eindhoven. Deze fietsverbindingen worden gebruikt voor zowel het woon-werkverkeer tussen deze steden als voor recreatief gebruik. Gemeente Best wil met de realisatie van de brug het fietsverkeer tussen de steden stimuleren. De te realiseren brug betreft een herbouw van een in het verleden ingestorte brug. De locatie van de ingestorte brug ligt op ca. 200 meter ten oosten van de beoogde locatie van de te ontwikkelen brug. Met oog op een betere aansluiting op de bestaande fietsverbindingen, is ervoor gekozen om van de voormalige locatie van de brug af te wijken. Ook maakt de brug op de nieuwe locatie onderdeel uit van de calamiteitenroute in geval van festiviteiten bij Aquabest. De brug is in dit bestemmingsplan middels een specifieke aanduiding 'brug' op de verbeelding opgenomen.
8) Grevenoordseweg 4
De langgevelboerderij Grevenoordseweg 4, 4a en 4b bestaat op dit moment feitelijk uit drie wooneenheden, terwijl planologisch slechts sprake is van 2 toegestane woningen. Het gebruik van het gehele ensemble van de langgevelboerderij voor de reeds gerealiseerde drie woningen wordt positief bestemd. De langgevelboerderij aan de Grevenoordseweg is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Splitsing van de woning in drie wooneenheden is mogelijk op basis van artikel 3.69 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De woningsplitsing maakt het mogelijk de cultuurhistorische waarden van de langgevelboerderij te behouden en te versterken.
De derde woning met veldschuur op nr. 4 (de oorspronkelijke woning) wordt tevens gebruikt voor kleinschalige dagopvang voor zorgcliënten en/of ouderen. In oktober 2016 is een omgevingsvergunning verleent voor de maatschappelijke activiteiten aan de Grevensoordseweg 4 (oorspronkelijke woning). Deze omgevingsvergunning is gelijktijdig met de woningsplitsing in drie wooneenheden vastgelegd in de regels en verbeelding. Hierbij is de maatschappelijke activiteit toegestaan als nevenfunctie bij de woning op nr. 4.
9) Hagelaarweg 7/10/12 – 9
Dit betreft een voormalige klompenfabriek. Het voornemen is om één van de twee aanwezige bedrijfswoningen, de bedrijfswoning op nummer 9, om te zetten naar een burgerwoning en de functie van klompenfabriek te wijzigen naar een bedrijfsverzamelgebouw (nummer 10-12). Hiertoe is in dit bestemmingsplan de voormalige bedrijfswoning op nr. 9 afgesplitst en bestemd als burgerwoning. Ter plaatse van de voormalige klompenfabriek is de geldende bedrijfsbestemming gehandhaafd, maar is de specifieke bedrijfsaanduiding gewijzigd in 'bedrijfsverzamelgebouw'.
10) Hagelaarweg 25
Dit betreft een voormalig akkerbouwbedrijf. Huidige eigenaar wil op deze locatie een boomkwekerijbedrijf ontwikkelen. Hiertoe is het geldende agrarisch bestemmingsvlak vergroot van 0,78 naar 1, 35 ha. zodat een aantal voorzieningen die nu buiten het bestemmingsvlak liggen, alsnog binnen het bestemmingsvlak zijn gesitueerd. Ten behoeve van de landschappeljke inpassing van het nieuwe bestemmingsvlak is een erfbeplantingsplan opgesteld.
11) Heuveleindseweg 6b
Dit betreft een bestaande agrarische bedrijfslocatie. De beoogde herbestemming betreft het vergroten van het agrarisch bouwvlak ten behoeve van legalisatie van bestaande erfverharding en een gedeelte van een bedrijfsgebouw. Hiertoe is in dit bestemmingsplan de agrarische bedrijfsbestemming uitgebreid.
12) Hokkelstraat 33
Ter plaatse is sprake van een gemengd agrarisch bedrijf, waar tevens bestaande loonwerkactiviteiten plaats vinden, die nog niet planologisch waren toegestaan. In dit bestemmingsplan zijn deze loonwerkactiviteiten (max. 500 m2) op het agrarisch bedrijf alsnog als nevenactiviteit bestemd.
13) Kapelweg 24
De bestaande woning aan Kapelweg 24 bestaat op dit moment feitelijk uit drie wooneenheden, terwijl planologisch slechts sprake is van 2 toegestane woningen. Het gebruik van het gehele pand voor de reeds gerealiseerde drie woningen wordt positief bestemd. Daarnaast wordt beoogd een tweetal schuren te restaureren/ vervangen waarbij het bebouwd oppervlak ongewijzigd blijft ter verbetering van de ruimtelijke inpassing van het ensemble. Door de restauratie/ vervanging van de losse schuren wordt er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering doorgevoerd en de cultuurhistorische waarden behouden voor de toekomst. In dit bestemmingsplan is aan de locatie een drietal burgerwoonbestemmingen toegekend.
14) Krimpweg 1
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfswoning bij het agrarische bedrijf (kwekerij) op Krimpweg 3. Het voornemen betreft planologische omzetting van de woning naar burgerwoning. Op basis van een quickscan blijken er geen milieu belemmeringen. In dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als burgerwoning.
15) Kruisbeemdenweg 16
Dit betreft een bestaande niet-agrarische bedrijfslocatie, waar conform het geldend bestemmingsplan een hondenkennel, -fokkerij en -pension is gevestigd. Om het bedrijf toekomstbestendig te houden, worden de bestaande bedrijfsactiviteiten verder uitgebreid evenals de daarbij behorende gebouwen. De bedrijfsuitbreiding wordt voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing van het perceel.
16) Mosselaarweg 9
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waarvan de initiatiefnemer de huidige agrarische bestemming wenst om te zetten in een woonbestemming. Daarbij worden de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd en het bouwvlak verkleind. In afwijking van de standaard toegestane oppervlakte aan bijgebouw binnen de bestemming 'Wonen' is op de verbeelding een aanduiding 'maximum bebouwde oppervlakte (m2)' van 170 m2 opgenomen. Deze verruiming gaat gepaard met een verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap die bestaat uit het terugbrengen van de oppervlakte van het bestemmingsvlak en landschappelijke inpassing van het perceel.
17) Mosselaarweg 18
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Het initiatief betreft een caravanstalling/ statische opslag in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (kippenstallen). De bestaande bebouwing blijft behouden, er vindt géén sloop of nieuwbouw plaats. Ook de verharding, de op dit moment aanwezige beplanting en de toegang tot de percelen wordt niet gewijzigd. Wel zal de locatie extra landschappelijk worden ingepast, hoofdzakelijk aan de noord en oostzijde van het perceel. In dit bestemmingsplan is voor de locatie een bedrijfsbestemming opgenomen met de nadere aanduiding 'caravanstalling'.
18) Mosselaarweg 9b – Driehoekweg 4
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie waar de agrarische intensieve veehouderij planologisch wordt beëindigd. De voormalige pluimveestallen worden in gebruik genomen voor een niet-agrarisch bedrijf in de vorm van een bedrijf voor statische en niet-statische opslag voor particulieren en bedrijven. Het voormalige eierlokaal, een tussenbouw tussen de twee pluimveestallen worden gesloopt. Tevens is de huidige agrarische bedrijfswoning omgeschakeld naar een bedrijfswoning behorend bij het niet-agrarische bedrijf.
19) Mosselaarweg 26a-28
Het voornemen bestaat om de bestaande woning (noodwoning met huisnummer 28) te slopen en te verplaatsen naar het vrije perceel tussen de nummers 26a en 28. Bij de nieuwe woning wordt een garage gerealiseerd en de gronden rondom de woning zullen landschappelijk worden ingepast. In dit bestemmingsplan is voor de verplaatste woning een burgerwoonbestemming opgenomen.
20) Vleutstraat 10
Dit betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie (een gemengd bedrijf bestaande uit een rundvee- en varkenshouderij), waarvan de initiatiefnemer de huidige agrarische bestemming wenst om te zetten in een woonbestemming. Daarbij wordt het bouwvlak aanmerkelijk worden verkleind. De bestaande bedrijfswoning is van cultuurhistorisch en wenst men in twee woningen te splitsen. Het betreft een langevelboerderij onder een met riet gedekte wolfdak met een pannenvoet van betonpannen. Door de aanwezige gevelopeningen is het mogelijk om het bedrijfsdeel geschikt te maken voor bewoning met behoud van de cultuurhistorische waarden. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden in acht gehouden en waar mogelijk versterkt.
In afwijking van de standaard toegestane oppervlakte aan bijgebouw binnen de bestemming 'Wonen' is op de verbeelding een aanduiding 'maximum bebouwde oppervlakte (m2)' van 150 m2 per woning opgenomen (dus 300 m2 voor twee woningen). Deze verruiming gaat gepaard met een verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap die bestaat uit het terugbrengen van de oppervlakte van het bestemmingsvlak en landschappelijke inpassing van het perceel.
Daarnaast is een aantal onvolkomenheden van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' ontdekt die ambtshalve aangepast zijn.
Dit bestemmingsplan betreft een herziening. Het bestemmingsplan buitengebied is conserverend van aard. Het bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het geldend bestemmingsplan niet in nieuwe ontwikkelingen in directe zin. Het bestemmingsplan voorziet wel in een aantal kleinschalige ontwikkelingen door middel van een omgevingsvergunningprocedure voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels, of wijzigingsprocedure (zoals vergroting van bouwvlakken etc.). Alvorens deze procedures kunnen worden geëffectueerd dient altijd door middel van onderzoek te worden aangetoond dat aan de vereiste (milieu)randvoorwaarden wordt voldaan en anderen niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.
Om conflictsituaties met functies in de omgeving te voorkomen dient in bestemmingsplannen en bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd aandacht besteed te worden aan de diverse omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving vastgesteld, toch is ook sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingskeuze aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.
Voor dit bestemmingsplan zijn onder meer de volgende milieuaspecten relevant:
Als uitgangspunt voor deze bestemmingsplanherziening geldt dat geen strijdigheden (mogen) bestaan met de normen uit de betrokken milieuwetten waaronder de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet geurhinder en veehouderij, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het relevante gemeentelijke milieubeleid.
Geluid kan een belasting van het woon-, werk- en recreatie- leefklimaat van de mens met zich meebrengen. Als geluidsgevoelige bestemmingen gelden in ieder geval woningen en woonwagenlocaties, scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen met de daarbij behorende terreinen. In de natuur zijn met name zoogdieren gevoelig voor verstoring door geluid.
Geluidzone wegen
De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor dit buitengebied is de regelgeving ten aanzien van wegverkeerslawaai van belang.
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij sprake is van een verblijfsgebied ('woonerf' of '30 km/uur – zone'). Op grond van de wet mag de geluidbelasting op gevels van nieuw te realiseren woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger zijn dan de in de wet bepaalde normen. De wettelijke voorkeursgrenswaarde bij wegverkeerslawaai is daarbij 48 dB.
Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen de 48 dB contour ten gevolge van wegverkeerslawaai. In het plan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, ook niet buiten de geluidscontouren. Uitzondering betreft een aantal locatiespecfieke ontwikkelingen, zoals opgenomen in hoofdstuk 6.3. In voorkomend geval heeft voor die situaties toetsinging aan het geluidsbeleid plaatsgevonden. Voor 2 locaties wordt dien ten gevolge een hogere grenswaarde geluid aangevraagd. Dit ontwerp besluit ligt samen met dit ontwerp bestemmingsplan ter inzage.
Bij woningsplitsing, dient beoordeeld te worden of deze woning binnen zones van wegen komt te liggen. Is dit het geval dan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Indien de geluidsbelasting boven de wettelijke voorkeursgrenswaarde uitkomt dient een procedure hogere grenswaarde te worden gevolgd. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting bedraagt 53 dB en voor agrarische bedrijfswoningen (boerderijen) 58 dB.
Hogere grenswaarden kunnen alleen bij een vaststelling, een herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit worden verkregen. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Burgemeester en Wethouders van de gemeente. Wanneer blijkt dat een hogere grenswaarde benodigd is, kan geen gebruik worden gemaakt van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels, maar zal een (postzegel)bestemmingsplan of projectbesluit moeten worden. Locaties waar reeds een hogere grenswaarden is verleend zijn expliciet op de verbeelding opgenomen met een aanduiding 'Geluidzone - hogere grenswaarden' en voorzien van een bijbehorende signaleringsbepaling in de regels.
Vanwege de directe nabijheid van de snelweg mogen op basis van het Barro ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 1' (dit betreft een zone van 35 meter vanaf de verharding van de snelwegen A2 en A58) in beginsel geen nieuwe gebouwen en andere bouwwerken gebouwd worden, die een toekomstige uitbreiding van rijkswegen kunnen belemmeren . Het bevoegd gezag kan hier aan de hand van een verklaring van geen bezwaar van de wegbeheerder van afwijken voorzover de verkeersbelangen niet onevenredig worden aangetast.
Daarnaast geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – weg 2'(dit betreft een zone , aangrenzend aan vrijwaringszone – weg 1 tot 75 meter vanuit de kant verharding, dat bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze zone overleg gevoerd dient te worden gevoerd met Rijkswaterstaat om toekomstige ontwikkelingen op gebied van ruimte en mobiliteit goed op elkaar te blijven afstemmen.
Geluidzone industrie
In het zuiden van het plangebied zijn enkele geluidszones industrie-lawaai gesitueerd (dit betreft het bedrijventerrein Eikkersrijt in het zuidoosten, industrieterrein 't Zand ten noorden van het Wilhelminakanaal, en de bedrijventerreinen Breeven en Heide, ten zuiden van het Wilhelminakanaal). Deze bestaande zones zijn op de verbeelding overgenomen met de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie'. Buiten deze aangeduide zone mag de geluidbelasting die wordt geproduceerd door de bedrijven die op het industrieterrein zijn gevestigd, niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Binnen de 50 dB(A)- contour zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies (objecten en terreinen) toegestaan, tenzij een hogere waarde is verleend.
Geluidzone luchtvaart
Ten zuidwesten van het plangebied is vliegveld Eindhoven gelegen. In de nabijheid van het vliegveld Eindhoven gelden conform de Wet Luchtvaart en het Luchthavenbesluit geluidzones waarbinnen beperkingen gelden voor oprichting van geluidsgevoelige functies.
De geluidbelaste gebieden worden uitgedrukt in Kosten-eenheden, of wel Ke-zones.
De grens voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe geluidgevoelige objecten bedraagt in principe 35 Ke. In de zone tussen 35 en 40 Ke is voor geluidgevoelige objecten de vaststelling van een hogere grenswaarde in beginsel mogelijk. Voor bestaande geluidgevoelige objecten (waaronder woningen) geldt in principe ook een grenswaarde van 40 Ke. Als gevelmaatregelen zijn getroffen, zijn voor bestaande geluidgevoelige objecten hogere grenswaarden (tot 65 Ke) toegestaan.
Aangezien dit bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, worden binnen de KE-contouren geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt , vervangende herbouw op de bestaande locatie is echter wel mogelijk. De Ke-contouren zijn ter signalering op de verbeelding opgenomen met de aanduidingen 'geluidzone – luchtvaart 40 – 35 ke' respectievelijk 'geluidzone – luchtvaart 65 – 40 ke'.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 2007 het beoordelingskader voor geur (stank) bij de afgifte van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven. De wet stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Op grond van deze wet kunnen gemeenten een geurverordening opstellen waarin zij - binnen bepaalde wettelijke marges - hun eigen geurnormen stellen. Een gemeente die eigen geurbeleid wil voeren, moet daarvoor wel de huidige geursituatie in kaart brengen en een gebiedsvisie opstellen.
Nieuwe ontwikkelingen (met name uitbreiding van agrarische bedrijven, maar bijvoorbeeld ook realisering van nieuwe geurgevoelige objecten door woningsplitsing), mogen er niet toe leiden dat er vanuit het aspect geur een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat gaat ontstaan. Hiervoor dient beoordeeld te worden of wordt voldaan aan de normen en afstanden uit de gemeentelijke geurverordening (individueel en cumulatief). Als de nieuw op te richten woning/geurgevoelig object het dichtstbijzijnde object wordt is de gemeentelijke geurverordening van toepassing. Als de nieuwe woning niet het dichtstbijzijnde object wordt hoeft uitsluitend te worden getoetst op basis van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
Op 8 juli 2008 heeft de gemeenteraad de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Met de Gebiedsvisie en de Geurverordening wordt invulling gegeven aan de beleidsruimte die de geurwetgeving biedt. De verordening is op 16 juli 2008 in werking getreden. In de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij zijn de volgende (afwijkende) geurnormen op genomen:
Afbeelding uitsnede Geurverordening
Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben in 2007 geleid tot een aanpassing van de Wet milieubeheer op het gebied van de luchtkwaliteitseisen. Het Besluit en de Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdrage” zijn in 2007 in werking getreden en het Besluit luchtkwaliteit 2005 is komen te vervallen. Deze wetswijziging brengt de volgende veranderingen met zich mee:
Op basis van de provinciale 'Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant' wordt de nieuwvestiging van scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardentehuizen in de nabijheid (300 meter respectievelijk 50 meter) van drukken (snel)wegen beperkt.
Omdat het bestemmingsplan buitengebied in hoofdzaak een conserverend plan is - waarin uitsluitend op perceelsniveau ontwikkelingen worden toegestaan - is in het kader van het plan geen nader onderzoek op het gebied van de luchtkwaliteit noodzakelijk. Nieuwvestiging van scholen en andere luchtgevoelige bestemmingen wordt niet toegestaan. Wel geldt dat evt. wijzigingsplannen niet op voorhand onuitvoerbaar mogen zijn in relatie tot de geldende luchtkwaliteitseisen.
Grotere uitbreidingen van agrarische bedrijven (bij wijziging) zullen alvorens gerealiseerd te kunnen worden, getoetst moeten worden op het aspect luchtkwaliteit.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan buitengebied zijn de volgende aspecten aan de orde:
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en de weg is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) richtinggevend. Dit Besluit is op 1 april 2015 in werking getreden.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken en LPG-tankstations. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) in werking getreden
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Dit besluit inclusief de bijbehorende regeling (Revb) heeft betrekking op hogedruk aardgastransportleidingen (werkdruk hoger dan 16 bar), transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (olie en olieproducten). Deze brandbare vloeistoffen zijn onderverdeeld in drie categorieën: K1-vloeistoffen zijn licht ontvlambaar (bijvoorbeeld benzine); K2-vloeistoffen zijn ontvlambaar (bijvoorbeeld kerosine); K3-vloeistoffen zijn minder goed ontvlambaar (bijvoorbeeld gasolie) en transportleidingen voor overige gevaarlijke stoffen. Daarnaast gaat het om ongeveer 2.000 km leidingen voor overige gassen zoals koolstofdioxide, ethyleen, chloor etc. Het Bevb sluit aan bij het Bevi.
Zoals in de paragraaf aanleiding is aangegeven is de basis van dit bestemmingsplan een herziening en de actualisering aan de huidige wetgeving. De gewijzigde wetgeving in deze periode betreft onder andere het Bevt en het Bevb.
Aan de hand van de provinciale risicokaart zijn de risicobronnen bepaald. Dit betreft enkele inrichtingen (4 LPG-tankstations, luchthaven en 2 overige inrichtingen), 3 rijkswegen (A2, A50 en A58), 1 spoorlijn (Boxtel – Eindhoven) en buisleidingen (3 DPO-leidingen en 4 gasleidingen), Deze risicobronnen voorzover relevant voor het Buitengebied zijn behandeld in het 'Rapport externe veiligheid – Beoordeling risicobronnen ten behoeve van bestemmingsplan Buitengebied Best'. Dit rapport is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
De relevante risicobronnen betreffen:
Uitsnede risicokaart met relevante risicobronnen (Bron: Rapport externe veiligheid, Omgevingsdienst Zuidoost Brabant)
Mede op basis van deze notitie is een 'veiligheidszone – leiding' op de verbeelding opgenomen. Ter plaatse is de bouw van kwetsbare objecten niet toegestaan. De bouw van beperkt kwetsbare objecten is hier ook niet toegestaan, met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie. Middels een opgenomen wijzigingsmogelijkheid kan de aanduiding 'veiligheidszone – leiding' worden gewijzigd.
Het groepsrisico is relevant bij de buisleidingen, de Rijkswegen A2, A2/A58 en A58, het spoor Boxtel-Eindhoven en de luchthaven Eindhoven. In het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) is de verantwoordingsplicht opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat in een bestemmingsplan, conform de in de wetgeving gegeven kaders, de wijziging van het groepsrisico wordt onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Alle risicobronnen die relevant zijn voor het Buitengebied zijn behandeld in het 'Rapport externe veiligheid – Beoordeling risicobronnen ten behoeve van bestemmingsplan Buitengebied Best'. Dit rapport is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
Op grond van het Bevt (transportroutes weg en spoor) kan de verantwoording beperkt blijven indien het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en/of het groepsrisico minder dan 10% toeneemt. In het buitengebied wordt de waarde 0,1 maal de oriëntatiewaarde nergens overschreden en neemt het groepsrisico niet toe. De beperkte verantwoording wordt hierna toegelicht. Dit geldt zowel voor de Rijkswegen als het spoor.
Op grond van het Bevb (buisleidingen) kan de verantwoording beperkt blijven indien het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en/of het groepsrisico minder dan 10% toeneemt. In het buitengebied wordt de waarde 0,1 maal de oriëntatiewaarde nergens overschreden en neemt het groepsrisico niet toe. De beperkte verantwoording wordt hierna toegelicht.
In de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, dient in elk geval ingegaan te worden op:
Aangezien dit een conserverend plan betreft en er geen relevante nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is gebruik gemaakt van het standaard advies van de Veiligheidsregio.
Dat standaardadvies luidt als volgt:
Bij toxische scenario's gelden tevens onderstaande adviezen:
De Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Specifiek is gevraagd om de bereikbaarheid en bluswatervoorziening te beoordelen.
Aanvullend advies van de Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio heeft geen op- of aanmerkingen op het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is namelijk conserverend van aard. Het is wel raadzaam om de bewoners die verblijven in het invloedsgebied van de diverse risicobronnen, te instrueren over de risico's die het met zich meebrengen. Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft deze risicobronnen beschreven in het 'Rapport externe veiligheid' van 9 oktober 2018, zoals opgenomen in bijlag 2 bij de toelichting.
Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. De risico's veranderen niet. Mochten er in de toekomst nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden dan is het raadzaam om de beleidsregels 'Bereikbaarheid en bluswatervoorziening' te hanteren.
Op de gemeentelijke website is informatie te vinden voor alle inwoners met betrekking tot risicobronnen. Daarbij wordt verwezen naar de risicokaart (risicokaart.nl). Op deze kaart zijn alle relevante risicobronnen te vinden. Daarnaast wordt verwezen naar NL-alert (crisis.nl/nl-alert).
Bij nieuwe ontwikkelingen zullen de beleidsregels 'Bereikbaarheid en bluswatervoorziening' worden toegepast.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Op basis van Europese regelgeving dient sinds september 2006 bij de besluitvorming over ruimtelijke plannen en programma's het milieu een volwaardige plaats te worden geven met het oog op de bevordering van een duurzame ontwikkeling. Hiertoe dienen milieudoelstellingen integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces te worden meegewogen, waardoor milieubelangen volwaardig kunnen worden afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims kunnen leggen op de schaars beschikbare ruimte.
Een plan-m.e.r. is een Milieu Effect Rapportage, waarin onderzocht wordt welke milieueffecten kunnen plaatsvinden op basis van de geboden ontwikkelings-mogelijkheden van het vast te stellen bestemmingsplan. Binnen de Wet Milieubeheer en de Natuurbeschermingswet is bepaald wanneer een plan-m.e.r. verplicht is. Als een plan kaders biedt voor MER-beoordelings-plichtige activiteiten of als niet is uit te sluiten dat de geboden ontwikkelingsmogelijkheden significante gevolgen voor de natuur kunnen hebben is een plan-m.e.r. in principe een vereiste. Het is daarom noodzakelijk een goede afweging te maken.
In dit bestemmingsplan wordt de planologische regeling voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderij herzien. Deze aangepaste regeling vormt hiermee onderdeel van een kaderstellend plan, en dus dient voor dit bestemmingsplan een MER te worden opgesteld. Daarnaast geldt dat voor een plan automatisch een m.e.r.-plicht geldt indien een passende beoordeling wordt vereist om te onderzoeken of het plan significante gevolgen kan hebben op een Natura 2000 gebied.
Naast de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij en mogelijke effecten op Natura2000 gebieden zijn in het bestemmingsplan buitengebied geen andere activiteiten voorzien, die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht.
De resultaten van het onderzoek naar de milieueffecten worden mede gebruikt als onderbouwing van de beleidsregels in deze bestemmingsplanherziening.
De m.e.r. procedure voor dit bestemmingsplan is gestart met een openbare bekendmaking van het voornemen. Daarnaast is een zogenaamde Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld, waarin de reikwijdte en het detailniveau van de MER worden beschreven. De NRD heeft ter inzage gelegen woensdag 6 februari 2019 tot en met dinsdag 19 maart 2019. Iedereen kon een zienswijze geven op de inhoud van de NRD en aangeven wat in het milieueffectrapport moet worden onderzocht. Wettelijke adviseurs, andere bestuursorganen (provincie, waterschap en buurgemeenten) en overige belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de voorgestelde aanpak. Op 11 en 13 februari 2019 hebben inloopavonden plaatsgevonden en is door de gemeente informatie gegeven over de NRD, de voorgenomen opzet en inhoud van het MER en om vragen te beantwoorden. Na de inspraakperiode is, met inachtneming van de ingediende adviezen en zienswijzen, de NRD vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best. Vervolgens is het MER met inachtneming van de ingediende reacties opgesteld.
De ontwerp planMER is als bijlage Bijlage 3, 4 en 5 bij de toelichting van dit ontwerp bestemmingsplan toegevoegd.
In het MER zijn de mogelijke milieueffecten ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan in beeld gebracht. Omdat niet bekend is hoe de toekomstige ontwikkeling er exact uit gaat zien (welke bedrijven gaan stoppen, welke bedrijven gaan groeien) is er gewerkt met ontwikkelscenario's. Er zijn voor de veehouderij twee scenario's onderzocht: een trendmatig scenario en een worstcase scenario.
Uit een trendanalyse blijkt dat komende 10 jaar de trend naar minder, maar grotere veebedrijven zal doorzetten. Bij deze ontwikkeling nemen groeiende veehouderijen grond, productierechten, ammoniakrechten en (in geval van hokdieren) stalderingsmeters over van de stoppende bedrijven.
Het worstcase scenario gaat uit van maximale benutting van de planologische mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan biedt. Met toepassing van het worstcase scenario wordt invulling gegeven aan de verplichting om de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan in beeld te brengen.
In het MER (deel B) zijn de effecten van de onderzochte scenario's op verschillende aspecten in beeld gebracht en vergeleken met de referentiesituatie. Per aspect worden één of meer criteria gebruikt voor de effectbeoordeling. De effecten zijn kwalitatief beoordeeld met de zevenpunts-beoordelingsschaal.
Uit de resultaten van de ontwerp planMER kan het volgende worden geconcludeerd::
1) Om het bestemmingsplan buitengebied in overeenstemming te brengen met de (strenge) toetsingskaders uit de Wet natuurbescherming, is het van belang dat er een stikstofplafondregeling in de planregels wordt opgenomen
2) In het bestemmingsplan moet voorkomen worden dat de achtergrondbelasting van geur kan toenemen en het woon- en leefklimaat verslechterd, met name ter plaatse van woningen waar al sprake is van een (te) hoge achtergrondbelasting. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan veehouderijbedrijven specifiek bestemd naar type veehouderijbedrijf (diersoort). Omschakeling van bestaande veehouderijen naar andere diersoorten alsmede het uitbreiden van een veehouderijbedrijf met dezelfde diersoort is slechts onder voorwaarden in dit bestemmingsplan mogelijk.
3) De gemeente dient te sturen op het voorkomen en beperken van een te hoge blootstelling aan fijn stof en endotoxinen door in het bestemmingsplan het type veehouderij vast te leggen (diersoorten) en omschakelingen naar diersoorten waarbij mogelijk sprake is van risico's niet toe te staan. Hiertoe is in het bestemmingsplan geen mogelijkheid opgenomen voor omschakeling naar pluimvee, geiten of nertsen.
Omschakelen naar varkens en uitbreiding van dierenverblijven kan alleen via een wijzigingsbevoegdheid onder de voorwaarden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en een goede leefkwaliteit en daarbij dient aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de relevante (milieuhygiënische) wet- en regelgeving en gemeentelijk beleid oa. op gebied van gezondheid en fijn stof. Dit geeft de gemeente ook meer mogelijkheden om nieuwe inzichten t.a.v. volksgezondheid en omwonenden te betrekken bij een nieuwe afweg
4) Door de attentiezones waterhuishouding vast te leggen in het bestemmingsplan met de aanduiding 'overige zone – attentiezone waterhuishouding' en in deze zones via gebruiksregels extra/grotere grondwateronttrekkingen niet toe te staan, worden significant negatieve effecten door verdroging uitgesloten.
Het ontwerp bestemmingsplan is op basis van bovenstaande punten aangepast.
Naar aanleiding van het ontwerp planMER heeft de MER commisie op 31 juni 2021 een toetsingsadvies uitgebracht. Naar aanleiding van dit toetsingsadvies is een aanvulling op de planMER opgesteld, die eveneens als bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. In de aanvulling op de planMER wordt nader ingegaan op mogelijke effecten van de in het plan opgenomen locatiespecifieke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast heeft een inventarisatie plaats gevonden van de verleende Wnb-vergunningen met betrekking tot stikstof. Tenslotte is door Staro bv een bureau studie uitgevoerd naar het voorkomen van soorten in het buitengebied, waarvan de resultaten in de aanvulling op de planMER zijn opgenomen.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.
Eerst wordt ingegaan op de Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen, vervolgens op de verbeelding. Daarna wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Tot slot wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht dat een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren volgens de RO-standaarden, RO Standaarden en regels 2012. Voor het digitaliseren c.q. standaardiseren van bestemmingsplannen is de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld.
Onder vorige wetten werden bijna geen bepalingen gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Dit, terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn. Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld.
Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbel-bestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.
Aanduidingen (functieaanduiding of gebiedsaanduiding) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.
De verbeelding (plankaart) heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen.
Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrond-gegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.
De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:
De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Om bepaalde ontwikkelingen te sturen respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van omgevingsvergunnings- en wijzigingsbepalingen. Na het doorlopen van een in het bestemmingsplan nader uiteengezette procedure kan aan deze 'flexibliteitsbepalingen' medewerking worden verleend.
Om te voorkomen dat bestemmingen gefrustreerd worden zijn diverse bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning). Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven.
Werkwijze
Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd:
Ter zake deskundige
Bij enkele bestemmingen dan wel aanduidingen wordt aangegeven dat bij activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor afwijken of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk is, door het bevoegd gezag een ter zake deskundige moet worden geraadpleegd ten aanzien van de mogelijke nadelige effecten voor de bestemming of aanduiding. Onder 'ter zake deskundige' wordt in dit geval begrepen een officieel erkende persoon of instantie op het betreffende kennisgebied dan wel een persoon die op basis van zijn opleiding en ervaring over een goede deskundigheid op het betreffende kennisterrein beschikt en dit ook in de praktijk heeft doen blijken. Tot slot geldt als voorwaarde dat de persoon/instantie de mogelijkheid heeft om over de relevante gegevens te beschikken. Deze deskundige wordt veelal door de gemeente ingeschakeld, op kosten van de aanvrager.
Onevenredige aantasting
Op deze open norm wordt op diverse plaatsen in de regels teruggegrepen. Vooral in de criteria bij de flexibiliteitbepalingen (omgevingsvergunnings- en wijzigingsbevoegdheden) en de bepalingen bij de omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden, wordt regelmatig aangegeven dat “geen onevenredige aantasting” van bepaalde waarden mag plaatsvinden. Ook op een enkele plaats in de nadere detaillering van de bestemming en in de nadere eisenregeling worden deze woorden aangetroffen. Deze terminologie vraagt om een op de specifieke situatie toegesneden beoordeling.
Voorbeeld:
Het kappen van 5 bomen zal binnen een waardevol landschapselement bestaande uit 10 bomen waarschijnlijk leiden tot de conclusie dat er sprake is van een onevenredige aantasting, terwijl het kappen van 20 bomen in een bos van 5 hectare in beginsel geen onevenredige aantasting oplevert. In dit laatste geval kan wel weer sprake zijn van onevenredige aantasting indien het bijvoorbeeld een bijzondere boomsoort betreft of het bomen zijn van een vergevorderde leeftijd. Wanneer gesteld wordt dat de cultuurhistorische waarde van bebouwing niet onevenredig mag worden aangetast, moet bijvoorbeeld worden gekeken of nieuw op te richten bebouwing de cultuurhistorische bebouwing niet geheel of grotendeels aan het zicht onttrekt. Cultuurhistorische bebouwing moet immers beleefd worden en het “inbouwen” is dan ook niet wenselijk. |
Bij de beoordeling zullen dus steeds de bestaande situatie, de aanvraag, de tijdelijke gevolgen en de toekomstsituatie tegen elkaar moeten worden afgewogen. Er mag wel sprake zijn van een aantasting, maar deze mag niet dusdanig zijn dat de kwaliteit en/of kwantiteit van de te beschermen waarden in te grote mate afneemt.
Afweging van belangen
Het bevoegd gezag mag zelfstandig afwegen of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend. Voor deze afweging is inzicht nodig in het belang van de uitvoering van desbetreffende werken en/of werkzaamheden enerzijds en de schadelijkheid voor de aanwezige waarden anderzijds. Vervolgens kan het belang van de ingreep worden afgewogen tegen de negatieve effecten op de aanwezige waarden.
Veel werken en werkzaamheden hebben tot doel een verbetering van de waterhuishouding, verkaveling en ontsluiting van agrarische gronden. In hoeverre de werken en werkzaamheden schadelijk zijn voor de aanwezige waarden is afhankelijk van:
Noodzakelijk
In de regels wordt op een aantal plaatsen de eis van 'noodzakelijkheid' gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval bij agrarische bouwvlakvergroting/verandering (deze dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of bedrijfsontwikkeling). De noodzakelijkheid duidt op een zwaarwegend bedrijfsmatig belang dat aan de orde moet zijn.
Ten aanzien van de bestemmingsvlakvergroting kan worden gesteld dat van noodzaak geen sprake is indien binnen het bestemmingsvlak zelf nog voldoende ruimte is om de activiteiten te ontwikkelen. Noodzaak is evenmin aan de orde indien de agrariër een groter bouwvlak wenst omdat hij de hoeveelheid bijgebouwen ten behoeve van zijn bedrijfswoning wenst uit te breiden. Dit heeft namelijk geen betrekking op het bedrijfsmatige aspect dat gediend moet worden.
De noodzakelijkheid zal door de aanvrager moeten worden aangetoond. Hierover kan advies worden gevraagd aan een onafhankelijke terzake deskundige, waaronder de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB). De aanvraag voor het advies vindt plaats door de gemeente, op kosten van de aanvrager.
Het grondexploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12 Wro, eerste en tweede lid is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft, zoals een bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe bouwmogelijkheden waarvoor de noodzaak van het stellen van locatie-eisen of een kostenverhaal aanwezig is. Aan dit bestemmingsplan hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden toegevoegd.
De in het buitengebied aan de orde zijnde ontwikkelingen, mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan, in de vorm van functiewijzigingen dan wel uitbreidingen betreffen particulier initiatieven. De kosten voor verwezenlijking van deze ontwikkelingen worden gedragen door de desbetreffende particulieren.
Voor de gemeente zijn geen kosten verbonden aan het bestemmingsplan anders dan bestemmingsplan- en procedurekosten. De uitvoering van het plan blijft hiermee voor de gemeente budgetneutraal. De gemeente acht de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende verzekerd.
Het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Best 2019” heeft op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening met ingang van 6 februari 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Best. Het is gepubliceerd op de gemeentelijke website en was digitaal raadpleegbaar op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze periode kon een ieder een inspraakreactie over het bestemmingsplan indienen. Gedurende deze termijn zijn 100 inspraakreacties ontvangen.
Tevens zijn de stukken aan diverse overleginstanties gestuurd in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. 8 overleginstanties hebben gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan.
De ingediende inspraak- en vooroverlegreacties zijn in de nota vooroverleg en inspraak samengevat weergegeven en voorzien van een reactie van de gemeente alsmede of de ingebrachte inspraak- en vooroverlegreacties hebben geleid tot het doorvoeren van wijzigingen in het ontwerp bestemmingsplan. De nota is als bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
De binnengekomen reacties hebben aanleiding gegeven het voorontwerp bestemmingsplan op een aantal onderdelen aan te passen. Zo is voor enkele agrarische bouwvlakken vormverandering toegepast, waarbij de voortuin nadrukkelijk onderdeel uitblijft maken van het bouwvlak. Met betrekking tot de woonbestemming heeft een nadere beschouwing plaatsgevonden en is onderscheid gemaakt tussen een feitelijke woonbestemming (max. 1.500 m2) en een aangrenzende tuinbestemming, waar oprichting van nieuwe bebouwing niet is toegestaan. Daarnaast is onder meer de beschermingsregeling van het NNB en de waterbergingsgebieden aangevuld en zijn doorgevoerde functiewijzigingen, zonodig van een nadere motivering en/of onderbouwing voorzien.
Dit ontwerp bestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht samen met de ontwerp planMER met ingang van 28 april 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegend. Binnen deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld hierop zienswijzen in te dienen. Gedurende de terinzagelegging zijn er 75 zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat en vervolgens voorzien van een gemeentelijke reactie en conclusie met betrekking tot eventuele aanpassing van het ontwerp bestemmingsplan in de nota van zienswijzen. De nota van zienswijzen is als bijlage 31 toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan. Aanvullend zijn in de nota van Ambtshalve wijzigingen de geconstateerde en verwerkte ambtshalve aanpassingen beschreven. De nota ambtshalve wijzigingen is als bijlage 32 toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan.
Op 26 september 2022 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.