direct naar inhoud van Artikel 10 Bedrijventerrein - 6
Plan: Bedrijventerreinen Best - 't Zand, Breeven en Heide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bpBedrijventer2010-VG01

Artikel 10 Bedrijventerrein - 6

T-Best Noord

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • b. groothandelsbedrijven, showrooms en toonzalen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een benzine-service-station met lpg en daarbij behorende detailhandel, autowasboxen en stofzuigerplaatsen;
  • d. horeca, ondergeschikt aan en behorende bij de functie als bedoeld in sub c, in de vorm van een restaurant of snack/koffiecorner;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg': een lpg-vulpunt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': een nutsvoorziening;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • g. terreinen;
  • h. wegen, straten en paden;
  • i. parkeervoorzieningen, waaronder begrepen een (ondergrondse) parkeergarage;
  • j. laad- en losvoorzieningen;
  • k. reclame-uitingen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. afvalcontainers en/of een afvalverzamelsysteem;
  • o. voorzieningen van algemeen nut.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.2.1 Algemeen

Bij het bouwen van nieuwe of vernieuwing van gebouwen mag alleen worden gebouwd indien voldoende parkeergelegenheid tegelijkertijd is of wordt gerealiseerd op het (eigen) terrein c.q. binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat voor de omvang/het aantal van de aan te leggen parkeervoorzieningen voldaan dient te worden aan de eisen zoals deze zijn vastgelegd in het Nota Parkeernormen.

10.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' bedraagt de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten hoogste 3 m;
  • d. er geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • e. de bouwdiepte van een ondergrondse parkeergarage bedraagt ten hoogste 5 m.

10.2.3 Bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van verlichting en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 18 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' bedraagt de hoogte van een luifel ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op ten minste 1 m afstand van de Kievietsbleekweg gebouwd;
  • f. voor zover bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak worden gebouwd, worden deze op ten minste 1 m afstand van de openbare weg gebouwd.

10.3 Nadere eisen
10.3.1 Onderwerp van nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de afmetingen van de bouwwerken en de aanleg van parkeervoorzieningen en een calamiteitenontsluiting, ten behoeve van:

  • a. de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de externe veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de realisatie van een calamiteitenontsluiting;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.3.2 Procedure

Bij toepassing van de nadere eisen regeling geldt de procedure zoals vervat in artikel 36.1.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1 en mag worden gebouwd indien wordt voldaan aan een geactualiseerde versie van het gemeentelijk parkeerbeleid.

10.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij voldoen aan het zonebeheerplan;
  • b. productiegebonden detailhandel is toegestaan, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • c. de uitoefening van niet-zelfstandige kantoren met een administratieve dienstverlening die onderdeel uitmaken van de bedrijven als genoemd in lid 10.1 sub a en b, met dien verstande dat deze kantoren ten hoogste 30% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mogen bedragen, tot een maximum van 500 m²;
  • d. ondersteunende horeca, waaronder mede begrepen een kantine, ten dienste van de functies als bedoeld in lid 10.1 sub a en b, is toegestaan;
  • e. het brutovloeroppervlak ten behoeve van detailhandel ten behoeve van de functie als bedoeld in lid 10.1 sub c bedraagt ten hoogste 150 m²;
  • f. op (eigen) terrein c.q. binnen het bestemmingsvlak wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, met dien verstande dat daarin mag worden voorzien op, in en/of onder het bij het gebouw behorende (eigen) terrein;
  • g. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • h. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van bestaande inrichtingen, zijn niet toegestaan;
  • i. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • j. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen is niet toegestaan;
  • k. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • l. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.6.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'
  • I. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 ten behoeve van:
  • a. de vestiging van bedrijven of de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in ten hoogste 2 milieucategorieën hoger dan de bedrijven of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 10.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijven of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 10.1;
  • b. de vestiging van bedrijven of de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijven of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 10.1 maar niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' worden genoemd.
  • II. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten, zoals bedoeld in dit lid onder I, dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf of bedrijfsactiviteiten en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

10.6.2 Zonebeheerplan

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde 10.5onder a en bedrijven toestaan indien zij voldoen aan een geactualiseerde versie van het zonebeheerplan.

10.7 Wijzigingsbevoegdheid
10.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor consumentenvuurwerk

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming zodanig wijzigen dat de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is toegestaan. De afstand tussen een vuurwerkopslagplaats en (geprojecteerde) kwetsbare objecten, zoals in het Vuurwerkbesluit bedoeld, bedraagt ten minste de veiligheidsafstand die in het Vuurwerkbesluit is voorgeschreven.

10.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor Bevi-inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming zodanig wijzigen dat nieuwe Bevi-inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting;
  • b. het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen mag niet buiten de gemeentegrens reiken
  • c. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.