direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Mijdrecht 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente heeft in 2013 het bestemmingsplan Kom Mijdrecht vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een deel van de kom niet meegenomen. Vanwege de aanwezigheid van het LPG tankstation en de mogelijke opheffing daarvan is het gedeelte waar de veiligheidscontour van 150 meter overheen valt niet meegenomen in het bestemmingsplan Kom Mijdrecht.

Op dit moment is er meer duidelijkheid over het LPG tankstation. Het gedeelte van de kom wat destijds uit het ontwerpbestemmingsplan is geknipt wordt middels dit bestemmingsplan alsnog voorzien van een actueel juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De gemeente De Ronde Venen ligt in het Groene Hart van de Randstad en bestaat uit acht dorpskernen: Abcoude, Amstelhoek, Baambrugge, De Hoef, Mijdrecht, Vinkeveen, Waverveen en Wilnis. Het plangebied (zie figuur 1.1) beslaat een klein gedeelte van de dorpskern van Mijdrecht.

Het plangebied ligt aan de Bozenhoven van de nummers 14 t/m 80 en 45 t/m 111.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende plannen

In het plangebied geldt het bestemmingsplan Dorpskern Mijdrecht 1e herziening. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 maart 1988 en is op 11 oktober 1988 goedgekeurd door de provincie.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van het overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Gemeente De Ronde Venen is een, qua oppervlakte, grote gemeente in een deel van het Groene Hart dat belangrijke landschappelijke en ecologische waarden heeft. Tot 1 januari 2011 bestond de gemeente De Ronde Venen uit 6 kernen. Op 1 januari 2011 zijn daar Abcoude en Baambrugge bijgekomen.

Mijdrecht is één van de grote kerkdorpen in de gemeente De Ronde Venen. De oorspronkelijke hervormde Janskerk in Mijdrecht stamt uit de 11e eeuw en sinds 1858 heeft de kerk zijn huidige vorm. Voor een groot deel bestond Mijdrecht uit drooggemaakte veenplassen, welke na 1926 nagenoeg zijn verdwenen. Hoofdmiddel van bestaan was landbouw en veeteelt. Aan de randen liggen nog enkele middeleeuwse veenontginningen en de niet drooggemaakte Vinkeveense plassen.

2.2 Ruimtelijke structuur

Mijdrecht heeft een uniek morfologisch karakter. De verhoogde ligging ten opzichte van de omliggende polders is uniek. Dit komt voort uit het landschap en de wijze waarop de mens het landschap heeft gevormd. Dit morfologische karakter is een waardevol element, waarmee de scheiding tussen het centrum van Mijdrecht, het industrieterrein en de woongebieden duidelijk zichtbaar is gemaakt. Aan de oostzijde van het centrum is de ringvaart met het groene dijktalud een karakteristiek element dat het centrum van Mijdrecht een groene en unieke uitstraling geeft. Tegelijkertijd zorgt dit voor een duidelijke afkadering van het centrumgebied.

Het plangebied heeft de Bozenhoven als belangijkste ontsluiting. Daarnaast ligt een deel van De Rondweg en de Anselmusstraat ook in dit plangebied. Aan deze wegen is een veelheid van functies terug te vinden. Aan de rotonde bevinden zich een tankstation (zonder LPG), een showroom, een vestiging van de Rabobank en diverse woningen. Op het perceel Bozenhoven 93-95 is een ondergrondse parkeergarage aanwezig.

In de Anselmusstraat is het politiebureau gevestigd. Daarnaast bevindt zich een horecavestiging in de vorm van een snackbar. Ook detailhandel is aanwezig in het plangebied. Onder andere in de vorm van een verkooppunt voor consumentenvuurwerk. In het plangebied is sprake van functiemenging. Dit maakt het gebied levendig.

2.3 Functionele inrichting

Aan de Bozenhoven bevinden zich aan beide zijden van de weg woningen. Daarnaast kenmerkt het plangebied zich door de autogarage en de Rabobank. Aan de Anselmusstraat bevindt zich het politiebureau en een horecaonderneming.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beoogde ontwikkeling is in dit hoofdstuk getoetst aan het relevante vigerende beleid van de verschillende overheden. Onderstaand is het voor het plangebied relevante rijksbeleid (paragraaf 3.1), het provinciaal beleid (paragraaf 3.2) en het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.3) beschreven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met vigerend rijksbeleid en het Barro.

3.1.3 Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en artikel 3.1.6. Bro

Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de afweging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen in de toelichting moeten aangeven op welke wijze rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Alle cultuurhistorie binnen een plangebied zal daardoor geanalyseerd moeten worden. Deze regeling komt voort uit de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009.

3.1.4 Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van rijksmonumenten en door het rijk aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten geregeld. Ook is in 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg onderdeel geworden van de Monumentenwet. De wet verplicht gemeenten rekening te houden met aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten in de bodem bij vaststelling van ruimtelijke plannen.

Er wordt gestreefd om archeologisch erfgoed in de bodem zelf (in situ) te behouden, omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Vooronderzoek maakt duidelijk welke archeologische waarden verstoord dreigen te worden. Met de nieuwe wet is het onder meer verplicht geworden om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Tijdens de voorbereiding van plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk. Hiermee kan duidelijk gemaakt worden of en welke archeologische waarden verstoord dreigen te worden. In het geval archeologische waarden aanwezig zijn, zal hier op een gepaste wijze mee om dienen worden te gaan (bv. middels een archeologievriendelijke aanpak en/of - in het uiterste geval - een archeologische opgraving).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2025

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.

De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Pijler duurzame leefomgeving

Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving wordt voorgesorteerd op de klimaatverandering. De ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. In de steden moet een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden blijven. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

Pijler vitale steden en dorpen

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Ten minste twee derde deel van de opgave dient binnenstedelijk (zowel steden als dorpen) gerealiseerd te worden. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden en voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.

Pijler landelijk gebied met kwaliteit

Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden.

Onderliggend bestemmingsplan past binnen het beleid van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat regels voor gemeenten. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend bestemmingsplan:

3.1 Stedelijk gebied

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.

3.5 Kantoren

Een ruimtelijk plan bevat geen bestemmingen en regels die voorzien in nieuwvestiging van kantoren.

3.7 Windturbines stedelijk gebied

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die windturbines toestaan.

3.8 Mobiliteitstoets

De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.

Omdat onderliggend bestemmingsplan een actualisatie betreft en nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt sluit het bestemmingsplan aan bij de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

De structuurvisie De Ronde Venen is door de raad vastgesteld op 17 oktober 2013.

Het jaar 2030. De Ronde Venen heeft een herkenbare uitstraling met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.

Positie

De Ronde Venen heeft een unieke plek in het Groene Hart en in de Noordvleugel van de Randstad. Het beste uit deze twee werelden wordt ingezet in het belang van de inwoners. De Ronde Venen is een groene en duurzame gemeente; onderdeel van het bestuurlijke en fysieke netwerk van de Amsterdamse Metropool. Dit maakt De Ronde Venen tot geliefde woon-, werk- en recreatiegemeente.

Binnen het Groene Hart en de Metropool zijn diverse (overheids)partijen actief. De Ronde Venen is een interessante partner omdat gewerkt wordt vanuit gedeelde belangen. Door samenwerking kan optimaal worden voorzien in de behoeften van onze inwoners en de regio.

Groene Hart

De bron van het succes van de gemeente is het gevarieerde en levendige landschap waarin wordt gewerkt, gewoond en gerecreëerd. Het beschermen en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied nemen een centrale plaats in in het ruimtelijk beleid.

Het karakter van dit stukje Groene Hart wordt bepaald door uitzichten (1 ), extensief gebruik en kleinschaligheid (2), panorama en decor (3), dorpslinten en dorpsgezichten (4) en de nabijheid van de stad (5). In 2030 is het karakter van het landschap overeind gebleven, ondanks dat diverse veranderingen hebben plaatsgevonden.

Randstad

De Ronde Venen is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad (Amsterdam- Utrecht) en voelt zich betrokken bij de opgaven waar de Noordvleugel mee wordt geconfronteerd. De partners erkennen de rol die de gemeente speelt en respecteren de grenzen die vanuit de landschappelijke kwaliteit worden gesteld. Gezocht wordt naar win-win oplossingen voor vraagstukken rond wonen, werken, duurzame ontwikkelingen, recreatie en mobiliteit. De Ronde Venen werkt intensief samen met buurgemeenten in de Noordvleugel.

Levendigheid en bedrijvigheid zijn essentieel voor de kwaliteit van de dorpen en het landelijk gebied. Duurzame ontwikkeling en innovatie bieden de kans om deze kwaliteit te behouden en te versterken. De gemeente voert stevig regie op ruimtelijke ontwikkeling door het geven van richting, stimuleert initiatieven en loopt daarbij ondernemers niet voor de voeten met onnodige regelgeving.

De bescherming en versterking van het karakter van het landschap wordt door zowel ondernemers, gebruikers en de gemeente als gezamenlijke opgave gezien. De gemeente investeert in de communicatie en het leggen van verbindingen, zodat de verschillende partijen elkaar goed kunnen vinden.

3.3.2 Beleidsplan 2011-2014, Kernachtig verbinden

Het beleidsplan bestaat uit 10 programma's. Het programma ruimtelijke ordening en volkshuisvesting zal hier kort besproken worden. Ten aanzien van dit programma heeft de gemeente de volgende visie omschreven: “Een actieve Groene Hart gemeente met vitale kernen. Zorgvuldig omgaan met het landelijk gebied en de natuur en het daarbij leefbaar en levend houden van de kernen vormt hierbij de uitdaging. Uitgangspunt is het niet bouwen in de groene contour en optimalisatie binnen de rode contour. Het vertrekpunt bij woningbouw is de woningbehoefte.” Bij deze visie horen de volgende doelen:

  • het bieden van passende woningen die aansluiten op de vraag vanuit de gemeente.
  • benutten van bestaande kwaliteiten en kansen van het landschap, met oog voor betaalbaar beheer.
  • op lange termijn de leefbaarheid en sociale samenhang binnen de kernen behouden.
  • het voltooien van het proces van actualisatie bestemmingsplannen ten behoeve van kaderstelling, zekerheid en toetsing.
  • zorgvuldige integrale dienstverlening op vergunningverlening en handhaving door de gemeente binnen afgesproken kaders.
  • betere sturing en rapportage op projecten wat betreft haalbaarheid en realisme, zowel financieel als qua planning.
3.3.3 Beleidsplan Verkeer en Vervoer (2006)

In maart 2006 heeft de gemeente De Ronde Venen het nieuwe Beleidsplan Verkeer en Vervoer vastgesteld. Met het beleidsplan wordt getracht een evenwicht te vinden tussen bereikbaarheid ten behoeve van het sociaal-economisch functioneren aan de ene kant en verkeersveiligheid en kwaliteit van leefomgeving en milieu aan de andere kant.

In het beleidsplan gedane aanbevelingen met betrekking tot Mijdrecht zijn:

  • snelheidsbeperkende maatregelen op AC Verhoefweg (60 km);
  • inrichting Hoofdweg als erftoegangsweg hoogste categorie;
  • inrichting Anselmusstraat als erftoegangsweg hoogste categorie;
  • verbetering kruispunt Stationsweg-Rondweg-Industrieweg;
  • herinrichting Industrieweg;
  • strekken bocht N201;
  • twee aansluitingen op de N201;
  • doortrekken Rondweg tot N201;
  • doortrekken Rondweg tot Nijverheidsweg.
3.3.4 Nota Detailhandelstructuur 2020

Elke kern in De Ronde Venen heeft haar eigen winkelkwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden. Het college heeft een kader geformuleerd waarbinnen ondernemers en ontwikkelaars meer ruimte krijgen om winkelgebieden te versterken. Nieuwe initiatieven worden door het college voortaan vooral beoordeeld op draagvlak en of ze een verbetering betekenen en minder op berekeningen. Door de kracht van een kern te benutten kunnen winkelgebieden worden versterkt. Dat is een belangrijk uitgangspunt van de Nota Detailhandelstructuur die op 16 april 2013 door het college is bekrachtigd en op 30 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Onveranderd belangrijk zijn de algemene doelen die de gemeente met de nieuwe nota nastreeft: een goed ondernemersklimaat, een goede bediening van de consument en een nieuw kader om initiatieven van ontwikkelaars en winkeliers te kunnen beoordelen.

Sinds de laatste beleidsnota is er veel veranderd. De detailhandel staat onder druk, niet alleen in De Ronde Venen maar in heel Nederland. Het gedrag van winkelend publiek wijzigt en de wensen van de kritische consument nemen toe. Daarnaast wordt er steeds meer verkocht via internet en zorgt de economische crisis voor leegstand in de winkelstraten.

Hoewel de winkels in De Ronde Venen het nog relatief goed doen, is de huidige winkelstructuur wel kwetsbaar voor leegstand door het verspreidde karakter ervan. Daarom wil het college de bestaande winkelgebieden compact houden en sterker maken. De nota geeft een kader van kernwinkelgebieden aan waarbinnen het college nieuwe ontwikkelingen wil bevorderen en waarbuiten het college dat juist wil afremmen. Om die reden wordt bijvoorbeeld geen verruiming van de detailhandel op het bedrijventerrein voorgestaan. Wel wordt een onderzoek gestart naar de mogelijkheid om webwinkels te vestigen op bedrijventerreinen.

Om de kernwinkelgebieden te versterken wil het college initiatieven vanuit de markt ruimte geven en elke kern in staat stellen zijn kracht te ontwikkelen. Plannen om het winkelgebied te versterken, worden in eerste instantie beoordeeld of ze een verbetering voor de winkeliers, inwoners en de kern als geheel betekenen én of ze op voldoende draagvlak kunnen rekenen. Als er meerdere initiatieven zijn, dan ziet het college een rol weggelegd voor ondernemersverenigingen om te komen tot afstemming.

3.3.5 Nota wonen

De Nota wonen vormt het uitgangspunt ten aanzien van volkshuisvesting. De gemeente De Ronde Venen wil een gemeente zijn die nu en op langere termijn in staat is haar inwoners van voldoende en kwalitatief goede woonruimte te voorzien. In het woonbeleid betekent dit echter, dat er met name aandacht uit moet gaan naar een beperkt aantal specifieke doelgroepen die gelet op hun financiële mogelijkheden of specifieke wensen maar moeilijk aan bod komen op de woningmarkt in De Ronde Venen:

  • lage inkomens;
  • starters;
  • (jonge) gezinnen;
  • ouderen (maar ook: mensen met fysieke/verstandelijke beperkingen).

Vanwege verschillende redenen wil de gemeente De Ronde Venen inzetten op een grotere woningbouwproductie in de komende jaren. Immers, met een hogere bouwproductie zijn meer mensen dan nu in staat een woning naar wens te vinden in de gemeente c.q. kern naar wens. Het biedt kansen voor doelgroepen die nu in de knel komen op de woningmarkt. Vanzelfsprekend is het dan wel zaak de juiste woning op de juiste plek te realiseren.

Een hogere bouwproductie zal ook de doorstroming op gang brengen. Een doorstroming die zo cruciaal is in de woningmarkt van De Ronde Venen, en die uiteindelijk aan de onderkant van de markt verlichting biedt voor bijvoorbeeld starters op de woningmarkt.

In de kom van Mijdrecht is enkel sprake van inbreidingslocaties. Voor deze locaties stelt Nota Wonen dat een nadruk moet worden gelegd op compact bouwen van levensloopbestendige woningen. Belangrijkste doelgroepen op deze locaties zijn startende jongeren en ouderen die kiezen voor de nabijheid van voorzieningen.

In mei/juni 2011 heeft gemeente De Ronde Venen samen met woningcorporatie Westhoek Wonen een woonwensenonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt een woningbehoefte voor eigen inwoners van 1.690 woningen tot het jaar 2020. Dit betekent een extra woningbehoefte in Mijdrecht van circa 650 woningen.

Ruim een derde van de woningzoekenden uit Mijdrecht geeft aan in het centrum te willen wonen. Dit komt neer op 230 woningen. Tot 2020 voorziet de gemeente een woningbouw van bijna 200 woningen in de kom van Mijdrecht, waarvan naar verwachting 141 woningen binnen het project Haitsmahof/Molenhof. Op grond hiervan verwacht de gemeente geen problemen in de vraag/aanbodverhouding. 41% van de woningzoekenden uit Mijdrecht geeft de voorkeur aan een appartement. Bij de ontwikkeling van appartementen dient het aanbod nauwkeurig aan te sluiten op de kwalitatieve vraag, gezien de complexiteit van de appartementenmarkt.

3.3.6 Erfgoedverordening 2013

In de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013 is de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden geregeld. Daarnaast is in de Erfgoedverordening regelgeving opgenomen ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden. Om een zo goed mogelijk beeld van alle (verwachte) archeologische waarden binnen De Ronde Venen te krijgen is een archeologische beleidskaart opgesteld. In de Erfgoedverordening 2013 is archeologisch beleid opgenomen die de kaart geldend maakt voor alle ruimtelijke plannen die vóór 2012 zijn vastgesteld. Hiermee is het archeologische beleid voor het gehele grondgebied van De Ronde Venen actueel. De Archeologische Beleidskaart dient als basis voor de in bestemmingsplannen en beheersverordeningen te verwerken cultuurhistorische waarden.

Landschapsbeleidskaart

Om bij planontwikkeling rekening te kunnen houden met aanwezige (cultuur)landschappelijke waarden, is een Landschapsnota met Landschapsbeleidskaart in ontwikkeling. Op de Landschapsbeleidskaart zijn waarden als verkavelingspatronen, dijken, linten en het landschap van de Stelling van Amsterdam opgenomen. De Landschapsbeleidskaart dient als basis voor de in ruimtelijke plannen te verwerken cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Het grootste deel van het bestemmingsplan is conserverend van aard. De bestaande situatie wordt opnieuw vastgelegd en de planregels worden, voor zover dit mogelijk is, gelijk geschakeld aan de standaardregels van de gemeente. Middels dit plan wordt voor dit deel van de kom van Mijdrecht weer een actueel juridisch-planologisch kader gegeven.

Bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan Kom Mijdrecht is er bewust voor gekozen dit plangebied uit het ontwerp te verwijderen. Reden hiervoor was, dat de externe veiligheid binnen het invloedsgebied van het LPG vulpunt niet kon worden verantwoord. Nu bekend is dat de verkoop van LPG op 1 juli 2014 wordt gestaakt is er ruimte voor ontwikkelingen. In de volgende paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.2 Ontwikkelingen

In het bestemmingsplan worden twee ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen betreft de mogelijkheid tot het bouwen van appartementen, namelijk Bozenhoven 95 (huidige bank/kantoor) en Bozenhoven 71 (huidige showroom).

In het Bro is opgenomen dat iedere ontwikkeling getoetst dient te worden aan de duurzaamheidsladder. Deze ladder bestaat uit drie treden. De eerste trede is het bepalen van de behoefte voor de betreffende ontwikkeling. De tweede trede betreft het zoeken van een locatie binnenstedelijk voor de ontwikkeling. Indien het niet mogelijk is om de ontwikkeling binnenstedelijk in te passen dient de derde trede doorlopen te worden. In de derde trede dient aangegeven te worden op welke wijze het plangebied ontsloten is. Hier dient gestreefd te worden naar meerdere ontsluitingsmogelijkheden zoals de bereikbaarheid per auto en per openbaar vervoer.

De gemeente De Ronde Venen blijft de komende jaren een groeiende gemeente waar de vraag naar woningen aanwezig blijft. Dit is aangetoond in een woningbehoefteonderzoek. Dit onderzoek is in 2011 uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat er een behoefte van 1690 woningen tot 2020 is. Op deze manier is de behoefte voor woningbouwontwikkeling aangetoond. De ontwikkeling vindt plaats in de bebouwde kom van Mijdrecht en het gebied kan daarmee aangemerkt worden als binnenstedelijk. De derde trede van de ladder hoeft daarom niet meer doorlopen te worden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Algemeen

Doordat er binnen het plangebied verschillende bedrijven gevestigd zijn, zijn gemeenten in het kader van een goede ruimtelijke ordening verplicht een bestemmingsplanregeling te treffen die recht doet aan de gevestigde bedrijven, maar ook garanties geeft voor een goede kwaliteit van de leefomgeving. Als uitgangspunt geldt dat milieubelastende en hindergevoelige functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden.

In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009. Deze publicatie is beter bekend onder de noemer 'het Paarse boekje'. In deze Staat wordt met behulp van een indeling in categorieën op basis van de SBI-codering aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of een bedrijfsactiviteit ten opzichte van een hindergevoelige functie toelaatbaar kan zijn. Aan deze categorieën worden bepaalde omgevingstypen en/of richtafstanden gekoppeld. Onderscheid wordt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste richtafstand bepalend is voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. Het betreft hier een indicatieve algemene regeling en is met name bedoeld bij het bestemmen van nog niet verwezenlijkte situaties. Bij bestaande situaties kan worden afgeweken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Steeds zal bekeken moeten worden of er specifieke omstandigheden zijn die een andere overweging rechtvaardigen.

5.1.2 Gevoelige bestemmingen, gebiedstypen en richtafstanden

In het paarse boekje is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden langs hoofdinfrastructuur behoren eveneens tot gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In relatie tot de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' zijn richtafstanden opgenomen in het Paarse Boekje

Milieucategorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied.

In principe kunnen twee soorten zoneringen worden toegepast. De eerste is de zogenaamde uitwaartse zonering, waarbij het bedrijf als uitgangspunt wordt genomen (figuur 5.1). Binnen de zonering worden geen gevoelige functies toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01_0002.png"

Figuur 5.1: Uitwaartse zonering

De tweede benaderingswijze is de inwaartse zonering, waarbij uit wordt gegaan van de gevoelige functies als basis (figuur 5.2). De afstand tot deze functies bepaalt de toelaatbaarheid van bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01_0003.png"

Figuur 5.2: Inwaartse zonering

5.1.3 Milieuzonering

Als zodanig is de bebouwing rond en in het plangebied aan te merken als gemengd gebied. In dit bestemmingsplan wordt dan ook niet de omgevingskwaliteit nagestreefd van een rustige woonwijk. Dit komt met name door het gemegnde karakter van het plangebied, waar in de bestaande toekomstige situatie woningen naast bedrijven zijn gevestigd. Vanwege dit gemengde karakter van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (SvB). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C.

De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

  • in categorie A vallen activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • in categorie B vallen activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • in categorie C vallen activiteiten zoals genoemd onder B, met dien verstande dat deze activiteiten een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • de activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Naast deze randvoorwaarden gelden de volgende criteria:

  • 1. Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • 2. Voor categorie B gaat het om activiteiten;
    • a. in categorie 1 voor het aspect gevaar;
    • b. in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
    • c. in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
    • d. met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).
  • 3. Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

  • a. Bedrijven

In het plangebied komt een bedrijf voor tot en met categorie B. Dit betreft een autobedrijf. In de omgeving van het autobedrijf bevindt zich in de huidige situatie milieugevoelige functies, in de vorm van woningen. Om geen afbreuk te doen aan de bedrijfsvoering, is de bestaande situatie in dit bestemmingsplan vastgelegd. Daarnaast is in het plangebied een detailhandelsvestiging waar consumentenvuurwerk verkocht mag worden. Dit bedrijf valt in categorie A van de bedrijvenlijst en veroorzaakt daarmee geen hinder op de omgeving.

  • b. Maatschappelijke functies

In het plangebied komt een maatschappelijke bestemming voor. Het betreft hier een voormalige basisschool. Op dit moment is nog niet bekend welke functie in dit gebouw gaat komen. Dit perceel is conserverend bestemd en zorgt niet voor belemmeringen in het kader van bedrijven en milieuzonering.

  • c. Bedrijfswoningen

In het plangebied komen ook bedrijfswoningen voor. De bouw van bedrijfswoningen is toegestaan op grond van de vigerende bestemmingsplannen. Het zou onrechtvaardig zijn om bedrijven te beperken in de bedrijfsvoering vanwege een bedrijfswoning die op een eerder of later moment in het plangebied is of wordt gevestigd en waarop het betrokken bedrijf geen invloed kan of kon uitoefenen. Tegelijkertijd is de gemeente zich ervan bewust dat voorkomen moet worden dat meer bewoners van bedrijfswoningen worden gehinderd, dan wel meer bedrijven worden beperkt in de bedrijfsvoering. Dit komt doordat in het kader van de vergunningverlening voor de activiteit milieu op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel de melding op grond van het Activiteitenbesluit, een woning beperkingen kan opleveren voor de bedrijfsvoering van een naastgelegen bedrijf.

5.1.4 Aanpassen bedrijvenlijst

Het is mogelijk dat, door ontwikkelingen in de techniek, of het ontstaan van nieuwe industrieën, de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij functiemenging niet meer voldoet. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt om de bedrijvenlijst te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat.

5.2 Verkeer

5.2.1 Inleiding

De Handleiding bestemmingsplannen van de provincie Utrecht stelt dat de toelichting op een bestemmingsplan een Mobiliteitstoets dient te bevatten, indien het ruimtelijk plan een (relatief) groot aantal verplaatsingen tot gevolg heeft. De Mobiliteitstoets is bedoeld om na te gaan of er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid te garanderen. Daarnaast kan het ook een hulpmiddel zijn om maatregelen te nemen om eventuele negatieve effecten op de veiligheid en leefbaarheid te voorkomen. De Mobiliteitstoets dient inzichtelijk te maken hoeveel autoverkeer de ontwikkeling tot gevolg heeft, zodat effecten op het lokale en regionale wegennet kunnen worden ingeschat voor wat betreft de verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling. Verder dienen aspecten als openbaar vervoer, langzaam verkeer, verkeersveiligheid en parkeren aan de orde te komen. Voor het bestemmingsplan Kom Mijdrecht heeft een mobiliteitstoets plaatsgevonden, waarop hierna wordt ingegaan.

5.2.2 Algemeen

Op bijna alle ontsluitende wegen, waaronder Bozenhoven en De Rondweg, in en rondom het gebied (met uitzondering van de provinciale wegen) geldt een snelheidsregime van 50 km/u. Het lokale en regionale busvervoer binnen het deelgebied ontsluit het centrum van Mijdrecht met verschillende buslijnen. Deze zijn voornamelijk georiënteerd op de regio's Amsterdam (noordelijke richting) en Utrecht (zuidoostelijke richting).

5.2.3 Bereikbaarheid

In de huidige situatie doen zich geen problemen voor op het wegennet met betrekking tot de verkeersintensiteiten en de afwikkeling van het verkeer. Verkeerstellingen wijzen uit dat het aantal motorvoertuigen op de wegen in en rondom het plangebied, rekening houdend met de categorisering van deze wegen, acceptabel is. Ook de doorstroom van het verkeer verloopt in de huidige situatie zonder problemen.

5.2.4 Veiligheid

Binnen het deelgebied bevinden zich geen buitenproportioneel verkeersonveilige knelpunten. De geplande verkeerskundige aanpassingen in en rond het centrum van Mijdrecht zullen hier naar verwachting geen negatieve bijdrage aan leveren. Wel dient er aandacht te worden besteed aan het waarborgen van de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers, gezien het feit dat de verkeersintensiteiten voor het gemotoriseerd verkeer in de toekomst zullen toenemen en potentiële conflicten tussen snel en langzaam verkeer daarmee moeten worden voorkomen.

5.2.5 Parkeren

Het parkeren van auto's in en rondom het centrum vindt hoofdzakelijk plaats op het parkeerterrein langs de Rondweg, op het Haitsmaplein nabij winkelcentrum de Lindeboom en in de parkeergarage op de Croonstadtlaan. De geplande realisatie van woningbouw en andere voorzieningen binnen de kom van Mijdrecht zal gepaard gaan met een evenredige groei van parkeerbehoefte binnen dit gebied. Vooralsnog zal bij iedere nieuw te ontwikkelen functie (wonen, winkels, bedrijven, enz.) rekening moeten worden gehouden met toereikende parkeervoorzieningen, zodat er geen ongewenste parkeerknelpunten elders ontstaan in en buiten het centrumgebied. Uitgangspunt is dat alle parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Dit is in de planregels geborgd. De parkeerdruk in de omgeving zal hierdoor niet toenemen.

5.2.6 Verkeersintensiteit

In dit bestemmingsplan worden drie ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Twee daarvan zijn rechtstreeks toegestaan en één via een wijzigingsbevoegheid. De panden, welke van functie kunnen wijzigen, zijn in de huidige situatie onder andere in gebruik als bank, garage, showroom, detailhandel en tankstation. Deze functies hebben allemaal een verkeersaantrekkende werking. De huidige functies kunnen worden gewijzigd in de functie wonen. Deze functiewijzigingen leiden ten opzichte van het huidige gebruik niet tot een toename van de verkeersintensiteit.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

Wet Luchtkwaliteit

Het wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt weergegeven in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel is van kracht sinds november 2007 en wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' (verder Wlk) genoemd.

In algemene zin kan worden gesteld dat de Wlk bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen van maximumconcentraties voor een aantal componenten. Hierbij gaat het om componenten als zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx als NO2), fijn stof (PM10 en PM2,5), koolmonoxide (CO), lood, benzeen, ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen.

Voor wat betreft de componenten zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx als NO2), fijn stof (PM10 en PM2,5), koolmonoxide (CO), lood en benzeen wordt in de Wlk aangegeven op welke termijn aan de normen voldaan dient te worden en welke bestuursorganen verantwoordelijkheden hebben bij het realiseren van de normen. De normen zijn gebaseerd op recente inzichten van de WHO (World Health Organisation) in de mogelijke effecten van luchtverontreinigingen op de gezondheid van de mens. Voor bovengenoemde componenten zijn grenswaarden geformuleerd. Voor de componenten ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen zijn aanvullend richtwaarden opgenomen.

In Nederland kunnen twee componenten van de eerder genoemde componenten problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Het betreft hierbij NO2 en fijn stof (PM10). NO2 wordt beïnvloed door het wagenpark (verkeersbewegingen). Aangezien deze emissies problemen kunnen opleveren met betrekking tot overschrijdingen van de grenswaarden worden enkel deze componenten in onderhavig onderzoek in beschouwing genomen. Fijn stof (PM10) wordt beïnvloed door grote industriële bronnen (met name uit het buitenland), diffuse bronnen zoals het totale wagenpark, natuurlijke bronnen en in mindere mate door lokale bronnen.

Verder kan worden opgemerkt dat in de Wlk ook grenswaarden zijn opgenomen voor de component PM2,5. PM2,5 heeft echter een directe relatie met PM10 waardoor kan worden gesteld dat wanneer aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan. Derhalve wordt de component PM2,5 in onderhavig onderzoek buiten beschouwing gelaten.

 

Ruimtelijke ontwikkelingen en de 'Wet Luchtkwaliteit'

In de Wlk is een flexibele koppeling aanwezig tussen ruimtelijke ontwikkelingen en luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). Projecten die wel 'in betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging, worden in principe opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Indien een IBM-project niet in het NSL is opgenomen, kan het project eventueel alsnog doorgang vinden. Realisatie van een project is dan alleen mogelijk bij een expliciete toetsing aan de grenswaarden waarbij geen overschrijding door de aangevraagde activiteiten wordt veroorzaakt.

Het begrip NIBM bijdragen speelt dus een belangrijke rol in de regelgeving en is uitgewerkt in het Besluit Niet in betekenende mate bijdragen en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen. In de regelgeving zijn alleen voor de componenten NO2 en PM10 NIBM-grenzen opgenomen aangezien dit in Nederland de meest kritische componenten zijn. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m³. Deze maximale bijdrage is van toepassing op de minst gunstige plaats (zijnde de 'worst place' benadering).

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig.
  • 2. Op een andere wijze aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium.
    • a. hiervoor kunnen verspreidingsberekeningen nodig zijn;
    • b. door kwalitatief inzichtelijk te maken dat een project als NIBM kan worden aangemerkt.
5.3.2 Onderzoek

Aangezien in dit bestemmingsplan de bouw van nieuwe woningen meegenomen wordt, dient ook het aspect luchtkwaliteit nader beschouwd te worden. In 2012 is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in de bebouwde kom van Mijdrecht. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit in het plangebied ver beneden de grenswaarden uit de wet liggen. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkelingen kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit door de komst van de extra woningen niet verslechterd. De extra verkeersbewegingen die deze woningen met zich mee brengen dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

De ontwikkeling van woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt zorgt niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Het project blijft ruim onder de grenswaarden van de NIBM regeling waardoor het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk is. Luchtkwaliteit vormt daarmee geen knelpunt voor het bestemmingsplan.

5.4 Geluidhinder

5.4.1 Wettelijk kader

Bij het aspect geluid zijn verschillende bronnen van belang, waaronder in ieder geval verkeerslawaai. De regelgeving ten aanzien van geluidhinder is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Sinds 2007 is deze wet aangepast aan de Europese richtlijnen voor geluidhinder. De Wgh biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevel van woningen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. De voorkeurswaarde is de geluidbelasting die voor de verschillende geluidgevoelige bestemmingen op basis van de Wgh in ieder geval toelaatbaar wordt geacht en waarvoor het dan ook niet nodig is geluidreducerende voorzieningen te treffen. Indien de geluidbelasting hoger is dan de zogenoemde maximale ontheffingswaarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd en wordt via een formele procedure vastgelegd.

5.4.2 Onderzoek

Middels dit bestemmmingsplan worden op een viertal locaties in de omgeving van de rotonde Rondweg/Anselmussstraat - Bozenhoven geluidgevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk gemaakt. Het gaat om de volgende locaties:

  • 1. Locatie huidige Rabobank gebouw (Bozenhoven 93/95);
  • 2. Politiebureau (Bozenhoven 42);
  • 3. Benzinestation/garage (Bozenhoven 36-40);
  • 4. Showroom (Bozenhoven 71).

In het kader van de Wet geluidhinder dient voor deze wijzigingen een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Doel van het onderzoek is te bepalen of de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen) volgens de wettelijke bepalingen kunnen worden gerealiseerd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh), artikel 74, hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen- of buitenstedelijk is gelegen. De Rondweg en (een zuidelijke gedeelte van) Bozenhoven zijn binnenstedelijk gelegen en hebben 2x1 rijstroken ter plaatse van het plan. Hiermee bedraagt de geluidzone van deze wegen 200 meter vanaf de buitenste rijstrook. De overige wegen (Anselmusstraat en een noordelijke gedeelte van Bozenhoven) hebben geen wettelijke geluidzone vanwege het feit dat er een 30 km/uur regime heerst.

Het gehele onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Hieronder worden de resultaten en conclusies gegeven.

5.4.3 Resultaten

Uit de resultaten blijkt dat ten gevolge van de Rondweg en de Bozenhoven (zuidelijke gedeelte) de voorkeurswaarde van 48 dB alle vier de locaties wordt overschreden. De maximale toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt ten gevolge van beide wegen niet overschreden. Zie ook tabel 5.1

Ten gevolge van de 30 km/uur wegen (Bozenhoven N en Andelmusstraat) is de maximale geluidbelasting op de vier locaties 47 – 54 dB. Deze waarden worden beoordeeld als 'in stedelijk gebied toelaatbaar' tot 'goed'.

tabel 5.1: Maximale geluidsbelasting

  Rondweg
(50 km/uur)  
Bozenhoven Z
(50 km/uur)  
Andelmusstraat en Bozenhoven N
(30 km/uur)  
Locatie 1   59 dB   60 dB   47 dB  
Locatie 2   54 dB   51 dB   55 dB  
Locatie 3   56 dB   50 dB   52 dB  
Locatie 4   60 dB   50 dB   54 dB  

Maatregelen

Uit de resultaten volgt dat niet overal wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Conform artikel 77 Wgh moet er nog nader onderzoek worden verricht naar aanvullende maatregelen. Maatregelen kunnen worden toegepast in de vorm van bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen. Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten dient een hogere waarde procedure te worden gevolgd.

Voor onderliggend onderzoek kan de geluidbelasting op de nieuwbouw afnemen met maximaal circa 4 dB wanneer Dicht Asfalt Beton (DAB) op de Rondweg/ Bozenhoven Z wordt vervangen door bijvoorbeeld Dunne Deklagen B (bronmaatregelen). Echter, doordat de wegvakken nabij een rotonde zijn gelegen, zal vanwege wringend verkeer geen geluidreducerend wegdek kunnen worden toegepast.

Geluidsschermen (overdrachtsmaatregelen) zijn in dit onderzoek niet doelmatig bij de verschillende ontwikkellocaties vanwege belemmering van zicht.

5.4.4 Conclusie

Ten gevolge van de wijziging van het bestemmingsplan 'Kom Mijdrecht II', wordt de voorkeurswaarde overschreden op de mogelijk nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doeltreffend of gewenst.

Er dienen hogere waarden te worden vastgesteld voor de vier locaties. In tabel 5.2 zijn daarvoor de maximale geluidbelastingen per locatie in beeld gebracht die kunnen worden gebruikt bij een hogere waarde procedure.

tabel 5.2: Overzicht maximale geluidbelasting

Locatie   Maximale geluidbelasting in [dB]
incl. art 110g Wgh  
T.g.v. bron   Gecumuleerde*waarde in [dB]  
1 (Rabobank)   59 dB   Rondweg   66 dB  
  60 dB   Bozenhoven Z   66 dB  
2 (Politiebureau)   54 dB   Rondweg   63 dB  
  51 dB   Bozenhoven Z   63 dB  
3 (Benzine station/garage)   56 dB   Rondweg   64 dB  
  50 dB   Bozenhoven Z   64 dB  
4 (Showroom)   60 dB   Rondweg   66 dB  
  50 dB   Bozenhoven Z   66 dB  

* De waarden zijn gecumuleerd met de bronnen waar de voorkeurswaarde wordt overschreden (exclusief art. 110g Wgh). Het gaat daarbij om de cumulatie met wegverkeer en luchtvaart.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven. In deze paragraaf wordt, voor zover van toepassing op het plangebied, ingegaan op het beleid en regelgeving rond externe veiligheid. Daarnaast wordt aangegeven op welke manier hier in het bestemmingsplan rekening mee wordt gehouden.

Op grond van de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) van het ministerie van BZK zijn gemeenten verplicht risico's te inventariseren. Het resultaat van deze inventarisatie en de gegevens uit het risicoregister worden getoond op de provinciale risicokaart. De risicokaart biedt een overzicht van de veiligheidsrisico's en is openbaar via internet toegankelijk (www.risicokaart.nl). De risicokaart is daarmee een belangrijke informatiebron voor burgers die via de risicokaart kunnen zien welke risicovolle bedrijven (LPG-stations, chemische bedrijven of bijvoorbeeld vuurwerkopslag), transportroutes of buisleidingen in hun directe omgeving liggen. Deze risicokaart is ook gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

5.5.2 Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan zijn de verschillende risicobronnen in het kader van externe veiligheid geïnventariseerd. Daar wordt hieronder op ingegaan.

  • a. Bevi

In het plangebied is geen inrichting gevestigd dat valt onder het Bevi.

  • b. Vuurwerkbesluit

In het plangebied is een verkooppunt voor eindejaarsvuurwerk aanwezig. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt consumentenvuurwerk" is het toegestaan vuurwerk te verkopen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag consumentenvuurwerk' is een vuurwerkopslag van consumentenvuurwerk toegestaan tot maximaal 2.000 kg. Het is niet toegestaan om professioneel vuurwerk te verkopen. Dit brengt geen belemmeringen met zich mee.

  • c. Externe veiligheid langs wegen

Er bevindt zich in het plangebied geen route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook het invloedsgebied van de N201 ligt buiten het plangebied.

  • d. Buisleidingen

Om te bepalen welke leidingen er in het plangebied aanwezig zijn is een melding gedaan bij het Kabels en Leidingen informatiecentrum (KLIC-melding). Hieruit is naar voren gekomen dat zich in het bestemmingsplan geen leidingen bevinden die belemmeringen vormen voor het ruimtegebruik in het plangebied. Zo is er geen aardgasleiding in het plangebied aanwezig.

  • e. overige inrichtingen

In het plangebied is wel een tankstation aanwezig. Dit tankstation verkoopt per 1 juli 2014 geen LPG meer. De betreffende milieuvergunning wordt dan ook aangepast waardoor LGP niet meer is toegestaan.

De verkoop van overige brandstoffen verandert niet. Aangezien dit een bestaande situatie betreft hoeft hier geen nader onderzoek naar gedaan te worden.

5.5.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6 Bodemkwaliteit

5.6.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen die een gevoeliger bodemgebruik tot gevolge hebben, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld om dat de kosten van de sanering te hoog zijn. Om dit in beeld te rijgen zal de kwaliteit van de bodem op de ontwikkelingslocaties vastgesteld moeten worden en zal, ingeval de bodemkwaliteit niet aansluit bij de functie, een inschatting van kosten moeten worden gemaakt om de bodemkwaliteit in overeenstemming te brengen met de beoogde functie. Daarnaast geldt dat de ontwikkelingen een eventueel benodigde aanpak van ernstige gevallen van bodemverontreiniging niet mag frustreren.

Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, dient deze direct te worden opgeruimd. Bij bestaande mobiele verontreinigingen die voor 1987 ontstaan zijn (zogenaamde erfenisgevallen), zal bij de sanering ook naar de kosteneffectiviteit worden gekeken. Uitgangspunt voor verontreinigingen die zich in het grondwater manifesteren is dat deze beheersbaar zijn en blijven.

Het Besluit bodemkwaliteit is sinds 1 januari 2008 van kracht en vormt het nieuwe kader van het bodembeheer in Nederland. Dit Besluit stelt onder andere regels aan de toepassing en de tijdelijke opslag van grond en bagger. Bij bouwplannen en ruimtelijke onderbouwingen wordt nagegaan of de bodemkwaliteit aansluit bij de (toekomstige) functie. Hierbij wordt het Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. In dit besluit wordt onderscheid gemaakt in een aantal bodemfunctieklassen met bijbehorende Maximale Waarden. De gemeente De Ronde Venen heeft (nog) geen 'Gebiedsspecifiek bodembeleid' opgesteld en kent geen bestaande bodemkwaliteitskaart. Daarom dient uitgegaan te worden van de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit die horen bij het Generieke kader.

Inmiddels is een Bodemfunctieklassenkaart voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen vastgesteld. De bodemfunctieklasse 'Industrie' is aan geen enkel perceel in de gemeente toegekend. Grond die in de bodemkwaliteitsklasse 'industrie' valt kan, onder bepaalde voorwaarden, in grootschalige bodemtoepassingen (GBT) worden gebruikt.

Ook voor het direct verspreiden of tijdelijk opslaan van bagger op aangrenzende percelen is in het Besluit bodemkwaliteit een apart toetsingskader opgenomen. Bij saneringen wordt de terugsaneerwaarde bepaald door de bodemfunctieklasse. De bodemfunctieklasse is af te leiden van de Bodemfunctieklassekaart en het vigerende bestemmingsplan, waarin laatstgenoemde doorslaggevend is voor de bodemfunctieklasse die van toepassing is.

5.6.2 Onderzoek

De ontwikkelingen brengen geen grondwerkzaamheden met zich mee. Het uitvoeren van onderzoek is daarom op dit moment niet noodzakelijk. Ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid zullen wel grondwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Op het moment dat een wijzigingsplan opgesteld wordt zal een bodemonderzoek uitgevoerd worden.

5.7 Water

5.7.1 Algemeen

De watertoets is een procesinstrument en omvat de hele procedure van elkaar vroegtijdig informeren, adviseren, gezamenlijk afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincies als gemeenten. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

5.7.2 Normstelling en beleid

Nota 'Anders omgaan met Water'

In dit kabinetsstandpunt deelt men de zorg van de Commissie WB21 dat het huidige systeem van waterbeheer zeker niet in staat is om de toekomstige ontwikkelingen als klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei op te vangen. Men beaamt de noodzaak van verandering in het huidige waterbeheer om Nederland in de toekomst, wat water betreft, een veilig, leefbaar en aantrekkelijk land te houden. De belangrijkste aanbevelingen van de commissie Waterbeheer 21e eeuw, zoals de nieuwe aanpak van de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren', zo min mogelijk afwenteling, de stroomgebiedbenadering en de watertoets worden door het kabinet overgenomen.

Kaderrichtlijn Water

Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedsprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Bestuursakkoord Water

Rijk, de provincies, gemeenten en de waterschappen hebben op 21 april 2011 concrete afspraken gemaakt over een doelmatiger waterbeheer. Uitgangspunt van het Bestuursakkoord Water is het beschermen van Nederland tegen overstromingen, een goede kwaliteit water en de beschikbaarheid van voldoende zoet water. De vijfsamenwerkingspartners willen minder kosten en minder bestuurlijke drukte Nederland droog en veilig houden. Kenmerkend voor de nieuwe aanpak is een solide, simpel en sober waterbeheer.

Naast minder kosten leidt het Bestuursakkoord Water tot aanzienlijk minder bestuurlijke drukte. Vanuit het principe 'je gaat erover of niet' zijn voor alle taken in het waterbeheer afspraken gemaakt om te zorgen dat niet meer dan twee overheden bij een taak betrokken zijn.

Waterbeheersplan en Keur waterschap Amstel, Gooi en Vecht (2010-2015)

Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht geeft in het Waterbeheersplan AGV 2010-2015 een uitwerking van het waterbeleid van het Rijk en provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Voor het hoogheemraadschap is het Waterbeheersplan sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht. Het waterbeheersplan bevat uitgangspunten voor watergebiedsplannen, waterinrichtingsplannen en stedelijke waterplannen, enz. De hoofddoelen van het Waterbeheersplan zijn veiligheid voor mensen, dieren en goederen, het leveren van voldoende water, het zorgen voor schoon water, verbeteren van de waterkwaliteit en de omgang met afvalwater.

Daarnaast zijn de uitgangspunten over hoe om te gaan met water in ruimtelijke plannen beschreven in de Keur van het hoogheemraadschap 'Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht'. De Keur is een instrument waarmee het hoogheemraadschap (een deel van) de doelen uit dit Waterbeheerplan kan realiseren. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden vastgelegd. De afgelopen jaren heeft het hoogheemraadschap het beleid voor vergunningen en voor een aantal thema's vastgelegd in beleidsnotities, waaronder de beleidsnota's 'Inrichting, Gebruik en Onderhoud van wateren en oevers', 'Richtlijnen lozen regen-, grond- en leidingwater' en 'Vaarwater op Orde'. De notities en Keur maken onderdeel uit van de map 'Watertoets vergunningverlening'.

5.7.3 Watersysteem

Voor de beschrijving van de waterhuishouding, is onderscheid gemaakt in:

  • het regionale watersysteem: de Amstellandboezem ('hoofdboezem'),
  • het subregionale watersysteem: de Vinkeveenboezem ('tussenboezem'), die een belangrijke schakel vormt tussen de polders in het plangebied en de 'buurpolders' Derde Bedijking, Groot Wilnis-Vinkeveen, Demmerik, Oukoop en Gagel.

De waterhuishouding op lokaal niveau wordt in grote mate bepaald door de plaats van inlaten en gemalen en het beheer dat over kunstwerken wordt gevoerd om peilen te handhaven en eventueel de waterkwaliteit te beïnvloeden. De kom Mijdrecht behoort tot de Vinkeveenboezem of 'tussenboezem'.

Hoogteverschillen zijn belangrijk

Voor de regionale waterhuishouding zijn de verschillen in hoogteligging in het gebied van belang en de gevolgen daarvan voor de kwel en inzijging in de omgeving. Het hoogteverschil in de polders heeft effect op de waterhuishouding in de boezem. De kom Mijdrecht is als bovenlandgebied en inzijgingsgebied.

Waterhuishouding in droge perioden

In droge periodes bestaat het merendeel van het boezemwater uit de afvoer van de droogmakerijen en het effluent van de rioolwaterzuiveringen. De watervraag is in de zomer juist groot in de ondiepe polders en de Vinkeveense Plassen en deze onttrekken water uit het zuidelijk deel van de Amstelboezem (Kromme Mijdrecht, Geer, Bijleveld en Groote Heicop). De oostelijke inlaten ontvangen tot aan de Dooijersluis overwegend water uit het Amsterdam-Rijnkanaal. De westelijke inlaten (waaronder de Vinkeveenboezem) ontvangen overwegend water uit de Amstel en Kromme Mijdrecht.

Er ontstaat een zuidwaarts gerichte stroming in de Amstel, waardoor het uitgeslagen water uit Groot-Mijdrecht, vermengd met zuiveringseffluent, reikt tot de Oudhuijzersluis (= inlaat Vinkeveenboezem). Als gevolg hiervan wordt in droge zomers water in de Vinkeveenboezem ingelaten met een chlorideconcentratie die kan oplopen tot 700 mg/l. Het inlaatwater kan tot 30% effluent bevatten uit de zuiveringen van Uithoorn en Mijdrecht.

Naast de invloed van dit inlaatwater uit de boezem, zijn aan de tussenboezem drie polders gekoppeld die hun wateroverschot via de tussenboezem afvoeren:

  • de Tweede Bedijking, een diepe polder met een matige hoeveelheid kwel,
  • Wilnis-Veldzijde, een diepe polder met een sterke kwel,
  • en Gagel, een kleine ondiepe polder met wegzijging.

Het water uit deze drie polders heeft hoge nutriëntconcentraties, vanuit de landbouw en in de droogmakerijen vooral door nutriëntrijke kwel.

In droge perioden bepaalt de kwel vanuit de droogmakerijen binnen het plangebied dus in meer of mindere mate de waterkwaliteit van de Amstelboezem en Vinkeveenboezem. Vanwege de grote omvang en relatief slechte kwaliteit van het kwelwater in Groot- Mijdrecht en Wilnis-Veldzijde hebben deze polders een grote invloed op de waterhuishouding in de omgeving. Het uitgeslagen kwelwater van Wilnis-Veldzijde heeft hoge nutriëntconcentraties, is zuurstofarm en is bruin van kleur.

Dit water domineert het gebied van de brug over Kerkvaart bij Mijdrecht tot en met de Zuidplas (Vinkeveense Plassen). De waterkwaliteit ten westen van de brug over de Kerkvaart lijkt sterk op de kwaliteit in de Amstel en Kromme Mijdrecht (hoofdboezem). De nutriëntconcentraties hiervan zijn hoog, maar het water is veel helderder dan dat van Wilnis-Veldzijde. Het uitgeslagen kwelwater van Groot-Mijdrecht heeft hoge chloride- en nutriëntconcentraties en is bruin van kleur. Dit water domineert in de Amstelboezem vanaf de Winkel en de Waver, via de Amstel en de Kromme Mijdrecht tot aan de Geer in het zuiden.

Voor het op peil houden van het oppervlaktewater in het natuurgebied van Botshol wordt in droge perioden water vanuit de Waver via een zogenaamde 'defosfatering' ingelaten. Net als bij de Vinkeveense Plassen, wordt de waterbehoefte van Botshol bepaald door de continue wegzijging naar de diepgelegen polder Groot-Mijdrecht.

Natte perioden

In natte perioden keert de stroming van de Amstel naar het noorden, waar het water uiteindelijk via het Noordzeekanaal wordt afgevoerd. Het overtollige water in de tussenboezem wordt via de Ringvaart en de Geuzensloot door gemaal De Ruiter afgevoerd naar de boezem en het Amsterdam-Rijnkanaal. De inlaat bij de Oudhuijzersluis staat dan dicht. In het natuurgebied van Botshol wordt in de winterperiode geen water ingelaten.

In natte perioden wordt de waterkwaliteit van de tussenboezem vooral bepaald door kwelwater vanuit de drie gekoppelde polders: met name Wilnis-Veldzijde en in mindere mate De Tweede Bedijking en Gagel. De invloed van de waterafvoer vanuit Groot- Mijdrecht op de Amstelboezem is in natte perioden minder groot, omdat het aandeel hiervan in de totale afvoer naar de boezem minder groot is.

Plangebied

Het plangebied grenst aan de Achtervaart, die naar het westen toe, via de Bruggesloot overgaat in de Kerkvaart. In zuidoostelijke richting gaat de Achtervaart over in de Ringvaart. Het plangebied behoort tot het watergebiedsplan Groot Wilnis-Vinkeveen c.a. Het grenst aan de oost- en noordzijde aan het stedelijk waterplan Groot Mijdrecht Zuid en Hofland; aan de west- en zuidzijde aan waterplan Derde Bedijking.

5.7.4 Waterrelevant beleid en consequenties voor het plangebied

Waterkwaliteit: Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Vinkeveense Plassen behoren als 'waterlichaam' tot de KRW. Om de plassen op peil te houden, wordt water vanuit de Ringvaart aangevoerd. De kwaliteit van dit water wordt beïnvloedt door de poldergemalen die op de Vinkeveenboezem uitmalen (De Tweede Bedijking, Gagel en Wilnis-Veldzijde) en de inlaat bij de Oudhuijzersluis vanuit de Kromme Mijdrecht/Amstel. Teneinde de waterkwaliteit en ecologie van de Vinkeveense Plassen te verbeteren, zijn de rioolwaterzuiveringsinstallaties van Uithoorn en De Ronde Venen verbeterd en is een defosfateringsinstallatie bij Demmerik aangelegd om het aanvoerwater vanuit de Ringvaart te defosfateren.

Daarnaast moet de aanvoer via de Ringvaart vanuit de bovenlanden en de fosfaatrijke kwelstroom vanuit de droogmakerijen worden beperkt tot de hoeveelheid die nodig is om de plassen op peil te houden. Hiervoor zijn door Waternet negen alternatieven onderzocht. Na afweging van de voor- en nadelen van deze alternatieven is gekozen voor de afvoer vanuit het bovenland op de Amstel via een nieuw te bouwen gemaal bij de Mennonietenbuurt. In natte perioden, wanneer de aanvoer van water op de tussenboezem groter is dan de waterbehoefte voor het op peil houden van de Vinkeveense Plassen, zal dit gemaal het wateroverschot op de Amstel uitslaan.

Wateroverlast: Nationaal Bestuursakkoord Water (Watergebiedsplan Groot Wilnis-Vinkeveen c.a.)

Uit de faalkansanalyse blijkt de kans op wateroverlast in het peilgebied van de Vinkeveenboezem geen knelpunt te zijn. Met een herhalingstijd van één keer per 10 jaar wordt een maximale peilstijging berekend van circa 9 tot 14 cm bij het maximale klimaatscenario. Dit leidt in het algemeen niet tot overlast, afgezien van de niet in het plangebied liggende Baambrugse Zuwe te Vinkeveen. Hiervoor worden door de gemeente maatregelen getroffen in de vorm van een gefaseerde reconstructie.

Veiligheid (keringen): Provinciaal Waterplan, Verordening Waterkeringen West- Nederland, Actieprogramma Veilige Waterkeringen (AGV), Waterbeheersplan AGV 2010-2015

Rond het plangebied zijn de afgelopen jaren de secundaire keringen versterkt, onder meer op basis van het Actieprogramma Veilige Waterkeringen. In het Waterbeheersplan 2010-2015 zijn als doelen voor 2015 beschreven:

Voor de regionale keringen:

  • door de provincie aangewezen genormeerde boezemkaden zijn volgens planning getoetst, verbeterd en beheerd;
  • legger- en beheerregister regionale keringen op orde;

Voor keringen in het algemeen:

  • implementatie van de muskusrattenbestrijdingstaak, na overname hiervan van de provincie, met inachtneming van dierenwelzijnaspecten en volgens de richtlijnen van de Landelijk Coördinatiecommissie Muskusrattenbestrijding (LCCM);

Voor sturing van ruimtelijke planning:

  • AGV geeft voor zijn gebied invulling aan de overstromingsrisicobenadering door ontwikkeling per dijkring van een risicozonering (in 2012), overstromingsrisico-kaarten (2013) en -plannen (2015); initiatiefnemer is de provincie;
  • uitgaande van deze zonering beoordeelt AGV met het instrument van de Watertoets, de ruimtelijke en bouwplannen van provincies en gemeenten op overstromingsveiligheid van de geplande voorzieningen of objecten.

Peilbeheer: Watergebiedsplan Groot Wilnis-Vinkeveen c.a. (peilbesluit en waterinrichtingsplan)

Het peil in de tussenboezem blijft ongewijzigd (NAP -2.15 m), hetgeen ook geldt voor de grootte van het peilvak. De tussenboezem is een belangrijke schakel tussen de veenpolders, de droogmakerijen en de Amstellandboezem, zowel voor de wateraanvoer, -afvoer als waterberging. De bodem rond de tussenboezem is zeer zettingsgevoelig. Een eventuele peilverlaging zal hier direct leiden tot een snelle maaivelddaling, waardoor de drooglegging binnen korte weer even groot of klein zal zijn als voorheen. Verder zouden er bij peilaanpassingen ingrijpende en kostbare maatregelen moeten worden genomen om de (historische) bebouwing te beschermen. De tussenboezem zou hierdoor vergaand 'versnipperd' worden.

Afvalwater, hemelwater, grondwater: uitbreiding gemeentelijke watertaken

Gemeenten zijn op basis van de Wet milieubeheer verantwoordelijk voor de zorg voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen. Daarnaast heeft de gemeente op grond van de Waterwet de zorgplicht voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. In deze wet is ook vastgelegd dat de gemeente de zorg heeft voor het treffen van maatregelen in openbaar gemeentelijk gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of te beperken. Op basis van de wet gemeentelijke watertaken zijn onderstaande doelen te onderscheiden:

  • zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater;
  • zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
  • zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet door de particulier);
  • zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater;
  • zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.

Genoemde zorgplicht heeft geleid tot een Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan, vastgesteld in de gemeenteraad van 22 november 2012. In het nieuwe rioleringsplan staan de hoofdlijnen van de aanpak om de doelen te halen. Aan de hand van onder andere inspecties en samenloop met andere werkzaamheden wordt jaarlijks bekeken welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, dit wordt vastgelegd in een operationeel jaarprogramma.

De toestand van vrijvervalriolen zal door videocamera inspectie worden onderzocht en de inspectiegegevens zullen in het rioleringsbeheersysteem worden opgeslagen. Om een goede afstroming in de vrijvervalriolering te kunnen handhaven is regelmatig onderhoud nodig. Jaarlijks wordt een deel van de riolering gereinigd en geïnspecteerd, de inspectieresultaten worden beoordeeld. Met betrekking tot de vrijvervalriolering zal er een deel vervangen, gerepareerd of op langere termijn gerelined worden.

In de planperiode zijn verschillende onderzoeken opgenomen. Zo wordt er in 2013 het basisrioleringsplan van Abcoude geactualiseerd. In dit plan wordt het hydraulisch en milieutechnisch functioneren van de riolering opnieuw beschouwd. Daarnaast wordt in 2013 gestart met een nieuwe ronde Benchmarking rioleringszorg. De gemeente gaat hieraan meedoen.

Naast onderzoek zullen de komende periode verschillende maatregelen uitgevoerd worden. Zo zal in de planperiode jaarlijks het mechanisch/elektrisch deel van een aantal pompunits vervangen worden. Samenwerking in de waterketen is een belangrijk speerpunt in de komende planperiode. Om regionale invulling te geven aan het Bestuursakkoord Water is door het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en haar inliggende gemeenten een geformaliseerd overleg opgericht genaamd "bestuurlijk overleg water AGV gebied" (BOWA).

In het rioleringsplan is weergegeven hoe de gemeente haar zorgplichten de komende planperiode vorm wil geven. De gemeente gaat zelf de geldigheidsduur van dit plan vaststellen. De geldigheidsduur van dit beleidsplan is vijf jaar: 2013 t/m 2017. Evaluatie van de voortgang en eventuele bijstelling moet bij grote veranderingen plaatsvinden, in 2017 vindt een evaluatie en actualisatie van het rioleringsplan plaats. Bij de voorbereiding zijn het waterschap en de provincie Utrecht betrokken geweest.

5.7.5 Gevolgen voor water

Er zullen geen veranderingen optreden als gevolg van dit bestemmingsplan. Er wordt geen verharding toegevoegd. Daarnaast verandert ook het watersysteem en de riolering niet.

5.7.6 Compensatie

Ten gevolge van dit bestemmingsplan hoeft geen compensatie plaats te vinden.

5.7.7 Wateradvies waterbeheerder

De watertoets is een iteratief proces dat de waterhuishoudkundige knelpunten in een gebied inzichtelijk maakt en vervolgens beschrijft hoe deze met het oog op ruimtelijke ontwikkelingen voorkomen of opgeheven kunnen worden.

Het bestemmingsplan maakt de opslag van vuurwerk aan de Bozenhoven 105 mogelijk. De betreffende bunker ligt in de beschermingszone van een waterkering. De opslag van explosief materiaal in de beschermingszone van een dijk is volgens de Keur AGV en haar beleid verboden. Voor een dergelijke activiteit is een watervergunning nodig en op basis van de vergunningsaanvraag zal het bestuur van AGV beoordelen of de activiteit is toegestaan.

5.7.8 Conclusies

Het waterschap is akkoord met de voorliggende waterparagraaf.

5.8 Ecologie

5.8.1 Wettelijk kader

Gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde gebieden die onder de Natuurbeschermingswet 1998 (herzien op 1 oktober 2005) vallen, liggen hemelsbreed op ten minste 4 kilometer afstand van het plangebied (Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck). Het is niet aannemelijk dat de relatief beperkte ontwikkelingen, die in het kader van dit bestemmingsplan worden voorzien, een negatief effect zullen hebben op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Daarom wordt een uitgebreide behandeling van de juridische aspecten van de NB-wet hier overbodig geacht.

Het bestemmingsplangebied Kom Mijdrecht 2 maakt geen deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur. Eventuele effecten als gevolg van ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied op natuurwaarden van daarbuiten gelegen Ecologische Hoofdstructuur (zogenaamde 'externe werking') hoeft niet te worden beschouwd; het 'Nee-tenzij-principe' geldt alleen binnen de EHS begrenzing. Verdere behandeling van het toetsingskader van de EHS wordt dan ook achterwege gelaten. Overigens liggen de dichtstbijzijnde EHS-gebieden op meer dan 2 kilometer afstand van het plangebied.

Soortenbescherming

Naast speciaal aangewezen gebieden worden ook diverse planten - en diersoorten beschermd op basis van Europese en Nederlandse wet- en regelgeving. In de bijlagen van de EU- Habitatrichtlijn zijn diverse beschermde dier- en plantensoorten aangewezen. Dit soortbeschermingsregime is op nationaal niveau geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Naast de op Europees niveau beschermde soorten wordt in deze wet ook een aantal soorten genoemd, die alleen op nationaal niveau beschermd zijn. Voor (ernstig) bedreigde diersoorten en voor soorten die worden vermeld in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn geldt het meest strikte beschermingsregime. Voor de meer algemeen voorkomende soorten is het beschermingsregime minder strikt.

De Flora- en faunawet bevat diverse concrete verbodsbepalingen die de soorten tegen nadelige effecten beschermen. Ruimtelijke ingrepen dienen getoetst te worden op hun effecten op beschermde soorten. Bevoegd gezag, in dit geval het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, kan ontheffing verlenen. In het kader van een bestemmingsplan kan geen ontheffing worden verleend. Echter moet in deze fase van de planvorming al rekening worden gehouden met eventuele effecten in de uitvoeringsfase. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient te worden aangetoond. Dat betekent dat er op voorhand geen redenen denkbaar mogen zijn die tot gevolg kunnen hebben dat een ontheffing niet verleend kan worden.

Beschermde planten en dieren zijn onderverdeeld in drie categorieën; algemene soorten, overige soorten en streng beschermde soorten. Elke categorie kent een eigen beoordelingstoets voor ontheffingverlening.

5.8.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. In het kader van ecologie zal de huidige situatie niet veranderen. Voor het te ontwikkelen deel verandert het bestaande bouwvlak niet. De ecologische situatie in de omgeving zal daarom niet wijzigen. Alvorens bouwwerkzaamheden starten zal wel gecontroleerd moeten worden of in het gebouw vleermuizen aanwezig kunnen zijn. De kans op het voorkomen van vleermuizen binnen het plangebied wordt zeer klein geacht. Het is in dit stadium daarom niet noodzakelijk nader onderzoek uit te voeren.

5.9 Cultuurhistorie, landschap, archeologie en monumenten

5.9.1 Cultuurhistorische achtergrond

Ontstaansgeschiedenis De Ronde Venen

De oudste bewoning in De Ronde Venen dateert uit het Neolithicum (rond 4000 voor Christus). Het Neolithicum staat voor de periode in onze geschiedenis waarin de mens overgaat van het jagen en verzamelen van voedsel naar het verbouwen van voedsel en het houden van vee. Door oprukkend veen trokken de bewoners al gauw naar hogere en drogere gronden. Tot de ontginning van het ontstane veen in de 11e eeuw vond geen of nauwelijks bewoning plaats in het gebied. Vanaf veenriviertjes als de Kromme Mijdrecht, Drecht, Waver en Winkel, de ontginningsbases, werd radiaal (naar een centraal punt toe) ontgonnen naar het hoger en centraal gelegen veenkussen. De radiale vorm is onder meer nog goed herkenbaar in het verkavelingspatroon rond Vinkeveen. Rondom de ontginningen en langs de zuwes, hoger gelegen wegen die als afscheiding tussen het ontgonnen land naar het midden van het veenkussen lagen, werden kades aangelegd. Ongeveer halverwege de ontginning werden rond het middelpunt ringvormige ontginningskaden opgeworpen, waar de lintnederzettingen Demmerik, Vinkeveen, Waverveen, Mijdrecht en Wilnis ontstonden.

Het ontginnen en ontwateren van het veengebied zorgde voor een sterke maaivelddaling. Het land werd hierdoor op veel plaatsen te nat voor akkerbouw en men stapte over op veeteelt. De maaivelddaling ging door met als gevolg dat het veen op den duur zelfs lager kwam te liggen dan de veenrivieren. Rond 1600 was het maaiveld al zo'n vijf meter gedaald. Windmolens werden ingezet om het land droog te malen.

In de 16e eeuw werd echter door de groei van de steden in West-Nederland de vraag naar brandstof steeds groter. Door het ontbreken van hout was men aangewezen op turf en al snel werden grote veengebieden afgegraven voor de turfwinning. De gaten en lage delen die hierdoor ontstonden werden vaak weer opgevuld met het afval, het zogenaamde toemaakdek, dat met de turfschuiten uit de stad (meestal Amsterdam) mee werd teruggenomen. Aanvankelijk vond turfwinning plaats boven water, de zogenaamde droge vervening, maar na verloop van tijd werd met behulp van een baggerbeugel ook onder water veen gewonnen; de natte vervening. Het gevolg van de turfwinning was dat lokaal open waterplassen ontstonden. Door golfslag breidden deze wateren zich vaak uit tot grote binnenmeren. De binnenmeren konden bij storm een bedreiging vormen voor de dorpen en steden er omheen. Met het oog hierop, en om weer voldoende landbouwgrond te verkrijgen, werd in de loop van de 19e eeuw een groot aantal meren drooggelegd.

De plannen voor het droogmaken van een aantal meren in de gemeente De Ronde Venen werden in 1798 door de Staten van Utrecht goedgekeurd. Het betrof een gefaseerde drooglegging: de Eerste, Tweede en Derde Bedijking. De droogmakerij Groot Mijdrecht viel in 1879 als een van de laatste polders droog. Vele duizenden hectares woest water waren nu veranderd in keurig opgedeelde percelen landbouwgrond. Mede door het inklinken van de grond, de zilte kwel en de landbouwcrisis van 1880 bleken de gronden in de droogmakerijen echter niet zo gunstig als gehoopt.

Door het grondige vervenen en het droogleggen van de voormalige meren is in een groot deel van De Ronde Venen het landschap zoals dat 4500 jaar voor Chr. bestond, in feite weer aan het maaiveld aanwezig. De ligging van de voormalige kreken en geulen zijn soms nog duidelijk als verhogingen zichtbaar aan het maaiveld. Het is eigenlijk heel bijzonder en uniek om na ruim 6000 jaar weer op dezelfde bodem te lopen als de eerste bewoners van het gebied. Het feit dat de archeologische sporen zo dicht aan het maaiveld liggen maakt ze echter ook zeer kwetsbaar voor bodemingrepen of zelfs voor regulier grondgebruik. De gebieden die gespaard bleven bij de grootschalige vervening tonen het middeleeuwse ontginningslandschap met langgerekte percelen, sloten en kades. Dit worden de 'Bovenlanden' genoemd. De hogere ligging in het landschap ten opzichte van de droogmakerijen is in Mijdrecht goed te zien op de ringdijk, die de grens vormt tussen het middeleeuwse landschap en de droogmakerij Groot Mijdrecht.

De droogmakerijen bleken met de lage ligging van het maaiveld uitstekend geschikt om in tijden van oorlog onder water te zetten. Ze maakten dan ook, samen met een aantal forten, onderdeel uit van de waterlinie Stelling van Amsterdam die tussen 1883 en 1914 werd aangelegd.

De ontsluiting van De Ronde Venen begon in 1915 met de aanleg van de spoorlijn tussen Nieuwersluis en Uithoorn met stations in Mijdrecht, Wilnis en Vinkeveen en een spoorlijn richting Nieuwer Ter Aa met een station in De Hoef. Sinds 1986 zijn de spoorlijnen niet meer in gebruik en ontmanteld. Diverse stationsgebouwen, spoorhuizen en het spoortracé resteren nog in het landschap.

5.9.2 Cultuurhistorische elementen

Archeologie

De historische kern van Mijdrecht gaat terug op ontginningen rond circa 1100 na Chr. De kern is gelegen op een kreekrug, die door zijn hogere ligging geschikter was voor bewoning dan het omliggende veengebied.

Ook in het Neolithicum, en meer specifiek tussen 4500 en 4000 voor Chr., vormde deze kreekruggen een goede bewoningslocatie. In die tijd was er sprake van kleine groepen mensen die de landbouw nog volop combineerden met jagen en verzamelen. De historische kern is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) als gebied met een hoge archeologische waarde. Het AMK terrein strekt zich uit van de zuidelijke helft van Hofland over de Dorpsstraat en Bozenhoven tot het begin van de Herenweg te Wilnis.

De archeologische verwachtingswaarden en beleidsregels voor het plangebied worden overgenomen uit de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011. De vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek is 30 centimeter en voor de diepte is qua oppervlakte van het plangebied 50 m² gehanteerd bij het AMK terrein en 100 m² voor de zones van hoge verwachtingswaarde (zuwes/kaden, ontginningsbasis). Dit wordt in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01_0004.png"

Figuur 5.3 uitsnede archeologische beleidskaart

Bouwhistorie

Binnen het plangebied, bevindt zich een gemeentelijk monument. Deze is

geregistreerd ingevolge artikel 3 van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013:

Straat   Nummer   Postcode   Kadast.   Omschrijving  
Bozenhoven   49   3641 AC   C 5783   Villa in neorenaissance stijl, gebouwd rond 1900. Het rechterdeel is iets later uitgevoerd.  

Het gemeentelijke monument staat op de verbeelding aangeduid met het volgende teken:

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01_0005.jpg"

Veranderingen aan een gemeentelijk monument zijn vergunningplichting ingevolge artikel 10 van Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013.

MIP Panden

In het plangebied zijn geen panden meer aanwezig die in begin jaren '90 van de vorige eeuw geïnventariseerd zijn tijdens het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en waarvan de cultuurhistorische waarden niet beschermd zijn.

Cultuurlandschap

De Ronde Venen werd vanaf de late 11e eeuw radiaal ontgonnen vanaf veenriviertjes als de Kromme Mijdrecht naar het hoger en centraal gelegen veenkussen. Tegen wateroverlast werden rondom de ontginningen en langs de zuwes, die als afscheiding tussen het ontgonnen land naar het midden van het veenkussen waren aangelegd, in de loop der tijd kaden aangelegd. Doordat Mijdrecht op een kreekrug ligt was hier bij de eerste ontginningen nog weinig behoefte aan kades, maar deze volgden na verloop van tijd toen de bodem begon te dalen als gevolg van de ontginningen. Zo ontstonden de lintnederzettingen Mijdrecht, Demmerik, Vinkeveen, Wilnis en Waverveen. De kerken van deze nederzettingen werden gebouwd op de kruising met de zuwes.

De historische lijn lopend over Hofland via de Dorpsstraat naar Bozenhoven en de Herenweg te Wilnis vormt het oude ontginningslint van het gebied die, evenals de zuwes, al zo'n 800 tot 900 jaar op dezelfde plaats ligt. Dit is een historische lijn van grote cultuurhistorische waarde, die zit in de rol als ontginningslint en verbindingsweg waar vanouds de bewoning was. Deze waarde komt mede tot uiting door cultuurhistorisch waardevolle panden die aan deze lijn te vinden zijn.

Overige waardevolle lijnstructuren in het plangebied zijn de Ringvaart en Ringdijk, die de overgang van de middeleeuwse bovenlanden naar de droogmakerijen markeren. Voor het behouden van de cultuurlandschappelijke waarden zijn regels opgenomen.

5.10 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen waar rekening mee dient te worden gehouden. Een inpassing hiervan heeft dan ook niet plaatsgevonden. Voor het bestemmingsplan vormen de (niet planologisch relevante) aanwezige kabels en leidingen geen belemmering.

5.11 Duurzaamheid

5.11.1 Duurzaam bouwen

De gemeente De Ronde Venen is actief op het gebied van duurzame ontwikkeling en heeft voor het onderdeel duurzaam bouwen verschillende beleidsdocumenten vastgesteld, waarin ambities zijn opgenomen.

De gemeente heeft in 2006 een duurzaamheidsambitie voor projecten vastgesteld. De duurzaamheidsambitie geeft een kort en bondig overzicht voor praktisch gebruik in (woningbouw)projecten, plannen en onderhandelingen met bouwpartners. Bij nieuwbouw van woningen wordt een energieprestatie gevraagd die verder gaat dan de landelijke regelgeving, namelijk een 10% scherpere Energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Ingezet wordt op energiebesparend ontwerpen (bijvoorbeeld compact bouwen en goede woningisolatie), het gebruik van duurzame energie (bijvoorbeeld het gebruik van zonnecollectoren en biomassa) en het gebruik van duurzame materialen (bijvoorbeeld duurzaam geproduceerd hout).

De gemeente heeft in 2008 besloten om de (regionale) "Werkwijze Duurzaam Bouwen met GPR Gebouw (nieuwbouw)" vast te stellen. Hiermee heeft de gemeente de volgende duurzaamheidsambities vastgesteld die van toepassing zijn op GPR-gebouw:

  • Woningen: Minimaal een 7 op alle thema's en totaal minimaal 38 punten (5 thema's)
  • Utiliteitsbouw: Minimaal een 7 op alle thema's en totaal minimaal 38 punten (5 thema's).

GPR- gebouw laat zien hoe duurzaam een gebouw is en berekent de prestaties van het gebouw op vijf verschillende modules; energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per module verschijnt een waardering op een schaal van 1 tot 10.

Bouwpartijen kunnen voor wat betreft de energieprestaties voorlopig kiezen of ze willen bouwen volgens het huidige beleid zoals opgenomen in de duurzaamheidsambitie voor projecten of afspraken willen maken op basis van de GPR-gebouw methode (met minimaal een even hoge ambitie). Om gebruik te kunnen maken van GPR-gebouw, kunnen ontwikkelaars en architecten een sublicentie aanvragen bij de gemeente.

5.12 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.

Resultaten

De ontwikkeling van enkele woningen zoals in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt blijft ruim onder de richtwaarde voor het uitvoeren van een (vormvrije)MER. Het uitvoeren van nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Er worden geen nadelige milieueffecten verwacht als gevolg van de ontwikkelingen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan is opgebouwd uit drie onderdelen: plantoelichting, verbeelding en planregels. De toelichting verwoordt welke beleidskeuzes hebben geleid tot het vastleggen van de bestemmingen met bijbehorende regels. In de regels staan per bestemming de specifieke regels met betrekking tot bouwen en gebruik van de gronden. De verbeelding geeft weer aan welke gronden welke bestemming is toegekend.

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 heeft de standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen zijn intrede gedaan. Hiermee wordt beoogd de raadpleegbaarheid en uitwisselbaarheid van ruimtelijke plannen te vergroten. Met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 zijn de bepalingen voor de standaardisering en digitalisering vastgelegd. Een bestemmingsplan opgesteld volgens deze bepalingen is een digitaal bestand in GML-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld.

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware, bijvoorbeeld via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden. Er zijn zodoende meerdere verbeeldingen van één plan mogelijk. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen. De toelichting is juridisch gezien echter niet bindend.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied en de inhoud van de inrichtingsplannen zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Indeling regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Ter verduidelijking zal hieronder per artikel de bestemmingsregeling worden toegelicht, voor zover hier onduidelijkheden over kunnen ontstaan. Deze toelichting is bedoeld om de verschillende regelingen in onderling verband te kunnen duiden en om de relatie tussen toelichting enerzijds en regels en verbeelding anderzijds aan te geven. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover in de regels begrippen worden gebruikt die niet in dit artikel staan vermeld, wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan het garagebedrijf binnen het plangebied. Op deze bestemming is tevens een wijzigingsbevoegdheid naar wonen opgenomen.

Artikel 4 Detailhandel

Deze bestemming is opgenomen voor de detailhandel die zich niet in het centrum bevindt. In deze bestemming is wonen vanaf de eerste verdieping alleen daar toegestaan waar op de verbeelding een nadere aanduiding voor wonen (w) is opgenomen.

Artikel 5 Gemengd - 1

In deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan: kantoren, maatschappelijk, dienstverlening en wonen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitkraging' zijn uitkragingen toegestaan. Dit zijn delen van het gebouw die uitsteken ten opzichte van de gevel op begane grond-hoogte. Vastgelegd is dat hier de eerste bouwlaag niet mag worden gebouwd.

 

Artikel 6 Gemengd - 2

In deze bestemming zijn minder functies toegestaan dan in de bestemming Gemengd-1. Hier zijn kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlenende bedrijven toegestaan.Ter plaatse van de aanduiding wonen uitsluitend wonen vanaf de eerste verdieping toegestaan.

Artikel 7 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor groenstroken in het plangebied. Binnen andere bestemmingen, zoals Verkeer - Verblijfsgebied is ook groen mogelijk gemaakt.

Artikel 8 Horeca

In het plangebied bevinden zich verschillende horecavoorzieningen. Op deze locatie is een horecavestiging van categorie 2 uit de Staat van horeca-activiteiten toegestaan.

Artikel 9 Maatschappelijk

Deze bestemming is gegeven aan een voormalige basisschool. De gebouwen van de basisschool zijn nog aanwezig, maar de school zelf niet meer. Aangezien op dit moment nog niet bekend is wat met deze gronden en gebouwen gaat gebeuren, is dit perceel conserverend bestemd.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

De doorgaande wegen en straten in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen.

Artikel 11 Water

De bestemming Water is bedoeld voor het water, de waterhuishouding en waterberging in het plangebied.

Artikel 12 Wonen

De woonbestemming is toegekend aan de woonpercelen in het plangebied. Bij alle woningen zijn de maximale goot en/of bouwhoogten vastgelegd op de verbeelding.

Artikel 13 t/m 14 Waarde - Archeologie 1 en 2

De dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie - 1 en 2 beschermen de verschillende archeologische waarden binnen het plangebied. Binnen Waarde - Archeologie 1 is de kans dat archeologische resten gevonden worden vrij groot. Binnen deze bestemming geldt dan ook een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden over een gebied groter dan 50 m2 en dieper dan 0,30 meter. Binnen Waarde – Archeologie 2 is de kans op archeologische resten kleiner. Een omgevingsvergunning is alleen vereist voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden over een oppervlakte van een plangebied groter dan 100 m2 en dieper dan 0,30 meter.

Voor Waarde Archeologie 1 en 2 is een specifieke gebruiksregel opgenomen. Hierin is aangegeven dat als er reeds een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend op basis van de bouwregels van waarde archeologie 1 en 2 er binnen 24 maanden niet nogmaals een vergunning verleend kan worden. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat er (relatief) grote bouwwerkzaamheden uitgevoerd worden zonder dat hiervoor onderzocht is of er archeologische waarden geschaad worden.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

Ter bescherming van de middeleeuwse copeverkaveling is de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie opgenomen. In deze bestemming zijn regels opgesteld waardoor de verkavelingsstructuur niet aangepast kan worden zonder een advies van een cultuurhistorische expert.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

Ter bescherming van de waterkering is een zone opgenomen, waar in principe geen bouwwerken worden toegestaan zijn. Bij een positief advies van het waterschap kan door middel van een afwijking wel toestemming worden gegeven voor het oprichten van bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is bedoeld om te voorkomen dat voor hetzelfde perceel meermaals een omgevingsvergunning wordt verleend. Hierdoor zou de situatie kunnen ontstaan dat er een cumulatie van bebouwing optreedt waardoor de maximale maatvoering in het bestemmingsplan (bijvoorbeeld maximaal vloeroppervlak) in totaliteit wordt overschreden.

Artikel 18 Algemene bouwregels

In dit artikel staan algemene bouwregels, die in het gehele plangebied van toepassing zijn.

Lid 18.1 Aanvullende werking bouwverordening

In de woningwet is bepaald dat de voorschriften van de bouwverordening van toepassing blijven, indien het bestemmingsplan geen regels bevat die hetzelfde onderwerp regelen. Om onbedoelde aanvullende werking van de bouwverordening uit te sluiten, is in Artikel 18 bepaald dat de voorschriften van stedenbouwkundige aard buiten toepassing blijven, op enkele onderwerpen na.

Lid 18.2 Dakopbouw schuin dak

Deze regel bepaald dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een schuin dak mits word voldaan aan de regels.

Lid 18.3 Dakopbouw plat dak

Deze regel bepaald dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een plat dak mits word voldaan aan de regels.

Lid 18.4 Bestaande afwijkingen

Op veel bouwpercelen is een groter oppervlak aan bijgebouwen aanwezig, dan is toegestaan op grond van de bouwregels bij de bestemmingen. Deze regel bepaalt dat ook het meerdere is toegestaan, zolang dit maar niet wordt vergroot.

Lid 18.5 Ondergeschikte bouwdelen

Deze regel bepaalt dat ondergeschikte bouwdelen buiten toepassing worden gelaten, mits bouw- en bestemmingsgrenzen met niet meer dan twee meter worden overschreden.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

In dit artikel staan enkele gebruiksregels die van toepassing zijn in het gehele plangebied. Naast het gebruik als opslagterrein of afvalverzamelplek wordt het gebruik van recreatieverblijven als permanente woningen en het afmeren van woonschepen buiten de daartoe bestemde plekken als strijdig gebruik aangemerkt.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de regels voor het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden opgenomen.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geldt als flexibiliteitsbepaling. Er worden enkele gevallen genoemd, waarin in afwijking van de regels van het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het gaat om beperkte afwijkingen van de genoemde maten en het bouwen van nutsvoorzieningen en telecommunicatiemasten.

Artikel 22 Algemene wijzigingsregels

Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of aanduidingen. Daarnaast is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 23 Algemene procedureregels

Dit artikel geeft regels voor de toepassing van de opgenomen nadere eisen regeling.

Artikel 24 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat voor zover er in de regels wordt verwezen naar wet of andere regelgeving, dient te worden uitgegaan van het document dat van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

In dit artikel staan de regels, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels.

Artikel 26 Slotregel

De regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen.

Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving voornamelijk betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wabo en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een ontheffing.

Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente.

Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro, de Wabo of de Woningwet. Iedere twee jaar wordt er door de gemeenteraad een handhavingsbeleid vastgesteld waarin de handhavingsaanpak en de daarbij behorende prioriteiten staan beschreven. Dit is nodig om handhavend optreden tegen overtredingen zorgvuldig en consequent te laten verlopen. Tevens kunnen niet alle overtredingen tegelijkertijd worden aangepakt, vandaar dat in de uitvoering wordt gewerkt met prioriteiten.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is onderzocht of voor het bestemmingsplan op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting bestaat om een of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Artikel 6.12 lid 1 van de Wro geeft aan dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bedoelde bouwplannen worden beschreven in artikel 6.2.1 Bro.

Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld voor een deel van de dorpskern van Mijdrecht. Voor een groot deel betreft het een actualisering van het vigerende bestemmingsplan, waarbij de bestaande functies opnieuw worden vastgelegd. Ten aanzien van het conserverende deel van dit bestemmingsplan zijn er geen uitvoerbaarheidsaspecten die van belang zijn.

In dit plan worden bij recht twee ontwikkeling toegestaan. Dit betreft de mogelijkheid tot het bouwen van onder andere woningen op adres Bozenhoven 95 en Bozenhoven 71 binnen de bestemming Gemengd-1. Hiervoor worden 'anterieure' overeenkomsten met de ontwikkelaars opgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt geen inspraak doorlopen. De inspraak heeft reeds plaatsgevonden in het kader van bestemmingsplan Kom Mijdrecht. Het onderhavige plangebied was hierin opgenomen, maar later uit het bestemmingsplan verwijderd. Drie van de toenmalig ingediende inspraakreacties hadden betrekking op dit plangebied.

  • Een inspraakreactie was tegen het in het bestemmingsplan Kom Mijdrecht opgenomen nieuwe bouwplan op het perceel Bozenhoven 16a-18. In het onderhavige bestemmingsplan Kom Mijdrecht 2 is voor dit perceel de huidige bestemming uit het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
  • Een inspraakreactie was tegen het niet opnemen van een nieuw bouwplan op het perceel Bozenhoven 57-63. Dit bouwplan is inmiddels vergund en ook als zodanig in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen en bestemd.
  • Een inspraakreactie was een verzoek op het perceel Bozenhoven 51-53 een bestemming detailhandel met wonen op te nemen conform de bestemming uit het verleden. De huidige bebouwing op de percelen zijn gerealiseerd met een zogenaamde artikel 19-procedure WRO. In het bestemmingsplan is het vergunde feitelijke gebruik opgenomen, namelijk de bestemming detailhandel met een nadere aanduiding voor wonen op nummer 51.

Dit bestemmingsplan wordt alvorens het als ontwerp ter visie wordt gelegd wel toegezonden voor overleg conform artikel 3.1.1. Bro. Twee instanties hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een reactie gegeven. Deze reacties met de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf 7.2.1. De volledige overlegreacties zijn toegevoegd in bijlage

7.2.1 Overleg artikel 3.1.1. Bro

1. Waternet

Reactie:

  • 1. Beschermingszones

De beschermingszones van de dijk zijn niet opgenomen in de verbeelding. Verzocht wordt de kern- en beschermingzones van de waterkering, zoals deze op de bijlage bij de reactie staan ingetekend, in de vorm van een dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering op de verbeelding op te nemen, inclusief bijbehorende regels. Daarnaast het verzoek om in de regels van de dubbelbestemming extra op te nemen dat de opslag van vuurwerk (explosiegevaarlijke materialen) in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering verboden is.

2. Vuurwerk

Op het bestemmingsvlak DH aan de Bozenhoven 105 is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt consumentenvuurwerk' opgenomen. De opslag van explosiegevaarlijke materialen in de beschermingszone van de dijk van AGV is verboden. Verzoek om de functieaanduiding ten behoeve van

consumentenvuurwerk zodanig aan te passen dat dit deze functie niet mogelijk wordt binnen de beschermingszone van onze dijk.

3. Wijzigingsgebied oude tankstation

Het wijzigingsgebied van het oude tankstation valt binnen de beschermingszones van de dijk. Daarom treedt Waternet graag vroegtijdig in overleg met de betreffende ontwikkelaar(s) om zodoende de ontwikkelingen aan de doelstellingen en regels van AGV te laten voldoen. Zo moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat er geen constructies in het theoretische dijkprofiel worden aangelegd.

Antwoord:

1. Beschermingszones

De dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' is in de verbeelding en in de regels opgenomen zoals door het Waternet is aangeven. In de dubbelbestemming is niet opgenomen dat opslag van vuurwerk niet is toegestaan.

Het bestemmingsplan wordt hierop aangepast.

2. Vuurwerk

De functieaanduiding is gewijzigd en ligt nu net achter de kas waar het consumentenvuurwerk wordt verkocht. De opslag van het consumentenvuurwerk is overeenkomstig de bouwvergunning met een nadere aanduiding op de verbeelding opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is opslag van maximaal 2.000 kg consumentenvuurwerk toegestaan.

3. Wijzigingsgebied oude tankstation

De reactie leidt niet tot aanpassing van het plan.

2. Veiligheidsregio Utrecht VRU

Geen reactie ontvangen.

3. Provincie

Reactie:

1. Toenemende verkeersdruk

Het is niet duidelijk om hoeveel te ontwikkelen woningen het gaat, mede op basis van het ontbreken van deze gegevens wordt opgemerkt dat ruimtelijke ontwikkelingen goed, tijdig en veilig ontsloten moeten zijn en kunnen leiden tot een toenemende verkeersdruk elders in de regio. De toelichting op het bestemmingsplan geeft geen inzicht in de gevolgen van een toenemende verkeersdruk op het gemeentelijke en aansluitende provinciale verkeersnetwerk. Met name het inzicht in eventuele noodzakelijke maatregelen op dit verkeersnetwerk ontbreekt.

2. Parkeervoorzieningen

Met betrekking tot de parkeervoorzieningen ontbreekt het inzicht in het definitieve aantal parkeerplaatsen dat gerelateerd kan worden aan het aantal te bouwen woningen. Dit om zoekgedrag en daarmee gepaard gaande verkeersonveiligheid te voorkomen. De toelichting geeft hierin onvoldoende inzicht.

Antwoord:

1. Toenemende verkeersdruk

Het plan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Deze leiden echter niet tot een verkeerstoename. De huidige functies (bank/garage/showroom/detailhandel/tankstation) hebben ook al een verkeersaantrekkende werking. In paragraaf 5.2.6 van de toelichting van het bestemmingsplan zal dit nader worden toegelicht.

2. Parkeervoorzieningen

Voor het parkeren is in de (relevante) planregels toegevoegd dat al het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden. Hierdoor is geborgd dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.