direct naar inhoud van Planregels
Plan: Kom Mijdrecht 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kom Mijdrecht 2 met identificatienummer NL.IMRO.0736.BP012Kommijdrecht2-va01 van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten:

bedrijfsactiviteiten, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteiten in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend;

1.6 archeologisch onderzoek:

een archeologisch onderzoek conform de meest recente versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of melding, waarbij de bouwaanvraag/melding voor dat tijdstip is ingediend;
1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, ondergeschikt gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw en zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 brutovloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van bedrijven, kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven;

1.20 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verhuren, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder makelaardij, internetcafé, zonnestudio, bankfiliaal, notariskantoor, tandarts, huisarts, apotheek, accountancy en instellingen voor zorg;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 grootschalige detailhandel:

detailhandel waarbij het brutovloeroppervlak altijd groter is dan 1.500 m2;

1.25 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie;

1.27 kantoor:

voorzieningen gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.28 maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.29 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalverzameling;

1.30 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);

1.31 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,5 meter beneden peil;

1.32 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.33 plangebied (archeologische waarden):

het (gehele) bouwperceel waarop het betreffende bouwplan of de betreffende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben;

1.34 plint:

de begane grond en de eerste bouwlaag;

1.35 standplaats:

een plaats bestemd voor een stacaravan;

1.36 steiger:

een constructie boven het water, meestal langs een oever, die dient voor het afmeren van schepen, vaartuigen, boten, woonschepen of recreatiewoonschepen;

1.37 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.38 volumineuze detailhandel:

detailhandel in onder andere auto's, boten, caravans, meubelen, woninginrichting, landbouwgereedschappen, alsmede in bouwmaterialen, inclusief 'doe 't zelf' artikelen;

1.39 voorgevelrooilijn:

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

1.40 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.42 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.43 woonschip:

elk vaar- of drijftuig, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.44 zorgwoning:

een woning die bedoeld is voor mensen met een functionele beperking en waarbij gebruik kan worden gemaakt van zorgvoorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 afstand van een gebouw tot de bouwperceelgrens

de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de bouwperceelgrens;

2.6 bruto vloeroppervlakte:

het bruto bedrijfsvloeroppervlak wordt gemeten binnenwerks met dien verstande dat de totale oppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en/of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, wordt opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorieën A of B van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  • b. een bedrijfswoning per bedrijf;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' voor een tankstation zonder lpg met ondergeschikte detailhandel zijnde verkoop van nevenproducten, dan wel producten waarvan de verkoop voortvloeit uit, en ondergeschikt is aan het benzinestation, mits de verkoopruimte één geheel vormt met het brandstofverkooppunt en de bruto bedrijfsvloeroppervlakte van de detailhandelsactiviteiten niet meer bedraagt dan 75 m2;

met daarbij behorende:

  • d. toegangswegen en -paden;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. gebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 meter uit de zijdelingse bouwperceelsgrens te worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
3.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 3.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 3.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 3.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 3.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 3.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. deze gebouwen niet voor de voorgevelrooilijn of in het verlengde van de voorgevelrooilijn gebouwd mogen worden;
    • 4. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 12.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 m achter voorgevelrooilijn, in welk geval de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 5 meter ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
    • 4. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de situering van in- en uitritten;
  • c. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
  • d. open opslag van goederen en materialen.
3.3.2 Voorwaarden

De bevoegdheid onder lid 3.3.1 sub a wordt toegepast met het oog op:

  • a. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • b. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  • c. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
  • d. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 3.2.1 sub a om uitbreiding buiten het bouwvlak toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:

  • a. de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak mag maximaal 5% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen, voor zover gelegen in het betreffende bij het bedrijf behorende bouwperceel.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • b. (groot)schalige detailhandel, met uitzondering van volumineuze detailhandel;
  • c. horeca, met uitzondering van ondergeschikte kantineactiviteiten binnen bedrijven;
  • d. geluidhinderlijke inrichtingen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
3.5.2 Parkeren

Voor het parkeren geldt al het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 bepaalde voor:

  • a. de vestiging van bedrijven/inrichting c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere bedrijfscategorie, wanneer deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden tot de in lid 3.1 toegestane bedrijfscategorieën;
  • b. de vestiging van bedrijven/inrichtingen c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet zijn vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 3.1 toegestane bedrijfscategorieën.

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, inclusief volumineuze of grootschalige detailhandel;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' voor wonen alleen vanaf de eerste verdieping;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kas', voor kassen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt consumentenvuurwerk', een detailhandel in consumentenvuurwerk;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag consumentenvuurwerk' een vuurwerkopslag met een opslag van maximaal 2.000 kg consumentenvuurwerk;
  • f. het behoud en/ of herstel van cultuurhistorische waarden;

met daarbij behorende:

  • g. toegangswegen en -paden;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)', mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
4.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 4.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 4.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40 % mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 4.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 4.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 4.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 m achter voorgevelrooilijn, in welk geval de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. de situering van in- en uitritten;
    • 3. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
    • 4. open opslag van goederen en materialen.
4.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 4.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • 3. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
    • 4. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het parkeren geldt dat al het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden.

Artikel 5 Gemengd - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. dienstverlening;
  • d. wonen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitkraging' voor de uitkraging van het gebouw;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' voor volumineuze detailhandel;
  • g. het behoud en/ of herstel van cultuurhistorische waarden;

met daarbij behorende:

  • h. toegangswegen en -paden;
  • i. parkeervoorzieningen (boven- en ondergronds);
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

5.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid, waarbij geldt dat alleen plat mag worden afgedekt;
  • d. ter plaatse van het aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - uitkraging" zijn uitkragingen van de bebouwing mogelijk met dien verstande dat de eerste bouwlaag niet mag worden bebouwd;
  • f. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
5.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 5.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 5.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 5.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 5.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 5.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 m achter voorgevelrooilijn, in welk geval de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. de situering van in- en uitritten;
    • 3. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
    • 4. open opslag van goederen en materialen.
5.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 5.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • 3. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
    • 4. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • b. horeca, met uitzondering van ondergeschikte kantineactiviteiten binnen bedrijven;
  • c. geluidhinderlijke inrichtingen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
5.4.2 Parkeren

Voor het parkeren geldt dat al het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.1 bepaalde voor:

  • a. de vestiging van bedrijven/inrichting c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere bedrijfscategorie, wanneer deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden tot de in lid 5.1 toegestane bedrijfscategorieën;
  • b. de vestiging van bedrijven/inrichtingen c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet zijn vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 5.1 toegestane bedrijfscategorieën.

Artikel 6 Gemengd - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. dienstverlening;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is uitsluitend wonen vanaf de 1e verdieping toegestaan;

met daarbij behorende:

  • e. toegangswegen en -paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

6.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid, waarbij geldt dat alleen plat mag worden afgedekt;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
6.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 6.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40 % mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 6.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 6.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 m achter voorgevelrooilijn, in welk geval de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de situering van in- en uitritten;
  • c. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
  • d. open opslag van goederen en materialen.
6.3.2 Voorwaarden

De bevoegdheid onder lid 6.3.1 sub a wordt toegepast met het oog op:

  • a. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • b. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  • c. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
  • d. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het parkeren geldt dat al het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • b. toegangswegen en -paden;
  • c. fiets- en wandelpaden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

7.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van het onderhoud van de in lid 7.1 genoemde functies, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 10 m² mag bedragen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 5 meter voor speelvoorzieningen;
    • 3. maximaal 1 meter voor terreinafscheidingen
    • 4. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daarbij behorende:

  • c. toegangswegen en -paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

8.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
8.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte 4 meter mag bedragen indien het aangebouwde bijgebouwen betreft.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 m achter voorgevelrooilijn, in welk geval de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. de situering van in- en uitritten;
    • 3. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
    • 4. open opslag van goederen en materialen.
8.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 8.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • 3. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
    • 4. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het parkeren geldt dat al het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • b. toegangswegen en -paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

9.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
9.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte 4 meter mag bedragen indien het aangebouwde bijgebouwen betreft.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 m achter voorgevelrooilijn, in welk geval de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de situering van in- en uitritten;
  • c. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
  • d. open opslag van goederen en materialen.
9.3.2 Voorwaarden

De bevoegdheid onder lid 8.3.1 sub a wordt toegepast met het oog op:

  • a. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • b. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  • c. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
  • d. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het parkeren geldt dat al het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. verblijfsgebieden;

met daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. straatmeubilair.
10.2 Bouwregels

Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

10.2.1 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 10 m² bedragen;
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 10 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor terreinafscheidingen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • c. bermen en taluds;
  • d. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer.
11.2 Bouwregels

Op of in de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

11.2.1 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1,5 meter bedragen.
11.2.2 Voorwaarden

Alvorens nadere eisen worden gesteld, dient er vooraf advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder.

11.3 Nadere eisen
11.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot de doorvaart en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een ligplaats voor woonschepen.
  • b. steigers, tenzij:
    • 1. de steiger evenwijdig aan de oeverlijn is gebouwd;
    • 2. de lengte en de breedte van de steiger niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 meter en 1,2 meter;
    • 3. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan het peil (aansluitende maaiveld);
    • 4. de steiger de oeverlijn niet meer dan 0,50 meter overschrijdt;
    • 5. een vrije doorvaart mogelijk blijft.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, inclusief bijgebouwen;
  • b. het behoud en/ of herstel van cultuurhistorische waarden;

met daarbij behorende:

  • c. erven en tuinen;
  • d. toegangswegen- en paden;
  • e. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Op of in de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

12.2.1 Algemeen
  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
12.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 12.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 12.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 12.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 12.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 12.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 12.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vanaf 3 m achter voorgevelrooilijn, in welk geval de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen en bij gebouwen behorende woningen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;
  • c. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimte toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
12.3 Nadere eisen
12.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
12.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 12.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Uitbouwen aan de zijgevel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 12.2.2 onder h 4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy.
12.4.2 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.1 sub d een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3 meter;
  • b. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,60 meter;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten
  • a. Het uitoefenen van aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 5. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
12.5.2 Parkeren

Voor het parkeren geldt dat al het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Mantelzorgwoningen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:

  • a. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  • b. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde "portakabin" of stacaravan;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m² en de inhoud maximaal 200 m³ bedragen;
  • e. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  • f. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  • g. aan de afwijking kan een termijn worden verbonden; een afwijking inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  • h. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

Op of in de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte van het plangebied kleiner dan 50 m² is toegestaan;
  • b. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte van het plangebied groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm, is toegestaan mits, naar oordeel van het bevoegd gezag, voldoende kan worden aangetoond dat de ter plaatse archeologische waarden niet worden of kunnen worden aangetast.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 13.2 onder b indien een de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de totale oppervlakte van het plangebied is kleiner dan 50 m2;
  • c. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de bouwwerkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning
  • e. de bouwwerkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • f. de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.
  • g. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
  • h. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Omgevingsvergunning voor bouwen en/of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden wordt niet verleend indien binnen een periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden binnen het onderhavige terrein, op aangrenzende terreinen of op terreinen op een afstand van minder dan 25 meter het bepaalde in lid 13.2, sub b, reeds van toepassing is geweest op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
13.5.1 Verbod

Het is verboden om in de gronden bedoeld in lid 13.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag werkzaamheden, uitgezonderd bouwwerkzaamheden, uit te voeren welke verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld kunnen veroorzaken, waaronder:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.5.2 Uitzondering

Het verbod, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de totale oppervlakte van het te verstoren gebied is kleiner dan 50 m²;
  • c. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning
  • e. de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • f. de werkzaamheden behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • g. de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.
  • h. (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • i. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
  • j. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek (conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie) is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

Op of in de in lid 14.1 mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte van het plangebied kleiner dan 100 m2 is toegestaan;
  • b. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte van het plangebied groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm, is toegestaan mits, naar oordeel van het bevoegd gezag, kan worden aangetoond dat de ter plaatse archeologische waarden niet worden of kunnen worden aangetast.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 14.2 onder b indien een de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de totale oppervlakte van het plangebied is kleiner dan 100 m2;
  • c. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de bouwwerkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning
  • e. de bouwwerkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • f. de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.
  • g. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
  • h. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
14.4 Specifieke gebruiksregels

Omgevingsvergunning voor bouwen en/of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden wordt niet verleend indien binnen een periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden binnen het onderhavige terrein, op aangrenzende terreinen of op terreinen op een afstand van minder dan 25 meter het bepaalde in lid 14.2, sub b, reeds van toepassing is geweest op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
14.5.1 Verbod

Het is verboden om in de gronden bedoeld in lid 14.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag werkzaamheden, uitgezonderd bouwwerkzaamheden, uit te voeren welke verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld kunnen veroorzaken, waaronder:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
14.5.2 Uitzondering

Het verbod, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
  • b. de totale oppervlakte van het te verstoren gebied is kleiner dan 100 m2;
  • c. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning
  • e. de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • f. de werkzaamheden behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • g. de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.
  • h. (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • i. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
  • j. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • 1. uit nader archeologisch onderzoek (conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie) is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

15.2 Bouwregels

Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwen op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan mits het niet gaat om bouwen op of in bestaande watergangen.
15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 15.2 een omgevingsvergunning verlenen voor bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere voorkomende bestemmingen, indien de bestaande strokenverkaveling hierdoor niet onevenredig aangetast wordt of kan worden. Alvorens het bevoegd gezag omgevingsvergunning verleend dient cultuurhistorisch advies gevraagd te worden.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
15.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 15.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning.
15.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 15.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt, waarin de cultuurhistorische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en op basis van dat rapport kan aantonen dat:

  • a. op het betrokken terrein geen cultuurhistorische waarden aanwezig (meer) zijn;
  • b. de cultuurhistorische waarden niet worden geschaad;
  • c. mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, voorschriften te verbinden.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van onderzoek, dat blijkt dat:
    • 1. ter plaatse geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden voorziet.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' uit te breiden indien er op basis van onderzoek is gebleken dat het noodzakelijk is deze aanwezige cultuurhistorische waarden te beschermen.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming Waterstaat - Waterkering voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

16.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 16.2 bepaalde, indien de beheerder van de waterkering een positief advies heeft uitgebracht, met dien verstande dat in dat geval de bouwregels van de overige daar voorkomende bestemmingen in acht worden genomen.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of

werkzaamheden op de in lid 16.1 bedoelde gronden uit te voeren:

    • 1. het verlagen dan wel afgraven van de gronden;
    • 2. het planten of verwijderen van diepgewortelde beplanting of bomen;
    • 3. het in de grond indrijven van voorwerpen/objecten.
  • b. Het in lid 16.4 sub a vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in verband met de realisatie van de bestemming als bedoeld in lid 16.1;
    • 2. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. De omgevingsvergunning voor de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.4 sub a is slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de waterkering ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als lid 16.4 sub a bedoeld, wordt bij de beheerder van de betreffende waterkering advies ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

18.1 Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard (Hoofdstuk 2, paragraaf 5), blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepaling (artikel 2.5.1);
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer (artikel 2.5.3);
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (artikel 2.5.4);
  • d. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);
  • e. de parkeergelegenheid (artikel 2.5.30).
18.2 Dakopbouw schuin dak

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een schuin dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw betreft een aaneengebouwde woning;
  • b. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 40°;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. het verschil tussen de nieuwe goothoogte en de maximaal toegestane goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,10 meter;
  • e. het verschil tussen de onderkant van de dakopbouw en de oorspronkelijke goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  • f. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
18.3 Dakopbouw plat dak

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een plat dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het verschil tussen de nieuwe bouwhoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
18.4 Bestaande afwijkingen

Bestaande hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen, waarvan de situering, de afmeting, de goothoogte en/of de bouwhoogte niet voldoet aan hetgeen in de bouwregels van de bestemmingsregels is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet vergroot.

18.5 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

19.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  • e. als ligplaats voor woonschepen.
19.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  • c. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  • d. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 Cultuurhistorische waarden
20.1.1 Algemeen

Behoud herstel ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, waaronder met name wordt bedoeld, een historische spoorlijn, historische zichtlijnen en historische tracés.

20.1.2 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de gronden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden':
    • 1. het afgraven, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;
    • 2. het aanleggen van verharde wegen en paden;
    • 3. het aanleggen van sloten en greppels;
    • 4. het rooien van bomen;
    • 5. het planten van houtgewas;
    • 6. het omzetten van grasland naar bouwland of boomteelt;
    • 7. het aanbrengen van een verhard oppervlak van meer dan 200 m², uitgezonderd kavelpaden;
    • 8. het aanleggen van leidingen;
  • b. het in lid 20.1.2 sub a opgenomen verbod geldt niet voor: werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in verband met de realisatie van de onderliggende enkelbestemming;
  • c. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • d. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
  • e. de werken en werkzaamheden, als bedoeld in lid 20.1.2 zijn slechts toelaatbaar, indien deze verband houden met de aan de gronden toegekende bestemming, en indien door de directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen verminderen.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  • d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter.

Artikel 22 Algemene wijzigingsregels

22.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de verbeelding zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.

22.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen door het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven en daardoor geen aanwezige bedrijven in een hogere milieucategorie wordt gebracht.

Artikel 23 Algemene procedureregels

23.1 Procedure bij nadere eisen

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn, of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 25.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 25.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 25.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 25.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 25.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

26.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kom Mijdrecht 2.