direct naar inhoud van 5.5 Externe veiligheid
Plan: Kom Mijdrecht
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP005kommijdrecht-oh01

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven. In deze paragraaf wordt, voor zover van toepassing op het plangebied, ingegaan op het beleid en regelgeving rond externe veiligheid. Daarnaast wordt aangegeven op welke manier hier in het bestemmingsplan rekening mee wordt gehouden.

Op grond van de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) van het ministerie van BZK zijn gemeenten verplicht risico's te inventariseren. Het resultaat van deze inventarisatie en de gegevens uit het risicoregister worden getoond op de provinciale risicokaart. De risicokaart biedt een overzicht van de veiligheidsrisico's en is openbaar via internet toegankelijk (www.risicokaart.nl). De risicokaart is daarmee een belangrijke informatiebron voor burgers die via de risicokaart kunnen zien welke risicovolle bedrijven (LPG-stations, chemische bedrijven of bijvoorbeeld vuurwerkopslag), transportroutes of buisleidingen in hun directe omgeving liggen. Deze risicokaart is ook gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

  • a. BRZO

Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheersysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid. De overheid moet met de door de bedrijven aangeleverde informatie:

  • nagaan of zware ongevallen kunnen overslaan naar buurbedrijven ('domino-effecten');
  • de aanvaardbaarheid van de risico's van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen beoordelen;
  • de ruimtelijke ordening zo vormgeven dat de risico's voor de omgeving aanvaardbaar blijven;
  • voor veiligheidsrapportageplichtige bedrijven een rampbestrijdingsplan opstellen.

Deze laatste verplichting komt voort uit het nieuwe Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen (Bri), waarin verplichtingen zijn opgenomen voor de overheid ten aanzien van het opstellen en oefenen van rampbestrijdingsplannen bij een aantal Seveso II bedrijven.

De Seveso II richtlijn is er ook op gericht burgers te informeren over de risicosituatie van bedrijven met gevaarlijke stoffen in grote hoeveelheden of van een erg gevaarlijke soort. Zo legt de overheid het veiligheidsrapport ter inzage voor burgers (met uitsluiting van eventuele vertrouwelijke gegevens). Burgers mogen ook commentaar leveren op dat rapport. Bovendien kunnen burgers bij een bedrijf een lijst inzien van de gevaarlijke stoffen die in dat bedrijf aanwezig zijn.

  • b. Bevi

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het besluit regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico (PR) vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Op grond van beide risico's kunnen gemeenten veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij bijvoorbeeld woningen staan, zijn maatregelen nodig om toch aan de veiligheidsafstanden te voldoen.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en geeft ook aan hoe deze veiligheidseisen doorwerken in plannen voor de ruimtelijke ordening. Op grond van het besluit wordt in een ministeriële regeling voor een aantal bedrijfssectoren (LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslag van gevaarlijke stoffen (CPR 15-2 en 3) ) vaste veiligheidsafstanden vastgelegd. Voor de overige bedrijven wordt de veiligheidsafstand met een risicoberekening bepaald. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten gemeenten hiermee rekening houden.

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het gebied rondom de inrichting. De waarde geeft aan wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1.000 doden vallen, voldoende klein is en geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico. Het bevoegd gezag motiveert – kort gezegd – in ieder geval:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot risicovermindering;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheid tot zelfredzaamheid.

Naast de verantwoording van het groepsrisico moet advies worden gevraagd aan de regionale brandweer over het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloedsgebied van het bedrijf.

  • c. Vuurwerkbesluit

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Het Vuurwerkbesluit wijkt af van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

  • d. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg Activiteitenbesluit) in werking getreden. Een deel van dit besluit is opgegaan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Invoeringswet Wabo is de afstemming geregeld tussen de melding in het kader van het Activiteitenbesluit en de omgevingsvergunning. Het uitgangspunt van dit besluit is dat de vergunningplicht een uitzondering vormt en dat alle inrichtingen onder de algemene regels van het besluit vallen. Hierbij worden de inrichtingen verdeeld in drie categorieën, te weten A, B en C. Afhankelijk van het type inrichting zijn bepaalde onderdelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing. De bepalingen uit het activiteiten besluit zijn gekoppeld aan activiteiten. Zodra één of meer van de genoemde activiteiten in een inrichting worden uitgevoerd, gelden die onderdelen van het Activiteitenbesluit voor die inrichting.

  • e. externe veiligheid langs wegen

Voor de routering van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. Redenen voor deze routering zijn bijvoorbeeld kwetsbare situaties zoals dichte bebouwing of de aanwezigheid van een ziekenhuis. Voorwaarde is wel dat een door een gemeente aangewezen weg aansluit op het provinciale of rijkswegennet waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Alle rijkswegen (uitgezonderd enkele tunnels onder belangrijke vaarwegen) en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Een gemeente kan op verzoek van een bedrijf vrijstelling verlenen.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor heeft het rijk normen vastgesteld in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze normen hebben nog geen wettelijke status. Voor de uitwerking van de Circulaire zal een regeling worden opgesteld waarin categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden aangewezen waaraan een plafond is gekoppeld. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen voor de vervoersmodaliteiten weg, water en spoor.

  • f. buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi.

5.5.2 Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan zijn de verschillende risicobronnen in het kader van externe veiligheid geïnventariseerd. Daar wordt hieronder op ingegaan.

  • a. Bevi

In het plangebied is geen inrichting gevestigd dat valt onder het Bevi.

  • b. Vuurwerkbesluit

In het plangebied is geen verkooppunt voor eindejaarsvuurwerk aanwezig. Het is ook niet toegestaan om professioneel vuurwerk te verkopen.

  • c. Externe veiligheid langs wegen

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats langs het plangebied via de N201, die is aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. In de risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen (AVIV, 2003) zijn voor de N201 voor het peiljaar 2001 de volgende aantallen transporten opgenomen: 1950 Diesel (LF1) en 975 Benzine (LF2). In de nota RNVGS is het afwegingsgebied voor groepsrisico gemaximaliseerd tot 200 meter van de route c.q. het tracé.

De risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N201 zijn berekend met RBMII. De PR-contour 10-6 ligt op de weg, de PR-contour 10-7 ligt op 62 meter en van 10-8 per jaar ligt op 144 meter van de weg.

Ten aanzien van het groepsrisico kan gesteld worden dat dit niet wijzigt als gevolg van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling die in het plangebied aanwezig is, ligt op ruim 1 km van de N201 waardoor deze geen invloed op het groepsrisico heeft. De persoonsgebonden risicocontour ligt op de weg, dus ook deze zorgt niet voor belemmeringen.

  • d. Buisleidingen

Om te bepalen welke leidingen er in het plangebied aanwezig zijn is een melding gedaan bij het Kabels en Leidingen informatiecentrum (KLIC-melding). Hieruit is naar voren gekomen dat zich in het bestemmingsplan geen leidingen bevinden die belemmeringen vormen voor het ruimtegebruik in het plangebied. Zo is er geen aardgasleiding in het plangebied aanwezig.

5.5.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderliggend plan.

Molenhof

Er zijn in en in de nabijheid van de ontwikkellocatie geen Bevi-inrichtingen aanwezig. Ook is er geen route van vervoer van gevaarlijke stoffen en zijn er geen buisleidingen aanwezig die planologisch relevant zijn. Er treedt geen verandering op van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.