direct naar inhoud van Artikel 16 Wonen
Plan: Kom Mijdrecht
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP005kommijdrecht-oh01

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, inclusief bijgebouwen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - standplaats', een standplaats;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte', voor een praktijkruimte;
  • d. het behoud en/ of herstel van cultuurhistorische waarden;

met daarbij behorende:

  • e. erven en tuinen;
  • f. toegangswegen- en paden;
  • g. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
16.2 Bouwregels

Op of in de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

16.2.1 Algemeen
  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
16.2.2 Standplaatsen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - standplaats' gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    • 2. de oppervlakte een stacaravan mag niet meer bedragen dan 50 m²;
    • 3. op iedere standplaats mag één gebouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, waarvan de goothoogte maximaal 3 meter, de bouwhoogte maximaal 4 meter en de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
    • 4. op iedere standplaats mogen carports, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
16.2.3 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 16.2.3 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 16.2.3 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 16.2.3 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 16.2.3 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 16.2.3 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 16.2.3 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 2 meter voor terreinafscheidingen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen en bij gebouwen behorende woningen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;
  • c. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimte toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
16.3 Nadere eisen
16.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' ten behoeve van:
    • 1. de maatvoering van gebouwen, zoals goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en raamindeling;
    • 2. de plaatsing van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het perceel.
16.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 16.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
  • b. De bevoegdheid onder lid 16.3.1 sub b wordt toegepast met het oog op het behoud van cultuurhistorische waardevolle panden.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Uitbouwen aan de zijgevel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 16.2.3 onder h 4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy.
16.4.2 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 16.2.1 sub d een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3 meter;
  • b. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,60 meter;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
16.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het uitoefenen van aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 5. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' mag de maximale vloeroppervlakte groter zijn dan de maximale oppervlakte als bedoeld in lid 16.5 onder a.
16.6 Afwijken van de gebruiksregels
16.6.1 Mantelzorgwoningen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 16.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:

  • a. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  • b. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde "portakabin" of stacaravan;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m² en de inhoud maximaal 200 m³ bedragen;
  • e. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  • f. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  • g. aan de afwijking kan een termijn worden verbonden; een afwijking inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  • h. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.
16.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de gronden aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek' uit te voeren:
    • 1. het graven dieper dan 30 cm;
  • b. Het in lid 16.7 sub a vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer;
    • 2. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. De omgevingsvergunning voor de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.7 sub a is slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als lid 16.7 sub a bedoeld, wordt bij de monumentencommissie advies ingewonnen.