direct naar inhoud van Artikel 17 Leiding - Brandstof
Plan: Kom Mijdrecht
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP005kommijdrecht-oh01

Artikel 17 Leiding - Brandstof

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg in instandhouding van een brandstofleiding.

17.2 Bouwregels

Op de in 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienst van de primaire bestemming, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de onderliggende bestemming afwijken van de bepaling als bedoeld in 17.2, mits de veiligheid van mens en dier en de werking van de leiding alsmede het onderhoud ervan niet in gevaar komt. Alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder(s).

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde
  • a. Het is verboden op de in 17.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. werkzaamheden die een veilig en bedrijfszeker gebruik van de leiding en/of personen en goederenvervoer in gevaar brengen;
    • 2. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 3. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
    • 4. het indrijven van drainage in de bodem;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 6. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De werken en werkzaamheden, als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de leidingen niet onevenredig in gevaar brengen.
  • d. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint het bevoegd gezag, schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.